1. Attribuut (bijvoeglijke bepaling) en attributieve plaatsing Komt voor als: 1. Bijvoeglijk naamwoord (of gebruikt participium, bezittelijk vnw, e.d.) (mooi/mijn) 2. Naamwoord in genitivus (van hem/van Plato) 3. een (attributief geplaatst) bijwoord of voorzetselgroep (daar/op tafel) 4. Bijstelling (znw in dezelfde nv) Attributief geplaatst: tussen lidwoord en znw of achter het herhaalde lidwoord Bij geen attributieve plaatsing v. bnw of ptc vaak predicatief: zegt ook iets van het gezegde 2. Congruentie (Het overeenkomen van 2 woorden op een of meer van de volgende punten) - getal - geslacht - naamval - persoon Duidt op bijeenhoren of op elkaar betrokken zijn van 2 woorden 2.1 Subject en gezegde > Congrueren meestal in getal en persoon Afwijking: subject onzijdig mv > gezegde in enkelvoud > Naamwoordelijk deel congrueert in naamval, getal en geslacht met subject 2.2 Attribuut en zelfstandig naamwoord > Bnw congrueert met znw in naamval, getal en geslacht > Ptc (attributief en predicatief) congrueert met subject van ptc (behalve als subject is ook subject hoofdwerkwoord en niet apart is uitgedrukt) > Betrekkelijk vnw (relativum) congrueert met antecedent in getal en geslacht, nv is afhankelijk van de functie vvan het betr. vnw. 3. Lidwoord Functies: - aangeven dat duidelijk is wie of wat met het naamwoord wordt bedoeld > duidelijk uit voorafgaande tekst > duidelijk doordat er maar 1 is van het aangeduide (individueel gebruik) > als het om de soort als geheel gaat (generisch gebruik) - substantiveren van bnw, ptc, bijwoord of vzgroep - enkele keer aanwijzend In het Grieks wel lidwoord, maar in het Nederlands niet: 1. bij aanwijzend voornaamwoord (predicatief gebruikt) 2. bij het bezittelijk voornaamwoord In het Grieks geen lidwoord, maar in het Nederlands wel: 1. ND van gezegde en predicatief gebruikte woorden 4. naamvallen A. NOMINATIVUS Komt voor als: 1. Subject van de pv 2. ND van het gezegde (predicaatsnomen) 3. Predicatieve bepaling bij het subject (hij ging kwaad/als laatste weg) B. GENITIVUS Komt voor als: 1. Attribuut bij znw 2. ND van het gezegde bij koppelwerkwoord 3. Noodzakelijke aanvulling (complement) bij bepaalde ww en bnw 4. Satelliet (niet-noodzakelijke aanvulling) bij ww en bnw 5. In verbinding met bepaalde vz (en met bepaalde bijwoorden die functioneren als vz) Belangrijkste functies: Genitivus possessivus: Duidt de bezitter aan en hoeft niet attributief te staan. Kan voorkomen als ND v/h gezegde bij eimi en gignomai en drukt dan uit: het is van/het is eigen aan/een kenmerk van/de taak van/de plicht van. Genitivus subiectivus: Subject van een znw die een handeling inhoudt (de vrees van de barbaren) Genitivus obiectivus: Object van een znw die een handeling inhoudt (de vrees voor de barbaren) Genitivus partitivus: Duidt het geheel aan waarvan een gedeelte wordt genomen (wie van jullie?) en komt ook voor als ND v/h gezegde (Marathon ligt (=is) in Attika) Genitivus causae: oorzaak verba affectuum, gemoedsuitdrukking - ik bewonder je om je.. Genitivus temporis: geeft de tijd waarbinnen of sinds wanneer iets gebeurt aan. Genitivus comporationis: geeft bij comporativus/comporatief begrip de overtroffene aan. Genitivus absolutus: woordgroep met nw en ptc in genitivus, grammaticaal los van de rest van de zin (terwijl/omdat/hoewel/als de vrouwen schreeuwen, zwijgen de mannen) De genitivus komt voor als noodzakelijke aanvulling, genitivus-object bij een aantal ww en bnw. Enkele ww hebben een noodzakelijke aanvulling in de vorm van een acc en een genitivus. C. DATIVUS Komt voor als: 1. Noodzakelijke aanvulling bij het ww en enkele bijv. nwden 2. Satelliet bij het ww 3. Na bepaalde voorzetsels Belangrijkste functies: Aanduiding van het meewerkend voorwerp/indirect object (aan/voor) Dativus commodi/incommodi: geeft aan in wiens belang de handeling wordt verricht. Dativus ethicus: de genoemde persoon is emotioneel betrokken bij de handeling/situatie Dativus instrumenti: geeft het werktuig/hulpmiddel waarmee iets wordt gedaan aan Dativus causae: geeft de oorzaak aan waardoor iets gebeurt Dativus modi: de wijze waarop/de omstandigheden waaronder iets wordt gedaan. Dativus limitationis/respectus: op welk gebied/in welk opzicht iets geldt(zwak van lichaam) Dativus possessivus: drukt bezitter uit (vooral eimi en gignomai, soms bij znw) (aan mij is..) Dativus auctoris: geeft de persoon aan volgens wie iets het geval is Dativus sociativus: met wie/wat men iets doet (militaire expedities) Dativus mensurae: maat (bij comperativi/comperative begrippen) (veel/iets groeter) Dativus temporis: wanneer iets gebeurt (bepaalde tijd) Aantal woorden heeft dativus als noodzakelijke aanvulling, dativus object Dativus komt voor als aanvulling bij enkele bnwen. D.ACCUSATIVUS Komt voor als: - noodzakelijke aanvulling bij bepaalde ww - satelliet - na bepaalde voorzetsels functies: Duidt object aan bij transitieve ww Duidt inwendig object aan (veel offers brengen) Predicatieve bepaling (ik vind de meester slecht) Duidt subject aan in a.c.i. of a.c.p. Accusativus respectus/limitationis: in welk opzicht (wat … betreft) Accusativus spatii/van afstand: geeft uitgebreidheid in ruimte aan Accusativus temporis/van tijdsduur: geeft richting aan bij ww van gaan (alleen in poëzie) Accusativus adverbialis: accusativus is als bijwoord gebruikt E. VOCATIVUS Doet dienst als aanspreekvorm 5. Werkwoord Werkwoorden die pv kunnen zijn (verbum finitum), zijn de 4 modi: - indicativus - coniunctivus - optativus - imperativus Werkwoorden die geen pv kunnen zijn (verbum infinitum) - infinitivus - participium Werkwoord kan informatie geven over: - persoon > persoonsuitgang - getal > persoonsuitgang - tijd (nu/verleden/heden) > tijdsstam/augment - aspect (praesens/aoristus/perfectum) > tijdsstam - diathese (actief/passief/medium) > persoonsuitgang - modus (zie boven) > modussuffix (achter/invoegsel) Infinitivus en participium gekenmerkt door suffixen Infinitivus: informatie over diathese en aspect Ptc: diathese, aspect, geslacht, getal, naamval 5.1.1 TIJD - Voortijdig (ww verwijst naar situatie voor het schrijven) (futurum/futurum exactum) - Gelijktijdig (indicativus praesens/perfectum) - Natijdig (indicativus aoristus/imperfectum/plusquamperfectum) Een situatie voortijdig aan de handeling in het verleden wordt gekenmerkt door imperfectum/aoristus/plusquamperfectum Conjunctivus, optativus en imperativus geven geen informatie over tijd Infinitivus en participium kunnen tijd uitdrukken door verhouding van de handeling van de infinitivus of perfectum t.o.v. de handeling van het hww. 5.1.3 TIJD EN ASPECT Aspect drukt uit hoe de schrijver de handeling van het ww ziet; aan de gang, afgesloten enz. Praesensstam - duratief: handeling is aan de gang (lineair aspect) - iteratief: handeling wordt herhaald/vaste gewoonte - conatief: er wordt een poging gedaan tot handelen Tijd: indicativus praesens: aanduiden van situaties in heden. Soms ook in verleden: praesens historicum > meest cruciale gebeurtenissen Imperfectum: achtergrondinformatie (achtergrondimperfectum) Aoristusstam - punctueel; handeling is afgesloten op betrokken tijdstip (tegenover duratief) - verhalend; in verhalen die in het verleden spelen voor beslissende handelingen - ingressief; het betreden van een bepaalde toestand/bij ww die geluid maken - gnomicus; algemene uitspraken Perfectumstam: resultatief; toestand is gevolg van handeling in verleden Futurum: drukt alleen toekomende tijd uit Futurum exactum: drukt toekomende tijd uit en perfectumaspect 5.2 DIATHESE - Activum: subject is meestal degene die de handeling verricht, soms degene die de handeling ervaart en heel soms is het degene die de handeling ondergaat (bij enkele werkwoorden) - - Medium: bij media tantum (ww alleen in medium) geen speciale betekenis, anders: - direct reflexief: subject voltrekt de handeling aan zichzelf (ik was me) - indirect reflexief: subject verricht handeling voor zichzelf (ik doe voor mezelf dit) - passief: niet bij aoristus, bij futurum vaak Passivum: handelend persoon kan op 2 manieren aangeduid worden: - upo (of apo, ex, para, pros) + gen. - dativus auctoris (bij (plusquam)perfectum/adiectiva verbalia) aoristus en futurum hebben aparte vormen, de rest is medium 5.3 MODUS Maakt duidelijk of de zin met het ww moet worden opgevat als uitspraak, aansporing, wens of bevel of dat de situatie zeker, plausibel, mogelijk of irreëel is. Indicativus Wordt gebruikt in zinnen die een uitspraak/bewering zijn, realis, en in vaak vraagzinnen. Soms zonder dat handeling als feit wordt voorgesteld > modale indicativus: - In hoofdzin zonder an: onvervulbare wens (kan met ofelon) - In hoofdzin met an: irrealis (niet werkelijke situatie) Imperativus: bevel of dringend verzoek uit. Imperativus 2e persoon praesens met mè: algemeen verbod. Coniunctuvus in hoofdzin zonder an: - Adhortativus: aansporing, ontkenning mè, laten, vooral 1e persoon - prohibitivus: met mè, verbod van iets bepaalds, in 2e persoon. - Dubitativus: twijfel of aarzeling, ontkenning mè, 1eof 3e persoon In bijzin zonder an: - finalis: doel (opdat), ontkenning mè - coniunctivus in vreeszin (na ww vrezen) In bijzin met an: - futuralis: handeling wordt verwacht in de toekomst - generalis: algemeen feit - iterativus: telkens.. Optativus In hoofdzin: - Zonder an: cupitativus: vervulbaar geachte wens (moge/ik hoop dat) - Met an: potentialis: situatie zal optreden onder bepaalde omstandigheden. Bescheiden mening, vriendelijk verzoek, waarschijnlijkheid In bijzin: - Potentialis: hoofdzin vaak optativus met an, niet verwacht, maar ook niet onmogelijk - Verplaatsingsoptativus: hoofdzin verleden tijd, vervangt een indicativus - dubitativus (coniunctivus dubitativus) - finalis (coniunctivus finalis) - in vreeszin (coniunctivus in vreeszin) - futuralis (coniunctivus futuralis) - iterativus (coniunctivus generalis) - obliquus (indicativus) (bij dat-zinnen)