Zelfstudieopdracht 6 Stap 1 COPD: COPD is een verzamelnaam voor onder meer de longziekten chronische bronchitis en longemfyseem. Het is een ongeneeslijke ziekte met ernstige benauwdheid als belangrijkste kenmerk. Simpel gezegd is COPD een ziekte waarbij de longen altijd vol zitten met kleine ontstekingen, die blijvende schade veroorzaken. COPD is helaas niet te genezen. Als u COPD heeft, heeft u daardoor vaak adem tekort. Bijvoorbeeld bij het traplopen, werken of aankleden. Uw longen kunnen bij COPD niet voor 100% zorgen voor een goede ademhaling. Vergelijk het maar met een tankwagen waar zo’n tienduizend liter zuurstof in kan. Een gezonde volwassene heeft ongeveer die hoeveelheid zuurstof per dag nodig. Bij COPD lukt het soms maar om een halve tankwagen per dag in- en uit te ademen. Het kan daarom ook zijn dat u extra zuurstof moet gebruiken. Exacerbatie: Een longaanval (exacerbatie) is een plotselinge verslechtering van COPD die langer dan twee dagen duurt. De symptomen zijn bij iedereen anders, maar veel hoesten, taai slijm en benauwdheid zijn de meest voorkomende kenmerken. Hoe verder uw COPD gevorderd is, hoe meer u last zult hebben van longaanvallen. Helaas is zo’n aanval op de longen zo hevig, dat uw longfunctie er blijvend schade van ondervindt. Een longaanval voorkomen kan niet altijd, maar u kunt de kans erop wel verkleinen. Stap 2 Centrale vraag: Hoe kan je aan de hand van het ziektebeeld de juiste behandeling geven aan een patient met COPD? Stap 3 & 4 Fysiologisch: -Benauwdheid -Grauw zien -Zuurstof (via masker) -Afhankelijkheid -Weinig longinhoud en slechte gaswisseling -inspiratoir stridor, (piepende ademhaling bij inademing als gevolg van vernauwing van de bovenste luchtwegen) -Hoestbuien -Spirometrie -Medicatie -Salbutamol,ventolin (medicatie, luchtwegverwijderaar) -flixotide, remt ontstekingen. -Pufjes -Vernevelen -Belemmering in dagelijkse bezigheden, voorbeeld: aankleden etc. -Slechte conditie -vermindering longfunctie Psychologisch: -Angst om te stikken Sociaal-cultureel: Ontwikkelingsbepaald: Spiritueel: Stap 5 Na mijn zelfstudie kan ik het ziektebeeld COPD en Astma beschrijven aan de hand van blz 88. (uitwerking ziektebeeld) Na mijn zelfstudie kan ik beschrijven welke patiëntproblemen cliënten met COPD in de casuïstiek ervaren. Na mijn zelfstudie kan ik het belang noemen van een goede medicijnbehandeling vooral bij astma en in mindere mate COPD. Na mijn zelfstudie kan ik aangeven hoe het komt dat veel COPD patiënten onzorgvuldig om gaan met medicijninname. Na mijn zelfstudie kan ik aangeven welke rol ik als verpleegkundige heb bij het tijdig en goed innemen van de medicatie. Na mijn zelfstudie kan ik aangeven wat het belang is om te stoppen met roken bij iemand met COPD, ook wanneer deze al in een verder stadium is. Na mijn zelfstudie weet ik hoe ik moet handelen wanneer een patiënt met COPD en astma het benauwd heeft. Na mijn zelfstudie weet ik hoe ik als verpleegkundige iemand kan begeleiden met zingevingsvragen. (spirituele variabele) Na mijn zelfstudie kan ik als verpleegkundige aangeven wat het spanningsveld is tussen autonomie en preventiemaatregelen gericht op het voorkomen van gezondheidsrisico’s. Na mijn zelfstudie weet ik wat mijn rol is als verpleegkundige in de begeleiding van de cliënt en zijn omgeving. (cliëntsysteem) Na mijn zelfstudie kan ik het verschil tussen COPD en astma aangeven, en wat erfelijk is of omgevingsfactoren invloed op hebben. Na mijn zelfstudie kan ik beschrijven welke patiëntproblemen cliënten met COPD in de casuïstiek ervaren. Stap 6 Na mijn zelfstudie kan ik het ziektebeeld COPD en Astma beschrijven aan de hand van blz 88. (uitwerking ziektebeeld) Welk deel van een orgaan systeem is door de aandoening getroffen? Het getroffen orgaansysteem is het ademhalingssysteem. De organen van het ademhalingssysteem zijn: 1. de neus 2. pharynx (keelholte) 3. larynx (strottenhoofd) 4. trachea (luchtpijp) 5. twee stambronchi (een voor elke long) 6. bronchiolen en kleinere luchtwegen 7. twee longen en hun vliezen, de pleurae 8. ademhalingsspieren-de intercostale spieren en het diafragma (Anatomie en fysiologie in gezondheid en ziekte, Ross and Wilson, blz. 240) wat zijn de normale functies van het aangedane deel van het orgaansysteem? Het ademhalingssysteem vormt de route waarlangs zuurstof uit de atmosfeer het lichaam binnenkomt en koolstofdioxide het lichaam verlaat. De lucht kan warm, koud, vochtig of droog zijn. De ingeademde lucht wordt onderweg naar de longen verwarmd of gekoeld tot lichaamstemperatuur, verzadigd met waterdamp en schoongemaakt door het slijm dat de slijmvliezen bedekt en waaraan stofdeeltjes zich hechten. Bloed transporteert zuurstof en koolstofdioxide van de longen naar de lichaamscellen en weer terug. De gasuitwisseling tussen het bloed en de longen wordt externe respiratie genoemd, de gasuitwisseling tussen bloed en de cellen wordt interne respiratie genoemd. Bladzijde 257 In welk opzicht verschilt de bouw van het aangedane orgaansysteem met die van het gezonde orgaansysteem? Bij het aangedane orgaansysteem groeien de slijmklieren in omvang en aantal. Deze toegenomen hoeveelheid kan kleine luchtwegen blokkeren en het reinigende trilhaarmechanisme overbelasten, dit leidt tot aanhouden van hoest en infectie. De zwelling van de luchtwegwand van het aangedane orgaansysteem vernauwd de doorgang en blokkeert de luchtdoorstroom. De trilhaarcellen nemen af in aantal en activiteit, hierdoor verergert het probleem van slijmophoping, waardoor het risico op infectie toe neemt. De ontstekingen leiden tot fibrose van de luchtwegen, en verstijft de luchtwegwanden. Hierdoor neemt de luchtstroom nog verder af (fibrose is littekenvorming). Wat is de oorzaak van het disfunctioneren van het betreffende orgaansysteem? Verschillende oorzaken voor COPD kunnen zijn: - roken, tabaksrook prikkelt het slijmvlies van de longen. Hierdoor wordt meer slijm dan gebruikelijk geproduceerd. Er treed een infectie op de wanden van de luchtwegen verdikken. De spieren rondom de luchtwegen trekken samen (bronchospasme) met als gevolg een vernauwing van de luchtwegen. Door recidiverende luchtweginfecties raakt het longweefsel onherstelbaar beschadigd en gaat de longfunctie achteruit. - acute bronchitis, meestal veroorzaakt door haemophilus influenzae of streptococcus pneumoniae. - Luchtverontreiniging door uitlaatgassen, industriële chemicaliën, zwaveldioxide en smog. - Eerdere episoden van acute bronchitis. Een acute bronchitis is meestal een secundaire bacteriële infectie van de bronchiën. Deze wordt vaak voorafgegaan door een verkoudheid of griep. De virussen verzwakken de normale afweer, waardoor de pathogene bacteriën die al in de luchtwegen aanwezig zijn zich kunnen vermenigvuldigen. Bepaal de pathofysiologie van het ziektebeeld. de functie van de longen is complex geworden. De luchtstroom verloopt minder goed door de vernauwingen in de luchtwegwand. Hoe kunnen de klachten en symptomen van het ziektebeeld vanuit de gegevens bij 2, 3 en 4 verklaard worden? De hoest en infectie wordt veroorzaakt door het teveel aan slijm in de longen. Het reinigende trilhaarmechanisme is overbelast. Hierdoor ontstaan infecties en wordt slijm opgehoest. Benauwdheid wordt verklaard door de vernauwingen van de luchtwegen. Het probleem van slijmophoping wordt verergert door afname van de trilhaarcellen en de afname van de activiteit van deze cellen. Badzijde 127 ross and wilson Welke onderzoeken kan een arts verrichten om-uitgaande van de klachten-tot de juiste diagnose te komen? Als na het afnemen van een anamnese en het lichamelijk onderzoek het vermoeden van COPD bestaat, moet er aanvullend onderzoek worden gedaan. Dit onderzoek bestaat uit: - spirometrie: de hoeveelheid lucht wordt gemeten die in één seconde met kracht kan worden uitgeademd en wordt de vitale capaciteit gemeten en een reversibiliteistest uitgevoerd. Bij deze test wordt de doorgankelijkheid van de luchtwegen voor en na het toedienen van luchtwegverwijders gemeten. - Bloedonderzoek: hierbij wordt het IgE bepaald. Het IgE is de hoeveelheid antistoffen die het lichaam aanmaakt als reactie op allergenen. Hulpboek medische kennis 84 Wat zullen de bevindingen zijn bij deze onderzoeken? De hoeveelheid lucht die bij de spirometrie gemeten word zal veel minder zijn bij iemand die COPD heeft dan bij een gezond persoon. Bij het bloedonderzoek zal de IgE waarde hoog liggen omdat er veel allergenen aanwezig zullen zijn bij een persoon met COPD. Welke maatregelen kunnen genomen worden om de klachten tegen te gaan? Volledige genezing van COPD zal niet mogelijk zijn. De behandeling is daarom gericht op het verminderen van de klachten, het verbeteren van de inspanningstolerantie, het voorkomen van een verdere achteruitgang van de longfunctie en het voorkomen van complicaties. Stoppen met roken wordt gezien als de belangrijkste interventie. Andere interventies zijn het op peil houden en/of verbeteren van de conditie, het zorgen voor goede voeding en het vermijden van prikkels die een verergering van de klachten geven. Met behulp van medicijnen kunnen de symptomen van COPD en de vermindering van de longfunctie bestreden worden. De therapie met medicijnen bestaat uit het gebruik van inhalatie middelen. Er zijn poederinhalatoren en dosisaërosolen. Bij poederinhalatoren wordt de poeder in een capsule of een rotacap in een inhalator geplaatst en geïnhaleerd. De poederinhalator is niet snel gebruiksklaar te maken en de hoeveelheid poeder die de cliënt binnenkrijgt is afhankelijk van hoe sterk de cliënt inhaleert. Bij dosisaërosolen wordt een vloeistof door middel van een verstuiver geïnhaleerd. De coördinatie tussen het indrukken van de verstuiver en het inademen is lastig. Dit is de reden dat het Longfonds zowel volwassenen als kinderen aanraadt een voorzetskamer te gebruiken. Cliënten met ernstige COPD kunnen elektrische vernevelaars gebuiken, zoals de pariboy of de pulmo-aid. Ontstekingsremmende inhalatiemiddelen worden gebruikt als er sprake is van astma, een exacerbatie of als onderhoudsdosering bij een ernstige vorm van COPD. Als gevolg van het gebruik van inhalatiemedicijnen en corticosteroïden kunnen er schimmelinfecties op het mondslijmvlies en in de keelholte ontstaan en heesheid. Na inhalatie dient de mond met water gespoeld te worden. Er zijn cliënten die diverse inhalatiemiddelen naast elkaar gebruiken. Het is van belang dat eerst de kortwerkende en dan de langwerkende bronchusverwijdende middelen worden gebruikt. Na 5 minuten kunnen de ontstekingsremmende inhalatiemiddelen worden ingenomen. Voor het juiste gebruik van inhalatiemedicijnen is het van belang dat de cliënt op de hoogte is van het effect van de medicijnen, op welke wijze, in welke volgorde en op welke tijden de inhalaties moeten worden genomen. Naast inhalatiemiddelen zijn er ook nog orale medicijnen die voorgeschreven kunnen worden. Dit zijn: - Corticosteroïden - Slijmoplossende middelen, bijvoorbeeld acetylcystine. - Antibiotica, bij een luchtweginfectie. Tijdens fysiotherapie leert de cliënt de juiste ademhalingstechniek te hanteren en bouwt hij voorzichtig zijn conditie op. Soms is het ook nodig om een ernstige vorm van COPD te behandelen in een gespecialiseerd astmacentrum. In zo’n centrum wordt getracht om de beperkingen die de cliënt heeft met behulp van een intensief programma te verminderen en/of hem te leren om te gaan met zijn beperkingen. Bij ernstige COPD moet de cliënt soms continu zuurstof gebruiken. De zuurstof herstelt de schade niet maar verlicht wel de benauwdheidsklachten. Zuurstof mag nooit zomaar worden toegediend, en ook mag de dosering niet zomaar worden verhoogd. Bij gezonde mensen wordt de ademhalingsprikkel veroorzaakt door een hoge kooldioxidespanning. Bij cliënten met een chronische longaandoening werkt dit mechanisme minder goed omdat zij altijd een hoge kooldioxidespanning hebben. De lage zuurstofspanning is dan een extra prikkel om te ademen. Door kunstmatige toediening van zuurstof wordt deze prikkel verminderd en kan in sommige gevallen een ademdepressie worden veroorzaakt. Bovendien is zuurstof een medicijn, voorschrijven van de juiste dosering van de arts is daarom verplicht en zal in acute situaties altijd onder bewaking van de saturatie worden gedaan. Bladzijde 104 – 106 chronisch zieken Welke van deze maatregelen zijn preventief, welke curatief en welke palliatief? Alle maatregelen zijn palliatief. COPD (chronisch obstructief longlijden) is een chronische ziekte. Genezen kan dus niet. De medicatie is er volledig op gericht om de klachten te verminderen en de cliënt zo veel mogelijk zijn normale leven te laten leiden. Hoe ziet de toekomstverwachting van een patiënt met deze aandoening eruit? De verslechterde longfunctie is onomkeerbaar. De prognose is daarom afhankelijk van of de cliënt stopt met roken en andere leefstijlaanpassingen aanbrengt. Als hij stopt met roken kan achteruitgang van de longfunctie worden vertraagd. De prognose wordt negatief beïnvloed door leeftijd, hartfalen, longcarcinoom en een verminderende voedingstoestand. De verminderende voedingstoestand kan zich uiten in een verlaagd lichaamsgewicht, ongewenst gewichtsverlies en een tekort aan spieren. De verminderende longfunctie kan tot invaliditeit leiden. Door de extreme vermoeidheid en zuurstofbehoefte wordt het voor heel veel cliënten onmogelijk deel te nemen aan het arbeidsproces. In ernstige gevallen is het ook niet meer mogelijk voor de cliënt om zichzelf lichamelijk te verzorgen. Ziektebeeld Astma Welk deel van een orgaan systeem is door de aandoening getroffen? Het getroffen orgaansysteem is het ademhalingssysteem. De organen van het ademhalingssysteem zijn: 1. de neus 2. pharynx (keelholte) 3. larynx (strottenhoofd) 4. trachea (luchtpijp) 5. twee stambronchi (een voor elke long) 6. bronchiolen en kleinere luchtwegen 7. twee longen en hun vliezen, de pleurae 8. ademhalingsspieren-de intercostale spieren en het diafragma (Anatomie en fysiologie in gezondheid en ziekte, Ross and Wilson, blz. 240) wat zijn de normale functies van het aangedane deel van het orgaansysteem? Het ademhalingssysteem vormt de route waarlangs zuurstof uit de atmosfeer het lichaam binnenkomt en koolstofdioxide het lichaam verlaat. De lucht kan warm, koud, vochtig of droog zijn. De ingeademde lucht wordt onderweg naar de longen verwarmd of gekoeld tot lichaamstemperatuur, verzadigd met waterdamp en schoongemaakt door het slijm dat de slijmvliezen bedekt en waaraan stofdeeltjes zich hechten. Bloed transporteert zuurstof en koolstofdioxide van de longen naar de lichaamscellen en weer terug. De gasuitwisseling tussen het bloed en de longen wordt externe respiratie genoemd, de gasuitwisseling tussen bloed en de cellen wordt interne respiratie genoemd. Anatomie en fysiologie, Bladzijde 257 In welk opzicht verschilt de bouw van het aangedane orgaansysteem met die van het gezonde orgaansysteem? Bij het aangedane orgaansysteem groeien de slijmklieren in omvang en aantal. Deze toegenomen hoeveelheid kan kleine luchtwegen blokkeren en het reinigende trilhaarmechanisme overbelasten, dit leidt tot aanhouden van hoest en infectie. De zwelling van de luchtwegwand van het aangedane orgaansysteem vernauwd de doorgang en blokkeert de luchtdoorstroom. De trilhaarcellen nemen af in aantal en activiteit, hierdoor verergert het probleem van slijmophoping, waardoor het risico op infectie toe neemt. De ontstekingen leiden tot fibrose van de luchtwegen, en verstijft de luchtwegwanden. Hierdoor neemt de luchtstroom nog verder af (fibrose is littekenvorming). Wat is de oorzaak van het disfunctioneren van het betreffende orgaansysteem? Luchtwegobstructie wordt vaak veroorzaakt door een abnormale gevoeligheid van de cholinerge en peptiderge receptoren, waardoor de spieren van de luchtwegen zich ten onrechte samentrekken. Bepaalde cellen in de luchtwegen, vooral mestcellen, worden verantwoordelijk gehouden voor het in gang zetten van de luchtwegvernauwing. Overal in de bronchiën geven mestcellen stoffen af als histamine en leukotriënen. Onder invloed van deze stoffen trekt het gladde spierweefsel zich samen, neemt de slijmafscheiding toe en bewegen bepaalde witte bloedcellen zich naar het betreffende gebied. Eosinofiele granulocyten, witte bloedcellen van een type dat bij astmapatiënten in de luchtwegen wordt aangetroffen, geven ook stoffen af die bijdragen aan de luchtwegvernauwing. Bij een astma-aanval verkrampen de gladde spieren van de bronchiën (bronchoconstrictie). De weefsels in de wand van de luchtwegen zwellen op door een ontstekingsreactie en geven slijm af in de luchtwegen. Het oppervlak van de bekleding van de luchtwegen kan beschadigd raken en cellen afstoten, waardoor de luchtwegen nog nauwer worden. Vanwege de luchtwegvernauwing kost het de patiënt meer moeite om in en uit te ademen. Bij astma is de luchtwegvernauwing reversibel, dat wil zeggen dat de aangespannen spieren van de luchtwegen vanzelf of na een adequate behandeling weer ontspannen. De obstructie is dan opgeheven en de lucht stroomt weer normaal de longen in en uit. Bij een astmapatiënt vernauwen de luchtwegen zich als reactie op prikkels die in gezonde longen gewoonlijk geen effect hebben. Luchtwegvernauwing kan in gang worden gezet door allerlei ingeademde allergenen, zoals pollen, huisstofmijten, uitscheidingsproducten van kakkerlakken, deeltjes van veren en huidschilfers van dieren. Deze allergenen hechten zich aan immunoglobuline-E (een bepaald antilichaam) op het oppervlak van de mestcellen, waardoor deze worden aangezet tot de productie van astmaveroorzakende chemische stoffen. (Deze vorm van astma heet ‘allergisch astma'.) Voedselallergie is zelden de aanleiding voor astma, hoewel sommige voedingsmiddelen (zoals schelpdieren en pinda's) ernstige astma-aanvallen kunnen veroorzaken bij mensen die overgevoelig zijn voor deze producten. Sigarettenrook, koude lucht en virusinfecties kunnen eveneens een astma-aanval opwekken. Bronchoconstrictie kan ook ontstaan als een astmapatiënt zich lichamelijk inspant. Stress en angst kunnen de mestcellen aanzetten tot de afgifte van histamine en leukotriënen. Hierdoor wordt de nervus vagus geprikkeld, een zenuw die onder andere het gladde spierweefsel van de luchtwegen aanstuurt. Wanneer deze zenuw wordt geprikkeld, trekken de spieren van de luchtwegen zich samen en worden de luchtwegen nauwer. www.merckmanual.nl/ Anatomie en fysiologie, bladzijde 263-264 Welke functieverandering kan je daaruit afleiden? Bij mensen met astma zijn de luchtwegen gevoeliger voor bepaalde stoffen of prikkels. Het kan gaan om een allergie: de patient is overgevoelig voor specifieke stoffen, zoals pollen huisstofmijt of kattenharen. Bij allergische prikkels zorgt een bepaald antilichaam (IgE) voor de koppeling tussen de prikkelende stof en de mestcel. De mestcel is een apart type cel in de wand van de luchtweg. Bij deze koppeling geeft de mestcel histamine af. IgE wordt in toenemende mate geproduceerd na herhaald contact met een allergie veroorzakende stof. Deze toegenomen IgEproductie is erfelijk bepaald (atopie) en speel teen belangrijke rol bij het ontstaan van astma. Het kan ook gaan om een overgevoeligheid voor andere (nietallergische) prikkels uit de omgeving, zoals mist, rook, kou, inspanning of virale infecties. Deze overgevoeligheid noemen ze ook wel bronchiale hyperreactiviteit. De kleine luchtwegen reageren op dergelijke prikkels met een ontstekingsreactie: de mestcel in de wand van de luchtweg gaat histamine en leukotrienen afgeven. Histamine en leukotrienen veroorzaken productie van slijm, zwelling en verkramping van het glad spierweefsel: er ontstaat een vernauwing van de kleine luchtwegen. De obstructie is dus het gevolg van een ontstekingsreactie die wordt veroorzaakt door een allergische reactie en/of een hyperreactiviteit. Ook overgevoeligheid van cholinerge receptoren speelt een rol: prikkeling leidt tot abnormale verkramping van glad spierweefsel en tot vernauwing van de kleine luchtwegen. Astma ontstaat vaak al op jonge leeftijd, maar kan ook later in het leven ontstaan: er treden aanvallen op waarbij de kleine luchtwegen vernauwd zijn . dit leidt tot kortademigheid, hoesten en opgeven van taai slijm en piepende uitademing. Bij jonge kinderen zijn de symptomen meestal niet zo typisch; diagnose astma stellen is bij jonge kinderen daarom ook moeilijk. Aanvallen van kortademigheid, piepen en hoesten ontbreken meestal; het gaat meer om terugkerend piepen of hoesten. Als daarbij een andere allergische aandoening optreedt, zoals eczeem, of er is een ander gezinslid met een allergische ziekte, wordt astma waarschijnlijker. In ernstige gevallen moet de patiënt tijdens een astma-aanval rechtop gaan zitten en voorover leunen en dan de nek- en borstspieren gebruiken (hulpademhalingsspieren). De hartslag wordt hoger en de patiënt gaat zweten. Als de zuurstofvoorziening tekort schiet , ontstaat een blauw huis (cyanose). De aanvallen en symptomen kunnen sterk variëren: sommige patiënten zijn tussen de aanvallen door klachtenvrij, andere hebben tussen door min of meer duidelijk klachten. Piepen is het kernsymptoom voor de diagnose astma. De klachten kunnen ontstaan en verergeren door: allergisch prikkels, niet-allergisch prikkels of het gebruik van bepaalde medicijnen. Omgevingsfactoren dragen dus in belangrijke mate bij aan het ontstaan van astma. Hulpboek Medische kennis, bladzijde 78-79 Hoe kunnen de klachten en symptomen van het ziektebeeld vanuit de gegevens bij 2,3 en 4 verklaard worden? De hoest en infectie wordt veroorzaakt door het teveel aan slijm in de longen. Het reinigende trilhaarmechanisme is overbelast. Hierdoor ontstaan infecties en wordt slijm opgehoest. Benauwdheid wordt verklaard door de vernauwingen van de luchtwegen. Het probleem van slijmophoping wordt verergert door afname van de trilhaarcellen en de afname van de activiteit van deze cellen. Anatomie en Fysiologie, bladzijde 127 welke onderzoeken kan een arts (laten) verrichten om – uitgaande van de klachten van een patiënt tot de juiste diagnose te komen? Anamnese: typische klachten: aanvallen met piepende ademhaling, kortademigheid en hoesten. Bij kleine kinderen zijn de klachten meestal minder duidelijk: terugkerende of langdurige piepen en hoesten. Aanwijzingen voor allergie, bijvoorbeeld bepaalde prikkels die een aanval uitlokken. (huisdieren, huisstofmijt, pollen, enz) Aanwezigheid van atopisch (aanleg) eczeem of aanwijzingen voor een overgevoeligheid voor andere prikkels, zoals inspanning, kou, mist en rook Reactie op bepaalde medicijnen, zoals acetylsalicylzuur, NSAID’s, B-blokkers, ACE-remmers. Werk of hobby in een omgeving met prikkelende stoffen (schilder, kapper, bakker). Een gezinslid met allergie. (mee) roken. Lichamelijk onderzoek inspectie: kortademigheid (verhoogde ademfrequentie, intrekkingen borst, ‘neusvleugelen’, cyanose, gebruik van hulpademhalingsspieren. Auscultatie hart en longen: hartfrequentie (kan toenemen bij slechte longfunctie) en ademhalingsfrequentie. Piepende uitademing (expiratoir piepen) is kenmerkend voor astma. Verlengde uitademing. Bij een kind: screening groei (lengte- en gewichtscurven) en (psychomotorische) ontwikkeling, omdat een chronische ziekte de groei en ontwikkeling negatief kan beïnvloeden. Aanvullend onderzoek Spirometrie: longfunctieonderzoek waarbij wordt gemeten hoeveel lucht een patient geforceerd kan uitademen in een seconde na een maximalen inademing (FEV1 = forced expiratory volume in one second). Ook wordt nagegaan he groot het volume is dat na een maximale inademing geforceerd kan worden uitgeademd (FVC = forced vital capacity). Gezonde mensen ademen bij geforceerde uitademing in de eerste seconde (FEV1) ongeveer 80% van de FVC uit. Bij astma is dit percentage lager omdat de kleinere luchtwegen vernauwd zijn. Voor de diagnose astma kan worden nagegaan of de FEV1 verbetert als er luchtwegverwijdende medicatie wordt geïnhaleerd. Peakflowmeting: dit kan de patiënt thuis doen: hij probeert na maximale inademing zo snel mogelijk uit te ademen in een klein apparaatje. Hierbij krijgt men op een eenvoudige manier een indruk van de obstructie in de kleine luchtwegen en de mogelijke reactie op de luchtwegverwijdende medicatie. De gevoeligheid van de luchtwegen voor prikkels kan worden gemeten door een patiënt een kleine hoeveelheid histamine te laten inademen. Ingeval van astma zullen de kleine luchtwegen vernauwen. Allergietest: nagaan of er prikkels zijn die een aanval kunnen uitlokken in verband met diagnose en preventie. Daarbij kan ook worden nagegaan of er in het bloed specifiek IgE wordt gevormd tegen veel voorkomende allergie veroorzakende stoffen, zoals pollen, huisstofmijt, honden en katten. Deze test wordt ook wel de RAST genoemd. Bij een ernstige astmatische aanval kan met behulp van een zuurstofsensor aan een vinger het zuurstofgehalte in het bloed (saturatie) worden bepaald. Ook kan bloed worden afgenomen uit een slagader (dit onderzoek heet Astrup) om de O2- en CO2concentratie te bepalen. Bij een ernstige vernauwing van de luchtwegen die langer aanhoudt, zal de hoeveelheid O2 dalen en de hoeveelheid CO2 stijgen. Hulpboek medische kennis, veel voorkomende stoornissen bladzijde 82-83 Wat zullen de bevindingen zijn bij deze onderzoeken? Een arts denkt voornamelijk aan astma op grond van door de patiënt genoemde kenmerkende symptomen. De diagnose ‘astma' kan met spirometrie worden bevestigd. Tijdens een astma-aanval laat dit onderzoek een verminderde luchtstroom zien, maar na verloop van een aantal uren of dagen neemt de vernauwing af. Deze is dus reversibel. De gebruikelijke wijze om de diagnose te stellen is spirometrie of longfunctieonderzoek (zie Symptomen en diagnose van longaandoeningen: Longfunctieonderzoek) voor en na inhalatie van een bèta-adrenerge agonist. Als de uitslag aanzienlijk beter is nadat de patiënt de bèta-adrenerge agonist heeft gekregen, is de diagnose ‘astma' bevestigd. Als de luchtwegen bij het eerste onderzoek niet vernauwd zijn, kan de diagnose worden bevestigd met een onderzoek waarbij de patiënt een kleine dosis van een bepaalde stof (meestal methacholine, maar histamine wordt ook wel gebruikt) moet inhaleren. Deze dosis is zo klein dat een gezonde persoon er geen last van heeft, maar dat de luchtwegen van een astmapatiënt er wel door vernauwd raken. Spirometrie wordt ook gebruikt om de ernst van de luchtwegobstructie vast te stellen en het effect van de behandeling te controleren. De expiratoire piekstroom (de hoogste snelheid waarmee lucht kan worden uitgeademd) kan met een kleine draagbare piekstroommeter worden gemeten. Dit onderzoek wordt vaak thuis uitgevoerd om de ernst van het astma te controleren. De piekstroomwaarden zijn meestal het laagst tussen 4 en 6 uur 's morgens en het hoogst om 4 uur 's middags. Wanneer het verschil in gemeten waarden op deze tijdstippen echter meer dan 30% is, wordt dit als bewijs beschouwd voor een matige tot ernstige vorm van astma. Het is vaak moeilijk de oorzaak van astma te achterhalen. Allergieonderzoek is nuttig wanneer het vermoeden bestaat dat de aanvallen worden opgewekt door een stof die kan worden vermeden. Een huidtest kan zinvol zijn om allergenen die astmasymptomen opwekken te identificeren. Een allergische reactie op een huidtest betekent echter niet per se dat het geteste allergeen ook astma veroorzaakt. De patiënt moet blijven opletten of zich aanvallen voordoen na blootstelling aan dit allergeen. Als de arts aan een specifiek allergeen denkt, kan de mate van gevoeligheid voor dat allergeen worden vastgesteld met de radioallergosorbenttest (RAST), een bloedonderzoek waarbij wordt gemeten hoeveel antilichamen er worden geproduceerd als reactie op het allergeen. Om inspanningsastma vast te stellen wordt met spirometrie de ‘eensecondewaarde' gemeten, dat wil zeggen hoeveel lucht er in één seconde maximaal wordt uitgeademd, voor en na inspanning op een loopband of fietsergometer. Als deze waarde met meer dan 15% afneemt, blijkt daaruit dat inspanning een astmatische reactie kan uitlokken. Een thoraxfoto (röntgenfoto van de borstkas) draagt in het algemeen niet veel bij aan de diagnostiek van astma. Thoraxfoto's worden gemaakt wanneer de arts aan een andere diagnose denkt. Vaak wordt echter wel een thoraxfoto gemaakt wanneer een astmapatiënt moet worden opgenomen of wegens een ernstige astma-aanval wordt behandeld op de afdeling spoedeisende hulp. www.merchmanual.nl Welke maatregelen kunnen genomen worden om de klachten tegen te gaan? Preventie: Astma is chronisch en kan niet worden genezen. Men kan een aanval wel voorkomen. Voorlichtingen geven aan patienten en omgeving over de factoren die van invloed zijn op een aanval en het vermijden van deze factoren. Voorbeelden: stoppen met roken en vermijden van sigarettenrook, bij inspanningsastma voorafgaande aan de inspanning mediacatie gebruiken, saneren van het huis (huisstofmijt), vermijden van bepaalde medicatie (acetylsaliclzuur, NSAID’s, B-blokkers, ACE-remmers). Griepvaccinatie (preventie luchtweginfectie) en lichaamsbeweging (verbetering conditie) Soms wordt geprobeerd om mensen ongevoelig te maken voor een bepaald allergeen (pollen) door dit in verdunde vorm toe te dienen (desensibilisatie). Medicatie ter preventie van een aanval: zie hieronder bij behandeling. Dezelfde middelen worden in een lagere dosering gebruikt ter preventie van een aanval. Voorlichting over het juiste (tijdige) gebruik van medicatie en inhalatietechniek. Gebruik van piekstroommeter ter controle van de ademhaling. Behandeling astma-aanval Geneesmiddelen die glad spierweefsel in de luchtweg ontspannen waardoor de luchtwegen verwijden: B-adrenerge agonisten (inhalatie) stimuleren de B-adrenerge receptoren die vooral in de luchtwegen aanwezig zijn. Daardoor hebben deze middelen minder bijwerkingen. Deze middelen hebben een sympathisch effect en worden daarom ookwel B2sympathicomimetica genoemd. Adrenaline stimuleert daarentegen overal in het lichaam de B-adrenerge receptoren en kan dus niet worden gegeven in verband met bijwerkingen (trillende handen, verhoging hartslag e.d.). Anticholinergica (inhalatie) blokkeren acetylcholine (dus blokkeren de werking van het parasympatische systeem), waardoor het glad spierweefsel niet samentrekt en de luchtwegen zich verwijden. Ook wordt hierdoor minder slijm in de bronchi geproduceerd. Theofylline (oraal of intraveneus) veroorzaak verwijding van de bronchi en bronchioli en heeft een stimulerend effect op het ademcentrum. Bij overdosering kunnen bijwerkingen optreden (onder meer hartritmestoornissen en gejaagdheid). Controle van de bloed spiegel is nodig. Geneesmiddelen die de ontsteking remmen en daardoor de vernauwing van de kleine luchtwegen verminderen: Corticosteroïden (inhalatie, oraal of intraveneus) geven een zeer sterke ontstekingsremming in het lichaam. Langdurig gebruik maakt de luchtwegen minder gevoelig voor prikkels. Leukotrienen-antagonisten (oraal) remmen de aanmaak van leukotrienen. Deze komen vrij bij een ontstekingsreactie en kunnen ook vernauwing van de kleine luchtwegen veroorzaken. Cromoglicinezuur: ter preventie. Voorkomt vrijkomen van histamine uit mestcellen. Meestal wordt gestart met inhalatie van kortwerkende B-adrenerge agonisten en corticosteroïden. Als de situatie niet verbetert, kan opname noodzakelijk zijn, zeker als de concentratie O2 daalt en de concentratie CO2 stijgt. Anticholinergica kunnen worden toegevoegd aan B-adrenerge agonisten om luchtwegverwijding verder te stimuleren bij een ernstige aanval: controle van bloedgassen, zuurstoftoediening, soms inbrengen van een buisje in de luchtweg (intubatie) en kunstmatige beademingen, antibiotica bij longinfectie hoge dosis orale corticosteroïden en extra vocht bij uitdroging. Hulpboek Medische kennis, bladzijde 86-87/www.merckmanual.nl/ de verpleegkundige in de zorg aan chronisch zieken, bladzijde 104-108 – zie ziektebeeld COPD. Hoe ziet de toekomstverwachting van een patiënt met deze aandoening eruit? x Na mijn zelfstudie kan ik beschrijven welke patiëntproblemen cliënten met COPD in de casuïstiek ervaren. bladzijde 108 chronisch zieken, onderverdelen aan de van NSM Na mijn zelfstudie kan ik het belang noemen van een goede medicijnbehandeling vooral bij astma en in mindere mate COPD. De goede medicijnbehandeling van astma en COPD kan er voor zorgen dat de aanvallen van benauwdheid voorkomen of bestreden worden. De kwaliteit van leven van de cliënt kan aanzienlijk worden verbeterd door de juiste medicijnen op de juiste manier toe te dienen. Na mijn zelfstudie kan ik aangeven hoe het komt dat veel COPD patiënten onzorgvuldig om gaan met medicijninname. Cliënten hebben vaak weinig zelfvertrouwen en denken dat het voor hun moeilijk is om gewenst gedrag te vertonen. Een reden waarom cliënten zich niet aan de voorgeschreven therapie houden kan zijn dat de inhalaties door de verkeerde techniek niet werken. De cliënt heeft weinig baat bij de medicijnen en stopt ermee. Een andere reden kan zijn dat ze moeite hebben met het therapeutische regime in te passen in et dagelijkse leven, er is dan sprake van onvoldoende zelfmanagement. Ook kunnen de cliënten last hebben van de bijwerkingen of een weerstand hebben tegen het innemen van de medicijnen. Bladzijde 111 chronisch zieken Na mijn zelfstudie kan ik aangeven welke rol ik als verpleegkundige heb bij het tijdig en goed innemen van de medicatie. De verpleegkundige interventies van het tijdig en goed innemen van de medicatie zijn: 1. inventariseer de belemmerende factoren voor een effectief zelfmanagement: kennistekort, geen juiste inhalatietechniek, weerstanden, niet kunnen inpassen in het bestaan, niet de juiste medicijnen en niet de juiste hulpmiddelen. 2. Als er sprake is van een kennistekort geef dan uitleg over de aard van de ziekte en de werking van de longen. 3. Geef voorlichting over de juiste manier van inhaleren. 4. Maak de weerstanden bespreekbaar en zoek samen met de cliënt naar oplossingen 5. Als het inpassen in het bestaan een probleem is, kijk dan samen met de cliënt hoe zijn dagindeling eruit ziet en op welke manieren de medicatie er in zal kunnen passen. 6. Bespreek met de cliënt wat het effect van de mecicijnen is. 7. Betrek de naasten bij het vergroten van het zelfmanagement. Chronisch zieken bladzijde 112 Na mijn zelfstudie kan ik aangeven wat het belang is om te stoppen met roken bij iemand met COPD, ook wanneer deze al in een verder stadium is. Roken is de belangrijkste oorzaak voor het ontstaan van COPD. Stoppen met roken wordt daarom ook gezien als de belangrijkste interventie. Een versnelde achteruitgang van de longfunctie kan hierdoor voorkomen worden. Verpleegkundige interventies: 1. Geef voorlichting over de aandoening en het effect van roken. 2. Voorkom teleurstelling en schep realistische verwachtingen. 3. Laat de cliënt zelf een goed moment uitzoeken om te stoppen met het roken. 4. Spreek geen oordeel uit over de cliënt als hij nog niet stopt. 5. Zoek samen met de cliënt naar de weerstanden en uit begrip voor deze weerstanden. 6. Vermijd een moraliserende houding. 7. Geef voorlichting over het gebruik van medicijnen om te helpen bij het stoppen met roken. 8. Verwijs de cliënt naar het spreekuur van een verpleegkundig specialist. Longfonds.nl Na mijn zelfstudie weet ik hoe ik moet handelen wanneer een patiënt met COPD en astma het benauwd heeft. www.rodekruis.nl De verpleegkundige moet de cliënt zijn inhalatiemedicijn geven. Na mijn zelfstudie weet ik hoe ik als verpleegkundige iemand kan begeleiden met zingevingsvragen. (spirituele variabele) Je geeft de cliënt emotionele begeleiding, dit kan de cliënten helpen met zijn manier van coping. Chronisch zieken, 110 - 113 Na mijn zelfstudie kan ik als verpleegkundige aangeven wat het spanningsveld is tussen autonomie en preventiemaatregelen gericht op het voorkomen van gezondheidsrisico’s. x Na mijn zelfstudie weet ik wat mijn rol is als verpleegkundige in de begeleiding van de cliënt en zijn omgeving. (cliëntsysteem) bladzijde 109- 110 chronisch zieken - Na mijn zelfstudie kan ik het verschil tussen COPD en astma aangeven, en wat erfelijk is of omgevingsfactoren invloed op hebben. Bladzijde 98- 99 chronisch zieken COPD: Chronische bronchitis en longemfyseem Leeftijd Oorzaak Meestal ouder dan 40 jaar. Voornamelijk door roken of langdurige blootstelling aan irriterende stoffen ASTMA Alle leeftijden Allergie. Overgevoeligheid. Erfelijkheid. Kortademigheid na Klachten Benauwdheid, hoesten en slijm. blootstelling aan prikkels Verloop Chronisch en geleidelijk slechter. Overwegend gunstig Luchtwegen onherstelbaar beschadigd. met medicatie. Levensverwachtin Verminderd. Zeker als men niet stopt met Normaal, bij optimale g Longfunctie roken. Blijvend verminderd, ook bij optimale behandeling - Na mijn zelfstudie kan ik beschrijven welke patiëntproblemen cliënten met COPD in de casuïstiek ervaren. behandeling Overwegend normaal