Technische Universiteit Eindhoven Tentamen Inleiding Natuurkunde 3NA20 2 november 2009, 09:00-12:00 uur Het tentamen bestaat uit drie opgaven, onderverdeeld in totaal 24 deelopgaven die samen bij juiste beantwoording maximaal 89 punten opleveren. De weging van de deelvragen zijn expliciet vermeld. Er zijn tenminste 49 punten nodig om een voldoende cijfer te behalen. Lees de tekst en vragen goed door vóór aan de beantwoording te beginnen. Vermeld op elk antwoordblad deelopgavenummer, naam en collegekaartnummer. Formuleer bondig, motiveer altijd Uw antwoord en vergeet niet alle gebruikte symbolen expliciet te definiëren! Opgave 1 (totaal 32 punten). Een TU/e student onderzoekt the thermische expansie en compressie van waterdamp in een laboratorium van de faculteit Technische Natuurkunde. Hiertoe neemt hij een Dewar-vat, d.w.z. een cylinder-vormige, dubbelwandige glazen beker. Het glas is aan de binnenkant verzilverd en de ruimte in de dubbele wand vacuümgetrokken. In het Dewar-vat brengt de student een nauw sluitende, dubbelwandige glazen zuiger die ook vacuüm is getrokken en verzilverd. De zuiger is uitgerust met een ventiel en blijkt vrijwel wrijvingsloos te bewegen te zijn. a) Verklaar waarom de inhoud van het Dewar-vat vrijwel geen warmte uitwisselt met de omgeving, in dit geval het laboratorium. Bespreek hierbij zowel de rol van het vacuüm [2 pnt] als dat van de spiegelende laag [2 pnt]. De student brengt een thermometer aan in het Dewar-vat, alsook een systeem waarmee gecontroleerd warmte onttrokken of toegevoegd kan worden aan de inhoud. De student voegt bij een luchtdruk van 105 [N m-2] en een temperatuur van 20 [oC] een halve milliliter vloeibaar water toe aan het vat en drukt met behulp van de zuiger alle lucht uit het omsloten volume. Zie de onderstaande figuur. Vervolgens wordt het ventiel gesloten. De dichtheid van het vloeibare water dat uit H2O bestaat, een niet-lineair molecuul, is gelijk aan 103 [kg m-3]. Door warmte toe te voegen verhit de student hierna het water tot 200 [oC] dat daarbij overgaat naar de gasvormige toestand. Dit kost erg veel energie, omdat de (isobare) verdampingswarmte van water ongeveer 2.3106 [J kg-1] bedraagt. Merk op dat omdat de zuiger vrij kan bewegen, er altijd mechanisch evenwicht is tussen de lucht in het laboratorium en het door het vat afgesloten volume. b) [4 pnt] Leid een uitdrukking af voor de thermische volume-uitzettingscoëfficiënt β van de waterdamp als functie van de temperatuur, aannemende dat de damp zich als een ideaal gas gedraagt. c) [4 pnt] De uitzettingscoëfficiënt van vloeibaar water is veel kleiner dan dat van waterdamp (zelfs bij gelijke temperatuur). Geef hiervoor een moleculaire verklaring. d) [4 pnt] Om de temperatuur van de damp te verlagen van 200 [oC] naar 100 [oC], hoeveel warmte moet de student onttrekken aan het gas? Geef aan hoeveel van die onttrokken warmte nodig is ter compensatie voor de arbeid die de lucht in het laboratorium uitoefent op de waterdamp. De molaire massa van water is gelijk aan 18 [g mol-1] en de gasconstante bedraagt R = 8.314 [J K-1 mol-1]. e) [4 pnt] Wat is bij de temperaturen van 200 [oC] en 100 [oC] de verhouding van (i) de interne energie van de watermoleculen en (ii) hun meest waarschijnlijke snelheid? Verklaar. Het valt de student op dat bij het onttrekken van een constante hoeveelheid warmte per tijdseenheid de temperatuur van het gas gedurende enige tijd op 100 [oC] blijft steken, terwijl het volume heel sterk afneemt tot het gelijk is aan ongeveer halve milliliter, waarna het volume niet noemenswaardig meer afneemt. Als dit laatste gebeurt, begint de temperatuur ook weer te zakken. f) [4 pnt] Verklaar waarom de temperatuur van het water enige tijd op 100 [oC] blijft steken, terwijl er toch veel warmte onttrokken wordt en het volume dat het water inneemt ook sterk afneemt. g) [4 pnt] Bereken hoeveel van de interne energie van de watermoleculen in dit proces wordt onttrokken. h) [4 pnt] Wat gebeurt er met de snelheid van de watermoleculen als het volume dat deze watermoleculen innemen zo sterk afneemt? Verklaar. Opgave 2 (totaal 25 punten) In de nevenstaande figuur is een opstelling weergegeven waar men in een kamer, aangegeven door het vierkant boven in de figuur, Helium ioniseert (He0→He+ + e). De snelheid van de elektronen en Helium ionen die geproduceerd worden bij de ionisatie van het Helium is verwaarloosbaar op het moment dat ze deze kamer verlaten via een uitrede gaatje in de onderkant. Tussen deze ionisatiekamer en de analysekamer, aangegeven door het vierkant onder in de figuur, is een spanning V aangelegd. De afstand tussen de twee kamers is L. In de onderste analysekamer is een magneetveld B aanwezig wat loodrecht het papier ingaat. In deze kamer zitten links en rechts in de zijkant, op een afstand d van de bovenkant van deze kamer, twee detectiegaatjes waarachter twee ladingsmeters staan. Het B veld is niet variabel maar de spanning V kan ingesteld worden door de experimentator. Gegevens: massa elektron massa proton massa neutron elektronlading afstand L afstand d magneetveld B 9.1 10-31 kg 1.7 10-26 kg 1.7 10-26 kg 1.6 10-19 C 5m 5 mm 0.1 T a) Geef een uitdrukking (in symbolen) voor de spanning V die nodig is om een elektron door de detectiegaten te sturen en bereken vervolgens de benodigde spanning. [5 punten] b) Geef een uitdrukking (in symbolen) voor de spanning V die nodig is om een He+ ion door de detectiegaten te sturen en bereken vervolgens de benodigde spanning. [5 punten] c) Welke ladingsmeter (A of B) wordt negatief geladen en welke positief? [3 punten] d) Geef een uitdrukking (in symbolen) voor de tijd tussen de passage door het uittredegat in de ionisatiekamer en het intredegat van de analysekamer en een uitdrukking (in symbolen) voor de reistijd door de analysekamer. Bereken de reistijden in beide gedeeltes voor het elektron en het He+ ion [6 punten] e) Geef een uitdrukking (in symbolen) voor de verandering van de spanning V als de opstelling in een zwaartekrachtsveld geplaatst wordt waar een valversnelling g aanwezig is die van boven (ionisatiekamer) naar onder (analysekamer) wijst in de bovenstaande figuur. Het effect van de gravitatiekracht is verwaarloosbaar in de analysekamer. Moet de spanning omhoog of omlaag in het geval van het elektron of het He+ ion. [6 punten] Opgave 3: (onderdeel 1 en 2 samen: 32 punten) Onder natuurconstanten worden verstaan de elektronlading met absolute waarde e, electronmassa m, constante van Planck h, Boltzmannconstante k. Opgave 3: onderdeel 1 De energieniveaus in een p-n overgang gebaseerd op twee gedoteerde siliciumlagen (met bandkloof Eg in beide lagen) staan geschetst in nevenstaande figuur. Gegeven is dat een van de lagen gedoteerd is met stikstof (Z = 7) en de andere met aluminium (Z = 13). In je antwoord kun je gebruik maken van onderstaande tabel). Als voorbeeld wordt de elektronenconfiguratie van koolstof (Z = 6) in spectroscopische notatie gegeven: 1s22s22p2. n l ml 1 2 2 3 3 3 0 0 1 0 1 2 0 0 -1, 0, 1 0 -1, 0, 1 -1, -1, 0, 1, 2 Spectroscopische Notatie 1s 2s 2p 3s 3p 3d I II III E Eg Aantal Toestanden 2 2 6 2 6 10 Schil K L M a) Geef de elektronenconfiguraties van stikstof en aluminium in spectroscopische notatie. [2 punten] b) Leg uit welke laag in het diagram N- en welke laag Al-gedoteerd is. (d.w.z. de linker (I) dan wel rechter (III) laag) [3 punten] De pn-junctie wordt bestraald met licht. c) In het diagram vanaf de linkerzijde wordt de junctie bestraald met licht met een 2hc golflengte . Leg uit wat er met het licht in elk van de lagen gebeurt. [2 Eg punten] d) Vervolgens wordt een andere lichtbron gebruikt en de junctie weer vanaf links bestraald. Er worden nu elektron-gat paren geëxciteerd in laag II. Leg uit of het gat naar links of naar rechts gaat bewegen. [2 punten] Het n-gedoteerde deel heeft een volume V, een toestandsdichtheid in de geleidingsband g, en een soortelijke weerstand rn. Het Fermi-niveau ligt in gebied III Eg/10 onder de onderkant van de geleidingsband. De geleiding in dit gebied is volledig toe te schrijven aan elektronen. De temperatuur is T0. De Fermi-Dirac functie wordt gegeven door Eg 1 1 . en je mag er van uitgaan dat f (E) ( EEF ) / kT 10kT0 e 1 e) Geef een uitdrukking voor de elektronenconcentratie in gebied III in termen van gegeven parameters en natuurconstanten. [5 punten] f) Geef een uitdrukking voor de gemiddelde vrije tijd voor elektronen in gebied III in termen van de gegeven parameters en natuurconstanten. (Hint: gebruik formule voor soortelijke weerstand) [3 punten] Opgave 3: onderdeel 2 We beschouwen een metallische gloeidraad met diameter L en beschrijven deze als een vrije-elektronenmetaal met Fermi-energie EF.We veronderstellen een toestandsdichtheid g. Het metaal heeft een uittree-energie . De gloeidraad heeft een temperatuur T0. De elektronen zijn opgesloten in een rechthoekige potentiaalput. g) Hoeveel energie heeft een elektron nodig om uit de draad te ontsnappen? [2 punten] h) Bereken het aantal elektronen N in het metaal met een kinetische energie groter dan EF+. (hint: hiertoe moet je een integraal opstellen waarin de Fermi-Dirac verdeling voorkomt. Je mag aannemen dat >>kT) [4 punten] i) Elektronen met deze energie zullen als ze het oppervlak van de gloeidraad bereiken uit de gloeidraad kunnen ontsnappen. Leg uit waarom en bereken de hoeveelheid lading die per tijdseenheid de rand bereikt. (hint: veronderstel dat alle elektronen een constante snelheid v hebben) [4 punten] j) De emissiestroom van de draad wordt ongeveer beschreven door I e (v/L)N, waarbij v de snelheid is van de elektronen met een kinetische energie EF+. Wat is de dimensie van de rechterzijde van deze vergelijking? [2 punten] k) We nemen aan dat de uittree-energie gelijk is aan 4 eV. Met welke factor neemt de emissiestroom toe als we de draad opwarmen van 4000 naar 4500 K? [3 punten]