Handreiking privacybescherming epidemiologie

advertisement
VERENIGING VOOR GGD'EN
V
Handreiking
privacybescherming
epidemiologie
De implicaties van de wet- en regelgeving bij
epidemiologisch onderzoek met privacygevoelige
gegevens door de GGD
Beter voorkomen
Kwaliteitsprogramma preventie
Handreiking privacybescherming epidemiologie
De implicaties van de wet- en regelgeving bij epidemiologisch
onderzoek met privacygevoelige gegevens door de GGD
September 2007
Het landelijke kwaliteitsprogramma Beter voorkomen wordt uitgevoerd door GGD Nederland, de VNG en ActiZ,
organisatie van zorgondernemers, in opdracht van het ministerie van VWS en onder regie van ZonMw.
Colofon
© GGD Nederland, september 2007
Handreiking privacybescherming epidemiologie
De implicaties van de wet- en regelgeving bij epidemiologisch onderzoek met privacy gevoelige gegevens door
de GGD.
Auteur: Mw. mr. L.F. Markenstein, KNMG, uitgevoerd in opdracht van GGD Nederland
Eindredactie: Communicatie GGD Nederland
Inhoudsopgave
1.
2.
Inleiding
2
1.1.
Achtergrond en vraagstelling
2
1.2.
Opzet
3
1.3.
Verantwoording werkwijze
3
Overzicht in een notendop
4
2.1.
Eerste oriëntatie op het wettelijk kader
4
2.2.
Vuistregels voor de praktijk
5
2.3.
Belangrijkste vraagpunten op een rij
6
2.4.
Relevante knelpunten en discussiepunten op een rij
11
3.
Stroomschema met toelichting
14
4.
Specifieke aandachtspunten bij diverse vormen van onderzoek met gezondheidsgegevens
18
4.1.
Vragenlijstonderzoek
4.2.
Verzameling van extra gegevens voor onderzoeksdoeleinden tijdens
hulpverleningscontacten van de GGD
4.3.
4.5.
4.6.
Gegevensverzameling voor effectmeting en/of kwaliteitverbetering van
24
Gegevensverzameling in longitudinaal onderzoek
24
Hergebruik van een combinatie van persoonsgegevens en lichaamsmateriaal voor
25
Presentatie en toelichting regels voor privacybescherming bij onderzoek met
gezondheidsgegevens
6.
23
(GVO)-interventies
onderzoeksdoeleinden
5.
21
Gebruik voor onderzoeksdoeleinden van gegevens die voor andere (behandelings)doeleinden zijn vastgelegd
4.4.
18
26
5.1.
Onderzoek met anonieme gegevens
26
5.2.
Onderzoek met persoonsgegevens
28
Overige aspecten
40
6.1.
Overige rechten van betrokkene
40
6.2.
Bewaring van persoonsgegevens gebruikt in het onderzoek
40
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
1
1. Inleiding
1.1.
Achtergrond en vraagstelling
Het verwerven van, op epidemiologische analyse gebaseerd, inzicht in de gezondheidssituatie van
de bevolking is één van de gemeentelijke taken die in de Wet collectieve preventie
volksgezondheid (Wcpv) worden benoemd. Artikel 2, lid 2 onder a Wcpv geeft aan dat dit betekent
dat in ieder geval eenmaal per vier jaar op ‘landelijk gelijkvormige wijze’ gegevens worden
verzameld en geanalyseerd voor het opstellen van een nota gemeentelijk gezondheidsbeleid door
de gemeente. Ook bij de specifieke in de Wcpv benoemde taken heeft het verzamelen en
analyseren van gegevens over de gezondheidssituatie van (groepen in) de bevolking een
belangrijke functie. De uitvoering van dergelijke taken berust veelal bij de GGD’en.
De gegevensverzameling en –analyse moet vanzelfsprekend aan bepaalde methodologische
vereisten voldoen. Ook moet bij het verzamelen, gebruiken en bewaren van persoonsgegevens
rekening worden gehouden met eisen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van
betrokkenen. Het niveau van de eisen voor privacybescherming neemt toe als het gaat om
bijzondere, gevoelige persoonsgegevens, bijvoorbeeld ‘persoonsgegevens betreffende iemands
gezondheid’. Bij het uitvoeren van de Wcpv-taken door GGD’en is vaak sprake van verzameling en
gebruik van zulke privacygevoelige gezondheidsgegevens. Soms is ook sprake van de verzameling
van andersoortige bijzondere persoonsgegevens, bijvoorbeeld gegevens omtrent iemands
godsdienst, levensovertuiging, ras of seksuele leven. Ook daarbij is bijzondere zorgvuldigheid
vereist.
In de praktijk kunnen diverse vragen en knelpunten rijzen bij de toepassing van privacywetgeving
en gedragscodes op door GGD’en uitgevoerd onderzoek met gezondheidsgegevens. GGD Nederland
heeft het beleidsbureau van de KNMG opdracht verleend om te verhelderen welke vereisten in
welke situaties gelden. Doel hiervan is dat GGD’en zoveel mogelijk op eenduidige en adequate
wijze met het vraagstuk van privacybescherming omgaan.
Doel van deze handreiking is:
-
Een voor de praktijk handzame presentatie en toelichting geven van de vereisten ter
bescherming van de persoonlijke levenssfeer die van toepassing zijn op het door GGD’en
verzamelen, gebruiken en bewaren van gezondheidsgegevens voor onderzoeksdoeleinden.
-
Handvatten bieden voor het omgaan met mogelijke interpretatievragen en/of tips geven voor
het vermijden van dergelijke dilemma’s.
Er is altijd in bepaalde mate sprake van een spanningsveld bij het verrichten van onderzoek met
gezondheidsgegevens met de noodzakelijke bescherming van de persoonlijke levenssfeer van
betrokkenen. Onderzoek met persoonsgegevens zoals uitgevoerd door GGD’en hoeft echter niet op
onoverkomelijke juridische barrières te stuiten. De wetgever biedt in principe voldoende ruimte
voor zinvol onderzoek met gebruik van persoonsgegevens.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
2
1.2.
Opzet
In de praktijk van de GGD komen diverse vormen van onderzoek met gezondheidsgegevens voor.
Bij het gebruik van gezondheidsgegevens voor onderzoeksdoeleinden is het van belang om
onderscheid te maken in:
•
Gaat het om verzameling van nieuwe gegevens (primair gebruik) of om onderzoek met
bestaande gegevens (secundair gebruik)?
•
Gaat het om onderzoek met anonieme gegevens of met persoonsgegevens?
•
Als het gaat om onderzoek met persoonsgegevens: betreft het persoonsgegevens waarop wel
of geen beroepsgeheim rust?
Deze verschillen hebben consequenties voor de op het onderzoek toepasselijke bepalingen en voor
de aard en omvang van de bij het onderzoek in acht te nemen privacyvereisten.
Deze handreiking is opgebouwd in drie lagen. Allereerst (hoofdstuk 2) wordt een overzicht ‘in een
notendop’ aangereikt met vuistregels voor privacybescherming in de praktijk, een eerste oriëntatie
op het wettelijk kader, antwoorden op de meest gestelde vragen en een identificatie van mogelijke
knelpunten. In het tweede deel (hoofdstuk 3 en 4) wordt aan de hand van een stroomschema met
toelichting dieper ingegaan op de (wettelijke) vereisten en worden de verschillende vormen van
onderzoek zoals die door GGD’en worden uitgevoerd en daarbij spelende specifieke
aandachtspunten besproken. Tot slot (hoofdstuk 5 en 6) wordt – ter verdieping van kennis over
inhoud en samenhang van wetgeving en gedragscodes – een geclusterde presentatie van en
toelichting op de (wettelijke) regelingen gegeven.
1.3.
Verantwoording werkwijze
Voor het opstellen van deze handreiking is de relevante wetgeving en zelfregulering
(gedragscodes) bestudeerd en geanalyseerd. Daarnaast is – recente – Nederlandse literatuur over
gezondheidsonderzoek met persoonsgegevens onderzocht op knelpunten bij de interpretatie en
toepassing van die regelingen en op mogelijke oplossingen. Voor zover er verschil van interpretatie
over bepaalde punten mogelijk is, is aansluiting gezocht bij de meeste gezaghebbende
opvattingen. In deze handreiking wordt geen nieuwe interpretatie van en/of uitwerking aan de
bestaande vereisten gegeven. Discussies over eventuele aanpassing van wetgeving zijn buiten
beschouwing gelaten.
De themamiddag privacy in 2005 en de discussiebijeenkomsten bij alle regionale platforms
epidemiologie in de zomer van 2007 zijn gebruikt als indicatie voor de aard en omvang van de
vragen en knelpunten die in de praktijk rijzen bij de opzet en uitvoering van GGD-onderzoek. Die
vragen zijn zoveel mogelijk gestructureerd (welke vragen rijzen bij en/of zijn relevant bij welk type
onderzoek?) en van een zo specifiek mogelijk antwoord voorzien.
Bij het opstellen van de handreiking is – dankbaar – gebruik gemaakt van de ervaring en inzichten
van de leden van de klankbordgroep Epidemiologie van GGD Nederland op het gebied van
uitvoering van onderzoek met persoonsgegevens. De verantwoordelijkheid voor de juridische
analyses berust uitsluitend bij de opsteller van deze handreiking, mr. L.F. Markenstein, adviseur
Gezondheidsrecht bij de KNMG.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
3
2. Overzicht in een notendop
In dit deel van de handreiking wordt een overzicht ‘in een notendop’ aangereikt in de vorm van een
eerste oriëntatie op het wettelijk kader, vuistregels voor privacybescherming in de praktijk,
antwoorden op de meest gestelde vragen en een identificatie van mogelijke knelpunten en
oplossingsrichtingen. In de volgende delen van de handreiking wordt een en ander verder
uitgediept.
2.1.
Eerste oriëntatie op het wettelijk kader
I.
De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de Wet op de geneeskundige
behandelingsovereenkomst (Wgbo) zijn alleen van toepassing als het gaat om gebruik van
persoonsgegevens. Als het gaat om gebruik van anonieme gegevens zijn deze wetten niet
van toepassing. Aan het gebruik van anonieme gegevens zijn geen (wettelijke) voorwaarden
verbonden.
II.
De Wbp geeft regels voor alle vormen van verwerking van persoonsgegevens. Verzameling
en gebruik van persoonsgegevens voor onderzoeksdoeleinden is een van de mogelijke
gebruiksdoelen van de Wbp. De algemene bepalingen van de Wbp zijn van toepassing op
gebruik van persoonsgegevens voor onderzoek. Voor het verwerken van ‘bijzondere
gegevens’ (waaronder gegevens over iemands gezondheid) geldt in de Wpb een ‘neen,
tenzij’-regeling. Als van dergelijke gegevens gebruik wordt gemaakt, dan moeten bijzondere
bepalingen worden nageleefd (artikel 16-23 Wbp). In de Wbp is het belang van gebruik van
persoonsgegevens voor wetenschappelijk onderzoek en statistiek onderkend. In bepaalde
omstandigheden mag dit zonder toestemming van betrokkenen, mits aan een aantal
voorwaarden wordt voldaan. Daarnaast kent de Wbp mogelijkheden voor (her)-gebruik van
gegevens die voor andere doeleinden zijn verzameld dan voor wetenschappelijk onderzoek.
Persoonsgegevens mogen langer worden bewaard voor wetenschappelijk onderzoek dan voor
andere gebruiksdoelen.
III.
Het vertrekpunt van de Wgbo is niet de verwerking van gegevens, maar het beroepsgeheim
van de hulpverlener. Dat beroepsgeheim rust op alle gegevens die door de hulpverlener in
het kader van de behandelrelatie worden verzameld en vastgelegd. Voor verwerking van die
gegevens door anderen dan de hulpverlener bijvoorbeeld voor onderzoeksdoeleinden is
toestemming van de patiënt vereist (artikel 457 Wgbo). Ook de Wgbo kent de mogelijkheid
om in bepaalde situaties op dit toestemmingsvereiste een uitzondering te maken voor het
gebruik van persoonsgegevens voor wetenschappelijk onderzoek en statistiek (artikel 458).
IV.
Er is dus geen sprake van een aparte wettelijke regeling die specifiek toegesneden is op het
gebruik van persoonsgegevens voor onderzoeksdoeleinden. Wel zijn er door representatieve
organisaties specifieke gedragscodes tot stand gebracht over gebruik van persoonsgegevens
voor onderzoeksdoeleinden. In die gedragscodes wordt een nadere uitwerking gegeven aan
de in wetgeving neergelegde zorgvuldigheidsvereisten.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
4
Van belang zijn met name de Gedragscode voor verwerking van persoonsgegevens bij
onderzoek en statistiek en de Gedragscode Gezondheidsonderzoek (van toepassing bij
gebruik van gegevens waarop een beroepsgeheim rust). Beide zijn door het College
Bescherming Persoonsgegevens als een goede uitwerking van de vereisten van de Wbp
aangemerkt.
2.2.
Vuistregels voor de praktijk
I.
Overweeg de mogelijkheden om het onderzoek met anonieme gegevens te verrichten; dit
houdt in dat bij het verkrijgen van gegevens al wordt afgezien van het verzamelen van
gegevens waarmee (directe of indirecte) herleiding tot de individuele persoon mogelijk is. Ga
uit van een realistisch beeld van de mogelijkheden en onmogelijkheden om in de praktijk van
GGD-onderzoek met niet herleidbare gegevens te werken. Als redelijkerwijs twijfel kan
bestaan over het niet herleidbare karakter van gegevens, neem dan de regels die gelden
voor verwerking van persoonsgegevens als uitgangspunt.
II.
Als bij onderzoek gebruik wordt gemaakt van persoonsgegevens, omdat niet kan worden
volstaan met gebruik van anonieme gegevens, moet op ‘behoorlijke’ wijze vorm worden
gegeven aan het verkrijgen van toestemming van betrokkenen voor het gebruik van hun
gegevens.
III.
Als om onderzoekstechnische of praktische redenen geen toestemming kan worden
verworven van betrokkenen voor het gebruik van hun persoonsgegevens, dan dienen de
wettelijke kaders voor het zonder toestemming mogen gebruiken van gegevens te worden
gerespecteerd.
IV.
Omdat het in het verloop van I t/m III gaat om steeds verdergaande inbreuken op de
privacyrechten van betrokkenen, moet er steeds een deugdelijke onderbouwing van de
noodzaak aanwezig zijn.
V.
Betracht zorgvuldigheid bij het verzamelen, bewaren en gebruiken van gegevens. Verzamel
niet meer persoonsgegevens dan strikt noodzakelijk is voor het onderzoek. Gebruik voor
onderzoek verkregen persoonsgegevens uitsluitend voor onderzoek. Bij langere bewaring van
persoonsgegevens dan voor het onderzoek noodzakelijk is, moeten de wettelijke vereisten in
acht worden genomen.
VI.
Neem alle maatregelen die nodig zijn om de gegevens afdoende te beveiligen tegen verlies,
aantasting, onbevoegde kennisneming, wijziging, herleiding of verstrekking. Zie ook toe op
strikte naleving van de vereisten door al degenen die aan het onderzoek meewerken.
VII.
Stel voor elk onderzoek een onderzoeksprotocol op. Daarin is in ieder geval opgenomen: de
naam of namen van de verantwoordelijke onderzoeker(-s); de doelstelling, vraagstelling,
methoden en tijdsduur van het onderzoek; de categorie personen over wie gegevens voor
het onderzoek worden gebruikt; de eventuele reden waarom geen anonieme gegevens
worden gebruikt; een beschrijving van de voorzieningen ter beveiliging van de gegevens; de
wijze waarop de resultaten van het onderzoek worden gepubliceerd.
VIII. Houdt rekening met de meldingsplicht voor gegevensverwerking zoals neergelegd in artikel
27 Wbp.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
5
2.3.
Belangrijkste vraagpunten op een rij
•
Wanneer kan gesproken worden van anonieme gegevens?
•
Hoe moet vorm worden gegeven aan het toestemmingsvereiste, in het bijzonder bij
minderjarige en wilsonbekwame deelnemers aan het onderzoek?
•
Wat zijn mogelijkheden om bij GGD-onderzoek zonder toestemming persoonsgegevens voor
onderzoek te gebruiken?
•
Wanneer moet bij vragenlijstonderzoek rekening worden gehouden met de Wet medischwetenschappelijk onderzoek met mensen Wmom)?
•
Hoe zit het met de meldingsplicht bij gegevensverwerking voor onderzoeksdoeleinden?
•
Hoe verhouden de verantwoordelijkheden van de GGD als organisatie zich tot de
verantwoordelijkheden van de (individuele) onderzoeker?
Wanneer kan gesproken worden van anonieme gegevens?
Van anonieme gegevens is sprake als ‘herleiding tot de individuele persoon niet of slechts met
onevenredige tijd of inspanning mogelijk is’. Dit criterium is aan de Wbp te ontlenen. Of aan dit
criterium wordt voldaan hangt in belangrijke mate ook af van de omstandigheden in de concrete
praktijksituatie. Terughoudendheid is geboden in die zin dat niet te snel geconcludeerd mag
worden dat er sprake is van anonieme gegevens. Ook zonder NAW-gegevens kan er sprake zijn
van – directe of indirecte – herleidbaarheid van gegevens. Bijvoorbeeld doordat een combinatie
van de wel verzamelde gegevens tot specifieke personen te herleiden is en/of doordat koppeling of
vergelijking met andere beschikbare gegevens mogelijk is.
Uitgangspunten
•
In termen van de Wbp moet bij alle stappen in de verwerking van gegevens, dus reeds bij de
verzameling, sprake zijn van niet-herleidbaarheid.
•
Het anonimiseren van gegevens vraagt meer dan het weglaten en/of verwijderen van NAWgegevens.
•
In algemene zin moet er rekening mee worden gehouden dat het risico van indirect
herleidbaarheid toeneemt naarmate de onderzoekspopulatie kleiner is en eenvoudig te
lokaliseren (klas, wijk, postcodegebied) terwijl het aantal verzamelde kenmerken van de
deelnemers groter of in combinatie met elkaar specifieker is (geslacht, leeftijd, aandoening).
•
Er is uitsluitend sprake van verwerking (verzameling en gebruik) van anonieme gegevens voor
onderzoek als de onderzoeker en/of diens medewerkers op geen enkel moment beschikt
hebben over de mogelijkheid om de gegevens tot de persoon te herleiden. Ook als bijvoorbeeld
na de initiële gegevensverzameling de gegevens worden ontdaan van alle identificerende
kenmerken, dan kan niet gesproken worden van anonieme gegevensverwerking.
•
Er is ook geen sprake van gebruik van anonieme gegevens als er een bestand met
onderzoeksgegevens en een apart bestand met communicatiegegevens is, maar de verbinding
tussen die twee bestanden door de onderzoeker gelegd kan worden.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
6
•
Gecodeerde gegevens blijven in principe via de sleutel van de code herleidbaar tot de
individuele persoon. Pas als er sluitende afspraken zijn gemaakt waardoor gegarandeerd wordt
dat de onderzoeker niet over de sleutel kan beschikken, dan mogen gecodeerde gegevens
ingedeeld worden in de categorie anonieme gegevens.
•
Bij uitbesteding van de gegevensverzameling aan externe bureaus is geen sprake van ‘nietherleidbaarheid’ als het bureau zowel de onderzoeksgegevens als de communicatiegegevens
ontvangt. Om van niet-herleidbare verwerking te kunnen spreken moet worden voorzien in een
strikte scheiding tussen degene die over de onderzoeksgegevens kan beschikken en degene die
over de identificerende gegevens (en de sleutel tot de codering) kan beschikken. Een verdeling
over verschillende afdelingen, bijvoorbeeld binnen de GGD, komt niet tegemoet aan het
vereiste beschermingsniveau.
Hoe moet vorm worden gegeven aan het toestemmingsvereiste, in het bijzonder bij minderjarige
en wilsonbekwame deelnemers aan het onderzoek?
Op grond van de Wbp moet de toestemming voor verwerking van bijzondere persoonsgegevens
ondubbelzinnig zijn. Schriftelijke toestemming is niet vereist. De Wbp kent voor minderjarigen tot
16 jaar een regeling voor vertegenwoordiging door de ouders. Die moeten ondubbelzinnig
toestemming geven voor gegevensverwerking. Bij meerderjarige wilsonbekwamen die onder
curatele of mentorschap staan moet de ondubbelzinnige toestemming voor gegevensverwerking
worden verkregen van die vertegenwoordigers. De kring van meerderjarige wilsonbekwamen is in
de Wgbo ruimer omschreven (degene die niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn
belangen ter zake) dan in de Wbp (degene die onder mentorschap of curatele staat). Tegelijkertijd
voorziet de Wgbo ook in een ruimere kring van vertegenwoordigers (partners en overige familie)
bij wie in voorkomende gevallen toestemming voor gegevensverwerking verkregen kan worden.
Uitgangspunten
•
Toestemming is ondubbelzinnig als dat expliciet gevraagd en gegeven wordt. Toestemming
mag ook worden afgeleid uit gedrag als dat gedrag maar voor één uitleg vatbaar is. Het door
deelnemers nalaten van bepaald gedrag (bijvoorbeeld het niet maken van bezwaar) kan niet
als ondubbelzinnige toestemming worden aangemerkt, omdat daarbij al snel sprake is van
mogelijke dubbelzinnigheden. Snapten deelnemers wel dat van hen een bepaalde actie werd
verlangd? Heeft de relevante informatie hen wel bereikt? Konden zij wel overzien wat de
consequenties van het nalaten van die actie zijn?
•
Voorafgaand aan het verkrijgen van toestemming moeten de deelnemers zo volledig mogelijk
worden geïnformeerd over het voorgenomen gebruik van hun persoonsgegevens. De informatie
moet afgestemd zijn op de betrokkene en alle aspecten betreffen die betrokkene redelijkerwijs
nodig heeft voor de oordeelsvorming. Tenminste moet worden aangeven waarom voor het
onderzoek persoonsgegevens van betrokkene noodzakelijk zijn, het doel van het onderzoek,
het belang ervan en de eventuele gevolgen voor betrokkene.
•
Een eenmaal gegeven toestemming kan altijd worden ingetrokken. Voor zover mogelijk worden
dan de gegevens van betrokkene uit het onderzoeksbestand verwijderd. Indien dat niet
mogelijk is, dan worden zij tenminste volledig geanonimiseerd.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
7
•
Het verkrijgen van de vereiste toestemming van vertegenwoordigers (van minderjarigen en/of
meerderjarige wilsonbekwamen) kan in de praktijk soms moeilijk zijn. In bijzondere
omstandigheden kan zonder toestemming van de wettelijk vertegenwoordiger voor onderzoek
gebruik worden gemaakt van gegevens met een beroep op artikel 23 lid 2 Wbp of artikel 458
Wgbo (als het gaat om gegevens waarop een beroepsgeheim rust). Een en ander vereist een
goede onderbouwing (zie volgende vraag).
Wat zijn de mogelijkheden om bij GGD-onderzoek zonder toestemming persoonsgegevens voor
onderzoek te gebruiken?
De Wbp biedt in artikel 23 lid 2 ruimte om bijzondere persoonsgegevens zonder toestemming te
gebruiken voor onderzoek dat een algemeen belang dient. En de Wgbo biedt in artikel 458 ruimte
om gegevens waarop een beroepsgeheim rust zonder toestemming te gebruiken voor
wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de volksgezondheid. Daarnaast biedt artikel 457
Wgbo de hulpverlener ruimte voor onderzoek met ‘eigen’ patiëntgegevens die in het kader van de
behandelrelatie zijn verzameld.
Uitgangspunten
•
De kwalificatie dat de hulpverlener ‘eigen onderzoek met eigen gegevens’ doet is maar op een
beperkt aantal situaties van toepassing. Binnen een organisatie of afdeling gaat het dan
uitsluitend om die hulpverleners die behandelcontacten met de cliënt hebben gehad en
gegevens hebben vastgelegd. Collega’s binnen of buiten de afdeling die dat contact niet
hebben gehad moeten worden beschouwd als ‘derden’ die niet onder deze uitzondering vallen.
•
De uitzonderingsbepaling in de Wbp en in de Wgbo zien op situaties waarin het vragen van
toestemming om onderzoekstechnische of praktische redenen niet mogelijk is, terwijl het
onderzoek een algemeen belang dient. Het is van belang dat de redenen waarom geen
toestemming kan worden gevraagd in het onderzoeksprotocol gespecificeerd en onderbouwd
worden. Voor de dimensie van het algemeen belang kan worden verwezen naar de Wcpv-taak
van de GGD.
•
Beide bepalingen spreken van ‘wetenschappelijk onderzoek’. Bij onderzoek door GGD’en is niet
altijd sprake van wetenschappelijk onderzoek in de strikte zin van het verwerven van nieuwe
wetenschappelijke kennis of inzichten. Soms is meer sprake van een ‘beleidsondersteunende’
doelstelling bij het onderzoek. Maar vrijwel altijd zal worden voldaan aan het criterium dat het
doel van het onderzoek is gelegen in de sfeer van bevordering of bescherming van de
volksgezondheid en dat er een redelijke mate van waarschijnlijkheid is dat een groep van enige
omvang daarbij een aanzienlijk voordeel kan hebben. Van belang daarbij is dat uit het
onderzoeksprotocol blijkt dat het onderzoek naar wetenschappelijke maatstaven zinvol en
deugdelijk is.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
8
•
Beide bepalingen vragen om voorzieningen om te waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer
van betrokkene niet onevenredig wordt geschaad. En in artikel 457 lid 1 onder b wordt
verlangd dat gezorgd wordt dat de gegevens in zodanige vorm worden verstrekt dat herleiding
tot individuele personen redelijkerwijs wordt voorkomen. Bij dit laatste wordt gedacht aan
codering van gegevens waarbij de sleutel tot herleiding van de gecodeerde gegevens niet bij de
onderzoeker komt te rusten.
•
Artikel 458 Wgbo stelt ook als voorwaarde dat de patiënt geen bezwaar heeft gemaakt tegen
gebruik zonder toestemming van gegevens voor wetenschappelijk onderzoek. Het is de
verantwoordelijkheid van de hulpverlener om aan die bezwaarmogelijkheid en de daarvoor
noodzakelijke informatie aan patiënten vorm te geven.
•
Als het gaat om (her)-gebruik van gegevens waarop een beroepsgeheim rust wordt in de
Gedragscode Gezondheidsonderzoek toetsing door een METC aanbevolen.
•
Het opstellen van een gedragscode waarin de redenen om af te zien van het vragen van
expliciete toestemming bij bepaalde typen onderzoek (bijvoorbeeld van wettelijk
vertegenwoordigers voor e-movo) worden gespecificeerd is aan te bevelen. Zo’n gedragscode
kan ter advisering en/of toetsing aan het CBP worden voorgelegd.
Wanneer moet bij vragenlijstonderzoek rekening worden gehouden met de Wet medischwetenschappelijk onderzoek met mensen?
De Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (Wmom) biedt bescherming tegen
onverantwoorde risico’s voor deelnemers aan medisch-wetenschappelijk onderzoek.
Vragenlijstonderzoek (verzamelen van gegevens via vragenlijst, enquête of interview) valt alleen
onder de reikwijdte van de Wmom als er een wetenschappelijke doelstelling is en sprake is van het
in een zodanige frequentie afnemen van vragenlijsten dat daardoor sprake is van het opleggen van
een gedragswijze aan betrokkenen. Bij vragenlijstonderzoek door GGD’en is dit meestal niet aan de
orde. Ook bij eenmalig vragenlijstonderzoek kunnen er risico’s voor de deelnemers aan
beantwoording vastzitten. Met name als het gaat om psychisch belastende vragen. Dan is extra
zorgvuldigheid gepast, met name ook bij minderjarigen. Op epidemiologen rust een eigen
verantwoordelijkheid om een bewuste afweging te maken of het wel aanvaardbaar is om bepaalde
vragen op te nemen in vragenlijstonderzoek. Uiteenlopende maatregelen zijn mogelijk om extra
zorgvuldigheid te betrachten. Het kan met zich meebrengen dat de vragenlijst wordt aangepast
en/of dat deelnemers nadrukkelijk op het mogelijkerwijs psychisch belastende karakter van de
vragenlijst worden gewezen en/of dat er in adequate signalering van en doorverwijzing bij
eventuele problemen is voorzien.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
9
Hoe zit het met de meldingsplicht bij gegevensverwerking voor onderzoeksdoeleinden?
Het door de GGD verwerken van persoonsgegevens voor onderzoeksdoeleinden is niet vrijgesteld
van de meldingsplicht op grond van artikel 27 Wbp. Gegevensverwerking door de GGD voor
behandelingsdoeleinden valt wel onder het Vrijstellingsbesluit. Dat geldt echter niet voor het door
de GGD verwerken van gegevens voor onderzoeksdoeleinden. Verder kan de GGD niet worden
aangemerkt als organisatie voor wetenschappelijk onderzoek in de zin van het Vrijstellingsbesluit.
Uitgangspunten
•
Het niet van toepassing zijn van het Vrijstellingsbesluit op gegevensverwerking voor
onderzoeksdoeleinden door de GGD heeft weinig praktische gevolgen. De administratieve
verplichtingen horend bij de meldingsplicht kunnen via een eenmalige melding door de GGD
vorm worden gegeven. De verantwoordelijkheid hiervoor berust bij de organisatie. Voor de
toepasselijkheid van de overige Wbp-bepalingen heeft een en ander geen gevolgen.
Hoe verhouden de verantwoordelijkheden van de GGD als organisatie zich tot de
verantwoordelijkheden van de (individuele) onderzoeker?
De in de Wbp neergelegde plichten en verantwoordelijkheden moeten worden nagekomen door de
‘verantwoordelijke’. Dat is ‘degene die het doel van en de middelen voor verwerking van
persoonsgegevens vaststelt’. De Wbp gaat er vanuit dat bij de directie van de GGD de formeeljuridische zeggenschap over de gegevensverstrekking berust. De Gedragscode
Gezondheidsonderzoek legt plichten en verantwoordelijkheden op aan individuele onderzoekers
(voor zover aangesloten bij beroepsverenigingen die onder de Federatie van Medisch
Wetenschappelijke Verenigingen (FMWV) vallen en voor zover het gaat om gebruik van gegevens
waarop een beroepsgeheim rust). De onderzoeker is de feitelijke (eind-) verantwoordelijke voor
het opstellen van het onderzoeksprotocol en de uitvoering van het onderzoek. De Gedragscode
Gezondheidsonderzoek gaat er vanuit dat de verantwoordelijke (in de zin van de Wbp) de
onderzoeker in de gelegenheid stelt om de wettelijke bepalingen en de uitwerking daarvan in de
gedragscode na te leven. Daarnaast moet de verantwoordelijke passende technische en
organisatorische maatregelen nemen om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of enige
vorm van onrechtmatige verwerking.
Uitgangspunten
•
Het CBP heeft van de Gedragscode Gezondheidsonderzoek en de Gedragscode voor verwerking
van persoonsgegevens bij onderzoek en statistiek aangegeven dat daarin een goede uitwerking
aan de vereisten in de Wbp wordt gegeven. Aangezien de GGD als ‘verantwoordelijke’
gebonden is aan de naleving van de Wbp, zijn die gedragscodes daarmee ook voor de GGD als
organisatie richtinggevend voor de manier waarop met de verwerking van persoonsgegevens
bij onderzoek moet worden omgegaan.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
10
2.4.
Relevante knelpunten en discussiepunten op een rij
(Te) Hoge drempel voordat gesproken kan worden van ‘anonimisering’?
Bij onderzoek door de GGD zal om praktische of onderzoekstechnische redenen niet (snel) aan het
vereiste van anonieme gegevensverzameling worden voldaan. Met name omdat daarvoor nodig is
dat vanaf het begin de onderzoeker en/of diens medewerkers niet over identificerende gegevens
van de deelnemers beschikken. Vaak zal in eerste instantie behoefte zijn aan een herinnering ter
verhoging van de respons en/of analyse van de non-respons en zal pas in een latere fase de
(afdoende) ontkoppeling van identificerende en onderzoeksgegevens worden gerealiseerd.
Complicatie is ook dat het ontkoppelen van communicatiegegevens soms niet voldoende is om
herleidbaarheid van de gegevens uit te sluiten. Een combinatie van gegevens kan toch herleiding
tot het individu mogelijk maken en/of er is slechts sprake van codering met behoud van de sleutel
door de onderzoeker. De drempels voor het realiseren van gegevens in niet herleidbare vorm zijn
tamelijk hoog en het is de vraag of het lonend is om daar sterk op in te zetten. Een en ander heeft
wel consequenties voor de oriëntatie op toepasselijke wetgeving bij het onderzoek van de GGD.
Rekening moet worden gehouden met Wbp en Wgbo en in principe moet toestemming voor de
gegevensverwerking worden verkregen. Een beroep op de uitzonderingsbepalingen om zonder
toestemming te mogen werken, vergt extra inspanningen. Dit staat in schril contrast met de
onbeperkte mogelijkheden tot gebruik van anonieme gegevens. Dit is een reëel knelpunt, dat
binnen de huidige wetgeving niet bevredigend is op te lossen. Momenteel staat de introductie van
een lichter wettelijk regime voor gecodeerde gegevens ter discussie. Dit zal tot op zekere hoogte
aan de bezwaren tegemoet komen, als binnen GGD’en goed vorm kan worden gegeven aan de bij
codering in acht te nemen vereisten.
(Te) Beperkte mogelijkheden om zonder toestemming (van wettelijk vertegenwoordigers bij
minderjarigen of meerderjarige wilsonbekwamen) gegevens te verzamelen voor
onderzoeksdoeleinden?
Het verwerven van toestemming voor gegevensverzameling vergt soms aanzienlijke inspanningen
en is soms weinig succesvol. De situatie kan ontstaan dat onderzoek van groot belang is om de
gezondheidssituatie van bepaalde groepen te verbeteren, maar dat door het toestemmingsvereiste
een groot risico op non-respons met name in de belangrijkste doelgroepen ontstaat. (Her)-gebruik
van gegevens zonder toestemming en/of gegevensverzameling onder minderjarigen of
meerderjarige wilsonbekwamen zonder toestemming van hun wettelijk vertegenwoordiger is dan
een te overwegen optie. In principe bieden de Wbp en Wgbo daarvoor ruimte. Onderzoekers
ervaren aanzienlijke drempels in het gebruik maken van die ruimte. Een taxatie is nodig of het
onderzoek aan de wettelijke vereisten voldoet en dat kan de nodige (rechts-)onzekerheid
opleveren. Een mogelijkheid is om bij die taxatie de hulp van een METC in te roepen of om een
gedragscode voor GGD-onderzoek te ontwikkelen.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
11
(Te) weinig erkenning in wetgeving van het specifieke belang van GGD-onderzoek – dat vaker
beleidsondersteunend dan wetenschappelijk is – en daarmee samenhangende tekortkomingen in
het benodigde instrumentarium voor dit type onderzoek?
De Wbp heeft onmiskenbaar een zeer algemeen karakter. De Wgbo neemt behandelingsrelaties als
uitgangspunten en niet onderzoeksrelaties. De tot nu toe tot stand gebrachte gedragscodes
voorzien ook niet specifiek in oplossingen voor problemen waarop GGD-onderzoek stuit.
Ontwikkeling van eigen gedragscodes voor GGD-onderzoek kan een mogelijkheid bieden om te
voorzien in meer specifiek op GGD-onderzoek toegespitste uitwerkingen van de wettelijke vereisten
van Wbp en Wgbo. Een eventuele gedragscode kan dan aan het CBP worden voorgelegd om te
toetsen of de uitwerkingen binnen de wettelijke grenzen zijn gebleven. Een en ander kan
bijvoorbeeld een steun in de rug zijn voor onderzoekers die overwegen om een beroep te doen op
de uitzonderingsbepalingen in Wbp en Wgbo.
(Te) weinig gebruik van mogelijkheden om onderzoeksprotocollen ter toetsing aan een METC voor
te leggen?
Het veld van METC’s in Nederland is divers. Niet alle METC’s die een erkenning hebben voor
toetsing van medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen zijn bereid tot toetsing van
andersoortig onderzoek, bijvoorbeeld onderzoek met gezondheidsgegevens. Bij de niet-erkende
METC’s zijn de kwalificaties van de leden niet altijd gegarandeerd. Ook is het de vraag of bij de
METC’s wel voldoende specifieke kennis en ervaring met GGD-onderzoek aanwezig is. Daarvoor
zou de samenstelling van de METC bijvoorbeeld met een epidemioloog moeten worden uitgebreid.
Aan de andere kant kan externe toetsing van onderzoeksprotocollen er aan bijdragen dat voor
onderzoekers de wettelijke criteria worden verhelderd en dat meer rechtszekerheid ontstaat. De
bestaande mogelijkheden zijn dus weliswaar niet optimaal, maar kunnen zeker beter benut
worden.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
12
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
13
3. Stroomschema met toelichting
(stroomschema zie achterin dit document)
1.
Bepaling van de onderzoeksopzet
De doel-/vraagstelling van het onderzoek is leidend bij de bepaling van de aard en omvang van de
gegevensverzameling. Elk onderzoek moet zo worden opgezet dat de persoonlijke levenssfeer van
betrokkene zoveel mogelijk wordt beschermd. Dat betekent ten eerste dat er niet meer gegevens
worden verzameld dan voor het onderzoek noodzakelijk zijn. En het betekent ook dat bij onderzoek
– voor zover mogelijk – gebruik worden gemaakt van anonieme gegevens. Persoonsgegevens
worden uitsluitend gebruikt voor zover het onderzoek redelijkerwijs niet zonder deze gegevens kan
worden verricht.
2.
Anonieme gegevensverwerking
De bepaling of er – gelet op de onderzoeksvraag – anonieme gegevens of persoonsgegevens
worden verzameld, is van belang voor de al dan niet toepasselijkheid van de Wbp, Wgbo en
gedragscodes. Die gelden alleen bij gebruik van persoonsgegevens en niet bij gebruik van
anonieme gegevens.
Er is uitsluitend sprake van verwerking (verzameling en gebruik) van anonieme gegevens voor
onderzoek als de onderzoeker en/of diens medewerkers op geen enkel moment beschikken over de
mogelijkheid om de gegevens tot de persoon te herleiden. Om van niet herleidbare verwerking te
kunnen spreken moeten ofwel geen – direct of indirect – identificerende gegevens worden
verzameld ofwel moet worden voorzien in een strikte scheiding tussen degene die over de
onderzoeksgegevens kan beschikken en degene die over de identificerende gegevens en de sleutel
tot de code kan beschikken.
Er is bijvoorbeeld geen sprake van anonieme gegevensverzameling als pas na de initiële fase de
gegevens worden ontdaan van identificerende kenmerken en/of als verzamelde gegevens
gescheiden worden in een bestand met zogenaamde communicatiegegevens en een bestand met
onderzoeksgegevens. Een verdeling van bestanden en/of sleutels over verschillende afdelingen
binnen de GGD komt niet voldoende tegemoet aan het vereiste beschermingsniveau om van
anonieme gegevensverwerking te mogen spreken. Bij uitbesteding van de gegevensverzameling
aan externe bureaus is ook geen sprake van waarborgen van niet herleidbaarheid als zo’n bureau
zowel de onderzoeksgegevens als de communicatiegegevens ontvangt.
Anonimisering vergt ook meer dan het alleen weglaten van direct identificerende kenmerken (zoals
NAW-gegevens). Aandacht moet worden besteed aan de vraag of een combinatie van de wel
verzamelde gegevens (bijvoorbeeld leeftijd, geslacht, volledige postcode) in de specifieke situatie
niet leidt tot het kunnen vaststellen van de identiteit van betrokkenen zonder dat dit onevenredige
inspanning kost. In algemene zin kan aangegeven worden dat het risico van indirecte
herleidbaarheid van gegevens toeneemt naarmate de onderzoekspopulatie kleiner is en/of
eenvoudig te lokaliseren (klas, wijk, postcodegebied) terwijl het aantal verzamelde kenmerken van
die populatie groter en/of – eventueel in combinatie - specifieker is (geslacht, leeftijd, lengte,
aandoeningen). In de Wbp fungeert het criterium ‘al dan niet met onevenredige inspanning tot de
persoon herleidbaar’ als scharnierpunt. De onderzoeker moet in de concrete situatie die taxatie
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
14
maken. Daarbij is terughoudendheid gepast in die zin dat niet te snel geconcludeerd mag worden
dat er sprake is van anonieme gegevens. Als het risico van indirecte herleiding reëel aanwezig is,
dan is het verstandig om maatregelen te treffen om die indirecte herleiding te kunnen voorkomen,
bijvoorbeeld door bepaalde gegevens niet te verzamelen. Als aanvullende maatregelen niet
mogelijk zijn, dan moet naar de deelnemers duidelijk worden gemaakt dat er geen sprake is van
anonieme gegevensverzameling en moeten de Wbp-vereisten worden nagekomen.
Als het gaat om de verwerking van anonieme gegevens dan zijn er geen restricties aan het gebruik
en gelden er geen bijzondere voorwaarden voor het beheer van de gegevens. Wel moet worden
gegarandeerd dat koppeling met andere bestanden waardoor herleidbaarheid kan ontstaan niet
plaatsvindt.
3.
Toestemmingsvereiste voor verwerking persoonsgegevens
De Wbp verlangt voor de verwerking van persoonsgegevens voor onderzoeksdoeleinden
ondubbelzinnige toestemming van betrokkene. Dit kan bijvoorbeeld worden vormgegeven in een
door betrokkene te ondertekenen toestemmingsverklaring. Maar expliciete mondelinge
toestemming is ook toereikend, omdat strikt genomen de Wbp geen schriftelijke toestemming
vergt. Toestemming mag ook worden afgeleid uit gedrag van de deelnemer, bijvoorbeeld het
beantwoorden van vragen, retourneren van vragenlijsten etc. Als – extra – waarborg kan het
verstandig zijn om deelnemers er op te attenderen dat bepaald gedrag als toestemming zal worden
geïnterpreteerd. Het door deelnemers nalaten van bepaald gedrag (bijvoorbeeld het achterwege
laten van bezwaar) interpreteren als toestemming stuit op bezwaren. Zo is bij sommige groepen al
bij voorbaat duidelijk dat de drempel voor het kunnen maken van bezwaar onevenredig hoog is
(moeite om informatie te begrijpen, moeilijke procedure, taalproblemen), waardoor uit het
achterwege blijven van bezwaar niets mag worden afgeleid.
Van belang is dat het aan de deelnemers verstrekte informatiemateriaal een juiste weergave vormt
van de onderzoeksopzet (vraagstelling, relevantie van het onderzoek) en de manier waarop de
gegevens worden verwerkt en – bij verzameling van persoonsgegevens – de manier waarop
daarmee na het onderzoek wordt omgegaan (inclusief eventuele bewaring en/of hergebruik). Het in
het informatiemateriaal geschetste beeld moet de feitelijk gang van zaken dekken, anders is de op
basis daarvan verkregen toestemming niet rechtsgeldig en de daarop gebaseerde
gegevensverwerking niet rechtmatig.
4.
Wettelijke vertegenwoordiging minderjarigen en (andere) wilsonbekwamen
Als sprake is van verzameling van persoonsgegevens van minderjarigen (tot 16 jaar), dan moet
van de ouders de expliciete toestemming voor deelname aan het onderzoek en het verwerken van
de gegevens worden verkregen. De Wbp verlangt bij meerderjarige wilsonbekwamen die onder
curatele of mentorschap zijn geplaatst, dat voor de verwerking van hun persoonsgegevens de
toestemming van de curator of mentor wordt verkregen. De Wgbo, die van toepassing is op de
verwerking van persoonsgegevens waarop een beroepsgeheim rust, is strikter door in alle gevallen
van feitelijke wilsonbekwaamheid van betrokkene (dus niet alleen als er sprake is van een
mentorschap of curatele) te verlangen dat er toestemming van een vertegenwoordiger wordt
verkregen.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
15
Als het gaat om de verzameling van anonieme gegevens bij minderjarigen en meerderjarige
wilsonbekwamen moeten inspanningen worden gedaan om de ouders respectievelijk de wettelijk
vertegenwoordiger in ieder geval op de hoogte te stellen en hen een mogelijkheid tot het maken
van bezwaar tegen deelname te bieden. Als sprake is van mogelijkerwijs psychisch belastende
vragen in het onderzoek verdient het aanbeveling die inspanningen te intensiveren.
Gegevens waarop wel/niet beroepsgeheim rust
Op gegevens die in een (Wgbo-)hulpverleningsrelaties worden verzameld rust een (medisch)
beroepsgeheim. De Wgbo beperkt de mogelijkheden tot gebruik van deze gegevens en verbindt
daaraan nadere voorwaarden. Als dergelijke gegevens – met inachtneming van de vereisten – voor
onderzoek ter beschikking worden gesteld, blijft het beroepsgeheim op die gegevens rusten. Dit
beperkt de mogelijkheden voor hergebruik van die gegevens. Door hulpverlenende afdelingen van
de GGD (JGZ, Infectieziekten, OGGZ) kan gebruik gemaakt worden van behandelcontacten om van
cliënten bij voorbaat toestemming te vragen voor gebruik van hun ‘behandelgegevens’ voor
epidemiologisch onderzoek.
Op gegevens die in het kader van onderzoek rechtstreeks bij betrokkenen worden verzameld rust
geen (medisch) beroepsgeheim. Wel heeft de onderzoeker de plicht om te zorgen dat alleen
degenen die over de gegevens mogen beschikken – afgemeten aan de doelstelling waarmee de
gegevens zijn verzameld – ook over die gegevens kunnen beschikken. De mogelijkheden tot
gebruik van deze gegevens worden bepaald door de Wbp.
5.
Uitzondering op toestemmingsvereiste in artikel 23 lid 2 Wbp
Artikel 23 lid 2 Wbp maakt het mogelijk om bij wijze van uitzondering, zonder toestemming van
betrokkene, bijzondere persoonsgegevens voor onderzoeksdoeleinden te verwerken. Om een
beroep op dit artikel te kunnen doen, moet worden onderbouwd waarom in het specifieke
onderzoek het vragen van uitdrukkelijke toestemming onmogelijk is of onevenredige inspanning
kost. Daarnaast moet worden aangetoond dat het onderzoek een algemeen belang dient en
moeten waarborgen worden geboden dat de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen niet
onevenredig wordt geschaad. Bij dat laatste valt te denken aan maatregelen als: het zoveel
mogelijk onderscheid maken tussen een communicatiebestand met direct identificerende gegevens
en het onderzoeksbestand en het zo snel mogelijk teniet doen van koppelingsmogelijkheden
daartussen en/of vernietigen van de communicatiegegevens.
Strikt genomen vergt de Wbp niet dat het onderzoeksprotocol in een dergelijke situatie wordt
getoetst door een METC. Maar het kan toch aanbeveling verdienen om een onafhankelijk oordeel te
zoeken over de vraag of in de specifieke situatie inderdaad sprake is van onmogelijkheid of
onevenredigheid van de inspanning om toestemming te vragen. Een gedragscode kan in dergelijke
afwegingen meer houvast bieden.
6.
Uitzondering op toestemmingsvereiste in artikel 458 Wgbo
Artikel 458 Wgbo maakt het mogelijk om bij wijze van uitzondering, zonder toestemming van
betrokkene, persoonsgegevens waarop een beroepsgeheim rust voor onderzoeksdoeleinden te
verwerken. Om een beroep op dit artikel te kunnen doen moet worden onderbouwd waarom in het
specifieke onderzoek het vragen van toestemming in redelijkheid niet mogelijk is of – vanwege
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
16
onderzoekstechnische redenen – niet kan worden verlangd. Daarnaast moet worden aangetoond
dat het onderzoek een algemeen belang dient, dat het onderzoek niet zonder de gegevens kan
worden uitgevoerd en dat de patiënt geen uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt. Vereist is ook dat
wordt voorzien in waarborgen om de persoonlijke levenssfeer van de patiënt niet onevenredig te
schaden (zie boven).
In geval van onderzoekstechnische redenen om geen toestemming te vragen is sprake van een iets
strengere eis, namelijk dat moet worden voorzien in verstrekking van de gegevens in zodanige
vorm dat herleiding tot de individuele patiënt redelijkerwijs wordt voorkomen. Codering is daarvoor
de aangewezen vorm. De hulpverlener draagt zorg voor het ontdoen van de gegevens van
identificerende kenmerken en voorziet ze van een code. De onderzoeker krijgt slechts de
gecodeerde gegevens. Gedurende het onderzoek kan de onderzoeker dan nog aanvullende
gegevens krijgen door tussenkomst van de hulpverlener die de code beheert.
De Gedragscode Gezondheidsonderzoek stelt dat het onderzoeksprotocol ter toetsing moet worden
voorgelegd aan een METC om een onafhankelijk oordeel te verkrijgen of aan de vereisten van
artikel 458 Wgbo is voldaan. Een dergelijk oordeel kan een belangrijk middel zijn om hulpverleners
die aarzelen of gegevensverstrekking zonder toestemming verantwoord is, over de streep te
trekken.
7.
Meldingsplicht verwerking persoonsgegevens
Melding van een (nieuwe) verwerking van persoonsgegevens bij het CBP is noodzakelijk. Veelal zal
de GGD al hebben voorzien in melding bij het CBP dat sprake is van verwerkingen van gegevens
voor onderzoeksdoeleinden, waarbij is aangegeven welke specifieke gegevens rond welke
doelgroepen voor gespecificeerde onderzoeksdoeleinden worden verwerkt. Als het onderzoek en de
gegevensverwerking onder één van de reeds gemelde categorieën valt, dan hoeft geen aparte
melding (meer) plaats te vinden.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
17
4. Specifieke aandachtspunten bij diverse vormen van onderzoek
met gezondheidsgegevens
4.1.
Vragenlijstonderzoek
Algemeen
Soms moet bij studies waar – via vragenlijsten, enquêtes of interviews – gegevens bij betrokken
proefpersonen zelf worden verzameld, rekening worden gehouden met de Wet medischwetenschappelijk onderzoek met mensen (Wmom). Dit is aan de orde als er sprake is van een
wetenschappelijke doelstelling en vragenlijsten in een zodanige frequentie worden afgenomen dat
daardoor sprake is van het opleggen van een gedragswijze aan betrokkenen. Bijvoorbeeld het
gedurende een bepaalde periode dagelijks moeten bijhouden van een dagboekje met uitgebreide
vragen, het regelmatig invullen van vragenlijsten ed. Dergelijk onderzoek moet ter toetsing aan
een METC voorgelegd worden. Eenmalig vragenlijstonderzoek valt niet onder de Wmom.
Toetsing van eenmalig vragenlijstonderzoek kan desondanks wenselijk zijn als er sprake is van
psychisch belastende vragen. Verplicht is dat echter niet. Extra zorgvuldigheid is nodig. Zo is in
ieder geval van belang om de deelnemers, in de informatieverstrekking voor het verkrijgen van
toestemming, expliciet te wijzen op eventuele risico’s in de sfeer van psychische belasting. Een en
ander neemt echter de – eigen – verantwoordelijkheid van de onderzoeker niet weg. Die moet een
inschatting maken van de aanvaardbaarheid van de risico’s en maatregelen treffen om risico’s
zoveel mogelijk te voorkomen en/of de schade zoveel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld door te
wijzen op mogelijkheden voor ondersteuning of hulpverlening bij schade). De onderzoeker moet
afwegen of het belang van het onderzoek groot genoeg is om dergelijke risico’s te kunnen
rechtvaardigen.
Benadering en informeren van algemene bevolking
Als wordt gekozen voor het ‘at random’ aanschrijven van de bevolking (in een bepaalde
wijk/gemeente) dan kunnen daarvoor NAW-gegevens van het GBA gebruikt worden (bij
aanschrijving op naam) of kan worden gekozen voor het aanschrijven op ‘bewoner van dit pand’.
Ook als wordt gekozen voor ‘aanschrijving op naam’ van de beoogde deelnemers, dan nog kan de
gegevensverzameling anoniem zijn. Anonieme gegevensverzameling impliceert dat in de respons in
ieder geval NAW-gegevens of woonadres niet zijn opgenomen, daarnaast moet geen koppeling van
de respons aan het ‘bronbestand’ mogelijk zijn en moet gewaakt wordt voor het verzamelen van
combinaties van gegevens die (indirecte) herleiding mogelijk maken.
Als opname van identificerende gegevens – om onderzoekstechnische reden, bijvoorbeeld analyse
van de non-respons – toch nodig is, dan kan niet meer gesproken worden van anonieme
gegevensverwerking en dienen de uit de Wbp voortvloeiende vereisten rond verwerking van
persoonsgegevens in acht te worden genomen.
Als wordt gekozen voor het aanschrijven van een gestratificeerde steekproef van de bevolking, dan
zal ten behoeve van de selectie een bestand aanwezig moeten zijn c.q. worden verkregen met
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
18
gegevens ten behoeve van die selectie (NAW in combinatie met bijvoorbeeld leeftijd, geslacht,
etniciteit, gezondheidsgegevens).
Het is van belang dat dit bestand rechtmatig is verkregen en dat daarvan voor het onderzoek
rechtmatig gebruik kan worden gemaakt. Scenario’s voor het rechtmatig verkrijgen en gebruiken
van een dergelijk (selectie) bestand zijn:
-
toestemming verkrijgen van betrokkenen voor het opnemen van hun gegevens in een dergelijk
bestand, bijvoorbeeld bij contacten in het kader van hulpverlening (door GGD zelf of door
andere hulpverleners).
-
gebruik maken van een rechtmatig door anderen aangelegd bestand (bijvoorbeeld het GBA)
waarin voorzien is in het ter beschikking (mogen) stellen van dergelijke gegevens voor
onderzoeksdoeleinden (c.q. het benaderen van mensen voor onderzoeksdoeleinden).
Daar waar het gaat om toezending van vragenlijsten (per post, per e-mail) kan uit de
beantwoording en retournering van de ingevulde vragenlijsten de toestemming van de deelnemers
voor de verwerking c.q. het gebruik van de door hen verstrekte gegevens worden afgeleid. Van
belang is dan wel dat het meegezonden informatiemateriaal een juiste weergave vormt van de
onderzoeksopzet (vraagstelling, relevantie van het onderzoek) en de manier waarop de gegevens
worden verwerkt. Het in het informatiemateriaal geschetste beeld moet de feitelijke gang van
zaken dekken, anders is de op basis daarvan verkregen toestemming van de deelnemer niet
rechtsgeldig en de daarop gebaseerde gegevensverwerking niet rechtmatig.
Problemen in deze sfeer kunnen bijvoorbeeld ontstaan als in het informatiemateriaal wordt
aangegeven ‘uw gegevens worden anoniem verwerkt’, terwijl dat feitelijk niet het geval is.
Bijvoorbeeld omdat door de combinatie van verzamelde gegevens (indirecte) herleiding niet is
uitgesloten of omdat de onderzoeksopzet voorziet in koppeling (bijvoorbeeld via een code) tussen
bestanden waardoor herleiding (op enig moment) plaatsvindt (bijvoorbeeld tussen bronbestand en
onderzoeksbestand om de non-respons te analyseren). In zo’n geval is geen sprake van anonieme
gegevensverzameling, ook al wordt bijvoorbeeld na de analyse van de non-respons de code
vernietigd. Op zich vormt zo’n handelwijze wel een belangrijke - extra – waarborg voor de privacy
van de deelnemer en kan het als zodanig in het informatiemateriaal worden benoemd.
Benadering ouders bij klassikaal vragenlijstonderzoek jeugdigen
Bij klassikaal vragenlijstonderzoek bij minderjarigen is een goede vormgeving aan de
toestemmingsprocedure van belang voor de school (verantwoordelijkheid jegens de ouders) en
voor de onderzoeker (rechtmatigheid van het gebruik van de verzamelde gegevens). Van het
aanbieden van vragenlijsten aan leerlingen dienen de ouders op de hoogte te (kunnen) zijn, ook
als er sprake is van verzameling van anonieme gegevens. De verspreiding van het
informatiemateriaal aan de ouders dient zodanig te zijn dat er een goede kans is dat zij die ook
daadwerkelijk onder ogen krijgen.
Als er sprake is van verzameling van herleidbare gegevens dient de toestemming van de ouders
voor deelname aan het onderzoek en het verwerken van de gegevens expliciet te worden gegeven.
Uit het achterwege blijven van een reactie van de ouders mag niet hun toestemming voor de
verwerking van persoonsgegevens over hun kinderen worden afgeleid.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
19
Als er sprake is van een vragenlijstonderzoek bij minderjarigen met een mogelijk psychisch
belastend karakter is in ieder geval van belang om in de informatieverstrekking aan de ouders te
wijzen op eventuele risico’s in de sfeer van psychische belasting. Een en ander neemt echter de –
eigen – verantwoordelijkheid van de onderzoeker niet weg om een inschatting te maken van de
risico’s, maatregelen te treffen om ze zoveel mogelijk te voorkomen en/of de schade zoveel
mogelijk te beperken (bijvoorbeeld door jeugdigen en ouders de weg naar hulpverlening te wijzen
indien het risico zich voordoet).
Als er sprake is van verzameling van anonieme gegevens kan volstaan worden met een brief aan
de ouders waarin aangegeven staat dat het onderzoek zal plaatsvinden en dat hun kinderen
daaraan geacht worden deel te nemen tenzij zij daartegen bezwaar maken. Er dient te worden
voorzien in een adequate afhandeling van dergelijke bezwaren. Als sprake is van mogelijkerwijs
psychisch belastende vragen in onderzoek verdient het aanbeveling om de inspanningen om ouders
te informeren te intensiveren.
Bij klassikaal verzamelen en verwerken van de gegevens doemt de indirecte herleidbaarheid van
gegevens al snel op. Bijvoorbeeld als de verzamelde gegevens een verwijzing naar de school, de
klas of de wijk bevatten en/of een combinatie van gegevens wordt gevraagd (leeftijd, geslacht,
lengte) die herleiding eenvoudig maakt. Niet altijd zal het – om onderzoekstechnische redenen –
mogelijk zijn om dergelijke codes en/of combinatie van gegevens achterwege te laten. Dan dient
echter naar de ouders duidelijk te worden gemaakt dat er geen sprake is van anonieme
gegevensverwerking en dienen de vereisten van de Wbp in acht te worden genomen. Dat betekent
dat ofwel expliciete toestemming van de ouders wordt gezocht of expliciet en onderbouwd een
beroep wordt gedaan op de uitzonderingsgrond van artikel 23 lid 2 Wbp (op grond waarvan
gegevensverwerking voor onderzoek zonder toestemming mogelijk is).
Vragenlijstonderzoek bij jeugdigen per post
Als minderjarigen per post of e-mail worden benaderd voor vragenlijstonderzoek, dan moet worden
voorzien in een adequate procedure voor het verwerven van toestemming van de ouders
(bijvoorbeeld terugzending van een toestemmingsverklaring, inlogcodes uitsluitend aan ouders
verstrekken etc.).
Bij oudere minderjarigen, die in redelijke mate de reikwijdte van hun handelen kunnen overzien,
kan dit ander liggen (bijvoorbeeld bij deelname aan e-movo). Met name als de vragen niet
psychisch belastend en/of extra privacygevoelig zijn, kan het voldoende zijn om van de
minderjarige zelf toestemming te verkrijgen en met een beroep op artikel 23 lid 2 Wbp af te zien
van het verwerven van toestemming van de ouders. Extra zorgvuldigheid in de sfeer van de
waarborgen tegen onevenredige schade van de persoonlijke levenssfeer van de minderjarigen
en/of de groepsprivacy is dan geboden. Een en ander dient in een protocol te worden vastgelegd.
Een gedragscode kan hierbij meer houvast bieden.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
20
Benadering kwetsbare groepen (ouderen, cliënten OGGZ)
Bij de benadering van bepaalde groepen zoals ouderen of cliënten van de OGGZ moet bij het
verwerven van toestemming rekening worden gehouden met de (mogelijke) wilsonbekwaamheid
van deelnemers. De Wbp verplicht maar in een beperkt aantal gevallen (als betrokkene onder
curatele of mentorschap staat) dat contact wordt opgenomen met de wettelijk vertegenwoordiger
om toestemming voor gegevensverwerking te verkrijgen.
Bij toezending van vragenlijsten aan volwassenen mag als vuistregel worden genomen dat als
betrokkene in staat is geweest de vragen te beantwoorden, er waarschijnlijk ook sprake is van –
voldoende – wilsbekwaamheid om toestemming voor de gegevensverwerking te kunnen verlenen.
Het leveren van verdere inspanningen om zekerheid over de wilsbekwaamheid te verkrijgen is dan
niet aan de orde.
Bij het afnemen van interviews, waarbij direct contact is met de deelnemer, zal soms wel meer
aandacht nodig zijn voor het vraagstuk van de wilsbekwaamheid. Dit geldt met name als
hulpverleningscontacten worden gebruikt om bij betrokkene extra gegevens te verzamelen voor
onderzoeksdoeleinden. De Wgbo geeft aan dat in alle gevallen van feitelijke wilsonbekwaamheid, er
contact met een vertegenwoordiger nodig is. Die moet in ieder geval op de hoogte worden gesteld
van het voorgenomen onderzoek en als er persoonsgegevens worden verzameld daarvoor
toestemming moeten geven.
4.2.
Verzameling van extra gegevens voor onderzoeksdoeleinden tijdens
hulpverleningscontacten van de GGD
Benadering van cliënten
De GGD heeft met diverse groepen cliënten hulpverleningscontacten. In die hulpverleningsrelatie
worden gegevens verzameld en vastgelegd. Daarnaast kan het interessant zijn om van die cliënten
extra gegevens te verzamelen voor onderzoeksdoeleinden. Soms worden uitsluitend die extra
gegevens gebruikt in onderzoek, soms gaat het om gebruik van een combinatie van de
‘hulpverleningsgegevens’ en die extra onderzoeksgegevens. Als bij cliënten meer gegevens worden
verzameld dan voor de directe hulpverlening nodig is, om die gegevens te gebruiken in onderzoek,
moet dit voor de cliënten duidelijk zijn en moet daarvoor toestemming worden gevraagd. De
kwaliteit van de informatieverstrekking en de toestemmingsprocedure moet op de specifieke
situatie toegesneden worden. Een aandachtspunt vormt de mogelijke afhankelijkheid van de
deelnemers van hun hulpverlener. Cliënten moeten er ten minste op worden gewezen dat zij de
verzameling van extra gegevens voor onderzoeksdoeleinden mogen weigeren zonder dat dit
negatieve consequenties voor de hulpverleningsrelatie heeft. Ook moeten cliënten er op worden
gewezen dat zij op een later tijdstip terug kunnen komen op een verleende toestemming voor
gebruik van hun gegevens. Als dat gebeurt dan moeten hun gegevens uit het onderzoeksbestand
worden verwijderd of tenminste anoniem worden gemaakt.
Als het gaat om minderjarige cliënten moet voor de verzameling van extra gegevens toestemming
worden verkregen van de ouders. Dit vereiste van toestemming van de wettelijk
vertegenwoordiger geldt op grond van de Wgbo ook voor de verzameling van extra gegevens bij
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
21
wilsonbekwamen. Rekening houden met de noodzaak om toestemming van een vertegenwoordiger
te verkrijgen in geval van wilsonbekwaamheid kan onder omstandigheden betekenen dat die
schriftelijk (bij voorkeur: vooraf; maar bij wijze van uitzondering ook wel achteraf) informatie
ontvangt over het feit dat die extra informatieverzameling zal plaatsvinden.
Als de onderzoeksopzet voorziet in het gebruik van een combinatie van de voor onderzoek
verkregen gegevens en ‘hulpverleningsgegevens’, dan moet voor het gebruik van die
hulpverleningsgegevens voor onderzoeksdoeleinden ook toestemming van de cliënt worden
verkregen. De Wgbo voorziet weliswaar in een mogelijkheid voor de hulpverlener om eigen
‘behandelgegevens’ van patiënten te gebuiken voor eigen onderzoek, maar dit reikt niet zover dat
gegevens van de ene GGD-afdeling door een andere afdeling voor onderzoek mogen worden
gebruikt (zie verder paragraaf 4.3).
In deze situaties is slechts sprake van gebruik van anonieme gegevens voor het onderzoek, als de
hulpverlener die gegevens verzameld bij de cliënten, die gegevens in anonieme vorm verstrekt aan
de onderzoeker en er voor de onderzoeker geen mogelijkheden bestaan tot herleiding van de
gegevens. Dat betekent binnen de GGD bijvoorbeeld dat de toegang tot hulpverleningsdossiers
zodanig beveiligd moet zijn dat de onderzoeker daar feitelijk ook geen toegang toe kan krijgen. In
alle andere situaties – bijvoorbeeld de onderzoeker bekijkt de hulpverleningsdossiers en selecteert
cliënten waarbij extra gegevens worden verzameld – is geen sprake van gebruik van anonieme
gegevens.
Verantwoordelijkheden rond gegevensverwerking
De verwerking van ‘onderzoeksgegevens’ dient gescheiden plaats te vinden van de verwerking van
de ‘hulpverlenings’ gegevens. Zo wordt voorkomen dat in het hulpverleningsdossier teveel
gegevens worden opgenomen die voor hulpverleningsdoeleinden niet relevant zijn. En blijft
duidelijk met welk doel bepaalde gegevens zijn verzameld en voor welk doel ze eventueel verder
mogen worden gebruikt. Als koppeling van onderzoeksgegevens met behandelgegevens gedurende
het onderzoek nodig blijft, dan dient de koppeling van de bestanden bij voorkeur via codering te
verlopen. Die koppeling moet ongedaan worden gemaakt zodra die voor het onderzoek niet meer
nodig is. Zolang die koppelingsmogelijkheid bestaat, is er geen sprake van anonieme
onderzoeksgegevens.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
22
4.3.
Gebruik voor onderzoeksdoeleinden van gegevens die voor andere (behandelings)doeleinden zijn vastgelegd
Benadering van deelnemers
Oorspronkelijk voor hulpverleningsdoeleinden verkregen gegevens kunnen interessant zijn voor
onderzoeksdoeleinden. Op dergelijke gegevens rust een beroepsgeheim. De Wgbo laat
hulpverleners ruimte om hun patiëntgegevens te (her-)gebruiken voor onderzoeksdoeleinden,
tenzij de patiënt daar bezwaar tegen heeft maakt. Deze mogelijkheid in de Wgbo reikt echter niet
zo ver dat gegevens verzameld door de ene afdeling van de GGD op die titel gebruikt mogen
worden voor onderzoek door een andere afdeling van de GGD. GGD-afdelingen moeten onderling
worden beschouwd als ‘derden’ en voor de verstrekking van ‘patiënt/behandelgegevens’ aan
derden dient in principe toestemming te worden verkregen van de patiënt. Dat is niet anders dan
de situatie waarin de GGD andere hulpverleners (bijvoorbeeld hulpverleners in de OGGZ) benadert
om hun patiëntgegevens ter beschikking te stellen voor onderzoek.
De verantwoordelijkheid voor het krijgen van toestemming voor hergebruik van gegevens rust op
de hulpverlener die de patiëntgegevens oorspronkelijk heeft verzameld (bijvoorbeeld de afdeling
JGZ, OGGZ, Infectieziekten). Op de onderzoeker rust de plicht om zich er van te vergewissen dat
de hulpverlener zijn verplichtingen op behoorlijke wijze is nagekomen, omdat anders de gegevens
niet rechtmatig worden verkregen. Van belang is dat bij het vragen van toestemming informatie
wordt gegeven die een juiste weergave vormt van de onderzoeksopzet (vraagstelling, relevantie
van het onderzoek) en de manier waarop de gegevens worden verwerkt (inclusief eventuele
bewaring en/of hergebruik).
Het vereiste van toestemming geldt niet als het gaat om verstrekking van anonieme
patiëntgegevens. Daarvan is slechts sprake als de hulpverlener de patiëntgegevens ontdoet van
alle – direct en indirect - identificerende kenmerken.
De Wgbo kent in artikel 458 ook een mogelijkheid om zonder toestemming van de patiënt diens
persoonsgegevens aan derden te verstrekken voor onderzoeksdoeleinden. Als de
gegevensverstrekking door de behandelaar aan de onderzoeker gebaseerd wordt op artikel 458
Wgbo, dan dient de behandelaar in ieder geval in algemene zin de patiënten te hebben gewezen op
de mogelijkheid dat gegevens voor onderzoeksdoeleinden ter beschikking kunnen worden gesteld
en hen in de gelegenheid hebben gesteld om daartegen bezwaar te maken. Als zo’n bezwaar
afwezig is, is de gegevensverstrekking toegestaan als aan de overige voorwaarden van artikel 458
is voldaan. De Code Gezondheidsonderzoek vindt in dergelijke situaties toetsing van het
onderzoeksprotocol door een toetsingscommissie noodzakelijk.
Als spiegelbeeld van de verantwoordelijkheden van de gegevensverstrekkende behandelaar bepaalt
de Code Gezondheidsonderzoek ook dat de onderzoeker zich er van dient te vergewissen dat de
gegevensverstrekker de vereisten is nagekomen.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
23
4.4.
Gegevensverzameling voor effectmeting en/of kwaliteitverbetering van
(GVO)-interventies
Bepaling van de opzet
Bij bepaalde gezondheidsbevorderende interventies of acties van de GGD kan
gegevensverzameling bij wijze van nameting wenselijk zijn. Zo kan een oordeel worden gevormd
over de effectiviteit van de interventie en over eventuele benodigde kwaliteitsverbetering. Deze –
beperkte – doelstelling van de gegevensverzameling moet leidend zijn voor de bepaling van de
aard en omvang van de noodzakelijke gegevensverzameling en de gegevensanalyse (welke
gegevens worden met elkaar gecombineerd geanalyseerd?).
Bij gegevensverzameling voor kwaliteitsdoeleinden kan in principe worden volstaan met anonieme
gegevensverzameling. De eventuele noodzaak van verzameling van persoonsgegevens verdient
extra goede onderbouwing.
Benadering en informeren deelnemers
Indien het gaat om een buurtgerichte interventie of actie kan voor de benadering van de bevolking
worden gekozen voor het aanschrijven op NAW-gegevens, maar wellicht ook gekozen worden voor
het aanschrijven op ‘bewoner van dit pand’. Anonieme gegevensverwerking impliceert dat bij de
respons dergelijke kenmerken niet worden opgenomen en dat ook gewaakt wordt tegen het
verzamelen van combinaties van gegevens waardoor herleiding mogelijk is.
Als het gaat om een klassikale of schoolgerichte interventie of actie dienen de ouders vooraf op de
hoogte te worden gesteld van de gegevensverzameling bij hun kinderen en dienen daartegen
bezwaar te kunnen maken. Bij oudere minderjarigen die in staat zijn de reikwijdte van hun
handelen te overzien zal dit niet altijd noodzakelijk zijn met name als er geen sprake is van
mogelijke psychisch belastende vragen en/of gegevens waarbij de groepsprivacy in het geding is.
4.5.
Gegevensverzameling in longitudinaal onderzoek
Relatie met de deelnemers
Voor het periodiek bij deelnemers verwerken van persoonsgegevens in het kader van longitudinaal
onderzoek, is de voortdurende toestemming van de deelnemers vereist. Bij voorkeur wordt bij elke
nieuwe gegevensverzameling (die gekoppeld wordt aan de reeds verzamelde en bewaarde
gegevens) betrokkene er minimaal op gewezen dat van koppeling sprake zal zijn, waardoor
betrokkene een nieuwe afweging kan maken over voortzetting van de deelname aan het
onderzoek. Een dergelijke reminder verstevigt de juridische basis voor de gegevensverwerking.
Als het bij longitudinaal onderzoek ook gaat om een van deelnemers verkregen toestemming voor
het periodiek (ook) door hulpverleners verstrekken van gegevens over hun gezondheidstoestand,
dan hoeft voor elke aparte gegevensverstrekking niet steeds opnieuw expliciete toestemming van
betrokkenen te worden gevraagd. Van belang is wel dat de patiënt zich bewust is en blijft van de
aard, omvang en continuïteit van die gegevensverstrekking.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
24
Een eenmaal gegeven toestemming voor deelname aan dergelijk longitudinaal onderzoek kan door
de deelnemers steeds worden herroepen. Van belang is om vooraf duidelijkheid te bieden aan de
deelnemers wat er in geval van herroepen van de toestemming gebeurt met de reeds over hen
verzamelde persoonsgegevens. Soms is het om onderzoekstechnische redenen niet mogelijk of
wenselijk om reeds verzamelde gegevens uit het onderzoeksbestand te verwijderen. Als dit vooraf
duidelijk is gemaakt aan de deelnemers, dan hoeven dergelijke gegevens niet uit het
onderzoeksbestand te worden verwijderd. Als dit vooraf niet duidelijk is gemaakt, dan moet in
overleg met de deelnemer afgesproken worden wat er (nog) met de reeds verzamelde gegevens
mag worden gedaan. Anonimisering van de gegevens kan dan een oplossing zijn.
4.6.
Hergebruik van een combinatie van persoonsgegevens en lichaamsmateriaal voor
onderzoeksdoeleinden
Het voert te ver om in dit kader uitgebreid in te gaan op de regeling van gebruik van
lichaamsmateriaal voor onderzoeksdoeleinden. Wel is een enkele opmerking van belang over het
(her)-gebruik van lichaamsmateriaal dat voor behandelingsdoeleinden is afgenomen. Dat is aan
striktere regels onderworpen dan hergebruik van gegevens die voor behandelingsdoeleinden zijn
afgenomen. Met name de mogelijkheden om zonder toestemming van betrokkene diens
lichaamsmateriaal te hergebruiken voor onderzoeksdoeleinden zijn beperkter. Op grond van artikel
467 Wgbo mag zonder toestemming uitsluitend anoniem lichaamsmateriaal voor
onderzoeksdoeleinden worden gebruikt. Dit werkt ook door in de mogelijkheden voor hergebruik
van een combinatie van persoonsgegevens en lichaamsmateriaal voor onderzoek. Een verbinding
tussen materiaal en gegevens kan dan blijven bestaan, bijvoorbeeld via een code. Maar zonder
toestemming van de betrokken persoon mag de (directe of indirecte) herleidbaarheid tot de
persoon niet behouden blijven.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
25
5. Presentatie en toelichting regels voor privacybescherming bij
onderzoek met gezondheidsgegevens
5.1.
Onderzoek met anonieme gegevens
Van anonieme gegevens is sprake als bij gegevens ‘de herleiding tot de individuele persoon niet of
slechts met onevenredige tijd of inspanning mogelijk is’. Of aan dit Wbp-criterium wordt voldaan
hangt in belangrijke mate af van de omstandigheden in de concrete praktijksituatie. Ook zonder
NAW-gegevens kan er sprake zijn van – directe of indirecte – herleidbaarheid van gegevens.
Bijvoorbeeld doordat een combinatie van de wel verzamelde gegevens tot specifieke personen te
herleiden is en/of doordat koppeling of vergelijking met andere beschikbare gegevens mogelijk is.
Gecodeerde gegevens blijven in principe via de sleutel van de code herleidbaar tot de individuele
persoon.
Toepasselijk kader
Anonieme gegevens mogen zonder restricties en/of bijkomende voorwaarden worden gebruikt voor
gezondheidsonderzoek. De bepalingen in de Wbp en Wgbo gelden namelijk uitsluitend voor
persoonsgegevens en niet voor anonieme gegevens. De Gedragscode Gezondheidsonderzoek bevat
wel enkele bepalingen die zien op gebruik van anonieme gegevens voor onderzoek.
Algemene vereisten (A)
-
De onderzoeker verricht geen handelingen met bestanden van anonieme gegevens
(koppelingen, vergelijkingen, bewerkingen) waarmee de onderzoeker de identiteit van
de betrokkene kan herleiden.
-
Anonieme gegevens mogen worden bewaard voor zover redelijkerwijs voorzienbaar is
dat zij voor gezondheidsonderzoek kunnen worden (her)-gebruikt.
Optioneel vereiste (B)
-
De onderzoeker is gehouden een voorgenomen onderzoek met anonieme gegevens,
waarvan hij weet of vermoedt dat dit uit oogpunt van privacy vragen kan oproepen,
vooraf ter toetsing voor te leggen aan een medisch-ethische toetsingscommissie. In
dat geval mag het onderzoek niet worden aangevangen dan nadat deze commissie
een positief oordeel heeft gegeven. (Gedragscode Gezondheidsonderzoek, artikel
2.12)
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
26
Toelichting
Algemene vereisten (A)
•
Er is uitsluitend sprake van verwerking (verzameling en gebruik) van anonieme gegevens voor
onderzoek als de onderzoeker en diens medewerkers op geen enkel moment beschikken over
de mogelijkheid om de gegevens tot de persoon te herleiden. Bij het verkrijgen van nieuwe
gegevens rechtstreeks bij betrokkene (bijvoorbeeld door vragenlijsten) zal moeten worden
voorzien in volstrekt anonieme beantwoording en zal ook dan moeten worden gewaakt tegen
verzameling van zodanige gegevens (en/of een combinatie van gegevens) in de vragenlijst dat
indirecte herleiding mogelijk wordt.
•
In de praktijk zal in situaties waarin sprake is van het verzamelen van nieuwe gegevens bij
betrokkenen voor onderzoek vrijwel nooit worden gekozen voor anonimiteit. Vaak zal er
behoefte bestaan aan enigerlei vorm van identificatie bij de verwerking van de respons (voor
een herinnering, voor analyse). Ook als na de initiële fase de gegevens worden ontdaan van
alle identificerende kenmerken (hetgeen meer omvat dan het verwijderen van NAW-gegevens),
dan is geen sprake van anonieme gegevensverzameling.
•
Als bestaande gegevens worden gebruikt die uit andere bron worden verkregen, dan geldt dat
de verstrekker zorg moet dragen voor de anonimisering (verwijdering directe en indirect
identificerende gegevens).
•
Weglating of verwijdering van communicatiegegevens is niet voldoende om te (kunnen)
spreken van anonieme gegevens.
•
Bij sociaalwetenschappelijk onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen gegevens met een
hoog onderscheidend karakter (leeftijd, woonplaats, beroep) en gegevens met een laag
onderscheidend karakter (leeftijdsklasse, woonregio, beroepsklasse).
•
Gewaakt moet worden tegen verzameling, verkrijging en verstrekking van zodanige gegevens
dat door combinatie en/of koppeling met andere bestanden bij de onderzoeker indirecte
herleiding mogelijk wordt.
•
Bij gecodeerde gegevens is primair van belang dat de gegevens zonder de code niet
herleidbaar zijn. Als geen sprake is van indirecte herleidbaarheid, dan zijn aanvullende
waarborgen nodig om daadwerkelijke identificatie via de code tegen te gaan voordat gesproken
kan worden van anonieme gegevens.
Optionele vereisten (B)
•
In de Gedragscode Gezondheidsonderzoek wordt aanbevolen om extra zorgvuldig om te gaan
met onderzoek met anonieme gegevens als de uitkomsten een bijzondere betekenis kunnen
hebben voor een bepaalde groep in de bevolking. Dan kan de groepsprivacy in het geding zijn.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
27
5.2.
Onderzoek met persoonsgegevens
Inleiding
Op gebruik van persoonsgegevens is de Wbp van toepassing. Als het gaat om gebruik van
persoonsgegevens waarop een beroepsgeheim rust, dan is ook de Wgbo van belang.
Persoonsgegevens waarop een beroepsgeheim rust zijn gegevens die zijn verzameld in het kader
van hulpverlening (dan wel in het kader van andere verrichtingen op het gebied van de individuele
gezondheidszorg) door of onder verantwoordelijkheid van een Biggeregistreerde
beroepsbeoefenaar.
Op gegevens die buiten dit Wgbo-kader zijn of worden verzameld, bijvoorbeeld voor
onderzoeksdoeleinden, rust geen beroepsgeheim.
Voorbeelden van situaties van gebruik voor onderzoek door de GGD van persoonsgegevens waarop
geen beroepsgeheim rust:
•
Verzameling van gezondheidsgegevens door de GGD rechtstreeks bij betrokkene voor
onderzoeksdoeleinden (primair gebruik/verzameling)
•
(her)-gebruik van gezondheidsgegevens door de GGD van voor onderzoeksdoeleinden (door de
GGD dan wel anderen) verzamelde gegevens (secundair gebruik)
Consequentie: Wbp van toepassing en Gedragscode voor verwerking van persoonsgegevens bij
onderzoek en statistiek relevant.
Voorbeelden van situaties van gebruik voor onderzoek (door de GGD) van persoonsgegevens
waarop het beroepsgeheim rust:
•
Gebruik van gezondheidsgegevens door de GGD voor onderzoeksdoelen die binnen de GGD
voor behandelingsdoeleinden zijn vastgelegd (secundair gebruik);
•
Gebruik van gezondheidsgegevens door de GGD die door andere hulpverleners voor
behandelingsdoeleinden zijn vastgelegd en door hen aan de GGD voor onderzoeksdoeleinden
worden verstrekt (secundair gebruik);
•
Hergebruik van gezondheidsgegevens (die primair zijn verzameld voor
behandelingsdoeleinden, conform de wettelijke vereisten beschikbaar zijn gesteld voor een
bepaald onderzoek) voor nieuw, ander onderzoek.
Consequentie: naast Wbp ook de bepalingen van de Wgbo en de uitwerking daarvan in de
Gedragscode Gezondheidsonderzoek van toepassing.
Onderzoek met persoonsgegevens waarop geen beroepsgeheim rust
In de praktijk kan voor primaire gegevensverzameling (bij de bron zelf) gebruik worden gemaakt
van verschillende methoden, bijvoorbeeld:
•
Het afnemen van schriftelijke (of elektronische) vragenlijsten;
•
Het afnemen van interviews;
•
Het laten bijhouden van dagboekjes;
•
Het verrichten van metingen of het doen van observaties.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
28
Van secundaire gegevensverzameling is sprake als gegevens die voor een ander onderzoek of voor
andere doeleinden zijn verzameld worden (her-)gebruikt voor onderzoeksdoeleinden.
Toepasselijke bepalingen
Artikel 21 en artikel 23 Wbp bevatten uitzonderingen op het in artikel 16 Wbp neergelegde verbod
tot verwerking van bijzondere persoonsgegevens zoals persoonsgegevens betreffende iemands
gezondheid. Artikel 21 Wbp opent de ruimte voor verwerking van persoonsgegevens betreffende
iemands gezondheid voor hulpverleners en instellingen in de gezondheidszorg en maatschappelijke
dienstverlening voor behandelingsdoeleinden. Artikel 23 Wbp opent ruimte voor verwerking van
alle soorten bijzondere persoonsgegevens voor andere doeleinden, mits aan de in dit artikel
genoemde voorwaarden wordt voldaan. Artikel 23 lid 1 onder a Wbp noemt de uitdrukkelijke
toestemming van betrokkene als een grondslag voor het mogen verwerken van persoonsgegevens
betreffende iemands gezondheid. In artikel 23 lid 2 Wbp wordt ruimte geschapen om ook zonder
toestemming bijzondere persoonsgegevens te verwerken voor wetenschappelijk onderzoek of
statistiek, mits aan bijkomende voorwaarden wordt voldaan.
De VBO Gedragscode voor verwerking van persoonsgegevens bij onderzoek en statistiek (2004),
de VSNU Gedragscode voor gebruik van persoonsgegevens in wetenschappelijk onderzoek (2005)
en FMWV Gedragscode Gezondheidsonderzoek (2004) bieden aanknopingspunten voor het op
verantwoorde wijze omgaan met deze Wbp-bepalingen bij onderzoek.
De Wbp laat ruimte voor secundair (her)-gebruik van bijzondere persoonsgegevens voor
onderzoeksdoeleinden. Dit mag volgens de Wbp onder dezelfde condities gelden als voor primaire
gegevensverzameling. Een uitzondering geldt voor het (her)-gebruik voor onderzoeksdoeleinden
van persoonsgegevens die in het kader van hulpverlening zijn verzameld. Omdat op die
persoonsgegevens een beroepsgeheim rust, biedt artikel 9 lid 4 Wbp geen ruimte voor verdere
verwerking van dergelijke gegevens. Die ruimte moet gezocht worden in artikel 457 en 458 Wgbo
(zie onder 5.2.3).
Algemene vereisten (A)
1. Bepaal en motiveer waarom het in dit specifieke onderzoek nodig is om gebruik te
maken van persoonsgegevens en waarom niet kan worden volstaan met gebruik van
anonieme gegevens
2. Bepaal en motiveer waarom het in dit specifieke onderzoek nodig is om gebruik te
maken van persoonsgegevens in de gekozen vorm (direct herleidbaar, indirect
herleidbaar, gecodeerde)
3. Verwerf uitdrukkelijke toestemming van betrokkene voor de verwerking (verzameling,
gebruik, bewaring) van de gegevens
4. Verwerk niet meer gegevens dan gelet op de doelstelling en de verworven
toestemming toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig is te achten
5. Houdt rekening met de meldingsplicht voor verwerking van de persoonsgegevens bij
het CBP
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
29
Optionele vereisten (B)
De Gedragscode Gezondheidsonderzoek van de FMWV gaat formeel niet over onderzoek
met gezondheidsgegevens waarop geen beroepsgeheim rust. In die Gedragscode zijn als
algemene vereisten voor zorgvuldig onderzoek met gezondheidsgegevens aangegeven: n.
1. Stel een onderzoeksprotocol op
2. Laat dit onderzoeksprotocol toetsen door een METC
Het is verstandig om in ieder geval het eerste vereiste altijd na te komen.
Specifieke vereisten als overwogen wordt een beroep te doen op de in artikel 23
lid 2 Wbp mogelijkheid om zonder toestemming bijzondere persoonsgegevens te
verwerken voor wetenschappelijk onderzoek of statistiek (C)
1. Specificeer waarom in dit specifieke onderzoek het vragen van uitdrukkelijke
toestemming onmogelijk is of onevenredige inspanning kost (artikel 23 lid 2 onder c)
2. Beschrijf of en hoe aan de vereisten van artikel 23 lid 2 Wbp wordt voldaan: Dient het
onderzoek een algemeen belang (artikel 23 lid 2 onder a)? Is de verwerking voor het
betreffende onderzoek noodzakelijk (artikel 23 lid 2 onder b)? Hoe wordt voorzien in
zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet
onevenredig wordt geschaad (zie artikel 23 lid 2 onder d)?
Toelichting
Algemene vereisten (A)
A.3. Uitdrukkelijke toestemming voor gegevensverwerking
•
De verplichting in de Wbp tot het verwerven van uitdrukkelijke toestemming voor
gegevensverwerking betekent dat betrokkene expliciet en ondubbelzinnig zijn wil moet uiten.
Een stilzwijgende of impliciete toestemming is onvoldoende. Betrokken moet in woord,
geschrift of gedrag uitdrukking geven aan zijn wil toestemming te verlenen voor de
gegevensverwerking.
•
Betrokkene moet zijn wil in vrijheid hebben geuit en de toestemming moet gericht zijn op een
bepaalde gegevensverwerking.
•
Voorafgaand aan het verkrijgen van uitdrukkelijke toestemming dient betrokkene zo volledig
mogelijk te zijn geïnformeerd over het voorgenomen gebruik. De informatie is afgestemd op de
betrokkene en betreft ten minste:
o
Waarom voor dit onderzoek de persoonsgegevens van betrokkene noodzakelijk zijn
o
Het doel van het onderzoek, het belang ervan, de eventuele gevolgen voor de betrokkene
en de overige aspecten die de betrokkene redelijkerwijs voor diens oordeelsvorming
behoeft
o
Als de onderzoeker een onderzoeksprotocol hanteert: dat dit onderzoeksprotocol, of
eventueel een samenvatting daarvan, kan worden ingezien
o
Indien voor toetsing is gekozen: dat het onderzoek positief beoordeeld is door een
medisch-ethische toetsingscommissie
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
30
•
Schriftelijke verlening van toestemming is niet strikt nodig, maar is wel aan te bevelen.
•
Een eenmaal gegeven toestemming kan altijd worden ingetrokken. Voor zover mogelijk worden
de persoonsgegevens van betrokkene dan uit het onderzoeksbestand verwijderd. Als dat niet
mogelijk is, worden zij tenminste volledig anoniem gemaakt.
•
De Wbp bevat in artikel 5 een bepaling over de vertegenwoordiging van minderjarigen tot
zestien jaar en oudere wilsonbekwamen die onder curatele of onder mentorschap zijn gesteld.
De benodigde toestemming voor de verwerking van persoonsgegevens van minderjarigen moet
van de ouders worden verkregen. Bij oudere wilsonbekwamen moet de toestemming voor
verwerking van persoonsgegevens van de curator of mentor worden verkregen.
•
Soms is het verkrijgen van toestemming van vertegenwoordigers gecompliceerd, bijvoorbeeld
omdat veel (extra) moeite moet worden gedaan om met de wettelijk vertegenwoordiger in
contact te komen of omdat er (bijvoorbeeld bij meerderjarige wilsonbekwamen) geen wettelijk
vertegenwoordiger (bekend) is. (Zie verder onder C).
A.4. Toereikende en niet bovenmatige gegevensverzameling
•
De onderzoeksvraagstelling bepaalt de aard en omvang van de gegevensverzameling die
noodzakelijk is te achten. Verzameling van meer gegevens dan strikt noodzakelijk is, is niet
toegestaan. Verzameling van meer gegevens dan waarover de toestemming van betrokkene
zich redelijkerwijs uitstrekt, is niet toegestaan.
•
Een onderzoeker verricht geen handelingen met een bestand van persoonsgegevens waardoor
meer gegevens over betrokkenen worden opgenomen dan waarover hun toestemming zich
uitstrekte.
•
Als het bestand uitsluitend indirect identificerende gegevens bevat, worden met dit bestand
geen handelingen verricht (koppelingen, vergelijkingen, bewerkingen) waarmee de
onderzoeker de identiteit van de betrokkene kan herleiden.
A.5. Meldingsplicht
Bij de verzameling van gegevens door de GGD voor onderzoeksdoeleinden is geen beroep mogelijk
op artikel 16 van dat Vrijstellingsbesluit (2001). De GGD is niet aan te merken als een organisatie
voor wetenschappelijk onderzoek of statistiek zoals bedoeld in artikel 30 van het
Vrijstellingsbesluit. Dus de GGD moet (als verantwoordelijke) voldoen aan de plicht op grond van
artikel 27 Wbp tot melding aan het CBP van de verwerking van persoonsgegevens voor
onderzoeksdoeleinden. Daarbij volstaat het als de GGD eenmalig melding doet van het feit dat ten
behoeve van verschillende (te specificeren) onderzoeksdoeleinden (per onderzoek te specificeren
categorieën gegevens) worden verzameld. Als het voorgenomen onderzoek onder die omschrijving
valt, dan hoeft niet iedere keer apart aangemeld dat er een (nieuwe) gegevensverwerking
plaatsvindt.
B. Optionele vereisten
B.1. Opstellen onderzoeksprotocol
Het opstellen van een onderzoeksprotocol is een belangrijk vereiste in de Gedragscode
Gezondheidsonderzoek (FMWV). Zo’n protocol dient ten minste de volgende gegevens te bevatten:
•
De namen of de naam van de verantwoordelijke onderzoekers of onderzoeker.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
31
•
De doelstelling, vraagstelling, methoden en tijdsduur van het onderzoek.
•
De categorie personen over wie gegevens voor het onderzoek worden gebruikt.
•
Voor zover geen anonieme gegevens worden gebruikt: de reden waarom een ander type
gegevens nodig is.
•
Degenen die bevoegd zijn persoonsgegevens in te zien.
•
Een beschrijving van de voorzieningen ter beveiliging van de gegevens, zowel op het niveau
van de verantwoordelijke als specifiek voor het onderhavige onderzoek.
•
Een beschrijving van de wijze waarop de onderzoeker zal voldoen aan het gestelde in de
Gedragscode Gezondheidsonderzoek.
•
De wijze waarop de resultaten van het onderzoek worden gepubliceerd
•
Indien direct identificerende gegevens worden gebruikt, of betrokkene inzage kunnen krijgen in
de resultaten van het onderzoek en zo ja, op welke wijze.
B.3. Toetsing protocol door een METC
In de Gedragscode Gezondheidsonderzoek is aangegeven dat een onderzoeksprotocol ter toetsing
voorgelegd moet worden aan een METC. Bij voorkeur zou in de toetsende METC een epidemioloog
zitting moeten hebben of aan de METC moeten worden toegevoegd. In situaties waarin voor
onderzoek gezondheidsgegevens worden gebruikt waarop geen beroepsgeheim rust en waarvoor
toestemming wordt verworven, zou kunnen worden volstaan met een globale toetsing bijvoorbeeld
van het onderzoeksformat. Dan is toetsing van individuele protocollen die aan zo’n format voldoen
niet noodzakelijk.
C. Vereisten bij het zonder toestemming verwerken van bijzondere persoonsgegevens voor
onderzoek
In een situatie van primaire gegevensverzameling bij betrokkene zal zich in de praktijk van GGDonderzoek niet vaak de complicatie voordoen dat daarbij geen toestemming voor
gegevensverwerking kan worden gevraagd. Een mogelijke uitzondering kan zich voordoen bij
primaire gegevensverzameling onder minderjarigen en/of meerderjarige wilsonbekwamen. Dan is
het kunnen verkrijgen van toestemming van ouders of wettelijk vertegenwoordigers soms
gecompliceerd. Een beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 23 lid 2 Wbp is dan wellicht wel
aan de orde.
C.1. Motivering onmogelijkheid vragen toestemming of onevenredigheid inspanning om
toestemming te verkrijgen.
•
Het is van belang dat de redenen waarom geen toestemming kan worden gevraagd in het
onderzoeksprotocol gespecificeerd en onderbouwd worden.
Bij de motivering van de onmogelijkheid om toestemming te vragen zal vooral gewezen
moeten worden op factoren in de sfeer van de opzet en/of het bereik van het onderzoek
•
Van onevenredigheid van de inspanning om toestemming te verkrijgen zal bijvoorbeeld sprake
zijn als door redenen aan de kant van de beoogde deelnemers veel moeite gedaan moet
worden om de toestemming te verkrijgen terwijl het om verhoudingsgewijs weinig gevoelige
informatie gaat.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
32
C.2. Beschrijf of en hoe aan de vereisten van artikel 23 lid 2 Wbp wordt voldaan
•
Er is bijvoorbeeld sprake van onderzoek dat een algemeen belang dient als het doel van het
onderzoek gelegen is in de sfeer van bevordering of bescherming van de volksgezondheid en er
een redelijke mate van waarschijnlijkheid is dat een groep van enige omvang daarbij een
aanzienlijk voordeel kan hebben. Voor GGD-onderzoek kan ook worden ge-/verwezen naar de
Wcpv-taak. Van belang is dat uit het onderzoeksprotocol blijkt dat het gaat om kwantitatief
en/of kwalitatief onderzoek met gebruikmaking van statistische of wetenschappelijke methodes
waarmee wordt beoogd om over doelgroepen of populaties uitspraken te doen op nietindividueel identificeerbaar niveau.
•
Specifiek moet worden onderbouwd waarom het onderzoek niet zonder deze gegevens
uitgevoerd kan worden.
•
De waarborgen die nodig zijn om te zorgen dat de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen
niet onevenredig wordt geschaad, zullen afhangen van het concrete geval. Als
persoonsgegevens moeten worden gebruikt, dienen dit zoveel mogelijk indirect identificerende
gegevens te zijn. Gebruik van direct identificerende gegevens komt pas in aanmerking als het
werkelijk niet anders kan. Verder valt te denken aan voorschriften met betrekking tot de
toegang tot de gegevens, geheimhouding en de presentatie van de uitkomsten van het
onderzoek.
Onderzoek met persoonsgegevens waarop een beroepsgeheim rust
Een beroepsgeheim rust op de gegevens die door de GGD of andere hulpverleners in het kader van
een behandel-/hulpverleningsrelatie met hun patiënten zijn verzameld. Met dit beroepsgeheim
moet rekening worden gehouden bij hergebruik van die gegevens voor onderzoeksdoeleinden. Bij
verzameling door de GGD van gegevens direct voor onderzoeksdoeleinden, rust op die gegevens
geen beroepsgeheim.
Toepasselijke bepalingen
In artikel 9 lid 4 Wbp is aangegeven dat een op gegevens rustend beroepsgeheim de door de Wbp
geboden mogelijkheden tot verwerking van die persoonsgegevens beperkt. In artikel 457 Wgbo is
de hoofdregel opgenomen voor de omgang met gegevens die in het kader van een behandelrelatie
zijn verzameld en waarop het beroepsgeheim van de hulpverlener rust. Voor verstrekking van die
gegevens aan derden is de toestemming van de patiënt vereist. Artikel 458 Wgbo bevat een
specifieke regeling voor gebruik van dergelijke gegevens bij wetenschappelijk onderzoek als
toestemming niet verkregen kan worden.
De Gedragscode Gezondheidsonderzoek (FMWV) bevat een uitwerking van de vereisten voor
gebruik bij wetenschappelijk onderzoek van gegevens waarop een beroepsgeheim rust.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
33
Algemene vereisten (A)
1.
Stel een onderzoeksprotocol op
2.
Motiveer in het onderzoeksprotocol waarom het in dit specifieke onderzoek nodig is
gebruik te maken van persoonsgegevens en waarom niet kan worden volstaan met
gebruik van anonieme gegevens
3.
Motiveer waarom het in dit specifieke onderzoek nodig is gebruik te maken van de
gekozen vorm (direct herleidbaar, indirect herleidbaar, gecodeerde) van
persoonsgegevens
4.
Laat het protocol toetsen door een METC
5.
Verwerf toestemming van betrokkene voor de verwerking (verzameling) van de
gegevens
6.
Verwerk niet meer gegevens dan gelet op de doelstelling en de verworven
toestemming toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig is te achten
7.
Houdt rekening met de meldingsplicht voor de verwerking van persoonsgegevens voor
dit onderzoek bij het CBP
Specifieke vereisten als overwogen wordt een beroep te doen op de in artikel
458 Wgbo opgenomen uitzonderingsgronden voor zonder toestemming
gebruiken van gegevens voor wetenschappelijk onderzoek of statistiek (B)
1. Motiveer waarom het onderzoek een algemeen belang dient en waarom het onderzoek
niet zonder de desbetreffende gegevens kan worden uitgevoerd (artikel 458 lid 2)
2. Geef aan dat de betrokken patiënt tegen verstrekking voor onderzoeksdoeleinden
geen uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt
3. Als om redenen aan de kant van de patiënt overwogen wordt om geen toestemming
te vragen omdat dit in redelijkheid niet mogelijk is (artikel 458 lid 1 onder a):
motiveer dit in het protocol en geef aan hoe bij de uitvoering van het onderzoek wordt
voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de patiënt niet
onevenredig wordt geschaad
4. Als om redenen aan de kant van het wetenschappelijk onderzoek overwogen wordt
om geen toestemming te vragen omdat dit in redelijkheid niet kan worden verlangd
(artikel 458 lid 1 onder b): motiveer dit in het protocol en geef aan hoe zorg wordt
gedragen dat de gegevens in zodanige vorm worden verstrekt dat herleiding tot
individuele natuurlijke personen redelijkerwijs wordt voorkomen
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
34
Toelichting
Algemene vereisten (A)
A.1. Opstellen van een onderzoeksprotocol
In zo’n protocol zijn ten minste de volgende gegevens opgenomen:
•
De namen of de naam van de verantwoordelijke onderzoekers of onderzoeker.
•
De doelstelling, vraagstelling, methoden en tijdsduur van het onderzoek.
•
De categorie personen over wie gegevens voor het onderzoek worden gebruikt.
•
Voor zover geen anonieme gegevens worden gebruikt: de reden waarom een ander type
gegevens nodig is.
•
Degenen die bevoegd zijn persoonsgegevens in te zien.
•
Een beschrijving van de voorzieningen ter beveiliging van de gegevens, zowel op het niveau
van de verantwoordelijke als specifiek voor het onderhavige onderzoek.
•
Een beschrijving van de wijze waarop de onderzoeker zal voldoen aan het gestelde in de
gedragscode.
•
De wijze waarop de resultaten van het onderzoek worden gepubliceerd.
•
Indien direct identificerende gegevens worden gebruikt: of betrokkene inzage kunnen krijgen in
de resultaten van het onderzoek en zo ja, op welke wijze.
A.4. Toetsing door METC
De Gedragscode Gezondheidsonderzoek bepaalt dat onderzoek met persoonsgegevens waarop een
beroepsgeheim rust ter toetsing moeten worden voorgelegd aan een METC.
A.5. Toestemmingsvereiste
•
Artikel 457 Wgbo eist voor verstrekking door de hulpverlener van gegevens aan derden
(waaronder onderzoekers) toestemming van de patiënt. In de Wgbo worden geen verdere
(vorm-)vereiste gesteld aan de toestemming.
•
Voorafgaand aan het verkrijgen van toestemming dienen de betrokkenen zo volledig mogelijk
te zijn geïnformeerd over het voorgenomen gebruik. De informatie is afgestemd op de
betrokkene en betreft ten minste:
o
Dat de verstrekker wil meewerken aan het voorgenomen onderzoek door voor dat doel
gegevens ter beschikking te stellen
o
Waarom voor dit onderzoek de persoonsgegevens van betrokkene noodzakelijk zijn
o
Het doel van het onderzoek, het belang ervan, de eventuele gevolgen voor de betrokkene
en de overige aspecten die de betrokkene redelijkerwijs voor diens oordeelsvorming
behoeft
o
Dat de onderzoeker een onderzoeksprotocol hanteer dat, of eventueel een samenvatting
daarvan, kan worden ingezien
o
•
Dat het onderzoek positief beoordeeld is door een medisch-ethische toetsingscommissie
De verantwoordelijkheid voor het verwerven van die toestemming berust bij de hulpverlener
die de gegevens ter beschikking stelt. Die hulpverlener (afdeling JGZ, Infectieziekten, OGGZ)
kan gebruik maken van bestaande behandelcontacten om die toestemming te verwerven. De
onderzoeker die de gegevens van de hulpverlener ontvangt, moet zich er van vergewissen dat
de verstrekker heeft voldaan aan het toestemmingsvereiste (inclusief informatieverstrekking)
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
35
•
Een eenmaal gegeven toestemming kan altijd worden ingetrokken. Voor zover mogelijk worden
de gegevens van de betrokkene dan uit het onderzoeksbestand verwijderd. Indien dat niet
mogelijk is, worden zij tenminste volledig anoniem gemaakt.
•
Als de patiënt zelf – wegens wilsonbekwaamheid – niet in staat is om toestemming te verlenen,
dient toestemming van diens wettelijke vertegenwoordiger te worden verkregen. Artikel 465
Wgbo bevat specifieke bepalingen voor de vertegenwoordiging van wilsonbekwamen. Vanaf 12
jaar is (ook) toestemming van de minderjarige zelf nodig voor de gegevensverstrekking.
•
Soms is het gecompliceerd om toestemming van een vertegenwoordiger te verkrijgen,
bijvoorbeeld doordat veel (extra) moeite moet worden gedaan om met de wettelijk
vertegenwoordiger in contact te komen of doordat er (bij meerderjarige wilsonbekwamen)
geen wettelijk vertegenwoordiger (bekend) is. In dergelijke situaties moet bepaald worden of
zonder de vereiste toestemming van de wettelijk vertegenwoordiger gehandeld kan worden,
met een beroep op de uitzonderingsgronden van artikel 458 Wgbo (zie onder B).
A.6. Toereikende en niet bovenmatige gegevensverzameling
De onderzoeksvraagstelling bepaalt de aard en omvang van de gegevensverzameling die
noodzakelijk is te achten. Verzameling van meer gegevens dan strikt noodzakelijk is, is niet
toegestaan. Verzameling van meer gegevens dan waarover de toestemming van betrokkene zich
redelijkerwijs uitstrekt, is niet toegestaan.
•
Een onderzoeker verricht geen handelingen met een bestand van persoonsgegevens waardoor
meer gegevens over betrokkenen worden opgenomen dan waarover hun toestemming zich
uitstrekte.
•
Als het bestand uitsluitend indirect identificerende gegevens bevat, worden met dit bestand
geen handelingen verricht (koppelingen, vergelijkingen, bewerkingen) waarmee de
onderzoeker de identiteit van de betrokkene kan herleiden.
A.7. Meldingsplicht
Bij de verkrijging van gegevens door de GGD voor onderzoeksdoeleinden is geen beroep mogelijk
op artikel 16 van dat Vrijstellingsbesluit (2001). De GGD is niet aan te merken als een organisatie
voor wetenschappelijk onderzoek of statistiek zoals bedoeld in artikel 30 van het
Vrijstellingsbesluit. Dus de GGD moet (als verantwoordelijke) voldoen aan de plicht op grond van
artikel 27 Wbp tot melding aan het CBP van de verwerking van persoonsgegevens voor
onderzoeksdoeleinden. Daarbij volstaat het als de GGD eenmalig melding doet van het feit dat ten
behoeve van verschillende (te specificeren) onderzoeksdoeleinden (per onderzoek te specificeren
categorieën gegevens) worden verzameld. Als het voorgenomen onderzoek onder die omschrijving
valt, dan hoeft niet iedere keer apart aangemeld dat er een (nieuwe) gegevensverwerking
plaatsvindt.
Specifieke vereisten als overwogen wordt een beroep te doen op de in artikel 458 Wgbo
opgenomen uitzonderingsgronden voor het niet verwerven van toestemming (B).
B.1 Onderzoek dient algemeen belang en kan niet zonder de desbetreffende gegevens worden
uitgevoerd
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
36
Er is bijvoorbeeld sprake van onderzoek dat een algemeen belang dient als het doel van het
onderzoek gelegen is in de sfeer van bevordering of bescherming van de volksgezondheid en er
een redelijke mate van waarschijnlijkheid is dat een groep van enige omvang daarbij een
aanzienlijk voordeel kan hebben. Voor GGD-onderzoek kan daarbij ook worden ge-/verwezen naar
de Wcpv-taak. Van belang daarbij is dat uit het onderzoeksprotocol blijkt dat het gaat om
kwantitatief en/of kwalitatief onderzoek met gebruikmaking van statistische of wetenschappelijke
methodes waarmee wordt beoogd om over doelgroepen of populaties uitspraken te doen op nietindividueel identificeerbaar niveau.
Dat dit onderzoek niet zonder de gevraagde gegevens kan worden uitgevoerd en evenmin kan
worden uitgevoerd op een wijze die de persoonlijke levenssfeer minder belast, moet specifiek
worden onderbouwd. Als persoonsgegevens moeten worden gebruikt, dienen dit zoveel mogelijk
indirect identificerende gegevens te zijn. Gebruik van direct identificerende gegevens komt pas in
aanmerking als het werkelijk niet anders kan. Aan dit aspect van het voorgenomen onderzoek
dient bij de toetsing uitdrukkelijk aandacht te zijn besteed.
B.2 Patiënt heeft geen bezwaar gemaakt
De voor de verstrekking van de gegevens verantwoordelijke hulpverlener moet patiënten/cliënten
minstens een algemene schriftelijke informatiefolder hebben verstrekt. Daarin moet zijn
aangegeven: dat de hulpverlener en de instelling waaraan deze is verbonden gegevens van
patiënten voor wetenschappelijk onderzoek ter beschikking kunnen stellen, dat in beginsel aan
patiënten toestemming voor dat gebruik zal worden gevraagd en dat het mogelijk is om tegen dit
gebruik van gegevens voor onderzoek als patiënt bezwaar te maken. Het is de
verantwoordelijkheid van de onderzoeker die de gegevens ontvangt om zich er van te vergewissen
dat de gegevensverstrekkende hulpverlener deze verplichting adequaat heeft vorm gegeven.
B.3. Specifieke motivering waarom het vragen van toestemming vanwege redenen aan de kant van
de patiënt in redelijkheid niet mogelijk is en aangeven hoe bij de uitvoering van het onderzoek
wordt voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de patiënt niet
onevenredig wordt geschaad
•
Voorbeelden van redenen aan de kant van de patiënt waardoor het vragen van toestemming
niet mogelijk is zijn:
-
het vragen van toestemming kan een zodanige belasting voor de betrokkene betekenen dat
voor psychische schade moet worden gevreesd
-
de betrokkene is overleden of het adres kan niet worden achterhaald
-
betrokkene reageert niet na ten minste tweemaal aangeschreven te zijn
-
het gaat om het trekken van een juiste steekproef en de vraag om toestemming zou aan
een veel groter aantal personen moeten worden voorgelegd dan voor het beantwoorden
van de onderzoeksvragen noodzakelijk is, omdat van hen slechts een klein deel in het
onderzoek zal worden betrokken
-
de toestemmingsvraag kan niet zinvol worden gesteld, omdat het onderzoek zich nog in
een eerste voorbereidende fase bevindt (dan kan het onderzoeksprotocol ook nog niet
positief zijn beoordeeld)
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
37
•
Waarborgen om bij de uitvoering van het onderzoek te zorgen dat de persoonlijke
levenssfeer van degenen van gegevens worden gebruikt niet onevenredig wordt geschaad
zijn bijvoorbeeld dat gegevens uitsluitend worden verwerkt door medewerkers onder
directe verantwoordelijkheid van de onderzoeker; dat medewerkers een
geheimhoudingsverklaring hebben getekend; dat het onderzoek overeenkomstig het
protocol wordt uitgevoerd; dat bij het verwerken van direct identificerende gegevens
zoveel mogelijk onderscheid bestaat tussen het onderzoeksbestand en het
communicatiebestand met de direct identificerende gegevens. Daarnaast kan bijvoorbeeld
bij het trekken van een steekproef specifiek worden gedacht aan: het vastleggen van de
procedure in het protocol; de inzage laten plaatsvinden bij en onder verantwoordelijkheid
van de bij de behandeling betrokken hulpverlener; niet meer gegevens inzien dan voor het
trekken van de steekproef noodzakelijk is; het door de onderzoeker ondertekenen van een
geheimhoudingsverklaring; en als de steekproef is getrokken: de geselecteerde dossiers bij
de hulpverlener laten terwijl alsnog toestemming wordt gevraagd aan diegenen die in het
onderzoek worden betrokken voordat hun persoonsgegevens in het onderzoek worden
verwerkt.
Als het gaat om de ‘ontwerpfase’ van een onderzoek kan worden gedacht aan: de inzage vindt
plaats onder verantwoordelijkheid van de bij de behandeling betrokken hulpverlener; er
worden niet meer gegevens ingezien dan noodzakelijk voor het omschrijven van de
vraagstelling; het doel en het tijdstip van de inzage zijn tevoren schriftelijk vastgelegd tussen
hulpverlener en onderzoeker en de onderzoeker heeft een geheimhoudingsverklaring
ondertekend
Het gaat hier om inspanningsverplichtingen en niet om absolute eisen.
B.4. Specifieke motivering waarom vanwege onderzoekstechnische redenen het vragen van
toestemming in redelijkheid niet kan worden verlangd en aangeven hoe vorm wordt geven aan het
vereiste dat herleiding tot individuele natuurlijke personen redelijkerwijs wordt voorkomen
-
Het beroep op de uitzondering op het toestemmingsbeginsel vanwege onderzoekstechnische
redenen moet methodologisch worden onderbouwd. In het protocol moet specifiek worden
aangegeven waarom de hoofdregel van het vragen van toestemming voor gebruik van
persoonsgegevens niet kan worden toegepast en er redelijkerwijs geen alternatieve
mogelijkheid bestaat om het doel van het onderzoek te bereiken.
-
Verstrekking waarbij herleiding tot individuele natuurlijke personen redelijkerwijs wordt
voorkomen kan vorm worden gegeven doordat de onderzoeker die deze persoonsgegevens van
één of meer hulpverleners wil verkrijgen, met elke verstrekkende hulpverlener vastlegt:
o
dat de hulpverlener de gevraagde gegevens voorafgaande aan de verstrekking ontdoet van
direct identificerende kenmerken en van een code voorziet, een en ander op zodanige wijze
dat de onderzoeker de verkregen gegevens redelijkerwijs niet tot individuele personen kan
herleiden en dat herkenning redelijkerwijs wordt voorkomen
o
dat de hulpverlener de sleutel tot herleiding van de gecodeerde gegevens zorgvuldig
bewaart
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
38
o
dat de onderzoeker met bestanden van gecodeerde gegevens geen handelingen
(koppelingen, vergelijkingen, bewerkingen) verricht bedoeld om tot herleiding van de
betrokkene te komen
o
dat de Gedragscode in zijn geheel wordt nageleefd door allen die bij het onderzoek
betrokken zijn
De onderzoeker die in de loop van het onderzoek aanvullende gegevens wil verkrijgen over
personen van wie hij gecodeerde gegevens gebruikt, kan een verstrekkende hulpverlener vragen
om de betreffende gegevens weer zo te verstrekken dat de onderzoeker de verkregen aanvullende
gegevens redelijkerwijs niet tot de betrokkene kan herleiden en dat herkenning redelijkerwijs
wordt voorkomen.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
39
6. Overige aspecten
6.1.
Overige rechten van betrokkene
In hoofdstuk 6 van de Wbp is een aantal rechten van betrokkene over wie persoonsgegevens
worden verwerkt neergelegd waarvan met name van belang zijn: de informatieplicht van de
verantwoordelijke (artikel 33-35), het recht op verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming
van de gegevens (artikel 36) en het recht op verzet tegen verwerking vanwege bijzondere
persoonlijke omstandigheden (artikel 40).
In artikel 44 Wbp is vastgelegd dat bij verwerking voor statistische of wetenschappelijke
doeleinden de betrokkene niet hoeft te worden geïnformeerd over de gegevensverwerking indien
de nodige voorzieningen zijn getroffen om te verzekeren dat de persoonsgegevens uitsluitend voor
statistische of wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt. Het informeren van betrokkenen
wordt dan beschouwd als een onevenredige inspanning vergend. Ook mag de verantwoordelijke in
zo’n situatie weigeren aan een verzoek tot inzage van betrokkene te voldoen.
Deze uitzonderingen gelden niet voor persoonsgegevens waarop een beroepsgeheim rust. In de
Gedragscode Gezondheidsonderzoek (artikel 7.3) is aangegeven dat betrokkene recht heeft op
inzage, op correctie en op blokkering dan wel verwijdering van gegevens die direct betrekking
hebben op betrokkene. De onderzoeker kan, als betrokkene van een recht op blokkering of
verwijdering gebruik wil maken of heeft gemaakt, besluiten deze persoonsgegevens tot anonieme
gegevens om te zetten.
6.2.
Bewaring van persoonsgegevens gebruikt in het onderzoek
De mogelijkheden tot bewaring van onderzoeksgegevens verschillen afhankelijk van de vraag of op
de persoonsgegevens wel of niet een beroepsgeheim rust.
Persoonsgegevens waarop geen beroepsgeheim rust
Op grond van artikel 10 lid 2 Wbp mogen persoonsgegevens langer worden bewaard, in een vorm
waarin het mogelijk is betrokkene te identificeren, voor historische, statistische of
wetenschappelijke doeleinden. De verantwoordelijke moet dan de nodige voorzieningen treffen om
te waarborgen dat de desbetreffende gegevens uitsluitend voor deze specifieke doeleinden worden
gebruikt. Dit is een uitzondering op de hoofdregel dat persoonsgegevens niet langer mogen worden
bewaard - in een vorm die het mogelijk maakt betrokkene te identificeren - dan noodzakelijk is
voor de verwerkelijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden
verwerkt. Bewaring van gegevens in een vorm waarin herleidbaarheid tot de persoon niet (meer)
mogelijk is (geanonimiseerde bestanden c.q. gegevens) is toegestaan.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
40
Persoonsgegevens waarop een beroepsgeheim rust
Onderzoeksgegevens waarop een beroepsgeheim rust mogen slechts voor de duur van het
onderzoek worden bewaard. De Gedragscode Gezondheidsonderzoek geeft aan dat als er geen
onderscheid is gemaakt tussen een communicatiebestand en een onderzoeksbestand, het
onderzoeksbestand moet worden vernietigd of geanonimiseerd zodra redelijkerwijs voorzienbaar is
dat het niet meer voor dit onderzoek zal worden gebruikt. Als er wel een communicatiebestand is
aangelegd, dient dit bestand te worden verwijderd zodra het voor het doel van het onderzoek niet
meer noodzakelijk is daarover te beschikken. De onderzoeker houdt een bestand over zonder
directe identificatiegegevens. Dit mag uitsluitend worden bewaard zolang redelijkerwijs
voorzienbaar is dat het voor het gezondheidsonderzoek noodzakelijk zal zijn. Daarna moet ook dit
bestand worden vernietigd of geanonimiseerd.
Handreiking privacybescherming epidemiologie, september 2007
41
< Stroomschema (flap omslaan)
GGD Nederland
Adriaen van Ostadelaan 140
Postbus 85300
3508 AH Utrecht
T 030 252 30 04
F 030 251 18 69
[email protected]
www.ggd.nl
Beter voorkomen
Kwaliteitsprogramma preventie
Het landelijke kwaliteitsprogramma Beter voorkomen wordt uitgevoerd door GGD Nederland, de VNG en ActiZ, organisatie van zorgondernemers,
in opdracht van het ministerie van VWS en onder regie van ZonMw.
Download