DE THERMOK ATALY TISCHE SENSOR EX-meten met hete ST-4940-2004 pareltjes Bij het ‘recreatief’ carbidschieten, het verjagen van vogels met knalpotten of het toepassen van de drijfkracht in een verbrandingsmotor zijn gasexplosies gewenst en onmisbaar. Op de werkvloer zijn ontploffingen daarentegen uit den boze. Gerichte metingen en tijdige alarmering kunnen het ontstaan van explosieve gas- en dampmengsels voorkomen. Voor detectie van brandbare gassen en dampen ter voorkoming van explosierisico (EX-metingen) bestaan twee verschillende detectiemethoden: de thermokatalytische en de infrarood-optische. In dit artikel wordt de werking van de thermokatalytische sensor uit de doeken gedaan. Twee heel kleine hete pareltjes in het inwendige van de sensor beveiligen een explosiegevaarlijk gebied. Detectie van brandbare gassen Hoe herkent een thermokatalytische sensor op betrouwbare wijze brandbare gassen? In principe gebeurt dat door het brandbare gas op een verhitte katalysator vlamloos te verbranden en te oxideren; ongeveer zoals dat in de katalysator van een auto plaatsvindt. Hierin worden bijvoorbeeld het giftige CO en onverbrande koolwaterstoffen geoxideerd naar het ‘onschuldiger’ CO2. Dat de katalysator daarbij iets heter wordt, is hier slechts een neveneffect. Dat effect wordt bij thermokatalytische detectie juist benut: het warmte-effect is het basisprincipe van de meting met de katalytische sensor. Maar wat speelt zich precies in het inwendige van de sensor af? Het katalytisch effect Uiteindelijk is het de reactiviteit van de zuurstof waaraan het katalytisch principe te danken is: zuurstofmoleculen houden van metaaloppervlakken, zetten zich erop vast, vallen uiteen (één zuurstofmolecuul bestaat uit twee zuurstofatomen) en zijn gedurende korte tijd in een hoogreactieve toestand. Daar zitten ze dan, die zuurstofatomen met ‘onbenutte bindingen’, te wachten op een reactiepartner. Wanneer de zuurstof niet rechtstreeks met het metaal reageert, dan zal dat via een voorgeschakelde reactie met vocht plaatsvinden; dat is het ons vertrouwde alledaagse roestproces (oxidatie). Explosieveilig uitgevoerd: het gas passeert een sinterfilter in de robuuste rvs-behuizing (links). De platinaspiraal (rechts) is een slechts 1 mm brede wikkeling, waarvan de draad een diameter van ongeveer 0,05 mm heeft. Chemische dynamiek in het hart van de sensor Ook de oppervlakken van zeer edele metalen zoals platina of palladium raken bedekt met een dergelijke zuurstofmantel. Door de microscoop bezien is deze laag een zich voortdurend vernieuwende maar qua gewicht constante hoeveelheid ‘ongeduldige’ zuurstofatomen. Als zo’n atoom niet zeer snel een geschikte reactiepartner vindt (palladium is te edel om mee te reageren), dan recombineert het met een ander zuurstofatoom en maakt plaats voor een zuurstofmolecuul in de nabijheid. Als er echter een ‘oxidatiebereid’ molecuul in aanraking komt met een brandbare gasvormige substantie (bijv. een koolwaterstofverbinding), dan slaat dat zuurstofmolecuul toe: het wordt dan samen met het gas omgezet in CO2 en H2O. Echter: dat gebeurt slechts als de zuurstofatomen zich sterker aangetrokken voelen tot het betreffende molecuul dan tot het metaaloppervlak. Die aantrekkingskracht is regelbaar: hoe heter het oppervlak, hoe gemakkelijker de zuurstofatomen zich weer loslaten. Als het oppervlak echter té heet is, arriveren ze daar in geheel niet meer. Zo vindt er via de omweg van een heet metalen oppervlak een ‘gedwongen’ reactie plaats, die normaliter niet optreedt. Het metaal verandert daarbij niet, maar werkt slechts als reactiebemiddelaar (‘katalysator’). Het gebied waarin de reactie plaatsvindt wordt aangeduid als ‘katalysecentrum’. Zo klein mogelijk Wat gebeurt er eigenlijk bij een dergelijke reactie? De vrijkomende reactiewarmte verwarmt het katalysegebied en zijn omgeving. Om deze geringe verwarming te kunnen meten, heeft men zo veel mogelijk katalytische centra in een zo klein mogelijk lichaam nodig, want alleen bij een zeer kleine massa zal de minimale energietoevoer tot een merkbare opwarming leiden. Ideaal zou een hoogporeus materiaal zijn, zoals het volledig luchtdoorlatende materiaal van een bloempot; de gebakken klei of keramiek, die ontelbare microporiën vertoont. Daarom wordt een klein keramisch pareltje genomen, dat tijdens de vervaardiging al met katalytisch materiaal wordt geïmpregneerd. Zelfs bij een doorsnede van nauwelijks een millimeter heeft een dergelijk pareltje al een enorm katalytisch oppervlak (meer dan 0,1 m2), terwijl de microscopische poriën met de omgevingslucht worden doorstroomd. Dat wil zeggen dat alle katalytische centra met reactiebereid zuurstof verzadigd zijn. Pellistor De zeer fijn verdeelde metallische katalysator verleent het pareltje zijn grijszwarte uiterlijk. Om de temperatuur op het juiste niveau te brengen, is in het pareltje een klein verwarmingsspiraaltje van platina ingebed. Als daardoor een stroompje van ongeveer 270 mA wordt geleid, zal de temperatuur van het pareltje ruim 500° C bedragen. Zodra er brandbare gassen in de poriën binnentreden, zullen de katalytische centra zich evenredig opwarmen en aldus de temperatuur van het pareltje verder doen toenemen. Hierdoor wordt ook de platinaspiraal heter en zijn weerstand iets hoger. Dientengevolge is een weerstandstoename in de orde van grootte van milli-ohms bespeurbaar, waaruit de gasconcentratie valt af te leiden. Zolang de verwarmingsstroom door de platinaspiraal constant gehouden wordt, volstaat een nauwkeurige spanningsmeting. De woorden parel en weerstand, in het Engels ‘pellet’ en ‘resistor’, hebben gezorgd voor de gangbare naam van deze constructie, namelijk ‘pellistor’. Explosieveiligheid De temperatuur van een dergelijke pellistor zal bij ‘begassing’ slechts enkele graden stijgen. Schommelingen van de omgevingstemperatuur kunnen aanzienlijk groter zijn en moeten daarom zeker worden gecompenseerd. Bijvoorbeeld door een geheel indentieke pellistor, die echter geen katalysator bevat (waardoor deze ‘compensator’ wit is) en zodoende niet gevoelig is voor het gas. Vervolgens wordt het verschilsignaal tussen beide pellistoren gemeten: bij veranderingen van de omgevingstemperatuur wordt het meetsignaal zodoende nauwelijks beïnvloed, beide pellistoren reageren daarop immers even sterk. Slechts de aanwezigheid van een brandbaar gas zal het evenwicht verstoren en leidt tot een verschilsignaal en dus tot een reactie van het meetinstrument. Dat werkt prima, maar omdat een zwarte pellistor de warmte gemakkelijker uitstraalt dan een witte, leidt dat tot een zekere asymmetrie en een verslechtering van de meetnauwkeurigheid. De verhouding wordt duidelijk beter als men twee zwarte pellistoren gebruikt en het nettosignaal bereikt door één der pellistoren in te kapselen en slechts via een klein gaatje (‘pinhole’) met de buitenwereld te verbinden. Alleen de niet-ingekapselde pellistor fungeert als gasmeetelement, terwijl het ingekapselde exemplaar als compensator dient. Geen ontstekingsbron Er is een groot aantal brandbare gassen dat door de 400 tot 500 graden hete pellistoren ontstoken kan worden, als hun concentratie boven de 100% LEL (Lower Explosion Limit) komt. Om ervoor te zorgen dat een katalytische sensor geen ontstekingsbron kan worden, moet ervoor worden gezorgd dat de sensorbehuizing een inwendige ontsteking weerstaat en dat geen vlamterugslag naar de omgeving kan optreden. Het inwendige, dat nauwelijks zo groot is als een vingerhoed, moet daarom drukbestendig ingekapseld zijn. Gas mag slechts door een vlamdovende barrière (vlamdover) toe- en uittreden. Een dergelijke barrière, uitgevoerd als metallisch sinterfilter of draadweefsel, is enerzijds volledig gasdoorlatend en anderzijds vlamdovend doordat de goede warmtegeleiding ervoor zorgt dat de tempera- tuur van het gas-luchtmengsel tot onder de ontvlammingstemperatuur daalt. Diffusie Een dergelijke vlamdovende barrière werkt echter ook als diffusiebarrière: enkelvoudige moleculen moeten eerst de in de vlamdover aanwezige lucht passeren. Zij kunnen dus nooit sneller de pellistor bereiken dan hun diffusiesnelheid toelaat. Een methaanmolecuul zou in een seconde honderden meters kunnen afleggen indien het niet miljarden malen zou opbotsen tegen omringende moleculen, waardoor het voortdurend van richting en snelheid verandert. Diffusie is een langzaam ‘concentratienivellerend’ proces, omdat de moleculen zich voortdurend daarheen bewegen waar een tekort bestaat of waar zich weinig identieke exemplaren bevinden. Daar ze in de pellistor worden omgezet, bestaat daar een soort permanente ‘verarmingszone’ die de andere moleculen aantrekt. Er ontstaat een ‘moleculaire zuiging’ die bij dergelijke diffusiesensoren een pomp vrijwel overbodig maakt. Betrouwbaar en economisch Juist gekalibreerd en volgens voorschrift gebruikt is de katalytische sensor een zeer betrouwbaar en economisch meetinstrument voor alarmering bij explosiegevaar, ook bij brandbare gassen waar een IR-sensor niet gevoelig voor is. Zelfs bij zeer hoge temperaturen (tot 150°C) waar andere (elektronische) instrumenten niet meer kunnen worden ingezet. Echter: het vereist natuurlijk zuurstof; in een inerte atmosfeer zal de sensor niet functioneren (maar er bestaat dan ook geen explosiegevaar). Bij aanwezigheid van gassen die de katalysator ‘vergiftigen’ kan de alarmgrens ongewenst verschuiven. Als dergelijke substanties bedrijfsmatig worden toegepast, zal de sensor beduidend vaker aan een functionele test moeten worden onderworpen. De katalytische sensor heeft dus voor- en nadelen. De voordelen maken hem tot een onmisbare partner in de strijd tegen explosiegevaar. Dr. Wolfgang Jessel (bewerkte vertaling uit DrägerHeft nr. 384) K ATALYSATORVERGIFTIGING De meetgevoeligheid van een katalytische sensor kan veranderen. Naast verouderingseffecten (bijvoorbeeld het versinteren van de keramiekparel, wat tot geringere porositeit en minder katalytische centra leidt) en contaminatie van de vlamdover (geringere doorlaatbaarheid, leidend tot een lagere diffusiesnelheid) kunnen ook enkele vluchtige substanties de katalysator onbruikbaar maken. Lood- en zwavelverbindingen zijn niet slechts vergiftigende stoffen voor de automobielkatalysator (daarom zijn deze stoffen niet langer aanwezig in de gebruikte brandstof), maar ook voor de katalytische sensor. In het algemeen zijn het tevens polymeren en siliconenverbindingen die de sensor beschadigen. Vele ‘onschadelijke’ koudemiddelen zijn corrosief, omdat ze bij de verbrandingsreactie agressieve chloor- en fluorverbindingen doen ontstaan.