Samenvatting Het induceren van tolerantie in niertransplantatie patiënten C hapter 9 Samenvatting Het induceren van tolerantie in niertransplantatie patiënten Samenvatting Het immuunsysteem is heel erg belangrijk voor de afweer tegen pathogenen, zoals virussen en bacteriën. Zonder een goed werkend immuunsysteem kunnen mensen dergelijke infecties niet te lijf gaan. Omdat er een enorme variëteit aan pathogenen is, moet het immuunsysteem al deze verschillende binnendringers eerst herkennen en vervolgens moet het immuunsysteem reageren om uiteindelijk de binnendringer(s) op te ruimen. Het immuunsysteem bestaat uit 2 verschillende componenten: de aangeboren immuniteit en de verworven of specifieke immuniteit. De aangeboren immuniteit heeft ieder mens al paraat vanaf de geboorte. Het vormt de eerste verdediging en bestaat onder andere uit fysieke barrières zoals de huid en slijmvliezen in onder andere het maag-darmstelsel en het ademhalingsstelsel. Bij deze vorm van immuniteit zijn verschillende typen cellen betrokken, zoals de fagocyterende cellen die als het ware binnendringers kunnen ‘opeten’ en vervolgens deeltjes (antigenen) van de binnendringer aan andere cellen, de T cellen, kunnen presenteren, waardoor het immuunsysteem optimaal zijn werk kan doen. De dendritische cel (DC) is zo’n cel die antigenen kan presenteren aan andere cellen. De T cellen zijn juist weer belangrijke cellen van het verworven immuunsysteem. Het verworven immuunsysteem is antigeen specifiek en is ook in staat om geheugen op te bouwen, waardoor het immuunsysteem sneller te werk kan gaan als het opnieuw wordt blootgesteld aan dezelfde indringer. De immuunrespons die mensen goed kan beschermen tegen binnendringers, is juist erg ongewild in het geval van transplantatie. De cellen van het getransplanteerde orgaan worden namelijk als lichaamsvreemd herkend en daardoor zal het 151 Chapter 9 immuunsysteem van de patiënt die het transplantaat ontvangt het transplantaat gaan afstoten. Op alle cellen zijn unieke antigenen aanwezig die door de cellen van het immuunsysteem herkend kunnen worden. Deze antigenen worden ook wel HLA (humane leukocyten antigenen) genoemd. Er zijn heel erg veel verschillende HLAmoleculen en dat maakt het meestal onmogelijk om een donor te vinden met dezelfde HLA antigenen als de patiënt. Aangezien er één set HLA-moleculen (een haplotype) van zowel moeder als vader wordt geërfd, wordt er ook vaak binnen families gezocht naar geschikte donoren. Echter, om een afstotingsreactie te voorkomen, moeten patiënten levenslang behandeld worden met afweeronderdrukkende medicijnen. Een groot nadeel van deze medicijnen is dat ze niet specifiek werken en dus het hele immuunsysteem onderdrukken. Hierdoor is er ook een verhoogde kans op infecties en kanker. Idealiter zou men het liefst donor-specifieke tolerantie willen bewerkstelligen. Hiermee wordt bedoeld dat het immuunsysteem het transplantaat niet als vreemd herkent (specifieke immunologische onderdrukking) waardoor het transplantaat levenslang blijft zitten zonder het gebruik van afweeronderdrukkende medicijnen terwijl de immuunrespons tegen pathogenen intact blijft. In de studies beschreven in dit proefschrift is het induceren van tolerantie onderzocht. Ten eerste is de mogelijkheid van natuurlijke tolerantie bestudeerd. Er zijn namelijk observaties gedaan die suggereren dat blootstelling van het kind aan de niet overgeërfde moederlijke HLA antigenen (noninherited maternal HLA antigens, NIMA’s) voor en na de zwangerschap zouden kunnen leiden tot tolerantie voor deze antigenen. Deze natuurlijk geïnduceerde tolerantie zou dus de transplantatie uitkomst op latere leeftijd kunnen beïnvloeden. Ten tweede is onderzocht of tolerantie via een meer kunstmatige manier kan worden geïnduceerd door gebruik te maken van DC’s die gemoduleerd (veranderd) worden door ze te behandelen met een bepaalde stof: dexamethason. Zoals al eerder is besproken zijn DC’s belangrijke cellen die antigenen van binnendringers kunnen oppikken en kunnen presenteren aan de T cellen. DC’s zijn dus eigenlijk de centrale cellen tussen de aangeboren en de verworven immuniteit. Door juist deze cellen te gebruiken, zou je dus het immuunsysteem optimaal kunnen moduleren en tolerantie kunnen induceren. Als laatste is de mogelijkheid onderzocht om laboratoriumtesten te gebruiken waarmee de immuunstatus in transplantatiepatiënten bepaald zou kunnen worden. Door patiënten te monitoren, zouden patiënten die risico lopen op afstoting mogelijk tijdig geïdentificeerd kunnen worden, zodat er ook tijdig met behandeling gestart kan worden. Aan de andere kant is het ook belangrijk om de meer tolerante patiënten te identificeren zodat de medicatie verlaagd kan worden, waardoor deze patiënten minder last hebben van de vervelende bijwerkingen die de afweeronderdrukkende medicijnen met zich meebrengen. 152 Samenvatting In hoofdstuk 1 wordt een algemene inleiding gegeven over het immuunsysteem en orgaantransplantatie. Tevens wordt het doel van de studies beschreven in dit proefschrift uiteengezet. In hoofdstuk 2 wordt een uitgebreid overzicht gegeven over de huidige kennis van het NIMA effect. Het is belangrijk om de mechanismen die ten grondslag liggen aan het NIMA effect te ontrafelen om te kunnen begrijpen hoe tolerantie geïnduceerd kan worden en behouden kan blijven. In het onderzoek beschreven in hoofdstuk 3 is bekeken of de immuunrespons tegen NIMA anders is dan tegen NIPA (de niet overgeërfde vaderlijke antigenen). Dit is gedaan door de in vitro T cel reactiviteit van gezonde individuen tegen hun ouders en/of broers/zussen (die NIMA of NIPA tot expressie brengen) te analyseren. Zowel ouder-kind combinaties als broer-zus combinaties zijn vergeleken. Uit eerder retrospectief onderzoek is namelijk gebleken dat de overleving van NIMA haplotype gemismatchte transplantaten afkomstig van broers/zussen net zo goed is als de overleving van HLA-identieke transplantaten afkomstig van een broer of zus. De overleving van NIPA haplotype gemismatchte transplantaten afkomstig van broers/zussen, transplantaten afkomstig van moeders en transplantaten afkomstig van vaders is over het algemeen een stuk slechter. In deze studie hebben we geen verschil kunnen aantonen in de T cel reactiviteit tegen NIMA en NIPA (geanalyseerd zijn de proliferatieve respons, IFN-γ en IL-10 productie in het supernatant, het aantal IFN-γ en IL-10 producerende cellen). Ook hebben we gekeken of er een verschil is in type cellen na stimulatie met NIMA of NIPA, maar ook in het percentage CD3-CD8dim cellen (waarvan gedacht wordt dat het een regulatoire cel is) en het percentage CD4+CD25+CD152+ cellen (natuurlijk voorkomende regulatoire cellen) hebben we geen verschil kunnen vinden. Omdat er geen verschil in de in vitro alloreactiviteit tegen NIMA is gevonden vergeleken met NIPA in gezonde individuen, hebben we ook een kleine groep patiënten geanalyseerd die getransplanteerd zijn met een NIMA of NIPA gemismatched transplantaat afkomstig van de ouder of van een broer of zus (hoofdstuk 4). Ook hier hebben we geen verschil in de alloreactieve respons kunnen aantonen. Het is echter belangrijk om te vermelden dat alle patiënten die we getest hebben een stabiele nierfunctie hadden op het tijdstip van bloedafname. Dit zou mogelijk een verklaring kunnen zijn waarom er geen verschil is waargenomen. In dit proefschrift hebben we het mechanisme van het NIMA effect niet kunnen achterhalen en tevens hebben we nog geen in vitro techniek die gebruikt kan worden om de aanwezigheid van een NIMA effect aan te tonen. Naast het gebruik van natuurlijke tolerantie voor transplantatie, kan tolerantie ook “kunstmatig” worden geïnduceerd. De DC is een professionele antigeen presenterende cel die naïeve T cellen kan activeren en daarmee een immuunrespons kan initiëren. Om deze reden hebben we DC’s gemoduleerd om daarmee regulatoire T cellen en uiteindelijk donor-specifieke tolerantie te 153 Chapter 9 induceren. In hoofdstuk 5 is het glucocorticoid dexamethason (DEX) gebruikt om DC’s te moduleren en daarmee transplantatie tolerantie te induceren. Er is gebruik gemaakt van een volledig gemismatchte setting in muizen. Onrijpe DC’s zijn behandeld met DEX en daarna zijn een deel van deze cellen gestimuleerd met lipopolysaccharide (LPS). Muizen die geïnjecteerd zijn met deze gemoduleerde DC’s afkomstig van de donor en vervolgens zijn getransplanteerd met een huidje afkomstig van dezelfde donor laten een significant betere overleving van het transplantaat zien dan muizen die zijn voorbehandeld met rijpe DC’s (niet behandeld met DEX) of onbehandelde muizen. Dit immunomodulatoire effect was antigeen specifiek. Omdat het mogelijk is om gemoduleerde DC’s te gebruiken voor het verlengen van de transplantaat overleving in muizen is er vervolgens bestudeerd of dergelijke DEX behandelde DC’s ook gebruikt kunnen worden in een humane setting. In hoofdstuk 6 is de mogelijkheid om regulatoire cellen te induceren met verschillende typen gemoduleerde DC’s onderzocht. Zowel DC’s behandeld met DEX gedurende 48 uur gevolgd door maturatie/activatie met LPS gedurende 48 uur (DEX48-DC) als DC’s behandeld met DEX gedurende 48 uur gevolgd door maturatie met LPS gedurende 6 uur (DEX6-DC) kunnen regulatoire T cellen induceren. De regulatoire cellen die worden verkregen na stimulatie met DEX48DC werken zeer waarschijnlijk via het regularoire cytokine IL-10. De regulatoire T cellen die ontstaan na stimulatie met DEX6-DC lijken via een IL-10 onafhankelijk mechanisme te werken. Beide typen regulatoire T cellen werken cel-cel contact onafhankelijk via een oplosbare factor. Verschillende typen gemoduleerde DC’s kunnen dus verschillende typen regulatoire T cellen induceren. Er zijn geen fenotypische verschillen gevonden tussen de 2 typen regulatoire cellen. Belangrijk is het feit dat beide typen regulatoire cellen niet in alle donor-responder combinaties suppressie bewerkstelligden. Dit geeft aan dat verschillen tussen individuen een rol kunnen spelen. In de toekomst kunnen gemoduleerde DC’s een belangrijke rol gaan spelen bij het induceren van donor-specifieke tolerantie in een klinische setting. Naast het belang om tolerantie te induceren in transplantatiepatiënten via natuurlijke of kunstmatige weg, is het ook erg belangrijk om de immuunstatus in patiënten te monitoren om zo een onderscheid te kunnen maken tussen patiënten die risico lopen op afstoting en patiënten die juist meer tolerant zijn. Hoofdstuk 7 beschrijft het gebruik van de IFN-γ en IL-10 Elispot als een techniek om patiënten te monitoren die een niertransplantatie hebben ondergaan. De donor-specifieke respons in patiënten met een biopt bewezen afstoting en in patiënten met een stabiele nierfunctie is onderzocht. Er werd een significante verhoging in het aantal IFN-γ producerende cellen gevonden in patiënten met afstoting in vergelijking met patiënten met een stabiele nierfunctie. Daarnaast hebben we een trend gevonden naar een hoger aantal IL-10 producerende cellen in patiënten met een stabiele 154 Samenvatting transplantaat functie. Er wordt aangetoond dat, naast het aantal IFN-γ producerende cellen (met een positief voorspellende waarde van 78%), de ratio IFN-γ/IL-10 producerende cellen mogelijk gebruikt kan worden om onderscheid te maken tussen patiënten met een stabiele transplantaat functie (lage ratio) en patiënten met afstoting (hoge ratio) (positief voorspellende waarde van 100%). Deze resultaten kunnen niet verklaard worden door de aanwezigheid van cellen met een bekend regulatoir fenotype en/of door een bepaald cytokine gen polymorfisme in deze patiënten. Deze studie laat zien dat de ratio IFN-γ en IL-10 producerende donor specifieke cellen een potentiële in vitro parameter is om de immuunstatus in transplantatie patiënten ten opzichte van het donororgaan te bepalen. Samenvattend levert dit proefschrift een bijdrage aan het fundamentele begrip van zowel natuurlijke als meer kunstmatig geïnduceerde tolerantie in transplantatie. Daarnaast geeft het een houwvast voor toekomstig onderzoek. Aangezien donorspecifieke tolerantie voorlopig nog geen realiteit zal zijn in de kliniek, kunnen in vitro technieken die de immuunstatus in patiënten kunnen bepalen, zoals de techniek beschreven in dit proefschrift, bijdragen aan het optimaliseren van afweeronderdrukkende behandelingen in transplantatie patiënten. 155