Beschrijving van de pharyngeale tandvorm bij enkele endemische cichliden van het Tanganyikameer (Teleostei, Cichlidae) Promotor: Prof. Dr. A. Huysseune Copromotor: Dr. E. Verheyen (KBIN, Brussel) Begeleiding: Drs. K. Wautier De familie van de prachtbaarzen (Cichlidae) wordt gekenmerkt door een sterke radiatie in de grote meren van Afrika. Zo herbergt het Tanganyikameer een reeks endemen, zoals de soorten van het tribus Eretmodini (3 genera, 4 soorten). De verschillende taxa worden gekarakteriseerd door de vorm van de orale tanden. De pharyngeale tandvorm is daarentegen bij deze taxa tot op heden niet beschreven (net zo min als bij vele ander soorten Cichlidae). Aansluitend met lopend onderzoek over de orale tandvorm bij de Eretmodini zal de student(e) een kwalitatieve en kwantitatieve beschrijving dienen te maken van de vorm van de pharyngeale tanden, in eerste instantie bij de algenschrapende soort Eretmodus cyanostictus. De tanden zullen geobserveerd worden door middel van ophelderingen en camera lucida tekeningen, en hun vorm zal geanalyseerd worden hetzij aan de hand van een elliptische fourier analyse, hetzij door middel van een set biometrische maten. Deze gegevens zullen desgevallend worden aangevuld met REM-opnames. Er zal bovendien een vergelijking gemaakt worden met de pharyngeale tandvorm bij andere Eretmodini (een andere algenschrapende soort, en een insectenetende soort). Aangezien de evolutieve verwantschappen van de Eretmodini, dankzij recent mtDNA onderzoek, goed gekend zijn, kan dit scriptieonderzoek ons mogelijk veel leren over de evolutie van morfologische kenmerken. Tropische zeevissen van Tahiti: een vergelijkende studie van het larvale en adulte gebit Promotor: Prof. Dr. A. Huysseune Begeleiding: Drs. K. Wautier, Prof. Dr. A. Huysseune Het gebit bij beenvissen vertoont een zeer grote diversiteit. Niet alleen het aantal tanden varieert sterk naargelang het beschouwde taxon, maar ook hun positie, grootte, vorm en structuur. Deze diversiteit komt vooral tot uiting in het adulte gebit. Tanden in het larvale gebit lijken daarentegen een veel grotere structurele gelijkvormigheid te vertonen dan tot nu toe bekend is. Het is mogelijk dat dit de plesiomorfe tandstructuur voor beenvissen weergeeft. De bedoeling van deze scriptie is argumenten te verzamelen die deze hypothese ondersteunen of verwerpen. Aan de hand van de studie van lichtmicroscopische coupes en van opgehelderd materiaal, eventueel aangevuld door andere technieken (microradiografie, elektronenmicroscopie en 3D-reconstructies), zal een vergelijking gemaakt worden van de vorm en structuur van larvale tanden enerzijds en juveniele of (sub)adulte tanden anderzijds bij een aantal uiteenlopende vertegenwoordigers van beenvissen. Dankzij een samenwerkingsverband tussen onze onderzoeksgroep, het ‘Laboratoire d’Anatomie comparée’ (Université Paris 7) en het marien onderzoekscentrum op Tahiti, beschikken we over larvaal en adult materiaal van een aantal mariene soorten die omwille van hun bijzonder gebit aantrekkelijk zijn voor vergelijkende doeleinden. Daarnaast staat vergelijkingsmateriaal ter beschikking van verschillende zoetwatervertegenwoordigers binnen de Osteichthyes. De resultaten van dit vergelijkend onderzoek kunnen belangrijke implicaties hebben i.v.m. de evolutieve interpretatie van tanden en de weefsels waaruit ze samengesteld zijn (dentine, glazuur). Het verlies van orale tanden bij de zebravis (Danio rerio): een in vitro studie Promotor: Prof. Dr. A. Huysseune Begeleiding: Prof. Dr. A. Huysseune De zebravis is reeds een twintigtal jaar een zeer gegeerd model voor genetische, moleculair-biologische en ontwikkelingsbiologische studies van vertebraten. De zebravis heeft, net als andere karperachtigen, geen tanden op de orale kaken (d.w.z. de boven- of onderkaak), doch wel op de zogenaamde keelkaken. Het is niet bekend hoe, in de evolutie, de orale tanden bij karperachtigen zijn verdwenen. Lopend onderzoek heeft aangetoond dat men in orgaanculturen (d.w.z., in vitro) de vorming van nieuwe tandkiemen bij zebravissen kan stimuleren. In deze scriptie zullen met behulp van orgaanculturen huidige hypothesen omtrent de vorming van nieuwe tandkiemen getoetst worden, en zal door gebruik te maken van weefselrecombinanten (waarbij weefsel tussen orale en keelkaken uitgewisseld wordt) nagegaan worden of tandkiemen geïnduceerd kunnen worden op de orale kaken, waar tanden normaal niet voorkomen. Zulke benadering kan ons veel leren over de manier waarop tanden mogelijkerwijze verloren zijn gegaan tijdens de evolutie. De scriptie omvat twee luiken: (1) een experimenteel gedeelte, waarbij de student(e) zelf in vitro culturen moet opstarten en onderhouden van orale en keelkaken, en recombinanten van beide, en (2) een morfologisch-beschrijvend gedeelte, waarbij reeds beschikbare en nog te maken coupereeksen moeten bestudeerd worden (lichtmicroscpisch onderzoek). Het maken van weefselrecombinanten en het in vitro kweken vergt nauwgezette handelingen en de student(e) moet zich derhalve bij voorkeur tot dergelijke fijne manipulaties aangetrokken voelen. Ontwikkeling van vervangingstanden bij de zebravis (Danio rerio): een experimentele, in vivo studie Promotor: Prof. Dr. A. Huysseune Begeleiding: Prof. Dr. A. Huysseune Net als de meeste andere koudbloedige vertebraten bezit de zebravis (Danio rerio) een gebit waarin de tanden voortdurend door nieuwe tanden vervangen worden. De ontwikkeling van zulke vervangingstand start wanneer een epitheliale streng uit het gereduceerde emailepitheel van een functionele tand groeit. Eén van de doelstellingen van het onderzoek dat op dit ogenblik in de onderzoeksgroep loopt m.b.t. het gebit van de zebravis, is te achterhalen welke factoren een rol spelen bij dergelijke ‘aftakking’. Aangezien het proces een zekere gelijkenis vertoont met het vertakken (het zogenaamde ‘branching’) van epitheliale invaginaties tijdens de vorming van klieren (speekselklieren b.v.), zal gepoogd worden om, door in vivo applicatie van inhibitors van ‘branching’, het ontstaan van nieuwe tandkiemen te verhinderen. De resultaten van zulke experimenten kunnen ons helpen te begrijpen hoe herhaalde tandvorming mogelijk is (en, op langere termijn: waarom zoogdieren dit vermogen verloren hebben). Het werk houdt concreet in: de kweek van zebravissen; de in vivo applicatie van bepaalde agentia, het verwerken van het proefmateriaal tot coupes, en de studie van de coupes aan de hand van lichtmicroscopie. Onderwerp voor 1 à 2 studenten Vergelijking van de ontwikkeling van het dentale bij de zebravis (Danio rerio) en een cichlide aan de hand van in situ hybridisatie Promotor: Prof. Dr. A. Huysseune Begeleiding: Drs. L. Verreijdt De onderzoeksgroep spitst zich in haar studies toe op de ontwikkelingsbiologie van vertebraten, en in het bijzonder de ontwikkeling van schedelbeenderen en gebitselementen bij enkele modelorganismen. Tot nu toe lag het accent vooral op morfologische en histologische studies, doch recent wordt er ook gebruik gemaakt van meer moleculaire technieken, b.v. voor het opsporen van de expressie van sommige ontwikkelingsgenen. Het hier voorgestelde onderzoek wil een vergelijking maken tussen de ontwikkeling van het dentale (dekbeen in de onderkaak) bij de zebravis (Danio rerio) enerzijds en bij een cichlide (b.v. Hemichromis bimaculatus) anderzijds. Zebravissen hebben zoals andere karperachtigen het vermogen verloren om tanden te vormen op het dentale en men kan verwachten dat de temporele expressie van een aantal belangrijke ontwikkelingsgenen verschillend is bij deze twee organismen. Het werk omvat het gebruik van vele verschillende technieken. Zo zal je gedurende de thesis vertrouwd gemaakt worden met de kweek van verschillende Teleostei, zal je zelf de volledige procedure van inbedden en snijden uitvoeren (fixeren, ontkalken, inbedden in cryomount of paraffine, cryocoupes of paraffinecoupes vervaardigen). Op de bekomen coupes worden in situ hybridisaties uitgevoerd, waarbij je technieken zoals heat-schock transformatie, in vitro transcriptie en in situ hybridisatie op coupe zal aanleren. Resultaten worden geïnterpreteerd aan de hand van lichtmicroscopie om de verschillen in genexpressie vast te stellen tussen beide modelorganismen.