Waarom een land het lot in eigen hand moet nemen

advertisement
Uit: Het Financieele Dagblad, 8 november 2014
Waarom een land het lot in eigen hand moet nemen
Tijdens de recente jaarvergadering van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) in Washington
toonden de daar verzamelde presidenten van centrale banken en ministers van financiën zich
somber. De huidige economische crisis wil maar niet echt voorbijgaan en de vooruitzichten zijn
onzeker. De cijfermatige onderbouwing voor dit pessimisme is te vinden de nieuwste `World
Economic Outlook' van het IMF. De titel van dit jaarlijkse rapport maakt gewag van donkere wolken
die zich boven de wereldeconomie samenpakken.
En zo zien de meeste nationale beleidsmakers het aanhoudende gekwakkel ook. Wachten tot de bui
overwaait en je ondertussen zo goed mogelijk aanpassen aan de internationale economische
omstandigheden is het parool. De maakbaarheid van de eigen economie lijkt daarbij tot nul
gereduceerd in ons tijdperk van globalisering waarin landen zich maar zouden hebben te voegen
naar de wensen van `footloose' bedrijven en werknemers en naar de tucht van de internationale
kapitaalmarkten.
Een nadere blik op de cijfers van het IMF leert echter dat in een aantal landen, zoals de Verenigde
Staten, Zweden of Tsjechië, de nasleep van de crisis wél voorbij is in 2015. Wat daarbij bovendien
opvalt, is dat deze landen zeer verschillend zijn. De Verenigde Staten en Zweden verschillen enorm
daar waar het het belastingstelsel, de sociale zekerheid, de marktwerking en zo ongeveer alle andere
instituties betreft.
Blijkbaar zijn er zelfs in tijden van globalisering meerdere recepten om als land de crisis succesvol te
lijf te gaan en leidt globalisering niet tot een beleidseenheidsworst.
Het idee dat de nationale beleidsruimte inderdaad nog steeds zeer groot is, staat centraal in het werk
van topeconomen als Dani Rodrik of Daron Acemoglu, waarin wordt onderbouwd dat het niet alleen
mogelijk maar zelfs gewenst is dat landen hun eigen inrichting van de economie kiezen. De
verschillende voorkeuren voor bijvoorbeeld de inkomensverdeling of de verhouding tussen arbeid en
vrije tijd maken dat het juist goed is als landen niet tot eenzelfde inrichting van hun samenleving
komen. Bovendien zijn de spelregels in een economie sterk historisch bepaald en dit versterkt de
conclusie dat er niet één optimaal institutioneel model is voor economische ontwikkeling.
In hun bestseller Why Nations Fail voor het eerst verschenen in maart 2012 bewijzen Acemoglu en
James Robinson overtuigend dat de geschiedenis niet allesbepalend is, maar dat landen door de
eeuwen heen wel zelf op cruciale momenten over hun institutionele en economische lot beschikken.
Zij tonen voorts aan dat het voor de wereldeconomie als geheel beter is dat de technologische
wereldleider (de Verenigde Staten) andere instituties kent dan de volgers.
Ten einde innovatie te bevorderen zijn bij de leider prikkels als meer marktwerking en
inkomensverschillen wezenlijk, terwijl de volgers dan kunnen kiezen voor meer inkomensgelijkheid
en zo meeprofiteren van in de Verenigde Staten ontwikkelde kennis.
Het onderzoek van economen als Rodrik en Acemoglu gaat als verplicht vakantieleesvoer zo
ongeveer mee in de koffer van elke zichzelf respecterende politicus. Maar eenmaal weer aan het
werk is de vertaalslag van deze inzichten naar het daadwerkelijke beleid blijkbaar een brug te ver.
Terwijl de les toch overduidelijk is, namelijk dat er ook in ons land voor landen nog steeds veel zelf te
kiezen valt.
Dit is goed nieuws voor politici, maar zij zijn dus vervolgens ook aanspreekbaar op de te maken
keuzes en dat vraagt om politiek leiderschap. De laissez-fairestijl van `we kunnen zelf weinig meer' is
niet alleen misplaatst, maar ook slecht voor onze welvaart.
Harry Garretsen en Janka Stoker
zijn als respectievelijk hoogleraar international economics & business en hoogleraar leiderschap en
organisatieverandering verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen
Download