Kennisvragen vwo Hoofdstuk 1 1 Welke kenmerkende aspecten

advertisement
Kennisvragen vwo
Hoofdstuk 1
1 Welke kenmerkende aspecten horen bij de tijd van ontdekkers en hervormers?
A handelskapitalisme, absolutisme, kerkhervorming
B absolutisme, Nederlandse opstand, opkomst van steden
C opkomst van steden, groeiende macht van de koning, begin van de Europese expansie
D begin van de Europese expansie, handelskapitalisme, kerkhervorming
2 Waarin verschilde rond 1500 de positie van de koning van Engeland met die van de
koning van Frankrijk?
A In Engeland had het parlement veel macht, in Frankrijk niet.
B In Engeland ontbond de koning de mini-legers van de hoge edelen, in Frankrijk niet.
C In Frankrijk leverden de steden veel zelfstandigheid in, in Engeland niet.
D In Frankrijk kwamen er koninklijke rechtbanken, in Engeland niet.
3 Welk verband is er tussen de reformatie en centralisatie?
A Door de centralisatie viel het christendom uiteen in twee vijandige kampen; de koning
koos bijna altijd voor de katholieken.
B Door de centralisatie viel het christendom uiteen in twee vijandige kampen; de
machtigste vorsten kozen voor het protestantisme om zo de paus te dwarsbomen.
C Door de reformatie voelden vorsten zich gedwongen zich meer met het geloof in hun
land te bemoeien.
D Reformatie had met geloof te maken, centralisatie met bestuur; daar is geen verband
tussen, behalve dat deze ontwikkelingen in dezelfde tijd plaatsvonden.
© Noordhoff Uitgevers B.V.
Geschiedeniswerkplaats "De Republiek in een tijd van vorsten" / vwo / kennistoets / hoofdstuk 1
1
4 Welke ontwikkeling maakte de kerk in Engeland door in de tijd van de reformatie?
A De Engelse koningen richtten een eigen Anglicaanse kerk op. Deze nam maar weinig
ideeën van de reformatie over. Er was godsdienstvrijheid.
B Alleen Hendrik VIII lag even dwars, omdat hij wilde scheiden van zijn vrouw. Zijn
voorgangers en opvolgers waren gewoon katholiek. Wel werden ze zelf hoofd van de
kerk.
C De Engelse koningen maakten de Engelse kerk los van Rome. In deze Anglicaanse
kerk werd uiteindelijke de protestantse kerkleer ingevoerd. Katholieken werden
vervolgd.
D Hendrik VIII maakte zich los van Rome en richtte de Anglicaanse kerk op. Zijn
opvolgers keerden terug naar het katholieke geloof en vervolgden de protestanten.
5 Welke ontwikkeling maakte de kerk in Frankrijk door in de tijd van de reformatie?
A De Franse koningen bleven katholiek. Toen het protestantisme bleef groeien, besloten
zij het fel te bestrijden.
B De Franse koningen kozen de kant van de protestanten. Ze wilden niet langer
afhankelijk zijn van de paus en ze wilden de bisschoppen zelf benoemen.
C De Franse koningen waren gematigd katholiek. Ze gaven de protestanten
toestemming hun geloof te belijden, zolang ze de handel en de economie geen schade
toebrachten.
D De Franse koningen lieten de kloosters sluiten en de Bijbel in het Frans vertalen. Meer
ideeën van de reformatie namen zij niet over.
6 Hieronder staan vier belangrijke gebeurtenissen uit de staatkundige ontwikkeling van
Nederland. Wat is de juiste tijdvolgorde van deze gebeurtenissen?
1 Vorming van de Staten-Generaal.
2 De Nederlanden komen onder het Habsburgse huis.
3 Karel V wordt heer van de Nederlanden.
4 De Nederlanden worden een afzonderlijk en onafhankelijk deel van het Duitse rijk.
© Noordhoff Uitgevers B.V.
Geschiedeniswerkplaats "De Republiek in een tijd van vorsten" / vwo / kennistoets / hoofdstuk 1
2
A 2, 1, 3, 4
B 4, 2, 3, 1
C 1, 2, 3, 4
D 1, 3, 2, 4
7 Omdat Karel V zelf niet vaak in de Nederlanden was, werkte hij met de functies van
landvoogd en stadhouder. Wat was hun positie en functie?
A Landvoogd: zijn vervanger in Brussel als bestuurder van de Nederlanden; meestal een
familielid. Stadhouder: plaatsvervanger in een gewest; lid van de hoge adel.
B Landvoogd: zijn plaatsvervanger in een gewest, meestal een lid van de hoge adel.
Stadhouder: zijn vervanger in Brussel, meestal een familielid.
C Landvoogd: de bevelhebber van de Spaanse garnizoenen die de Nederlanden bezet
hielden. Stadhouder: een soort burgemeester, verantwoordelijk voor het innen van de
belastingen.
C Landvoogd: hoofd van de Geheime Raad, meestal een hoge edele. Stadhouder: lid van
de Raad van State, hoge ambtenaren die door Karel persoonlijk benoemd werden.
8 Welk verband is er tussen het humanisme en de reformatie?
A De reformatie vormde een voedingsbodem voor de opkomst van het humanisme.
B Humanisten als Erasmus steunden hervormers als Luther en Calvijn.
C Karel V bestreed zowel het humanisme als de reformatie met harde hand.
D Het humanisme vormde een voedingsbodem voor de opkomst van de reformatie.
© Noordhoff Uitgevers B.V.
Geschiedeniswerkplaats "De Republiek in een tijd van vorsten" / vwo / kennistoets / hoofdstuk 1
3
9 De kerkhervormers waren het over een aantal punten eens. Over welk punt waren zij
het niet eens?
A Het aanbidden van heiligen en heiligenbeelden is verkeerd, alleen God en Christus
mogen worden aanbeden.
B Priesters horen geen aparte stand te vormen die vrijgesteld is van belastingen en
andere verplichtingen.
C Het ware geloof is alleen in de Bijbel te vinden; Bijbelstudie is dus de kern van het
geloof.
D Gelovigen hoeven een vorst die de ware godsdienst vervolgt niet te gehoorzamen.
10 Wat werd vastgelegd in de Vrede van Augsburg?
A Alle katholieke gebieden bleven katholiek, protestantse gebieden bleven protestants.
B Elke Duitse vorst mag zelf het geloof van zijn onderdanen bepalen.
C Elke Duitse vorst is verplicht de eenheid van geloof in zijn gebied te bewaren of te
herstellen.
D Vorsten mogen zich niet langer bemoeien met de keuze van het geloof door hun
onderdanen.
11 De Hollandse landbouw maakte in de 14e en 15e eeuw een crisis door. Wat was een
gevolg van deze landbouwcrisis?
A De Hollandse boeren gingen massaal over op het verbouwen van graan.
B Urbanisatie: veel boeren trokken naar de steden, op zoek naar werk.
C Desurbanisatie: veel stedelingen trokken naar het platteland, op zoek naar voedsel.
D De Hollandse boeren gingen massaal over op het ontginnen van veen.
© Noordhoff Uitgevers B.V.
Geschiedeniswerkplaats "De Republiek in een tijd van vorsten" / vwo / kennistoets / hoofdstuk 1
4
12 De Hollandse landbouw maakte in de 14e en 15e eeuw een crisis door. Wat was een
gevolg van deze landbouwcrisis?
A Veel Hollanders zochten een bestaan in handel, visserij en nijverheid.
B Veel Hollanders trokken naar het Duitse Rijngebied.
C Veel Hollanders trokken naar Vlaanderen en Brabant.
D In veel Hollandse steden verdween de textielnijverheid.
13 Rond 1500 begon het zwaartepunt van de internationale handel te verschuiven van
de Middellandse Zee naar de Atlantische Oceaan. Wat was daar een belangrijke oorzaak
van?
A De Spaanse verovering van grote gebieden in Amerika.
B De ontdekking van een directe zeeroute naar Azië door de Portugezen.
C De kaapvaart van Barbarijse piraten voor de kusten van Zuid-Europa.
D De opkomst van Amsterdam als internationaal handelscentrum.
14 Waardoor "ontsnapte" Holland aan de voedselschaarste en hongersnood die in de 16e
eeuw op veel plekken in Europa bestond?
A Holland dankte zijn bestaan aan de strijd tegen het water en had van dit soort
spanningen nooit last.
B Hollandse kooplieden voerden op grote schaal graan in, vooral uit het Oostzeegebied.
C Holland wist de bevolkingsgroei op te vangen door het droogleggen van grote meren
tot vruchtbare polders.
D In Holland had commerciële landbouw de overhand. Daar deden dit soort spanningen
zich niet voor.
© Noordhoff Uitgevers B.V.
Geschiedeniswerkplaats "De Republiek in een tijd van vorsten" / vwo / kennistoets / hoofdstuk 1
5
15 Welke factor speelde geen rol in de opkomst van commerciële landbouw in Holland?
A de urbanisatie in Holland
B de bevolkingsgroei in Holland
C de relatief zwakke positie van de adel in Holland
D de oprichting van zogeheten partenrederijen in Holland
© Noordhoff Uitgevers B.V.
Geschiedeniswerkplaats "De Republiek in een tijd van vorsten" / vwo / kennistoets / hoofdstuk 1
6
Download