LESBRIEF Groep : 4 Vak : Spelling In deze lesbrief informeren we u over: - wat we de komende drie maanden doen - wat u thuis kunt doen en vooral hoe u dat mag doen Periode : aug-okt 2016 - Hoe op school: Hoe thuis: In deze lesbrief ziet u onder ‘voorbeelden’ welke spelling- Deze lesbrief is bedoeld om u zicht te categorieën deze periode aan bod komen en hoe deze op geven op wat er op school aan de orde school worden uitgelegd. komt met betrekking tot spelling. Kom gerust langs, mocht u vragen hebben. Deze informatie is puur bedoeld om uw kind te kunnen helpen met de leerstof, wanneer dat nodig is en het er zelf om vraagt. Samen met uw kind kunt u de verschillende categorieën oefenen. U noemt een woord uit een bepaalde categorie en uw kind schrijft het woord op. De au, noemen wij op school atje-au. Op Wereldwijs gaan we werken met een duidelijke spellingsleerlijn. De moeilijke spelling categorieën staan overzichtelijk in een schema, dat vanaf het leren lezen en spellen in groep 3 wordt gehanteerd. Door alle groepen heen worden dezelfde benamingen gebruikt. Hieronder staat het schema zoals het in groep 3 en 4 wordt gebruikt. De manier van werken in de klas is als volgt: Bij ieder dicteewoord dat moet worden opgeschreven, leren we de kinderen nadenken over wat voor soort woord het is. We hebben daar een vaste benaming voor. Hieronder zal ik deze verduidelijken. Als je weet in welke categorie het woord hoort/wat voor soort woord het is, dan weet je ook de bijbehorende regel. Sommige woorden moet je echter gewoon uit je hoofd leren, die passen niet in een categorie. Dat noemen we dan “weet-woorden”; die moet je gewoon weten… Hieronder volgt het totale overzicht: Dit is de categorieën kaart voor groep 4. Deze kaart ligt op tafel en/of hangt voor in de klas als we met spelling bezig zijn. Bijna iedere dag doen we dictee. De kinderen luisteren naar het woord, zeggen het na, denken goed na in welke categorie het thuis hoort en schrijven het op. Ook het nummer van de categorie waar het in thuis hoort. (Dit om kinderen te dwingen na te denken over het woord en de schrijfwijze). Iedere categorie heeft een vaste regel. 1: een hak en plakwoord: je schrijft het woord zoals je het hoort. ( Als je goed kunt hakken en plakken kun je het woord goed schrijven) (voorbeeld: krant; buurman) 2. een wachtwoord: hoor je een korte klank (a,e,u,o,i) met daarachter “gggggt” dan schrijf je “cht”. Uitzonderingen: hij ligt-hij legt-hij zegt) (voorbeeld: bocht; zicht) 3. fopletter: eer-oor-eur. Door de “r” aan het eind van het woord verandert de voorliggende klank (voorbeeld: deur, boor, meer) 4. de bankletter: niet de “g” ertussen! (voorbeeld: plank) 5. de chinese letter (voorbeeld: ring; gang) 6. drietekenklank: aai-ooi-oei. Je hoort een j en je schrijft een i. (voorbeeld: kraai, kooi, stoei) 7. langermaakwoord: als je het woord langer maakt, dan hoor je of je de laatste letter als “d” of “t” schrijft. (één brood-twee broden.) 8. viertekenklank eeuw/ieuw; niet de u vergeten! (die hoor je namelijk niet) (voorbeeld: leeuw, kieuw) 9. be- ge- ver- woorden. Je hoort een “u” maar je schrijft een “e”. (voorbeeld: gevoel; begin; verhaal) 10. verkleinwoorden: je-tje-pje. Je hoort een “u” maar je schrijft een “e” (voorbeeld: huisje; boortje; bloempje) 11. jager/bakker woorden: als je een woord in meerdere stukjes kunt verdelen (lettergrepen), luister je goed naar het eind van het stukje. Hoor je daar een lange klank (aa-oo-ee-uu) dan schrijf je er maar één op (ja-ger, bo-ten, mu-ren.) Hoor je daar een korte klank (a-e-o-i-u) dan komt erna een dubbele medeklinker (doppen; juffen; bakker) 12. de ig- en lijkwoorden: je hoort ug en je schrijft ig. Je hoort luk en je schrijft lijk (moeilijk; heftig) Thema 1: (categorie 1, 4 en 5)) In de eerste weken zijn we vooral bezig met het herhalen van woorden die in categorie 1 thuishoren, zoals “want, kist, muts, krant”. Als kinderen goed kunnen hakken en plakken, zouden ze deze woorden ook goed moeten kunnen schrijven. Vaak zijn de tweetekenklanken wat weggezakt (ui, oe, ou bijv) dus deze oefenen we ook extra. Daarnaast oefenen we woorden met –ng/-nk (categorie 4 en 5) Thema 2: (erbij: categorie 2 en 6) Daar gaan we in de tweede periode mee door; ook oefenen we dan extra op woorden met medeklinkergroepen (“de vriendjesflat”; hierin wonen letters die graag naast elkaar staan zonder een letter ertussen, zoals de lf: wolf – en niet wolluf). Denk hierbij aan woorden als balk, jurk, tulp, dorp enz). Ook komen dan woorden aan bod met de v-f: fluit, vis (als je in de hals iets voelt meetrillen, schrijf je de “v”) Verder werken we met categorie 2 over de wachtwoorden: wanneer schrijf je nou ch? In ieder geval in alle “sch”woorden!! Daarnaast –zie boven- in alle woorden waar je een korte klank hoort gevolgd door gggggt: cht! Daar zijn natuurlijk een paar uitzonderingen op: hij ligt hij legt en hij zegt. Ook leren we bij deze categorie een aantal “weet woorden” in een rijmpje. Ook categorie 6: aai/ooi/oei woorden komen aan bod. Thema 3: ( erbij: categorie 3 en de ei/au poster) Bovenstaande stof blijven we herhalen en oefenen; echter er komt weer een categorie bij (die al in groep 3 behandeld is, net als de andere categorieën). Dat is de derde categorie: woorden eindigend op –eer/-oor/ -eur. Ook hebben we het over het lastige punt: wanneer schrijf je een ij of een ei, en dat ook voor ou en au… Het is een heel verhaal en ook een pittig stuk leerstof voor de kinderen. Toch is het systematisch werken heel belangrijk en we merken dat het nu al vruchten begint af te werpen. Voor vragen weten jullie ons te vinden!!