Programmamanagement voor dummies 0. Programmamanagement 1. Programmeren Wat is programmamanagement? Programmeren is vorm geven aan de inhoud. Oftewel het specificeren van na te Programmamanagement is het samenhangend besturen van een tijdelijke streven doelen, het bepalen van de daarop gerichte inspanningen en het bepalen verzameling van doelen, inspanningen en middelen gericht op een verandering in van de benodigde middelen. de maatschappij (of de organisatie). Zonder doelen is er geen programma. Doelen geven focus aan een programma: Waarom programmamanagement? ze geven aan waar je met een programma naar streeft. Het geheel aan doelen De uitdagingen voor veel organisaties worden steeds complexer en omvangrijker. moet een consistent bouwwerk zijn dat aan iedereen duidelijk maakt waar het Vaak zijn andere partijen of organisaties nodig om doelen te bereiken. De programma voor staat. traditionele lijnorganisatie is niet altijd toegerust om de uitdaging op de juiste manier op te pakken. Ook een enkel project kan de oplossing niet bieden. ER-doelen (strategische doelen) geven de ideale effecten aan die moeten worden Programmamanagement is bij uitstek geschikt voor een doelgerichte en efficiënte bereikt. Het gaat om beter, sterker, meer, minder, groter et cetera. ER-doelen aanpak van dit soort complexe uitdagingen. geven de richting aan van veranderingen, maar zijn te weinig specifiek om als focuspunt te kunnen dienen. Wanneer zet je programmamanagement in? - Als er meer samenhang moet komen in inspanningen (projecten, activiteiten) SMART-doelen (operationele doelen) geven de concrete effecten van een om een bepaald doel te bereiken. Dit doet zich vooral voor bij afdeling- of programma aan in termen van zichtbare en meetbare veranderingen. De organisatieoverstijgende maatschappelijke opgaven. programmamanager is aanspreekbaar op de realisatie van de SMART doelen en - Als er meer focus moet komen in inspanningen om een bepaald doel te bereiken. stuurt daarop. De programmamanager moet bestaande inspanningen intensiveren De inspanningen (projecten, activiteiten) moeten meer gericht worden op de of nieuwe inspanningen initiëren zolang de SMART-doelen niet zijn bereikt. gemeenschappelijke doelen (fine-tuning). Bij het opbouwen van het programma gaat het erom de veelheid aan inspanningen Waaruit bestaat programmamanagement? (projecten of activiteiten) zo te structuren dat een helder en eenduidig overzicht De programma-aanpak bestaat uit twee kernprocessen: ontstaat van deze inspanningen en van de relatie van de inspanningen met de - programmeren (vorm geven aan de inhoud), doelstellingen. - besturen (uitvoeren, monitoren en bijsturen) In veel organisaties zijn er allerlei losse inspanningen en de kunst is het daarin samenhang te brengen door te zoeken naar de meer gemeenschappelijke doelen (bottom-upbenadering). Omgekeerd kan het ook voorkomen dat de doelen vanuit de strategie van de organisatie helder en concreet moeten worden gemaakt. De kunst is dan om de noodzakelijke inspanningen daarbij te vinden en vorm te geven (top-downbenadering). 1 2. Besturen De afbakening en inhoud van een programma kan worden gevisualiseerd met een Doelen-Inspanningen-Netwerk (DIN). Een Doelen-Inspanningen-Netwerk (DIN) maakt inzichtelijk hoe de doelen bereikt worden. In een DIN wordt in beeld Besturen richt zich op het bewaken van de voortgang van het programma. gebracht welke inspanningen (projecten en activiteiten) bijdragen aan welke Afhankelijk van de voortgang kan bijgestuurd worden door iets te veranderen doelen. aan de benodigde middelen, de inspanningen die verricht moeten worden of de gestelde doelen. Als een DIN eenmaal gereed is, kan dat het beste worden weergegeven op één A4 of hooguit één A3. De DIN is een perfect instrument in de communicatie tussen Het besturen verloopt volgens de bekende Plan-Do-Check-Act-cirkel van alle partijen die bij het programma berokken zijn. Achter één DIN gaat echter vaak Deming. Het besturen begint met het opstellen van het programmaplan (Plan). maanden werk schuil. Zie bijlage 1 voor een voorbeeld. Daarna worden de inspanningen uitgevoerd en de middelen verbruikt (Do). De programmamanager meet regelmatig de voortgang (Check) en stuurt – afhankelijk Het maken van een DIN kent vijf fasen: 1) Formuleer de ER-doelen 2) Maak een van de uitkomsten – bij (Act). break-down van ER-doelen in SMART-doelen, 3) Inventariseer zoveel mogelijke nuttige, zinvolle en noodzakelijke inspanningen die een bijdrage leveren aan het nastreven van de doelen, 4) Geef aan welke inspanning aan welke operationele 2.1. Het schrijven van een programmaplan (PLAN) doelen een bijdrage levert, en 5) Bespreek dit DIN met alle relevante betrokkenen en leg het definitieve DIN vast. Het programmaplan (het ‘hoe’ van het programma) vloeit voort uit de programmaopdracht (het ‘wat’ van het programma) die door de opdrachtgever Vervolgens worden de middelen opgenomen die nodig zijn om de inspanningen uit is geformuleerd. De opdracht­gever dient het programmaplan goed te keuren. te voeren. Dan spreekt men van een DIM: Doelen-Inspanningen-Middelennetwerk. Eenmaal per jaar wordt het programmaplan aangepast en geaccordeerd. Middelen: geld/budget, investeren tijd, benodigde capaciteit (kwalitatief, kwantitatief), aandacht van het management, en dergelijke. De programmamanager dient een helder en concreet programmaplan te schrijven. In het programmaplan zijn opgenomen: de legitimatie van het programma, de Formuleren van DIN/DIM gebeurt zoveel mogelijk samen met alle relevante inhoud van het programma (DIN of DIM), de organisatie van het programma, betrokkenen. Instemming over het DIN/DIM is noodzakelijk voor het draagvlak. de wijze van monitoren (meten van de voortgang), de wijze van (bij)sturen Zonder dit draagvlak is de programma­manager vleugellam. (bewaken van de voortgang) en een beschrijving (inhoud en planning) van de verschillende inspanningen. Vaak omvat een programmaplan ook de resultaten Bij programma’s is het voor de overzichtelijkheid soms nodig om de verschillende (beheersmaatregelen) van een risicoanalyse (bijlage 3) of omgevingsanalyse inspanningen te clusteren (inspanningsclusters). De clustering kan op verschillende (bijlage 4). manieren gestalte krijgen. Soms is clustering naar deelnemende partijen aangewezen, soms is een bundeling van inspanningen naar financiers, onderwerp, doelgroep of geografische eenheid handiger. Ook een clustering naar eindproductof dienst is mogelijk. Inspanningsclusters kunnen visueel als een dashboard (bijlage 2) worden weergeven. 2 2.2. Inspanningen uitvoeren en middelen verbruiken (DO) Middelzware programmaorganisatie • Doelen, inspanningen en middelen zijn globaal bekend. Nieuwe inspanningen en bijbehorende middelen, binnen en buiten de regulieren Om een efficiënte en effectieve uitvoering van het programma mogelijk te maken activiteiten, moeten worden bedacht. is een zekere programmaorganisatie nodig. Gewoonlijk onderscheidt men een • De programmamanager treedt op als programmaleider. stuurgroep, inspanningsleiders en een programmabureau. • De programmamanager stuurt een middelgroot programmabureau aan van inhoudelijke specialisten en ondersteunende medewerkers. Stuurgroep. Omdat vaak ook andere organisaties meedoen aan het programma • Inspanningsleiders worden vanuit de lijnorganisaties aangestuurd of door de is het raadzaam om leidinggevenden van deze organisaties te laten participeren programma­manager. in een stuurgroep die dient als opdrachtgevend orgaan van het programma. De programmamanager moet met deze leidinggevenden een goede relatie Middellichte programmaorganisatie onderhouden om ervoor te zorgen dat zij voldoende capaciteit vrijmaken om de • Doelen zijn bekend, inspanningen en middelen zijn globaal bekend. Nieuwe inspanningen uit te voeren. Afspraken dienen gemaakt te worden over de kwaliteit inspanningen en bijbehorende middelen, binnen en buiten de regulieren van de producten, de tijd van oplevering en de benodigde middelen. activiteiten, moeten worden bedacht. Inspanningsleiders. De stuurgroep houdt nauw contact met de medewerkers die • De programmamanager treedt op als programmaregisseur. verantwoordelijk zijn voor het realiseren van alle gekozen inspanningen (projecten • De programmamanager stuurt een klein programmabureau aan van ondersteunende medewerkers en inhoudelijk specialisten. en activiteiten). In een programma hoeven deze medewerkers (inspanningsleiders) • Inspanningsleiders worden aangestuurd vanuit de lijnorganisaties. niet in dezelfde organisatie te zitten als de programmamanager. Lichte programmaorganisatie Programmabureau. De stuurgroep/programmamanager kan zich laten • Doelen, inspanningen en middelen zijn bekend. Het betreft voornamelijk ondersteunen door een programmabureau van ondersteunende medewerkers en lopende inspanningen en reeds gealloceerde middelen. inhoudelijke specialisten. • De programmamanager treedt op als programmacoördinator. • De programmamanager stuurt enkele ondersteunende medewerkers aan. Afhankelijk van de status quo van het programma en de lokale situatie kan Inhoudelijk specialisten zijn in de lijnorganisaties aanwezig. men voor een lichte of zware programmaorganisatie kiezen. Voor deze • Inspanningsleiders worden aangestuurd vanuit de lijnorganisaties. programmaorganisatie geldt: licht als het kan, zwaar als het moet. Zware programmaorganisatie • Thema van het programma is bekend. Doelen, inspanningen en middelen moeten nog worden bedacht. • De programmamanager treedt op als programmadirecteur. • De programmamanager stuurt een groot programmabureau aan van inhoudelijk specialisten en ondersteunende medewerkers. • De programmamanager stuurt (vrijwel) alle inspanningsleiders aan. 3 Als programmamanager hebt je al dan niet de zeggenschap over (een deel van) het Indicatoren hebben als doel om inzicht te geven in prestaties en effecten in relatie geld (budgetbeheer) en/of de medewerkers (lijnverantwoordelijkheid). tot de ingezette middelen. Monitoren op basis van indicatoren is noodzakelijk • Heeft de programmamanager zeggenschap over het budget dan kan hij bij resultaatgericht management en draagt bij tot transparantie van het beleid. of zij de benodigde inspanningen inkopen bij uitvoeringsorganisaties. Prestaties en effecten vastgelegd in zogenaamde indicatoren kunnen worden Door afspraken te maken met de uitvoerende organisaties kan de vergeleken met indicatoren in vorige perioden of met andere gemeentelijke of programmamanager sturen op de resultaten. landelijke cijfers (benchmarking). • Heeft de programmamanager de zeggenschap over de medewerkers dan is hij of zij direct verantwoordelijk voor de uitvoering van de inspanningen. In de jaren zeventig stuurde men (de overheid) vooral op input, in de jaren tachtig Door de wijze waarop hij of zij de rol als leidinggevende inkleurt kan de op throughput, in de jaren negentig op output en nu vooral op outcome. programmamanager sturen op resultaten. Figuur 1 Productieproces • Heeft de programmamanager noch de zeggenschap over het geld noch over de medewerkers dan kan hij of zij alleen sturen op basis van regie. De programmamanager probeert op persoonlijk gezag de medewerkers te INPUT inspireren en te verbinden aan de programmadoelen. middelen Middelen THROUGHPUT processen OUTPUT prestatie Inspanningen OUTCOME effecten Doelen 2.3. Het opzetten van een monitor (CHECK) Input bestaat uit de middelen (geld en personeel) die beschikbaar zijn. Om het Een monitor maakt het realiseren van een adequate voortgangsbewaking mogelijk. productieproces goed te laten verlopen heb je de juiste mensen en voldoende Een belangrijke afweging die daarbij gemaakt moet worden is of de baten van het middelen nodig. Inputs zijn relatief makkelijk te identificeren en te kwantificeren. volledig bewaken van de voortgang opwegen tegen de lasten. Daarbij komt ook de vraag naar boven of het wel zinvol is om te sturen op effecten, als deze toch pas Throughput omvat de werkprocessen en de tussenproducten die door op de lange termijn zichtbaar worden en van zoveel andere factoren afhankelijk zijn. aanwending van de input tot stand komen. Indicatoren die dit meten noemt men De vraag kan worden gesteld of het niet beter is om te sturen op prestaties. procesindicatoren. Voorbeelden zijn opgestelde nota’s, gesloten convenanten, opgestelde protocollen, gevoerd overleg en verzonden brieven. Het meten van prestaties en effecten heeft twee functies: (interne) sturing en (externe) verantwoording. Prestaties zijn de producten en diensten die een Output bestaat ui de uiteindelijk producten of diensten (prestaties) die worden organisatie levert, de zogenaamde output. Deze prestaties (output) worden geleverd om de outcome te verwezenlijken. Prestatie-indicatoren hebben gerealiseerd door middelen (input) via een productieproces (throughput) te betrekking op het aantal (afnemers van) geleverde producten of diensten. verwerken. De prestaties hebben effecten (outcomes) op de omgeving van de Voorbeelden van prestatie-indicatoren zijn het aantal scholen en kinderen dat organisatie. Het productieproces is ook schematisch weergegeven (zie figuur). In meedoet met een preventieprogramma. deze figuur is ook de relatie met de DIM aangegeven. 4 Outcome betreft de effecten van de output. Effect-indicatoren vindt men vaak het of inspanningen (projecten en activiteiten) bijdragen aan de doelen. Op basis van meest interessant, omdat die overeenkomen met het uiteindelijke maatschappelijke zijn/haar inschattingen daarover, bepaalt de programmamanager of er nieuwe doel. Het interpreteren van effect-indicatoren is echter lastig, omdat er altijd inspanningen moeten worden ontwikkeld of dat lopende inspanningen moeten exogene factoren zijn die van invloed zijn op de outcome. Om die reden meet men worden bijgesteld. ook altijd de output. Het meten van exogene factoren kan helpen om effecten te verklaren. Bereidheid tot samenwerken (sturen op inspanningen) Is men bereid samen te werken? Inspanningen dienen in samenhang te worden De relatie tussen input en output geeft de doelmatigheid van de bedrijfsvoering gestuurd. Dit betekent dat een beroep wordt gedaan op de bereidheid om aan (efficiëntie). De relatie tussen input en outcome geeft de doelmatigheid van het samen te werken. Samen­werken is essentieel voor en bij de uitvoering van een beleid aan (kosten-effectiviteit). programma. Een sfeer van verbinding creëren is een belangrijk opdracht voor de programmamanager. Er dient een cultuur van samenwerking opgebouwd te worden waarin resultaat en plezier met elkaar samen gaan. Een samenwerkingscultuur 2.4. Het (bij)sturen van het programma (ACT) waarin niet beheersing maar vrije ruimte en het nemen van verantwoordelijkheid voorop staat. Het gemeenschappelijk opstellen van de DIN is de belangrijkste Er zijn grofweg vier belangrijke instrumenten om de voortgang van het programma eerste stap naar samenwerking. (bij) te sturen: besturingscriteria, eilanden van reflectie, risicomanagement en voortgangs­gesprekken. Met de besturingscriteria in het achterhoofd kijkt de Doelmatigheid (sturen op middelen) programmamanager voortdurend naar het programma. De ‘eilanden van reflectie’ Wegen de kosten op tegen de baten? Een programma­manager zal zich regelmatig zijn officiële momenten van bezinning. Risicomanagement is het bewust zoeken naar moeten afvragen of de kosten van de inspanningen opwegen tegen de baten factoren die de voortgang van het programma bedreigen en het in gang zetten van (opbrengst). Ook zal hij of zij de relatieve bijdrage van een inspanning moeten maatregelen om deze risico’s te beheersen. Met de voortgangsgesprekken wordt proberen te beoordelen (meer­opbrengst). Door het (her)alloceren van middelen de vinger aan de pols gehouden en kan tijdig worden bijgestuurd. (geld, medewerkers en materieel) is de programmamanager in staat invloed uit te oefenen op de inspanningen die worden verricht. Besturingscriteria Eilanden van reflectie Wees voortdurend alert! Er worden in de literatuur vele besturingscriteria beschreven. De belangrijkste drie staan hieronder (top drie). De besturingscriteria Neem tijd voor bezinning! Het is belangrijk gedurende het programma regelmatig vormen tezamen de bril waarmee de programmamanager naar het programma kijkt. stil te staan bij de voortgang van het programma. Wat hebben we al bereikt, welke doelen zijn gerealiseerd? Welke projecten zijn in een volgende fase aan de orde? Doelgerichtheid (sturen op doelen) Hoe staan we in het krachtenveld en wat zijn de belangrijkste risico’s? We noemen Worden alle doelen in voldoende mate nagestreefd? Het realiseren van de zo’n bijeenkomst een ‘eiland van reflectie’. Deze bijeenkomst is niet alleen op de operationele doelen is waar de programmamanager op wordt aangesproken (en inhoud gericht (Doen we nog het juiste?), maar ook op de samenwerking (Hebben afgerekend). De programmamanager beoordeelt in zijn/haar dagelijks werk telkens we er nog plezier in?). 5 Risicomanagement 1b. Wat kunnen de oorzaken zijn? Benoem per risico de mogelijke oorzaken. Om de oorzaken zo goed mogelijk Zoek gericht! Risicomanagement is het op regelmatige en gestructureerde in beeld te krijgen is het belangrijk om breed te denken. Je kunt denken aan wijze beheersen van risico’s. Risicomanagement start met het uitvoeren van technische, organisatorische en menselijke oorzaken. een risicoanalyse. In een risicoanalyse worden alle mogelijke risico’s benoemd Voorbeelden zijn een instabiel softwarepakket (technische falen), een onduidelijk en in kaart gebracht. Omgevings­­management is een bijzondere vorm van werkprotocol (organisatorisch falen) of een negatieve houding van een betrokkene risicomanagement. Bij veel programma’s schuilt de complexiteit in de omgeving, (menselijk falen). in het krachtenveld. Bij een omgevingsanalyse brengt men in kaart wie (personen/ 1c. Wat kunnen de gevolgen zijn? instanties) vanuit welke belangen invloed hebben op het programma. Schat per oorzaak van het risico de gevolgen in. Bij twijfel is het goed om uit te gaan van de meest ernstige gevolgen. Risicoanalyse richt zich primair op het programma. Omgevings­analyse richt zich op de actoren in de omgeving van het programma. De drie hoofdstappen die in beide methoden doorlopen moeten worden zijn hetzelfde. Eerst worden de risico’s 2. Risicoscore beschreven (stap 1), vervolgens worden de risico’s gekwantificeerd (stap 2) en tot Schat de kans in dat het risico zich daadwerkelijk voordoet door naar de oorzaken slot worden beheers­maatregelen geformuleerd (stap 3). In een tabel (bijlage 3 en 4) van het risico te kijken. De kans kan op een vierpuntsschaal worden weergeven: kunnen de mogelijke risico’s en hun beheers­maatregelen worden weergegeven. laag (1), medium (2), hoog (3) en zeer hoog (4). Schat de ernst van het risico in door naar de gevolgen van het risico te kijken. Geef de ernst aan op een vierpuntsschaal: Programma (risicoanalyse) Omgeving (omgevingsanalyse) 1a. Wat kan er mis gaan? 1a. Wie zijn de actoren? 1b. Wat kunnen de oorzaken zijn? (Kans) 1b. Relevantieanalyse (R) 1c. Wat kunnen de gevolgen zijn? (Ernst) 1c. Energieprofiel (E) 2. Risicoscore (Kans * Ernst) 2. Risicoscore (R * E) 3. Beheersmaatregelen 3. Beheersmaatregelen klein (1), matig (2), groot (3) en zeer groot (4). Met de scores voor ernst (E) en kans (K) kun je daarna de risicoscore (E*K) uitrekenen. Hoe hoger de score, des te belangrijker is het om maatregelen te treffen. 3. Beheersmaatregelen Bepaal bij elk risico of de betreffende oorzaak geëlimineerd, beheerst of geaccepteerd moet worden. Formuleer bij elke oorzaak die geëlimineerd of beheerst dient te worden een maatregel om het risico te voorkomen of te Risicoanalyse verminderen. Probeer zoveel mogelijk maatregelen te bedenken. Vervolgens 1a. Wat kan er mis gaan? dient hieruit een keuze te worden gemaakt door bijvoorbeeld de voor- en nadelen Maak een lijst met alle dingen die fout kunnen gaan. Denk aan risico’s gezien vanuit van elke maatregel te beschrijven. Vermoedelijk kunnen niet alle maatregelen de medewerker, organisatie, klant of leverancier. tegelijkertijd worden opgepakt. Het kan handig zijn om een prioritering te maken. 6 Voortgangsgesprekken Omgevingsanalyse In een omgevingsanalyse breng je alle actoren (personen/instanties) in beeld, inclusief de relevantie voor het programma en de houding ten opzichte van het Houd de vinger aan de pols! De voortgang van een programma wordt voortdurend programma. in gevaar gebracht door interne en externe factoren. Het is daarom belangrijk dat voortdurend de voortgang van het programma als geheel en de verschillende 1a. Wie zijn de actoren? inspanningen afzonderlijk in de gaten worden gehouden en risico’s in kaart worden Stel een lijst op van belanghebbenden van het programma. Doe dit zoveel mogelijk gebracht. op basis van individuele personen. Cluster de belanghebbenden daarna in rollen, Een voorbeeld van een voortgangs­rapportage voor de verschillende inspanningen bijvoorbeeld aansturing, samenwerking, uitvoering en gebruikers. (projecten en activiteiten) is gegeven in bijlage 5. Puntsgewijs wordt de voortgang 1b. Relevantieanalyse van de inspanning aangegeven. Nadrukkelijk dienen de risico’s en de kansen te Geef van elke betrokkene aan hoe belangrijk hij of zij is voor het programma. Kies worden benoemd alsmede de bijbehorende acties om deze risico’s te vermijden of uit vier categorieën: niet belangrijk (1), neutraal (2), belangrijk (3) en zeer belangrijk te reduceren en de kansen te benutten. Onderaan de rapportage kunnen de drie (4). Geef tevens aan waarom iemand al dan niet belangrijk is voor het programma. aspecten van de duivelsdriehoek visueel worden weergegeven in de kleuren groen, Dit kun je doen door naar de bijdrage aan het programma te kijken. oranje en rood. De duivelsdriehoek is een managementbegrip dat wijst op het spanningsveld tussen geld, kwaliteit en tijd. Meer kwaliteit betekent dat het project 1c. Energieprofiel of de activiteit langer gaat duren en/of meer gaat kosten. Moet het voor minder Beschrijf voor elke betrokkene of deze positief of negatief staat ten aanzien van het geld, dan gaat dat veelal ten koste van de kwaliteit en/of de doorlooptijd. Groen programma. Kies uit de volgende vier opties: positief/ondersteunend (1), neutraal betekent op schema, niks aan de hand, gewoon doorgaan. Oranje betekent loopt (2), kritisch (3) negatief/ tegenwerkend (4) en onbekend (0). Geef tevens aan achter, opletten, vinger aan de pols. Rood betekent serieus probleem, helemaal waarom iemand positief of negatief tegenover het programma staat. Verwacht je mis, tegenmaatregelen zijn nodig. Bij codering oranje en rood is toelichting in de dat ze de inhoud van het programma steunen? Welke belangen spelen hierbij een voorgangsrapportage vereist. rol? Hoe is de relatie met de programmamanager? 2. Risicoscore Met de scores voor relevantie (R) en energie (E) kun je daarna de risicoscore (R*E) uitrekenen. Hoe hoger de score, des te belangrijker is het om maatregelen te treffen. 3. Beheersmaatregelen Formuleer bij elk risico een maatregel om het risico te voorkomen of te verminderen. De reden achter de score voor relevantie en energie geeft de richting van de beheersmaatregel aan. Maak een prioritering van maatregelen op grond van de risicoscore. 7 2.5. Bezint voor je begint Geraadpleegde literatuur Voordat een programma wordt gestart is het raadzaam te toetsen of aan Bos J, Loon van AJ, Licht H. Programmatisch creëren. Schiedam: Scriptum, 2013. de belangrijkste voorwaarden om te beginnen is voldaan (starttoets). De volgende zeven vragen dienen positief te worden beantwoord: Is de aanleiding Helden GJ van, Jansen EH. Prestatiemeting bij gemeenten: pleidooi voor een breed en context van het programma duidelijk? Zijn de programmadoelen helder effectiviteitsbegrip. Overheidsmanagement 1996; 9(1): 2-8. beschreven? Is er een duidelijke eerste Doelen-Inspanningen-Netwerk (DIN)? Is de programmaorganisatie goed beschreven? Zijn verantwoordelijkheden Jansen P. Prestatiemeting in de particuliere non-profitsector: een voorbeeld uit (en bevoegdheden) van de stuurgroep (programmateam) goed beschreven? de humanitaire hulpverlening. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie Is er een goede risicoanalyse en/of omgevingsanalyse gemaakt en zijn de 2003; 3: 100-108. beheersmaatregelen verwerkt in het programmaplan? Is de inhoud en frequentie van de voortgangs­rapportage voor de inspanningen duidelijk? Prevaas B. De programmamanager: het belang van een helder profiel. Amersfoort/ Den Haag: Twynstra Gudde, 2008. In bijlage 6 staan veelvoorkomende valkuilen die de programmamanager dient te vermijden. Tak T van der. Programma’s moeten passen: aandacht voor stijl, cultuur en werkwijze van organisatie. Projectie 2006; 4: 31-35. Vandermeulen LJR, Beldman A, Kwartel AJJ van der. Productiviteitswinst in de zorg: who gets what, when and how? Utrecht: Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport, 2012. Wijnen G, Tak T van der. Programmamanagement: sturen op samenhang. Alphen aan den Rijn: Kluwer, 2006. 8 Bijlage 1. Doelen-Inspanningen-Netwerk ER-doelen Meer bewegen Minder overgewicht Gezonder eten SMART-doelen Inspanningen Sporten bij een sportvereniging (% up) Jeugdsportpas Sporten op school (% up) Jeugdsportwijzer Sporten in de vrije tijd (% up) Jump-in Buiten spelen (% up) Topscore/DOiT Fietsen of lopen van/naar school (% up) PLAYcourts Beeldschermgebruik (% down) PLAYgrounds Overgewicht (% down) MEND Dagelijks ontbijten (% up) Verkeerslinten Groenteconsumptie (% up) Voor je het weet zijn ze groOt Fruitconsumptie (% up) Fun Families Frisdrankconsumptie (% down) Schoolgruiten plus Zoete en vette tussendoortjes (% down) Gezonde Schoolkantine Water drinken (% up) Water uit de Kraan 9 Bijlage 2. Dashboard Jeugdsportpas Jeugdsportwijzer Jump-in Topscore/DOiT PLAYcourts PLAYgrounds Gratis introductielessen Overzicht regionaal sportaanbod Gymles door vakleerkracht DOiT lessen Cruyff Courts Structurering schoolplein Sportpaswijzer Link naar Sportpaswijzer MRT Sportinterview Krajicek Playgrounds Buitenspeelrooster Link naar Jeugdsportwijzer . Sportinterview Naschools sportaanbod Inrichting parken en pleinen Hotspotsysteem . . Gymzaal volgens KVLO-normen . Schoolgruiten plus Leensysteem losse materialen MEND Verkeerslinten Kennismakingslessen sport . Gruitmoment Ondersteunende gymlessen Toeleiden Vrije fietspaden van/naar school Lessen over bewegen Fun Families Gezond voedingsbeleid Participatie docenten Beoordelen Fietsrekken bij de school Oudervoorlichting Interactief theater Lessen over gezond eten Participatie ouders Meten en wegen Oudervoorlichting Voor je het weet zijn ze groOt Maandelijkse nieuwsbrief Oudervoorlichting Maandthema’s . . Interactief theater . . Gezonde Schoolkantine Water uit de Kraan . Begeleiding opvoedadviseur . . Gezond kantine aanbod Waterpunten . Ondersteunende materialen . . Lessen over gezond eten Lessen over water drinken . . . . . Oudervoorlichting . . . . . . . . . . . 10 Bijlage 3. Risicoanalyse Gebeurtenis Oorzaak (kans) Gevolg (ernst) Risicoscore Prijsverhogingen zijn Overschrijding van het Kans = hoog (3) niet doorberekend in de beschikbare budget Ernst = matig (2) begroting (hoog). (matig). Risicoscore = 6 Webapplicatie werkt Verouderde server Werkproces valt stil (zeer niet. (hoog). groot). Offerte materialen valt hoger uit dan begroot. Kans: laag (1), medium (2), hoog (3), zeer hoog (4) Ernst: klein (1), matig (2), groot (3), zeer groot (4) Kans=hoog (3) Ernst=zeer groot (4) Risicoscore=12 11 Beheersmaatregelen In een vroeg stadium contact opnemen met de leverancier en vragen naar indexering. Nieuwe server aanschaffen. Back-up op een andere server installeren. Bijlage 4. Omgevingsanalyse Actor (rol) Relevantie (reden) Energie (reden) Risicoscore Beheersmaatregelen Positief (inzicht in de Gemeente (sponsor). Zeer belangrijk gezondheidstoestand R = zeer belangrijk (4) Tevreden houden door regelmatig (taakstellend budget van kinderen in de stad E = positief (1) terugkoppeling van de voortgang en de voor de JGM) geeft aanknopings­ Risicoscore = 4 resultaten. punten voor beleid). Assistenten JGZ (uitvoering) Neutraal (tijds­investering voor verzenden vragen­ lijsten). Kritisch (werkdruk gaat omhoog). R = neutraal (2) E = kritisch (3) Risicoscore = 6 Relevantie: niet belangrijk (1), neutraal (2), belangrijk (3), zeer belangrijk (4) Energie: positief/ondersteunend (1), neutraal (2), kritisch (3), negatief/tegenwerkend (4), onbekend (0) 12 Duidelijk werkinstructies geven, zodat efficiënt werken mogelijk is. Bijlage 5. Voortgangsrapportage projecten en activiteiten Titel: Startdatum: Voortgangsstatus: • • • • • • • • • • Risico’s : • • Acties: • • Kansen: • • Acties: • • Opmerkingen: • • • Status in beeld (duivelsdriehoek): Planning Kwaliteit Financiën Peildatum: Einddatum: Groen / Oranje / Rood Niets aan de hand / Op schema Opletten / Loopt achter Serieus probleem 13 Bijlage 6. Valkuilen Colofon • De DIN is niet met instemming van alle betrokkenen vastgesteld, waardoor UitgaveGGD Amsterdam medewerkers alleen lippendienst leveren of hindermacht mobiliseren. • Aan het lopende programma worden steeds maar weer nieuwe doelen Cluster Epidemiologie & Gezondheidsbevordering 2014 toegevoegd, waardoor het programma aan focus verliest. • ER-doelen worden niet opgedeeld in SMART-doelen, waardoor sturing niet goed mogelijk is. Tekst Marcel F. van der Wal Vormgeving Sjoukje Mos • De programmamanager wil uit angst voor gezichtsverlies doorgaan, terwijl het draagvlak over de inhoud is verdwenen. Hierdoor ontstaat een bodem voor conflicten en frustraties. ISBN978-90-5348-218-6 • De programmamanager stuurt louter op basis van sanctiemacht, waardoor medewerkers niet worden geïnspireerd en hun kwaliteiten niet optimaal zullen inzetten. 14