Eindexamen biologie compex havo 2008-I havovwo.nl Tenzij anders vermeld, is er sprake van normale situaties en gezonde organismen. Nieuwe appels! Zo af en toe zie je hem in de winkel, maar hij zou er al veel langer moeten liggen, de Santana, een gloednieuw appelras, glanzend rood, zoetzuur, lekker bros en sappig. Milieuvriendelijk bovendien, want de Santana kan beter tegen schurft, een veel voorkomende appelziekte, en hoeft daarom veel minder bespoten te worden dan de nu gangbare rassen. De Santana is een appel die verkregen is door bepaalde appelrassen met elkaar te kruisen. Er is hierbij geprobeerd om de gunstige eigenschappen van de verschillende rassen te combineren in een nieuw ras (zie onderstaande afbeelding). Het duurt ongeveer 20 jaar voor een nieuw ras klaar is voor de markt. Golden Delicious Starking Delicious Idared 1955 Purdue Rutgers Ind. 1955 Priscilla Elstar 1978 1975 1972 Santana 2006 Eerst worden de ‘ouders’ gekruist, daarna wordt jaar na jaar geselecteerd in proeftuinen. Als de planten daarna zijn uitgezet bij de telers, kost het nog enkele jaren voor de eerste appels op de markt kunnen worden geïntroduceerd. 1p 1p 1 2 Geef de naam van het proces waarbij door middel van kruisingen en selectie nieuwe rassen gekweekt worden. Als uiteindelijk een nieuw appelras is verkregen, vermeerdert men de planten door middel van enten. Hierbij laat men een loot of takje van het gewenste appelras groeien op een stam van een ander appelras. Een voordeel is de tijdwinst die ermee behaald wordt. Om welke andere reden is het noodzakelijk om bij het vermeerderen van een nieuw appelras te kiezen voor een ongeslachtelijke manier van voortplanten? ▬ www.havovwo.nl -1- www.examen-cd.nl ▬ Eindexamen biologie compex havo 2008-I havovwo.nl 3p 2p 3 4 Net vóór de introductie van de Santana ontdekte men dat de appel leed aan ‘inwendig bruin’. Aan de buitenkant was niets te zien, maar van binnen is één op de vijf appels bruin. Wat er is misgegaan is nog niet duidelijk. Mogelijk is er iets misgegaan met het handhaven van de vochtigheidsgraad tijdens het bewaren. Je gaat onderzoeken of de vochtigheidsgraad tijdens het bewaren de oorzaak is van het inwendig bruin. Je hebt de beschikking over veel kisten Santana appels die allemaal op hetzelfde tijdstip geplukt zijn maar niet allemaal even rijp zijn. Je kunt aan de buitenkant niet zien hoe rijp de appels zijn. Beschrijf een proefopzet waarmee je onderzoekt of de vochtigheidsgraad tijdens het bewaren iets te maken heeft met inwendig bruin bij de appels. Een gewenste eigenschap voor een nieuw appelras is resistentie tegen de schimmel Venturia inaequalis, die schurft veroorzaakt. Eén van de manieren om een resistent appelras te verkrijgen is door een kruising uit te voeren van de “nieuwe appel” met de wilde appel die van nature resistent is tegen de schurft. De boompjes die hieruit ontstaan, zijn allemaal resistent. De op deze manier verkregen resistentie wordt veroorzaakt door één gen. − Is het gen voor de hier beschreven eigenschap ‘resistentie tegen schurft’ dominant of recessief? − Heeft de bij deze kruising gebruikte wilde appelboom een homo- of heterozygoot genotype met betrekking tot het resistentiegen? A B C D 2p 5 het gen voor de eigenschap ‘resistentie tegen schurft’ is het genotype van de wilde appelboom is dominant dominant recessief recessief heterozygoot homozygoot heterozygoot homozygoot Met behulp van DNA-analyse kan men van een zaailing al gedeeltelijk bepalen welke eigenschappen boom en appel zullen hebben. Hierbij onderzoekt men onder andere of het appelzuurgen aanwezig is. Appelzuur is erg belangrijk voor de smaak van de appel, het ontbreken hiervan maakt hem eigenlijk oneetbaar. Over het appelzuurgen worden twee beweringen gedaan: 1 Het appelzuurgen codeert voor een enzym dat betrokken is bij de aanmaak van appelzuur; 2 Het appelzuurgen komt voor in blaadjes van de appelboom. Welk van deze bewering is of welke beweringen zijn juist? A geen van beide beweringen B alleen bewering 1 C alleen bewering 2 D zowel bewering 1 als bewering 2 ▬ www.havovwo.nl -2- www.examen-cd.nl ▬ Eindexamen biologie compex havo 2008-I havovwo.nl Het witte goud Mei en juni zijn de maanden van de asperge. Vooral op de zandgronden in het noorden van Limburg worden grote hoeveelheden gekweekt. De aspergeplant behoort tot de leliefamilie. Het is een meerjarige plant met een wortelstok waaraan wortels en knoppen zitten. In het voorjaar lopen de knoppen uit om stengels te vormen: asperges. Voordat deze witte stengels boven de grond komen worden ze geoogst. De asperge wordt met de hand uitgegraven en net boven de wortelstok doorgestoken. oogsttijd Na het eten van asperges kan de urine een heel typische geur hebben. Sommige mensen omschrijven de geur als die van rotte kool, anderen als die van zwavelachtige damp of groentesoep. Aangetoond is dat ‘aspergeplas’ zijn geur dankt aan een groep van zes zwavelverbindingen. Deze zwavelverbindingen ontstaan uit asparagusinezuur dat in asperges voorkomt en zelf reukloos is. Het is nog niet bekend wanneer deze zwavelverbindingen ontstaan, vóór of na het bereiken van de blaas. 2p 1p 6 7 Niet iedereen blijkt ‘aspergeplas’ te kunnen produceren. Uit onderzoeken is gebleken dat ongeveer 75% van de mensen hiertoe in staat is en 25% niet. Voor dit verschijnsel gelden twee hypotheses: 1 Niet-produceerders missen de enzymen om asparagusinezuur om te zetten; de geurstoffen worden door hen niet gemaakt; 2 Bij niet-produceerders wordt het asparagusinezuur niet door de dunne darmwand in het bloed opgenomen. Bij de tweede hypothese wordt verondersteld dat het asparagusinezuur bij produceerders van de aspergeplas op een bepaalde manier vanuit de dunne darm in het bloed wordt opgenomen. Via welk transportmechanisme gaat dat? A actief transport B diffusie C osmose Het blijkt dat vrouwen die geen aspergeplas kunnen produceren dit soms wel doen tijdens een zwangerschap, als hun ongeboren kind de benodigde zwavelverbindingen produceert. Leg uit welke van de twee voorgaande hypotheses door dit gegeven afvalt. ▬ www.havovwo.nl -3- www.examen-cd.nl ▬ Eindexamen biologie compex havo 2008-I havovwo.nl 3p 8 Onderzoekers denken dat slechts 25% van de mensen tot het betrouwbaar herkennen van de geur in staat is. Twee leerlingen willen voor hun profielwerkstuk onderzoeken wie in hun klas in staat is om aspergeplas te produceren en wie in staat is om dit te ruiken. Ze beginnen de proef door iedereen een kop aspergesoep en vervolgens 400 gram asperges te laten eten. Na enige tijd produceert iedereen een urinemonster in een afsluitbaar potje. Alle leerlingen moeten vervolgens ieder urinemonster beoordelen op geur: wel of geen aspergeplas. De klas bestaat uit 28 leerlingen. Er wordt dus 28 x 28 = 784 keer een test uitgevoerd. − Bij hoeveel van deze 784 testen wordt naar verwachting een aspergeplas geconstateerd? − Leg je antwoord uit. ▬ www.havovwo.nl -4- www.examen-cd.nl ▬ Eindexamen biologie compex havo 2008-I havovwo.nl Trombose Jaarlijks belanden zo’n 50.000 Nederlanders bij een arts met gezwollen, rode en pijnlijke enkels of benen. Deze klachten zijn voor de arts voldoende aanleiding voor een voorzichtige diagnose ‘beentrombose’. Een bloedpropje verstoort de bloeddoorstroming en veroorzaakt bovenstaande klachten. Als zo’n bloedstolsel los raakt en de longen bereikt, is er sprake van longembolie. Dit kan dodelijk zijn. Het probleem voor de arts is dat de symptomen voor trombose a-specifiek zijn. In het geval van beentrombose wil dat zeggen dat dezelfde klachten ook veroorzaakt kunnen worden door een spierblessure, een ontsteking of een botbreuk. Gaat men een patiënt behandelen met antistollingsfactoren terwijl hij helemaal geen trombose heeft, dan kunnen inwendige bloedingen ontstaan. Het is dus belangrijk om snel en betrouwbaar de juiste diagnose te stellen. 2p 2p 9 10 Een arts vermoedt een trombose in het rechter onderbeen, met gevaar voor longembolie. Welke bloedvaten en welke delen van het hart zal een bloedpropje via de kortste weg achtereenvolgens doorlopen, voordat dan longembolie ontstaat? Het ontstaan van een bloedstolsel is het gevolg van een aantal opeenvolgende chemische reacties, waarbij uiteindelijk fibrinogeen omgezet wordt in fibrine. Waar bevinden zich stoffen die noodzakelijk zijn om fibrine te laten ontstaan? A alleen in de bloedplaatjes B alleen in de rode bloedcellen C alleen in het bloedplasma D in de bloedplaatjes en in de rode bloedcellen E in de bloedplaatjes en in het bloedplasma F in de bloedplaatjes, in de rode bloedcellen en in het bloedplasma Een bloedstolsel verdwijnt na verloop van tijd. Dit wordt fibrinolyse genoemd. Bij dit langzaam ‘oplossen’ van het bloedstolsel komt een stof vrij, die D-dimeer heet. Deze stof kan ook gebruikt worden om bij patiënten waarbij men trombose vermoedt, vast te stellen of zij daadwerkelijk aan trombose lijden. Dit noemt men de D-dimeertest. Men heeft antistoffen kunnen isoleren uit dieren voor wie D-dimeer een antigeen is. Deze antistoffen worden op latex bolletjes gebracht. Er is een immunologische reactie mogelijk tussen de D-dimeermoleculen uit het bloed van een mens en deze antistofmoleculen die aan de latex bolletjes gehecht zijn. Het gevolg is dat er een antigeen-antistof-complex ontstaat (zie de afbeelding op pagina 7). ▬ www.havovwo.nl -5- www.examen-cd.nl ▬ Eindexamen biologie compex havo 2008-I havovwo.nl immunologische reactie antigeen (D-dimeer) 2p 11 latexgebonden antistof antigeen-antistof-complex De vorming van dit complex toont de aanwezigheid van het D-dimeermolecuul aan. Welk van de onderstaande grafieken geeft de relatie tussen de hoeveelheid Ddimeermoleculen en de hoeveelheid moleculen van het antigeen-antistofcomplex (A-A-complex) bij een overmaat aan latexgebonden antistof, juist weer? 1 concentratie A-A-complex 2 concentratie A-A-complex concentratie D-dimeermoleculen concentratie D-dimeermoleculen 3 concentratie A-A-complex 4 concentratie A-A-complex concentratie D-dimeermoleculen A B C D grafiek grafiek grafiek grafiek ▬ www.havovwo.nl concentratie D-dimeermoleculen 1 2 3 4 -6- www.examen-cd.nl ▬ Eindexamen biologie compex havo 2008-I havovwo.nl 2p 12 Als bij iemand suiker in de urine aangetroffen wordt, kan dit een aanwijzing zijn dat die persoon aan suikerziekte lijdt. We zeggen dan dat de aanwezigheid van suiker in de urine een positief voorspellende waarde heeft. De D-dimeertest werkt volgens het omgekeerde principe. D-dimeer is een stof die namelijk altijd in het bloed voorkomt. Een verhoging van het D-dimeergehalte hoeft echter niet alleen veroorzaakt te worden door trombose. Ook bij zwangerschap en kanker is het D-dimeergehalte verhoogd. De D-dimeertest heeft dus een negatief voorspellende waarde. Volgens de huidige gegevens ligt die waarde met betrekking tot trombose tussen de 95% en de 100%. Wat wordt met een negatief voorspellende waarde van de D-dimeertest bedoeld? A Als men bij een groot aantal personen een verhoogd D-dimeergehalte aantoont, weet men dat 95% à 100% van deze personen daadwerkelijk trombose heeft. B Als men bij een groot aantal personen een verhoogd D-dimeergehalte aantoont, weet men dat maximaal 5% van deze personen daadwerkelijk trombose heeft. C Als men bij een groot aantal personen géén verhoogd D-dimeergehalte aantoont, weet men dat 95% à 100% van deze personen géén trombose heeft. D Als men bij een groot aantal personen géén verhoogd D-dimeergehalte aantoont, weet men dat maximaal 5% van deze personen géén trombose heeft. ▬ www.havovwo.nl -7- www.examen-cd.nl ▬ Eindexamen biologie compex havo 2008-I havovwo.nl Maden in het ziekenhuis Het komt nogal eens voor dat grote huidwonden slecht genezen. Afgestorven weefsel remt de heling en kan zelfs zeer schadelijk zijn. De bacteriën in het afgestorven weefsel produceren toxines die het gezonde weefsel binnendringen. Amputatie kan dan noodzakelijk zijn. Tot voor kort was de enige remedie bestrijding met antibiotica en verwijderen van afgestorven weefsel. Door de opkomst van antibiotica-resistente bacteriestammen en de schade aan het gezonde weefsel bij chirurgische ingrepen heeft men teruggegrepen op een oude techniek: behandeling met maden. Maden zijn larven van vliegen, die veel voedsel nodig hebben. De made van de Vleesvlieg (Lucilia sericata) is gespecialiseerd in dood organisch materiaal als voedsel. In een aantal ziekenhuizen gebruikt men speciaal gekweekte steriele maden bij lastige wonden. Het speeksel van deze maden lost het dode weefsel op (het levende niet), waarna de maden het gevormde mengsel (inclusief bacteriën) opzuigen. 1p 13 Leg uit hoe, door het gebruik van antibiotica, de bacteriestammen die resistent zijn voor antibiotica, de overhand hebben genomen. 2p 14 Welke van de onderstaande vier stoffen zijn zeker in het speeksel van de maden te vinden? A antibiotica B enzymen C hormonen D vitaminen 1p 15 In de gebruiksaanwijzing die bij de behandeling met maden wordt verstrekt, staat dat bepaalde factoren van het wondmilieu tot een lagere effectiviteit van de madentherapie kunnen leiden. Genoemd wordt onder andere een verminderde luchtcirculatie door een te strak of te dik verband. Leg uit dat de effectiviteit van de behandeling daardoor lager wordt. ▬ www.havovwo.nl -8- www.examen-cd.nl ▬ Eindexamen biologie compex havo 2008-I havovwo.nl Japanse oesters De Japanse oester is bewust geïntroduceerd in de Oosterschelde. In de strenge winter van 1963 stierf de platte Zeeuwse oester bijna uit. Op advies van het RIVO (Rijks Instituut voor Visserij Onderzoek) werd de Japanse oester als alternatief binnengehaald. Aanvankelijk dacht men dat de Japanse oester zich niet in de koude wateren zou voortplanten. Toch werden in 1976 de eerste broedjes, larven van de oester, aangetroffen. Na die tijd is het aantal Japanse oesters alleen maar toegenomen. Met behulp van luchtfoto’s is bepaald hoe groot het oppervlak is dat door de Japanse oester wordt bedekt (zie onderstaande tabel). jaartal oppervlakte bedekt door 2 Japanse oesters (in m ) 4 1970 0 x 10 1980 50 x 10 1990 300 x 10 2000 600 x 10 4 4 4 In de Oosterschelde heerste een evenwicht tussen algen en mosselen. Sinds 1998 is dit aan het veranderen. Misschien speelt de nieuwkomer daarin een kwalijke rol. De Japanse oester is groot en eet ongeveer een derde van de algenpopulatie in de Oosterschelde op. De vrees is verder dat de Japanse oesters de larven van mosselen opeten. 2p 16 2p 17 In bovenstaande tabel staan de oppervlaktes die bedekt zijn door Japanse oesters. Voldoende voedsel is één van de factoren die deze groei mogelijk maakt. Noem nog twee biotische factoren die invloed kunnen hebben op deze toename van de Japanse oester. Welke twee relaties tussen de mossel en de Japanse oester worden in de tekst beschreven? A competitie en parasitisme B competitie en predatie C mutualisme en parasitisme D mutualisme en predatie ▬ www.havovwo.nl -9- www.examen-cd.nl ▬ Eindexamen biologie compex havo 2008-I havovwo.nl 2p 1p 18 19 Andere organismen in de Oosterschelde die gevaar lopen zijn onder andere de scholekster en de eidereend. Deze vogels leven van mosselen, die mogelijk het veld moeten ruimen voor de Japanse oester. De scholekster en de eidereend hebben nog geen truc gevonden om de Japanse oester open te krijgen. Dit in tegenstelling tot de zilvermeeuw. Die laat oesters van grote hoogte op een dijk vallen zodat de oesterschelp breekt. Een tweetal waarnemingen met betrekking tot dit gedrag zijn: 1 Niet alle meeuwen in een populatie vertonen het gedrag; 2 In sommige populaties meeuwen komt dit gedrag helemaal niet voor. Welke van de volgende verklaringen over het ontstaan en de verspreiding van dit gedrag is juist? A Het gedrag is ontstaan door conditionering en verspreid door imitatie. B Het gedrag is ontstaan door conditionering en verspreid door inprenting. C Het gedrag is ontstaan door proefondervindelijk leren en verspreid door imitatie. D Het gedrag is ontstaan door proefondervindelijk leren en verspreid door inprenting. Niet iedereen is pessimistisch over de gevolgen van de groei van de populatie Japanse oesters in de Oosterschelde. Het kan ook zo zijn dat de schelpen van verwilderde Japanse oesters een ondergrond vormen waarop nieuwe soorten zich kunnen vestigen. Desondanks zijn er veel mensen die de introductie van een exotische soort niet steunen. Geef een biologisch argument dat deze mensen kunnen gebruiken om hun standpunt te onderbouwen. ▬ www.havovwo.nl - 10 - www.examen-cd.nl ▬ Eindexamen biologie compex havo 2008-I havovwo.nl Vachtkleur van het konijn Voor de meeste eigenschappen (bijvoorbeeld vachtkleur) geldt dat daarbij sprake is van dominante en recessieve genen. Bij de kleur en de tekening van de vacht van konijnen bestaat een zeer grote variatie. Een deel van deze variatie is het gevolg van het optreden van drie allelen voor vachtkleur. Dat dit het geval is, blijkt onder andere uit het resultaat van kruisingen tussen wildgrijze, brandneus- en albinokonijnen (zie onderstaande afbeelding). P P P F1 F1 F1 F2 F2 F2 kruising: wildtype x brandneus kruising: wildtype x albino kruising: brandneus x albino S T U aantal konijnen in verhouding weergegeven 1p 2p 20 21 Leg uit dat het allel brandneus dominant dan wel recessief is ten opzichte van het allel vachtkleur albino. Men laat een wildgrijs konijn uit de F1 van kruising S paren, met een wildgrijs konijn uit de F 1 van kruising T. Kunnen uit deze paring albinokonijnen ontstaan en zo ja, in welke verhouding ten opzichte van de andere fenotypen? A Ja, in de verhouding 1 brandneus : 1 albino. B Ja, in de verhouding 3 brandneus : 1 albino. C Ja, in de verhouding 1 wildgrijs : 1 albino. D Ja, in de verhouding 3 wildgrijs : 1 albino. E Nee, er ontstaan geen albino konijnen. ▬ www.havovwo.nl - 11 - www.examen-cd.nl ▬ Eindexamen biologie compex havo 2008-I havovwo.nl 2p 2p 22 23 In een bepaalde populatie konijnen komen wildgrijze, brandneus- en albinokonijnen voor. Hoeveel verschillende genotypen voor vachtkleur kunnen in deze populatie voorkomen? A 3 B 4 C 6 D 8 E 9 Niet alle genotypen van brandneuskonijnen uit de F 2 van kruising U zijn gelijk aan dat van brandneuskonijnen uit de F 2 van kruising S. Hoeveel procent van de brandneuskonijnen uit de F 2 van kruising U heeft hetzelfde genotype als de brandneuskonijnen uit de F 2 van kruising S? A 75% B 50% C 33,3% D 25% E 12,5% F 0% Dit was de laatste vraag van het deel waarbij de computer niet wordt gebruikt. ▬ www.havovwo.nl - 12 - www.examen-cd.nl ▬ Eindexamen biologie compex havo 2008-I havovwo.nl De Bonte vliegenvanger komt te laat Veel onderzoekers kijken naar klimaatverandering en de invloed daarvan op verschillende organismen. Christiaan Both van de Rijks Universiteit Groningen heeft onder andere onderzoek gedaan naar de invloed van klimaatverandering op de Bonte vliegenvanger, een klein zangvogeltje. Klik in het openingsscherm op Bonte vliegenvanger. Open het fragment Wordt het stil in het bos? en bekijk en beluister het fragment. 2p 24 2p 25 De eerste spreker in het fragment, Rolf Roos, zegt dat in tegenstelling tot trekvogels, vogels die het hele jaar hier blijven wel reageren op de gesignaleerde veranderingen van het klimaat. Mussen, merels en koolmezen zijn vogels die hier het hele jaar voorkomen. Hoe reageren zij op de veranderingen van het klimaat? A Zij beginnen eerder met nestbouw en het leggen van eieren. B Zij krijgen minder legsels per jaar. C Zij veranderen op den duur in een trekvogel. D Zij verlengen de broedtijd per legsel. Welke hypothese past bij het door Christiaan Both geformuleerde probleem? A Door de klimaatsverandering hebben trekvogels niet genoeg voedsel in de broedperiode. B Door klimaatsverandering blijven trekvogels korter in de landen ten zuiden van de Sahara. C Trekvogels weten niet wanneer het voorjaar in Nederland begint. D Voedseltekort in Afrika leidt tot het vertrekken van de Bonte vliegenvanger. De relaties in de voedselketen blad, rups, vliegenvanger zijn verwerkt in een Powersimmodel. Klik op 〈 rechtsboven in het scherm en open het Powersimmodel Bonte vliegenvanger. 1p 26 In het model kun je de verandering in biomassa volgen van bladeren en rupsen (in kg per ha) en in het aantal Bonte vliegenvangers in een Nederlands bos gedurende vijf jaar. Bonte vliegenvangers komen in april naar Nederland en vertrekken weer aan het eind van juli. Hoe is de aankomst van de Bonte vliegenvangers in het model opgenomen? In het simulatiemodel “Bonte vliegenvanger” gaat men uit van 5 broedparen in een bos van één ha. Dat zijn de 10 vliegenvangers die elk jaar in het bos arriveren. Ook is aangenomen dat aan het eind van het broedseizoen alle vliegenvangers gezamenlijk naar hun overwinteringsgebied vertrekken. Run het programma, door op de startknop ► te drukken. ▬ www.havovwo.nl - 13 - www.examen-cd.nl ▬ Eindexamen biologie compex havo 2008-I havovwo.nl 1p 1p 1p 27 28 29 Het model berekent over een periode van 5 jaar het aantal vliegenvangers dat telkens aan het eind van de maand aanwezig is. Bereken met behulp van de gegevens uit de tabel met welk aantal de populatie aan het eind van het broedseizoen gemiddeld is toegenomen. Elk jaar komen 10 Bonte vliegenvangers in het bos (met een grootte van 1 ha) aan. Er vertrekken er eind juli veel meer. Het volgende jaar komen er weer 10 aan. Geef twee biologische verklaringen voor het feit dat er maar 10 Bonte vliegenvangers terugkomen in dit bos. Je ziet in de tabel dat van maand 4 naar maand 5 de biomassa van de rupsen verandert. Om deze verandering te bereiken hebben de rupsen veel bladeren gegeten. Maar in dezelfde periode neemt de biomassa van de bladeren toch toe. Geef een verklaring voor de stijging van de biomassa van de bladeren ondanks het feit dat de rupsen veel bladeren hebben gegeten. In het videofragment heb je gezien dat een trekvogel als de Bonte vliegenvanger te laat aankomt, nu de lente eerder begint. Door het moment waarop de lente begint aan te passen, kun je dit verlate aankomen in het model nabootsen. Dubbelklik op ‘start lente’ en verander de waarde 2 in 1. Druk op OK. Run het programma, door op de startknop ► te drukken. 2p 30 − − Wat is het gevolg van het eerder beginnen van de lente voor het broedsucces van de Bonte vliegenvanger? Leg met behulp van gegevens uit de tabel uit wat de oorzaak van dit broedsucces is. Christiaan Both heeft voedselrijke en voedselarme bossen bestudeerd. Sluit Powersim zonder de gegevens te bewaren. Bekijk fragment Arme en rijke bossen en open het powersimmodel opnieuw. 2p 31 Stel dat je met het model een arm bos wilt simuleren in plaats van een rijk bos. In welke factoren zou je dan veranderingen moeten aanbrengen? A in eiproductie_vliegenvanger en sterfte_vliegenvanger B in toename_blad en eiproductie_vlinder C in immigratie en emigratie van de vliegenvangers D in verpoppen_rups en vraatkans_rups Sluit Powersim zonder de gegevens te bewaren. Klik op 〈 rechtsboven in het scherm. Je komt terug in het openingsscherm. ▬ www.havovwo.nl - 14 - www.examen-cd.nl ▬ Eindexamen biologie compex havo 2008-I havovwo.nl Fotosynthese bij waterpest Waterpest (Elodea canadensis) is een waterplant met lange vertakte stengels en dunne blaadjes. De stengels en blaadjes bevinden zich volledig onder water. Omdat het plantje zo gemakkelijk te kweken is in bijvoorbeeld een aquariumbakje, wordt het op scholen veel gebruikt als onderzoeksmateriaal. De plant wordt gebruikt voor het bekijken van cellen en onderzoek aan de fotosynthese. Klik in het openingsscherm op Waterpest. In deze simulatie kan de fotosyntheseactiviteit in een proefopstelling worden nagebootst. Onder een lamp staat een bak water met daarin waterpest. Als er fotosynthese plaatsvindt in de blaadjes ontwijken er zuurstofbellen. Het aantal zuurstofbellen per tijdseenheid is een maat voor de fotosyntheseactiviteit in het hele plantje. De knop met i rechtsonder in beeld geeft een scherm met uitleg. Bij het opstarten van het model staat de lichtintensiteit (‘Light Level’) op 2.0, de CO2-concentratie (‘CO2 Level’ ) op 2.0 en er is geen filter (‘colourless’) voor de lamp geplaatst zodat de lichtkleur wit is. De simulatiesnelheid (Speed) staat op 1 (X1). Voer een meting (run) uit door op ‘Start’ te klikken. 1p 32 Bereken het aantal zuurstofbellen per minuut. 1p 33 Wis je meetgegevens door op ‘Clear’ te drukken. De fotosyntheseactiviteit in een waterplant wordt door een groot aantal abiotische factoren beïnvloed. Noteer één van de abiotische factoren die in deze proefopstelling wél van invloed is, maar waarvan met dit model de waarde niet kan worden ingesteld. Stel de snelheid van de simulatie in op 5 (‘Speed X5’). Een leerling voert een onderzoek uit naar het verband tussen de CO2-concentratie van het water en de fotosyntheseactiviteit van waterpest. Hij voert het onderzoek uit bij lichtintensiteit 5.0 en wit licht (colourless). Lees eerst de volgende vraag door en voer vervolgens het onderzoek van deze leerling uit. 3p 34 Noteer de meetwaarden van je onderzoek in de tabel op de uitwerkbijlage. − Verwerk deze gegevens in een diagram. − Benoem de assen. − Neem de meetwaarden over en teken vervolgens een vloeiende lijn die de relatie tussen het CO 2-niveau en de fotosyntheseactiviteit in dit experiment weergeeft. Gebruik hiervoor het millimeterpapier op de uitwerkbijlage. ▬ www.havovwo.nl - 15 - www.examen-cd.nl ▬ Eindexamen biologie compex havo 2008-I havovwo.nl Uitwerkbijlage 34 Tabel: Meting nr. (Run) Hoeveelheid CO 2 (CO2 Level) Fotosynthese-activiteit in aantal zuurstofbellen (count) Grafiek: ▬ www.havovwo.nl - 16 - www.examen-cd.nl ▬ Eindexamen biologie compex havo 2008-I havovwo.nl 2p 2p 35 36 Wis je meetgegevens door op ‘Clear’ te drukken. Als de lichtbron uitgeschakeld is, vinden er in de bladeren van het waterpestblaadje nog verschillende andere stofwisselingsprocessen plaats. Enkele stofwisselingsprocessen zijn: 1 voortgezette assimilatie; 2 dissimilatie; 3 eiwitsynthese. Welke van deze processen kunnen in het donker door waterpest worden uitgevoerd? A alleen proces 1 en 2 B alleen proces 1 en 3 C alleen proces 2 en 3 D proces 1, 2 en 3 Voor de fotosynthese nemen de waterpestcellen water (H 2O) en koolstofdioxide (CO2) op uit het omringende water. Bij groei nemen ze ook nitraat- en sulfaationen op. Welke van deze stoffen wordt of worden opgenomen door passief transport? A geen van deze stoffen B alleen CO 2 C alleen H 2O en CO2 D alleen nitraat- en sulfaationen E alleen CO 2 en nitraat- en sulfaationen F alle genoemde stoffen Een kweker van aquariumplanten onderzoekt in deze simulatie het effect van de kleur van de verschillende filters voor de lamp op de fotosynthese. 2p 37 Voer dit onderzoek van de kweker uit. − − Bij welke kleur licht: wit, blauw, rood of groen, is de fotosyntheseactiviteit het laagst? Geef hiervoor een verklaring. Wis je meetgegevens door op ‘Clear’ te drukken. Hierna zet hij de lichtkleur op wit (‘colourless’) en zowel de lichtintensiteit als het CO2-niveau op 7.0 en onderzoekt welke van deze twee in deze situatie de beperkende factor is voor de fotosyntheseactiviteit. 1p 38 Voer ook dit onderzoek uit. − − Welke van de factoren, lichtintensiteit of CO 2-niveau, is in deze situatie beperkend voor de fotosynthese? Leg uit hoe je aan deze conclusie komt. Klik op 〈 rechtsboven in het scherm. Je komt terug in het openingsscherm. ▬ www.havovwo.nl - 17 - www.examen-cd.nl ▬ Eindexamen biologie compex havo 2008-I havovwo.nl Overleving van grutto’s in agrarisch Nederland Grutto’s zijn weidevogels die van oudsher voorkomen in agrarisch Nederland. Klik in het openingsscherm op Grutto. Bekijk en beluister het videofragment Grutto-intro. Als de grutto’s in het voorjaar terugkeren uit Afrika, zoeken zij naar een geschikte nestplaats in een weiland. De mannetjes trachten er een territorium te veroveren. Joop Brinkkemper deed onderzoek naar dit gedrag. Bij het veroveren van een territorium zijn verschillende gedragselementen te onderscheiden. Een voorbeeld hiervan is snavelen. Hiermee wordt bedoeld het elkaar beetpakken en voorttrekken met de snavels. In de tabel is gegeven hoe vaak een bepaald gedragselement gevolgd wordt door een bepaald ander gedragselement bij één van de betrokken mannetjes: een volgordeanalyse. Tabel: Volgordeanalyse van het gedrag van een gruttomannetje 0 0 0 73 × 4 0 3 15 0 0 0 0 19 4 × 5 4 0 1 0 1 0 5 0 5 × 0 2 0 0 0 0 snavelen 4 7 2 1 × 13 4 0 1 0 fladderen 2 10 2 4 12 × 4 0 0 0 (be)springen 0 0 0 0 3 0 × 18 44 15 trappen 0 0 1 0 0 0 18 × 18 0 vleugel slaan 0 0 0 0 2 0 42 20 × 8 pikken 0 0 0 0 0 15 0 8 × voorafgaande gedragselement (van een mannetje) ▬ www.havovwo.nl 0 - 18 - pikken 0 vleugel slaan 1 trappen 9 (be)springen 3 fladderen 21 snavelen weglopen van ♂ 73 naar grond pikken staartveren spreiden toelopen naar ♂ weglopen van ♂ staartveren spreiden × naar grond pikken toelopen naar ♂ het daarop volgende gedragselement (uitgevoerd door hetzelfde mannetje) www.examen-cd.nl ▬ Eindexamen biologie compex havo 2008-I havovwo.nl 1p 39 Een volgordeanalyse, zoals van de grutto gemaakt is, kan gebruikt worden om te voorspellen welk gedragselement volgt op een vertoond gedragselement. − Heeft het gedragselement ‘snavelen’ een hogere of een lagere voorspellende waarde dan het gedragselement ‘trappen’? − Leg je antwoord uit. Bekijk en beluister het videofragment Territorium. Hierin zie je het gedrag van enkele mannetjes dat samenhangt met het veroveren van een territorium in een weiland. 2p 40 Vergelijk de handelingen die de betrokken mannetjes in het videofragment Territorium laten zien met de gedragselementen in de tabel. − Welke gedragselementen uit bovenstaande tabel worden door de betrokken mannetjes het meest vertoond? Noem er drie. − Noteer een ander gedragselement dat wel in dit videofragment te zien is, maar niet in de tabel is opgenomen. 2p 41 Bekijk en beluister het videofragment Balts. Tijdens de balts vertoont het mannetje een gedragselement dat ook bij het territoriumgedrag voorkomt. − Welke gedragselement is dat? − Welke functie heeft dit gedragselement zowel bij de balts als bij het territoriumgedrag? Grutto’s lopen in Nederland flink in aantal achteruit. Uit onderzoek blijkt dat de oorzaak nogal gecompliceerd is. De toename van begrazing, de verlaging van de grondwaterstand en de toename van andere menselijke activiteiten in agrarische gebieden spelen een belangrijke rol. 1p 42 Bekijk en beluister het videofragment Voedsel. Leg uit dat verlaging van de grondwaterstand kan leiden tot voedselproblemen voor de grutto. ▬ www.havovwo.nl - 19 - www.examen-cd.nl ▬