Zelfstudieopdracht 6.

advertisement
Zelfstudieopdracht 6
Stap 1
COPD: COPD is een verzamelnaam voor onder meer de longziekten
chronische bronchitis en longemfyseem. Het is een ongeneeslijke ziekte
met ernstige benauwdheid als belangrijkste kenmerk.
Simpel gezegd is COPD een ziekte waarbij de longen altijd vol zitten met
kleine ontstekingen, die blijvende schade veroorzaken. COPD is helaas
niet te genezen. Als u COPD heeft, heeft u daardoor vaak adem tekort.
Bijvoorbeeld bij het traplopen, werken of aankleden.
Uw longen kunnen bij COPD niet voor 100% zorgen voor een goede
ademhaling. Vergelijk het maar met een tankwagen waar zo’n
tienduizend liter zuurstof in kan. Een gezonde volwassene heeft
ongeveer die hoeveelheid zuurstof per dag nodig. Bij COPD lukt het soms
maar om een halve tankwagen per dag in- en uit te ademen. Het kan
daarom ook zijn dat u extra zuurstof moet gebruiken.
Exacerbatie: Een longaanval (exacerbatie) is een plotselinge
verslechtering van COPD die langer dan twee dagen duurt. De
symptomen zijn bij iedereen anders, maar veel hoesten, taai slijm en
benauwdheid zijn de meest voorkomende kenmerken. Hoe verder uw
COPD gevorderd is, hoe meer u last zult hebben van longaanvallen.
Helaas is zo’n aanval op de longen zo hevig, dat uw longfunctie er
blijvend schade van ondervindt. Een longaanval voorkomen kan niet
altijd, maar u kunt de kans erop wel verkleinen.
Stap 2
Centrale vraag:
Hoe kan je aan de hand van het ziektebeeld de juiste behandeling geven
aan een patient met COPD?
Stap 3 & 4
Fysiologisch:
-Benauwdheid
-Grauw zien
-Zuurstof (via masker)
-Afhankelijkheid
-Weinig longinhoud en slechte gaswisseling
-inspiratoir stridor, (piepende ademhaling bij inademing als gevolg van
vernauwing van de bovenste luchtwegen)
-Hoestbuien
-Spirometrie
-Medicatie
-Salbutamol,ventolin (medicatie, luchtwegverwijderaar)
-flixotide, remt ontstekingen.
-Pufjes
-Vernevelen
-Belemmering in dagelijkse bezigheden, voorbeeld: aankleden etc.
-Slechte conditie
-vermindering longfunctie
Psychologisch:
-Angst om te stikken
Sociaal-cultureel:
Ontwikkelingsbepaald:
Spiritueel:
Stap 5
 Na mijn zelfstudie kan ik het ziektebeeld COPD en Astma
beschrijven aan de hand van blz 88. (uitwerking ziektebeeld)
 Na mijn zelfstudie kan ik beschrijven welke patiëntproblemen
cliënten met COPD in de casuïstiek ervaren.
 Na mijn zelfstudie kan ik het belang noemen van een goede
medicijnbehandeling vooral bij astma en in mindere mate COPD.
 Na mijn zelfstudie kan ik aangeven hoe het komt dat veel COPD
patiënten onzorgvuldig om gaan met medicijninname.
 Na mijn zelfstudie kan ik aangeven welke rol ik als
verpleegkundige heb bij het tijdig en goed innemen van de
medicatie.
 Na mijn zelfstudie kan ik aangeven wat het belang is om te
stoppen met roken bij iemand met COPD, ook wanneer deze al in
een verder stadium is.
 Na mijn zelfstudie weet ik hoe ik moet handelen wanneer een
patiënt met COPD en astma het benauwd heeft.
 Na mijn zelfstudie weet ik hoe ik als verpleegkundige iemand kan
begeleiden met zingevingsvragen. (spirituele variabele)
 Na mijn zelfstudie kan ik als verpleegkundige aangeven wat het
spanningsveld is tussen autonomie en preventiemaatregelen
gericht op het voorkomen van gezondheidsrisico’s.
 Na mijn zelfstudie weet ik wat mijn rol is als verpleegkundige in de
begeleiding van de cliënt en zijn omgeving. (cliëntsysteem)
Na mijn zelfstudie kan ik het verschil tussen COPD en astma
aangeven, en wat erfelijk is of omgevingsfactoren invloed op
hebben.
 Na mijn zelfstudie kan ik beschrijven welke patiëntproblemen
cliënten met COPD in de casuïstiek ervaren.
Stap 6
Na mijn zelfstudie kan ik het ziektebeeld COPD en Astma beschrijven
aan de hand van blz 88. (uitwerking ziektebeeld)
Welk deel van een orgaan systeem is door de aandoening getroffen?
Het getroffen orgaansysteem is het ademhalingssysteem. De organen
van het ademhalingssysteem zijn:
1. de neus
2. pharynx (keelholte)
3. larynx (strottenhoofd)
4. trachea (luchtpijp)
5. twee stambronchi (een voor elke long)
6. bronchiolen en kleinere luchtwegen
7. twee longen en hun vliezen, de pleurae
8. ademhalingsspieren-de intercostale spieren en het diafragma
(Anatomie en fysiologie in gezondheid en ziekte, Ross and Wilson, blz.
240)
wat zijn de normale functies van het aangedane deel van het
orgaansysteem?
Het ademhalingssysteem vormt de route waarlangs zuurstof uit de
atmosfeer het lichaam binnenkomt en koolstofdioxide het lichaam
verlaat.
De lucht kan warm, koud, vochtig of droog zijn. De ingeademde lucht
wordt onderweg naar de longen verwarmd of gekoeld tot
lichaamstemperatuur, verzadigd met waterdamp en schoongemaakt
door het slijm dat de slijmvliezen bedekt en waaraan stofdeeltjes zich
hechten. Bloed transporteert zuurstof en koolstofdioxide van de longen
naar de lichaamscellen en weer terug. De gasuitwisseling tussen het
bloed en de longen wordt externe respiratie genoemd, de gasuitwisseling tussen bloed en de cellen wordt interne respiratie genoemd.
Bladzijde 257
In welk opzicht verschilt de bouw van het aangedane orgaansysteem
met die van het gezonde orgaansysteem?
Bij het aangedane orgaansysteem groeien de slijmklieren in omvang en
aantal. Deze toegenomen hoeveelheid kan kleine luchtwegen blokkeren
en het reinigende trilhaarmechanisme overbelasten, dit leidt tot
aanhouden van hoest en infectie.
De zwelling van de luchtwegwand van het aangedane orgaansysteem
vernauwd de doorgang en blokkeert de luchtdoorstroom. De
trilhaarcellen nemen af in aantal en activiteit, hierdoor verergert het
probleem van slijmophoping, waardoor het risico op infectie toe neemt.
De ontstekingen leiden tot fibrose van de luchtwegen, en verstijft de
luchtwegwanden. Hierdoor neemt de luchtstroom nog verder af (fibrose
is littekenvorming).
Wat is de oorzaak van het disfunctioneren van het betreffende
orgaansysteem?
Verschillende oorzaken voor COPD kunnen zijn:
- roken, tabaksrook prikkelt het slijmvlies van de longen. Hierdoor
wordt meer slijm dan gebruikelijk geproduceerd. Er treed een
infectie op de wanden van de luchtwegen verdikken. De spieren
rondom de luchtwegen trekken samen (bronchospasme) met als
gevolg een vernauwing van de luchtwegen. Door recidiverende
luchtweginfecties raakt het longweefsel onherstelbaar beschadigd
en gaat de longfunctie achteruit.
- acute bronchitis, meestal veroorzaakt door haemophilus
influenzae of streptococcus pneumoniae.
- Luchtverontreiniging door uitlaatgassen, industriële chemicaliën,
zwaveldioxide en smog.
- Eerdere episoden van acute bronchitis.
Een acute bronchitis is meestal een secundaire bacteriële infectie van de
bronchiën. Deze wordt vaak voorafgegaan door een verkoudheid of
griep. De virussen verzwakken de normale afweer, waardoor de
pathogene bacteriën die al in de luchtwegen aanwezig zijn zich kunnen
vermenigvuldigen.
Bepaal de pathofysiologie van het ziektebeeld.
de functie van de longen is complex geworden. De luchtstroom verloopt
minder goed door de vernauwingen in de luchtwegwand.
Hoe kunnen de klachten en symptomen van het ziektebeeld vanuit de
gegevens bij 2, 3 en 4 verklaard worden?
De hoest en infectie wordt veroorzaakt door het teveel aan slijm in de
longen. Het reinigende trilhaarmechanisme is overbelast. Hierdoor
ontstaan infecties en wordt slijm opgehoest. Benauwdheid wordt
verklaard door de vernauwingen van de luchtwegen. Het probleem van
slijmophoping wordt verergert door afname van de trilhaarcellen en de
afname van de activiteit van deze cellen. Badzijde 127 ross and wilson
Welke onderzoeken kan een arts verrichten om-uitgaande van de
klachten-tot de juiste diagnose te komen?
Als na het afnemen van een anamnese en het lichamelijk onderzoek het
vermoeden van COPD bestaat, moet er aanvullend onderzoek worden
gedaan. Dit onderzoek bestaat uit:
- spirometrie: de hoeveelheid lucht wordt gemeten die in één
seconde met kracht kan worden uitgeademd en wordt de vitale
capaciteit gemeten en een reversibiliteistest uitgevoerd. Bij deze
test wordt de doorgankelijkheid van de luchtwegen voor en na het
toedienen van luchtwegverwijders gemeten.
- Bloedonderzoek: hierbij wordt het IgE bepaald. Het IgE is de
hoeveelheid antistoffen die het lichaam aanmaakt als reactie op
allergenen.
Hulpboek medische kennis 84
Wat zullen de bevindingen zijn bij deze onderzoeken?
De hoeveelheid lucht die bij de spirometrie gemeten word zal veel
minder zijn bij iemand die COPD heeft dan bij een gezond persoon. Bij
het bloedonderzoek zal de IgE waarde hoog liggen omdat er veel
allergenen aanwezig zullen zijn bij een persoon met COPD.
Welke maatregelen kunnen genomen worden om de klachten tegen te
gaan?
Volledige genezing van COPD zal niet mogelijk zijn. De behandeling is
daarom gericht op het verminderen van de klachten, het verbeteren van
de inspanningstolerantie, het voorkomen van een verdere achteruitgang
van de longfunctie en het voorkomen van complicaties. Stoppen met
roken wordt gezien als de belangrijkste interventie. Andere interventies
zijn het op peil houden en/of verbeteren van de conditie, het zorgen
voor goede voeding en het vermijden van prikkels die een verergering
van de klachten geven.
Met behulp van medicijnen kunnen de symptomen van COPD en de
vermindering van de longfunctie bestreden worden. De therapie met
medicijnen bestaat uit het gebruik van inhalatie middelen. Er zijn
poederinhalatoren en dosisaërosolen. Bij poederinhalatoren wordt de
poeder in een capsule of een rotacap in een inhalator geplaatst en
geïnhaleerd. De poederinhalator is niet snel gebruiksklaar te maken en
de hoeveelheid poeder die de cliënt binnenkrijgt is afhankelijk van hoe
sterk de cliënt inhaleert. Bij dosisaërosolen wordt een vloeistof door
middel van een verstuiver geïnhaleerd. De coördinatie tussen het
indrukken van de verstuiver en het inademen is lastig. Dit is de reden dat
het Longfonds zowel volwassenen als kinderen aanraadt een
voorzetskamer te gebruiken. Cliënten met ernstige COPD kunnen
elektrische vernevelaars gebuiken, zoals de pariboy of de pulmo-aid.
Ontstekingsremmende inhalatiemiddelen worden gebruikt als er sprake
is van astma, een exacerbatie of als onderhoudsdosering bij een ernstige
vorm van COPD. Als gevolg van het gebruik van inhalatiemedicijnen en
corticosteroïden kunnen er schimmelinfecties op het mondslijmvlies en
in de keelholte ontstaan en heesheid. Na inhalatie dient de mond met
water gespoeld te worden. Er zijn cliënten die diverse inhalatiemiddelen
naast elkaar gebruiken. Het is van belang dat eerst de kortwerkende en
dan de langwerkende bronchusverwijdende middelen worden gebruikt.
Na 5 minuten kunnen de ontstekingsremmende inhalatiemiddelen
worden ingenomen. Voor het juiste gebruik van inhalatiemedicijnen is
het van belang dat de cliënt op de hoogte is van het effect van de
medicijnen, op welke wijze, in welke volgorde en op welke tijden de
inhalaties moeten worden genomen. Naast inhalatiemiddelen zijn er ook
nog orale medicijnen die voorgeschreven kunnen worden. Dit zijn:
- Corticosteroïden
- Slijmoplossende middelen, bijvoorbeeld acetylcystine.
- Antibiotica, bij een luchtweginfectie.
Tijdens fysiotherapie leert de cliënt de juiste ademhalingstechniek te
hanteren en bouwt hij voorzichtig zijn conditie op. Soms is het ook nodig
om een ernstige vorm van COPD te behandelen in een gespecialiseerd
astmacentrum. In zo’n centrum wordt getracht om de beperkingen die
de cliënt heeft met behulp van een intensief programma te verminderen
en/of hem te leren om te gaan met zijn beperkingen.
Bij ernstige COPD moet de cliënt soms continu zuurstof gebruiken. De
zuurstof herstelt de schade niet maar verlicht wel de
benauwdheidsklachten. Zuurstof mag nooit zomaar worden toegediend,
en ook mag de dosering niet zomaar worden verhoogd. Bij gezonde
mensen wordt de ademhalingsprikkel veroorzaakt door een hoge
kooldioxidespanning. Bij cliënten met een chronische longaandoening
werkt dit mechanisme minder goed omdat zij altijd een hoge
kooldioxidespanning hebben. De lage zuurstofspanning is dan een extra
prikkel om te ademen. Door kunstmatige toediening van zuurstof wordt
deze prikkel verminderd en kan in sommige gevallen een ademdepressie
worden veroorzaakt. Bovendien is zuurstof een medicijn, voorschrijven
van de juiste dosering van de arts is daarom verplicht en zal in acute
situaties altijd onder bewaking van de saturatie worden gedaan.
Bladzijde 104 – 106 chronisch zieken
Welke van deze maatregelen zijn preventief, welke curatief en welke
palliatief?
Alle maatregelen zijn palliatief. COPD (chronisch obstructief longlijden) is
een chronische ziekte. Genezen kan dus niet. De medicatie is er volledig
op gericht om de klachten te verminderen en de cliënt zo veel mogelijk
zijn normale leven te laten leiden.
Hoe ziet de toekomstverwachting van een patiënt met deze
aandoening eruit?
De verslechterde longfunctie is onomkeerbaar. De prognose is daarom
afhankelijk van of de cliënt stopt met roken en andere
leefstijlaanpassingen aanbrengt. Als hij stopt met roken kan
achteruitgang van de longfunctie worden vertraagd. De prognose wordt
negatief beïnvloed door leeftijd, hartfalen, longcarcinoom en een
verminderende voedingstoestand. De verminderende voedingstoestand
kan zich uiten in een verlaagd lichaamsgewicht, ongewenst
gewichtsverlies en een tekort aan spieren. De verminderende
longfunctie kan tot invaliditeit leiden. Door de extreme vermoeidheid en
zuurstofbehoefte wordt het voor heel veel cliënten onmogelijk deel te
nemen aan het arbeidsproces. In ernstige gevallen is het ook niet meer
mogelijk voor de cliënt om zichzelf lichamelijk te verzorgen.
Ziektebeeld Astma
Welk deel van een orgaan systeem is door de aandoening getroffen?
Het getroffen orgaansysteem is het ademhalingssysteem. De organen
van het ademhalingssysteem zijn:
1. de neus
2. pharynx (keelholte)
3. larynx (strottenhoofd)
4. trachea (luchtpijp)
5. twee stambronchi (een voor elke long)
6. bronchiolen en kleinere luchtwegen
7. twee longen en hun vliezen, de pleurae
8. ademhalingsspieren-de intercostale spieren en het diafragma
(Anatomie en fysiologie in gezondheid en ziekte, Ross and Wilson, blz.
240)
wat zijn de normale functies van het aangedane deel van het
orgaansysteem?
Het ademhalingssysteem vormt de route waarlangs zuurstof uit de
atmosfeer het lichaam binnenkomt en koolstofdioxide het lichaam
verlaat.
De lucht kan warm, koud, vochtig of droog zijn. De ingeademde lucht
wordt onderweg naar de longen verwarmd of gekoeld tot
lichaamstemperatuur, verzadigd met waterdamp en schoongemaakt
door het slijm dat de slijmvliezen bedekt en waaraan stofdeeltjes zich
hechten. Bloed transporteert zuurstof en koolstofdioxide van de longen
naar de lichaamscellen en weer terug. De gasuitwisseling tussen het
bloed en de longen wordt externe respiratie genoemd, de gasuitwisseling tussen bloed en de cellen wordt interne respiratie genoemd.
Anatomie en fysiologie, Bladzijde 257
In welk opzicht verschilt de bouw van het aangedane orgaansysteem
met die van het gezonde orgaansysteem?
Bij het aangedane orgaansysteem groeien de slijmklieren in omvang en
aantal. Deze toegenomen hoeveelheid kan kleine luchtwegen blokkeren
en het reinigende trilhaarmechanisme overbelasten, dit leidt tot
aanhouden van hoest en infectie.
De zwelling van de luchtwegwand van het aangedane orgaansysteem
vernauwd de doorgang en blokkeert de luchtdoorstroom. De
trilhaarcellen nemen af in aantal en activiteit, hierdoor verergert het
probleem van slijmophoping, waardoor het risico op infectie toe neemt.
De ontstekingen leiden tot fibrose van de luchtwegen, en verstijft de
luchtwegwanden. Hierdoor neemt de luchtstroom nog verder af (fibrose
is littekenvorming).
Wat is de oorzaak van het disfunctioneren van het betreffende
orgaansysteem?
Luchtwegobstructie wordt vaak veroorzaakt door een abnormale
gevoeligheid van de cholinerge en peptiderge receptoren, waardoor de
spieren van de luchtwegen zich ten onrechte samentrekken. Bepaalde
cellen in de luchtwegen, vooral mestcellen, worden verantwoordelijk
gehouden voor het in gang zetten van de luchtwegvernauwing. Overal in
de bronchiën geven mestcellen stoffen af als histamine en leukotriënen.
Onder invloed van deze stoffen trekt het gladde spierweefsel zich
samen, neemt de slijmafscheiding toe en bewegen bepaalde witte
bloedcellen zich naar het betreffende gebied. Eosinofiele granulocyten,
witte bloedcellen van een type dat bij astmapatiënten in de luchtwegen
wordt aangetroffen, geven ook stoffen af die bijdragen aan de
luchtwegvernauwing.
Bij een astma-aanval verkrampen de gladde spieren van de bronchiën
(bronchoconstrictie). De weefsels in de wand van de luchtwegen zwellen
op door een ontstekingsreactie en geven slijm af in de luchtwegen. Het
oppervlak van de bekleding van de luchtwegen kan beschadigd raken en
cellen afstoten, waardoor de luchtwegen nog nauwer worden. Vanwege
de luchtwegvernauwing kost het de patiënt meer moeite om in en uit te
ademen. Bij astma is de luchtwegvernauwing reversibel, dat wil zeggen
dat de aangespannen spieren van de luchtwegen vanzelf of na een
adequate behandeling weer ontspannen. De obstructie is dan
opgeheven en de lucht stroomt weer normaal de longen in en uit.
Bij een astmapatiënt vernauwen de luchtwegen zich als reactie op
prikkels die in gezonde longen gewoonlijk geen effect hebben.
Luchtwegvernauwing kan in gang worden gezet door allerlei
ingeademde allergenen, zoals pollen, huisstofmijten,
uitscheidingsproducten van kakkerlakken, deeltjes van veren en
huidschilfers van dieren. Deze allergenen hechten zich aan
immunoglobuline-E (een bepaald antilichaam) op het oppervlak van de
mestcellen, waardoor deze worden aangezet tot de productie van
astmaveroorzakende chemische stoffen. (Deze vorm van astma heet
‘allergisch astma'.) Voedselallergie is zelden de aanleiding voor astma,
hoewel sommige voedingsmiddelen (zoals schelpdieren en pinda's)
ernstige astma-aanvallen kunnen veroorzaken bij mensen die
overgevoelig zijn voor deze producten.
Sigarettenrook, koude lucht en virusinfecties kunnen eveneens een
astma-aanval opwekken. Bronchoconstrictie kan ook ontstaan als een
astmapatiënt zich lichamelijk inspant. Stress en angst kunnen de
mestcellen aanzetten tot de afgifte van histamine en leukotriënen.
Hierdoor wordt de nervus vagus geprikkeld, een zenuw die onder andere
het gladde spierweefsel van de luchtwegen aanstuurt. Wanneer deze
zenuw wordt geprikkeld, trekken de spieren van de luchtwegen zich
samen en worden de luchtwegen nauwer. www.merckmanual.nl/
Anatomie en fysiologie, bladzijde 263-264
Welke functieverandering kan je daaruit afleiden?
 Bij mensen met astma zijn de luchtwegen gevoeliger voor
bepaalde stoffen of prikkels.
 Het kan gaan om een allergie: de patient is overgevoelig voor
specifieke stoffen, zoals pollen huisstofmijt of kattenharen.
 Bij allergische prikkels zorgt een bepaald antilichaam (IgE) voor de
koppeling tussen de prikkelende stof en de mestcel. De mestcel is
een apart type cel in de wand van de luchtweg. Bij deze koppeling
geeft de mestcel histamine af.
 IgE wordt in toenemende mate geproduceerd na herhaald contact
met een allergie veroorzakende stof. Deze toegenomen IgEproductie is erfelijk bepaald (atopie) en speel teen belangrijke rol
bij het ontstaan van astma.
 Het kan ook gaan om een overgevoeligheid voor andere (nietallergische) prikkels uit de omgeving, zoals mist, rook, kou,
inspanning of virale infecties. Deze overgevoeligheid noemen ze
ook wel bronchiale hyperreactiviteit.
 De kleine luchtwegen reageren op dergelijke prikkels met een
ontstekingsreactie: de mestcel in de wand van de luchtweg gaat
histamine en leukotrienen afgeven.
 Histamine en leukotrienen veroorzaken productie van slijm,
zwelling en verkramping van het glad spierweefsel: er ontstaat
een vernauwing van de kleine luchtwegen.
 De obstructie is dus het gevolg van een ontstekingsreactie die
wordt veroorzaakt door een allergische reactie en/of een
hyperreactiviteit.
 Ook overgevoeligheid van cholinerge receptoren speelt een rol:
prikkeling leidt tot abnormale verkramping van glad spierweefsel
en tot vernauwing van de kleine luchtwegen.
 Astma ontstaat vaak al op jonge leeftijd, maar kan ook later in het
leven ontstaan: er treden aanvallen op waarbij de kleine
luchtwegen vernauwd zijn . dit leidt tot kortademigheid, hoesten
en opgeven van taai slijm en piepende uitademing.
 Bij jonge kinderen zijn de symptomen meestal niet zo typisch;
diagnose astma stellen is bij jonge kinderen daarom ook moeilijk.
Aanvallen van kortademigheid, piepen en hoesten ontbreken
meestal; het gaat meer om terugkerend piepen of hoesten. Als
daarbij een andere allergische aandoening optreedt, zoals
eczeem, of er is een ander gezinslid met een allergische ziekte,
wordt astma waarschijnlijker.
 In ernstige gevallen moet de patiënt tijdens een astma-aanval
rechtop gaan zitten en voorover leunen en dan de nek- en
borstspieren gebruiken (hulpademhalingsspieren). De hartslag
wordt hoger en de patiënt gaat zweten. Als de
zuurstofvoorziening tekort schiet , ontstaat een blauw huis
(cyanose).
 De aanvallen en symptomen kunnen sterk variëren: sommige
patiënten zijn tussen de aanvallen door klachtenvrij, andere
hebben tussen door min of meer duidelijk klachten.
 Piepen is het kernsymptoom voor de diagnose astma.
 De klachten kunnen ontstaan en verergeren door: allergisch
prikkels, niet-allergisch prikkels of het gebruik van bepaalde
medicijnen.
 Omgevingsfactoren dragen dus in belangrijke mate bij aan het
ontstaan van astma.
Hulpboek Medische kennis, bladzijde 78-79
Hoe kunnen de klachten en symptomen van het ziektebeeld vanuit de
gegevens bij 2,3 en 4 verklaard worden?
De hoest en infectie wordt veroorzaakt door het teveel aan slijm in de
longen. Het reinigende trilhaarmechanisme is overbelast. Hierdoor
ontstaan infecties en wordt slijm opgehoest. Benauwdheid wordt
verklaard door de vernauwingen van de luchtwegen. Het probleem van
slijmophoping wordt verergert door afname van de trilhaarcellen en de
afname van de activiteit van deze cellen. Anatomie en Fysiologie,
bladzijde 127
welke onderzoeken kan een arts (laten) verrichten om – uitgaande van
de klachten van een patiënt tot de juiste diagnose te komen?
Anamnese:
 typische klachten: aanvallen met piepende ademhaling,
kortademigheid en hoesten.
 Bij kleine kinderen zijn de klachten meestal minder duidelijk:
terugkerende of langdurige piepen en hoesten.
 Aanwijzingen voor allergie, bijvoorbeeld bepaalde prikkels die een
aanval uitlokken. (huisdieren, huisstofmijt, pollen, enz)
Aanwezigheid van atopisch (aanleg) eczeem of aanwijzingen voor
een overgevoeligheid voor andere prikkels, zoals inspanning, kou,
mist en rook
 Reactie op bepaalde medicijnen, zoals acetylsalicylzuur, NSAID’s,
B-blokkers, ACE-remmers.
 Werk of hobby in een omgeving met prikkelende stoffen (schilder,
kapper, bakker).
 Een gezinslid met allergie.
 (mee) roken.
Lichamelijk onderzoek
 inspectie: kortademigheid (verhoogde ademfrequentie,
intrekkingen borst, ‘neusvleugelen’, cyanose, gebruik van
hulpademhalingsspieren.
 Auscultatie hart en longen: hartfrequentie (kan toenemen bij
slechte longfunctie) en ademhalingsfrequentie. Piepende
uitademing (expiratoir piepen) is kenmerkend voor astma.
Verlengde uitademing.
 Bij een kind: screening groei (lengte- en gewichtscurven) en
(psychomotorische) ontwikkeling, omdat een chronische ziekte de
groei en ontwikkeling negatief kan beïnvloeden.
Aanvullend onderzoek
 Spirometrie: longfunctieonderzoek waarbij wordt gemeten
hoeveel lucht een patient geforceerd kan uitademen in een
seconde na een maximalen inademing (FEV1 = forced expiratory
volume in one second). Ook wordt nagegaan he groot het volume
is dat na een maximale inademing geforceerd kan worden
uitgeademd (FVC = forced vital capacity). Gezonde mensen
ademen bij geforceerde uitademing in de eerste seconde (FEV1)
ongeveer 80% van de FVC uit. Bij astma is dit percentage lager
omdat de kleinere luchtwegen vernauwd zijn. Voor de diagnose
astma kan worden nagegaan of de FEV1 verbetert als er
luchtwegverwijdende medicatie wordt geïnhaleerd.
 Peakflowmeting: dit kan de patiënt thuis doen: hij probeert na
maximale inademing zo snel mogelijk uit te ademen in een klein
apparaatje. Hierbij krijgt men op een eenvoudige manier een
indruk van de obstructie in de kleine luchtwegen en de mogelijke
reactie op de luchtwegverwijdende medicatie.
 De gevoeligheid van de luchtwegen voor prikkels kan worden
gemeten door een patiënt een kleine hoeveelheid histamine te
laten inademen. Ingeval van astma zullen de kleine luchtwegen
vernauwen.
 Allergietest: nagaan of er prikkels zijn die een aanval kunnen
uitlokken in verband met diagnose en preventie. Daarbij kan ook
worden nagegaan of er in het bloed specifiek IgE wordt gevormd
tegen veel voorkomende allergie veroorzakende stoffen, zoals
pollen, huisstofmijt, honden en katten. Deze test wordt ook wel
de RAST genoemd.
 Bij een ernstige astmatische aanval kan met behulp van een
zuurstofsensor aan een vinger het zuurstofgehalte in het bloed
(saturatie) worden bepaald. Ook kan bloed worden afgenomen uit
een slagader (dit onderzoek heet Astrup) om de O2- en CO2concentratie te bepalen. Bij een ernstige vernauwing van de
luchtwegen die langer aanhoudt, zal de hoeveelheid O2 dalen en
de hoeveelheid CO2 stijgen. Hulpboek medische kennis, veel
voorkomende stoornissen bladzijde 82-83
Wat zullen de bevindingen zijn bij deze onderzoeken?
Een arts denkt voornamelijk aan astma op grond van door de patiënt
genoemde kenmerkende symptomen. De diagnose ‘astma' kan met
spirometrie worden bevestigd. Tijdens een astma-aanval laat dit
onderzoek een verminderde luchtstroom zien, maar na verloop van een
aantal uren of dagen neemt de vernauwing af. Deze is dus reversibel. De
gebruikelijke wijze om de diagnose te stellen is spirometrie of
longfunctieonderzoek (zie Symptomen en diagnose van
longaandoeningen: Longfunctieonderzoek) voor en na inhalatie van een
bèta-adrenerge agonist. Als de uitslag aanzienlijk beter is nadat de
patiënt de bèta-adrenerge agonist heeft gekregen, is de diagnose
‘astma' bevestigd. Als de luchtwegen bij het eerste onderzoek niet
vernauwd zijn, kan de diagnose worden bevestigd met een onderzoek
waarbij de patiënt een kleine dosis van een bepaalde stof (meestal
methacholine, maar histamine wordt ook wel gebruikt) moet inhaleren.
Deze dosis is zo klein dat een gezonde persoon er geen last van heeft,
maar dat de luchtwegen van een astmapatiënt er wel door vernauwd
raken.
Spirometrie wordt ook gebruikt om de ernst van de luchtwegobstructie
vast te stellen en het effect van de behandeling te controleren. De
expiratoire piekstroom (de hoogste snelheid waarmee lucht kan worden
uitgeademd) kan met een kleine draagbare piekstroommeter worden
gemeten. Dit onderzoek wordt vaak thuis uitgevoerd om de ernst van
het astma te controleren. De piekstroomwaarden zijn meestal het laagst
tussen 4 en 6 uur 's morgens en het hoogst om 4 uur 's middags.
Wanneer het verschil in gemeten waarden op deze tijdstippen echter
meer dan 30% is, wordt dit als bewijs beschouwd voor een matige tot
ernstige vorm van astma.
Het is vaak moeilijk de oorzaak van astma te achterhalen.
Allergieonderzoek is nuttig wanneer het vermoeden bestaat dat de
aanvallen worden opgewekt door een stof die kan worden vermeden.
Een huidtest kan zinvol zijn om allergenen die astmasymptomen
opwekken te identificeren. Een allergische reactie op een huidtest
betekent echter niet per se dat het geteste allergeen ook astma
veroorzaakt. De patiënt moet blijven opletten of zich aanvallen
voordoen na blootstelling aan dit allergeen. Als de arts aan een specifiek
allergeen denkt, kan de mate van gevoeligheid voor dat allergeen
worden vastgesteld met de radioallergosorbenttest (RAST), een
bloedonderzoek waarbij wordt gemeten hoeveel antilichamen er
worden geproduceerd als reactie op het allergeen.
Om inspanningsastma vast te stellen wordt met spirometrie de
‘eensecondewaarde' gemeten, dat wil zeggen hoeveel lucht er in één
seconde maximaal wordt uitgeademd, voor en na inspanning op een
loopband of fietsergometer. Als deze waarde met meer dan 15%
afneemt, blijkt daaruit dat inspanning een astmatische reactie kan
uitlokken.
Een thoraxfoto (röntgenfoto van de borstkas) draagt in het algemeen
niet veel bij aan de diagnostiek van astma. Thoraxfoto's worden gemaakt
wanneer de arts aan een andere diagnose denkt. Vaak wordt echter wel
een thoraxfoto gemaakt wanneer een astmapatiënt moet worden
opgenomen of wegens een ernstige astma-aanval wordt behandeld op
de afdeling spoedeisende hulp. www.merchmanual.nl
Welke maatregelen kunnen genomen worden om de klachten tegen te
gaan?
Preventie:
 Astma is chronisch en kan niet worden genezen. Men kan een
aanval wel voorkomen.
 Voorlichtingen geven aan patienten en omgeving over de factoren
die van invloed zijn op een aanval en het vermijden van deze
factoren. Voorbeelden: stoppen met roken en vermijden van
sigarettenrook, bij inspanningsastma voorafgaande aan de
inspanning mediacatie gebruiken, saneren van het huis
(huisstofmijt), vermijden van bepaalde medicatie (acetylsaliclzuur,
NSAID’s, B-blokkers, ACE-remmers).
 Griepvaccinatie (preventie luchtweginfectie) en lichaamsbeweging
(verbetering conditie)
 Soms wordt geprobeerd om mensen ongevoelig te maken voor
een bepaald allergeen (pollen) door dit in verdunde vorm toe te
dienen (desensibilisatie).
 Medicatie ter preventie van een aanval: zie hieronder bij
behandeling. Dezelfde middelen worden in een lagere dosering
gebruikt ter preventie van een aanval.
 Voorlichting over het juiste (tijdige) gebruik van medicatie en
inhalatietechniek.
 Gebruik van piekstroommeter ter controle van de ademhaling.
Behandeling astma-aanval
Geneesmiddelen die glad spierweefsel in de luchtweg ontspannen
waardoor de luchtwegen verwijden:
 B-adrenerge agonisten (inhalatie) stimuleren de B-adrenerge
receptoren die vooral in de luchtwegen aanwezig zijn. Daardoor
hebben deze middelen minder bijwerkingen. Deze middelen
hebben een sympathisch effect en worden daarom ookwel B2sympathicomimetica genoemd. Adrenaline stimuleert
daarentegen overal in het lichaam de B-adrenerge receptoren en
kan dus niet worden gegeven in verband met bijwerkingen
(trillende handen, verhoging hartslag e.d.).
 Anticholinergica (inhalatie) blokkeren acetylcholine (dus
blokkeren de werking van het parasympatische systeem),
waardoor het glad spierweefsel niet samentrekt en de luchtwegen
zich verwijden. Ook wordt hierdoor minder slijm in de bronchi
geproduceerd.
 Theofylline (oraal of intraveneus) veroorzaak verwijding van de
bronchi en bronchioli en heeft een stimulerend effect op het
ademcentrum. Bij overdosering kunnen bijwerkingen optreden
(onder meer hartritmestoornissen en gejaagdheid). Controle van
de bloed spiegel is nodig.
Geneesmiddelen die de ontsteking remmen en daardoor de vernauwing
van de kleine luchtwegen verminderen:
 Corticosteroïden (inhalatie, oraal of intraveneus) geven een zeer
sterke ontstekingsremming in het lichaam. Langdurig gebruik
maakt de luchtwegen minder gevoelig voor prikkels.
 Leukotrienen-antagonisten (oraal) remmen de aanmaak van
leukotrienen. Deze komen vrij bij een ontstekingsreactie en
kunnen ook vernauwing van de kleine luchtwegen veroorzaken.
 Cromoglicinezuur: ter preventie. Voorkomt vrijkomen van
histamine uit mestcellen.
Meestal wordt gestart met inhalatie van kortwerkende B-adrenerge
agonisten en corticosteroïden. Als de situatie niet verbetert, kan
opname noodzakelijk zijn, zeker als de concentratie O2 daalt en de
concentratie CO2 stijgt. Anticholinergica kunnen worden toegevoegd
aan B-adrenerge agonisten om luchtwegverwijding verder te stimuleren
bij een ernstige aanval: controle van bloedgassen, zuurstoftoediening,
soms inbrengen van een buisje in de luchtweg (intubatie) en
kunstmatige beademingen, antibiotica bij longinfectie hoge dosis orale
corticosteroïden en extra vocht bij uitdroging. Hulpboek Medische
kennis, bladzijde 86-87/www.merckmanual.nl/ de verpleegkundige in
de zorg aan chronisch zieken, bladzijde 104-108 – zie ziektebeeld
COPD.
Hoe ziet de toekomstverwachting van een patiënt met deze
aandoening eruit?
x
Na mijn zelfstudie kan ik beschrijven welke patiëntproblemen cliënten
met COPD in de casuïstiek ervaren.
bladzijde 108 chronisch zieken, onderverdelen aan de van NSM
Na mijn zelfstudie kan ik het belang noemen van een goede
medicijnbehandeling vooral bij astma en in mindere mate COPD.
De goede medicijnbehandeling van astma en COPD kan er voor zorgen
dat de aanvallen van benauwdheid voorkomen of bestreden worden. De
kwaliteit van leven van de cliënt kan aanzienlijk worden verbeterd door
de juiste medicijnen op de juiste manier toe te dienen.
Na mijn zelfstudie kan ik aangeven hoe het komt dat veel COPD
patiënten onzorgvuldig om gaan met medicijninname.
Cliënten hebben vaak weinig zelfvertrouwen en denken dat het voor hun
moeilijk is om gewenst gedrag te vertonen. Een reden waarom cliënten
zich niet aan de voorgeschreven therapie houden kan zijn dat de
inhalaties door de verkeerde techniek niet werken. De cliënt heeft
weinig baat bij de medicijnen en stopt ermee. Een andere reden kan zijn
dat ze moeite hebben met het therapeutische regime in te passen in et
dagelijkse leven, er is dan sprake van onvoldoende zelfmanagement.
Ook kunnen de cliënten last hebben van de bijwerkingen of een
weerstand hebben tegen het innemen van de medicijnen.
Bladzijde 111 chronisch zieken
Na mijn zelfstudie kan ik aangeven welke rol ik als verpleegkundige
heb bij het tijdig en goed innemen van de medicatie.
De verpleegkundige interventies van het tijdig en goed innemen van de
medicatie zijn:
1. inventariseer de belemmerende factoren voor een effectief
zelfmanagement: kennistekort, geen juiste inhalatietechniek,
weerstanden, niet kunnen inpassen in het bestaan, niet de juiste
medicijnen en niet de juiste hulpmiddelen.
2. Als er sprake is van een kennistekort geef dan uitleg over de aard
van de ziekte en de werking van de longen.
3. Geef voorlichting over de juiste manier van inhaleren.
4. Maak de weerstanden bespreekbaar en zoek samen met de cliënt
naar oplossingen
5. Als het inpassen in het bestaan een probleem is, kijk dan samen
met de cliënt hoe zijn dagindeling eruit ziet en op welke manieren
de medicatie er in zal kunnen passen.
6. Bespreek met de cliënt wat het effect van de mecicijnen is.
7. Betrek de naasten bij het vergroten van het zelfmanagement.
Chronisch zieken bladzijde 112
Na mijn zelfstudie kan ik aangeven wat het belang is om te stoppen
met roken bij iemand met COPD, ook wanneer deze al in een verder
stadium is.
Roken is de belangrijkste oorzaak voor het ontstaan van COPD. Stoppen
met roken wordt daarom ook gezien als de belangrijkste interventie. Een
versnelde achteruitgang van de longfunctie kan hierdoor voorkomen
worden.
Verpleegkundige interventies:
1. Geef voorlichting over de aandoening en het effect van roken.
2. Voorkom teleurstelling en schep realistische verwachtingen.
3. Laat de cliënt zelf een goed moment uitzoeken om te stoppen met
het roken.
4. Spreek geen oordeel uit over de cliënt als hij nog niet stopt.
5. Zoek samen met de cliënt naar de weerstanden en uit begrip voor
deze weerstanden.
6. Vermijd een moraliserende houding.
7. Geef voorlichting over het gebruik van medicijnen om te helpen
bij het stoppen met roken.
8. Verwijs de cliënt naar het spreekuur van een verpleegkundig
specialist.
Longfonds.nl
Na mijn zelfstudie weet ik hoe ik moet handelen wanneer een patiënt
met COPD en astma het benauwd heeft.
www.rodekruis.nl
De verpleegkundige moet de cliënt zijn inhalatiemedicijn geven.
Na mijn zelfstudie weet ik hoe ik als verpleegkundige iemand kan
begeleiden met zingevingsvragen. (spirituele variabele)
Je geeft de cliënt emotionele begeleiding, dit kan de cliënten helpen met
zijn manier van coping.
Chronisch zieken, 110 - 113
Na mijn zelfstudie kan ik als verpleegkundige aangeven wat het
spanningsveld is tussen autonomie en preventiemaatregelen gericht
op het voorkomen van gezondheidsrisico’s.
x
Na mijn zelfstudie weet ik wat mijn rol is als verpleegkundige in de
begeleiding van de cliënt en zijn omgeving. (cliëntsysteem)
bladzijde 109- 110 chronisch zieken
- Na mijn zelfstudie kan ik het verschil tussen COPD en astma
aangeven, en wat erfelijk is of omgevingsfactoren invloed op hebben.
Bladzijde 98- 99 chronisch zieken
COPD: Chronische bronchitis en
longemfyseem
Leeftijd
Oorzaak
Meestal ouder dan 40 jaar.
Voornamelijk door roken of langdurige
blootstelling aan irriterende stoffen
ASTMA
Alle leeftijden
Allergie.
Overgevoeligheid.
Erfelijkheid.
Kortademigheid na
Klachten
Benauwdheid, hoesten en slijm.
blootstelling aan
prikkels
Verloop
Chronisch en geleidelijk slechter.
Overwegend gunstig
Luchtwegen onherstelbaar beschadigd.
met medicatie.
Levensverwachtin Verminderd. Zeker als men niet stopt met Normaal, bij optimale
g
Longfunctie
roken.
Blijvend verminderd, ook bij optimale
behandeling
- Na mijn zelfstudie kan ik beschrijven welke patiëntproblemen
cliënten met COPD in de casuïstiek ervaren.
behandeling
Overwegend normaal
Download