Drie stappen vooruit en één terug in Polen Vóór de val van het communisme werd de ­ erstelijnszorg in Polen verstrekt door internise ten, kinderartsen, artsen met andere specialisaties en zelfs artsen zonder beroepsopleiding. In de vroege jaren 1990 werden de verant­ woordelijkheden van de toekomstige huis­ artsen beter omlijnd. De pioniers van het vakgebied gingen naar het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Denemarken, Ierland, Spanje om er de grondbeginselen van de opleiding, het onderzoek en de huisarts­ geneeskundige praktijk te leren. Na hun terugkeer in Polen begonnen deze pioniers opleidingen voor huisartsen in alle Poolse medische universiteiten, die de basis vormden voor de toekomstige afdelingen huisartsgeneeskunde. De huisartsgeneeskunde vormt nu een verplicht onderdeel van het curriculum voor alle medische studenten op elke medische universiteit. De studenten genieten van deze ervaring omdat ze een waardevol onderdeel van hun medische opleiding is. Dat laatste blijkt uit het feit dat veel van deze studenten na hun afstuderen de huisartsgeneeskunde als hun specialiteit kiezen. Het Poolse gezondheidszorgsysteem heeft het laagste aantal artsen in de hele Europese Unie en een van de laagste uitgaven in de gezondheidszorg. Het worstelt met tal van problemen, de eerstelijnszorg was tot nog toe het enige deel in het systeem dat door patiënten als ­relatief goed werd ervaren. Het lijkt erop dat de regering deze problemen wil oplossen door de eerstelijnsartsen te belasten met een aantal nieuwe verantwoordelijkheden zonder dat zij daarvoor de relevante instrumenten en middelen krijgen, wat in de nabije toekomst tot ­zware spanningen kan leiden. Dit is een ingekorte vertaling uit de reeks ‘­International primary care snapshots’ in de British Journal of General Practice. Publicatie met toestemming van de uitgever. Verpleegkundigen in de eerstelijnszorg in Polen I n Polen wordt de gezondheidszorg betaald via een verplichte zorgpremiebijdrage. Het National Health Fund (Narodowy Fundusz Zdrowia - NFZ) beheert dit systeem van verplichte ziektekostenverzekering en financiert daarmee de gezondheidsdiensten, die gratis zijn voor de ­verzekerden. Maar om de kosten van geneesmiddelen, verbanden en sommige andere benodigdheden te dekken, wordt remgeld gevraagd. Zowel huisartsen (soms ook kinderartsen of internisten) als verpleegkundigen in de eerstelijnszorg werken met een bepaalde patiëntenpopulatie (patiëntenlijst tot 2500) en worden door het NFZ maandelijks per capita betaald voor hun werk. Deze vergoeding is alleen afhankelijk van de omvang en de leeftijd van de populatie, maar staat niet in verhouding tot de hoeveelheid geleverde diensten. Alle verzekerde patiënten mogen hun eerstelijnsarts en -verpleegkundige vrij kiezen. Verpleegkundigen in de eerstelijnszorg kunnen ervoor kiezen om onafhankelijk van een huisarts te werken onder direct contract met het NFZ, maar meestal werken ze in dienst van groepspraktijken van huisartsen en in dezelfde lokalen. De werknemer ontvangt dan de hoofdelijke vergoeding en het salaris wordt individueel onderhandeld. Een verpleegkundige in de eerstelijnszorg combineert meestal verschillende banen, namelijk die van praktijk­ ondersteuner, wijkverpleegkundige en receptionist. ­Verpleegkundigen in de eerstelijnszorg staan in voor de patiëntenregistratie, het uitvoeren van onderzoeken zoals een ECG, glucosemetingen, afname van bloedmonsters, het toedienen van parenterale medicatie, wondverbanden aanleggen, oren uitspuiten, vaccins toedienen, screeningtests uitvoeren bij kinderen, hulp bij administratieve taken,... Verpleegkundigen leggen ook huisbezoeken af en organiseren de zorg voor aan huis gebonden patiënten. Maar in de praktijk is het doel van de huisbezoeken meestal de uitvoering van doktersbevelen op korte termijn. De Poolse verpleegkundigen in de eerstelijnszorg hebben dus uiteenlopende taken, maar sommige hiervan kunnen in de toekomst worden overgelaten aan personeel met minder kwalificaties. Slawomir Chlabicz en Ludmila Marcinowicz zijn verbonden aan het ­Department of Family Medicine and Community ­Nursing, Medical University of Bialystok, Polen 4 huisartsnu #1 januari - februari 2016 internationaal Zijn onderzoeksvaardigheden nuttig voor alle huisartsen? Kersnik J, Ungan M, Klemenc-Ketis Z. Why does teaching research skills to family medicine trainees make sense? Eur J Gen Pract 2015;1-4. E r zijn maar enkele landen in Europa die onderzoeksvaardigheden in hun huisartsenopleiding inbouwen. Nochtans is onderzoek een van de drie basispijlers (onderwijs, onderzoek, kwaliteits­ verbetering) die het medische beroep ondersteunen. Huisartsgeneeskunde is een specifieke discipline die eigen accenten in onderzoek vereist. Specifieke onderzoeksmethoden en huisartsentopics worden echter meestal niet onder­ wezen in het basiscurriculum, maar wel op nationaal (bv. ingebed in de huisartsenopleiding) of internationaal niveau (bv. opleidingen georganiseerd door het European General Practice Research Netwerk (EGPRN)). In dit opiniestuk onderscheidt men drie niveaus van EBM en onderzoek die onderwezen kunnen worden aan huisartsen-in-opleiding. Het eerste niveau is het ‘aanleren van klinische kennis en klinische vaardigheden gebaseerd op de meest recente evi­ dentie (bv. richtlijnen)’ en is essentieel voor de klinische praktijk. Huisartsen vinden het echter niet altijd mogelijk om de richtlijnen toe te passen in de praktijk. Hiervoor moeten ze gemotiveerd worden. Daarom is het belangrijk dat huisartsen de juiste evidentie zelfstandig kunnen opzoeken. Dat brengt ons naar het tweede niveau van EBM: ‘het aanleren van de prin­ cipes en vaardigheden van EBM (op een goeie manier de wetenschap­ pelijke literatuur doornemen, kritisch de literatuur lezen,…)’. De auteurs geven ook aan dat het derde niveau, namelijk ‘het aanleren van onderzoeksvaardigheden (bv. een onderzoeksvraag opstellen, de juiste methodologie gebruiken, interprete­ ren van resultaten,…)’, uitermate belangrijk is zodat huisartsen kritisch kunnen reflecteren over hun werk, de zwakke punten erkennen, een goede onderzoeksvraag formuleren, zelf onderzoek opzetten of eraan deel­ nemen en het vertalen of implementeren in de praktijk. Huisarts-onderzoekers zijn nodig om de problemen in hun praktijk te onderzoeken en de resultaten van deze studies te ver­ talen naar de praktijk. Het aanleren van onderzoeksvaardigheden zal ook de huisartsen-in-opleiding in staat stellen te begrijpen hoe richtlijnen opgesteld worden, waarom ze hun patiënten op een bepaalde wijze behandelen en om een wetenschappelijk antwoord te kunnen bieden op vragen die voortvloeien uit de dagelijkse praktijk. De auteurs van dit opiniestuk merken nog op dat huisartsen vaak bezocht worden door farmaceutische ver­ tegenwoordigers die hen om de oren slaan met ‘onderzoeksbewijzen’ die vaak niet wetenschappelijk onderbouwd zijn. Als huisartsen onvoldoende kennis hebben over onderzoeksmethodiek, kunnen ze gemakkelijk misleid worden. Sibyl Anthierens #1 januari - februari 2016 huisartsnu 5 Huisartsen favoriet in Nigeria Sinds het begin van de 19e eeuw werken ­artsen in Afrika en Nigeria als huisartsen in de eerstelijnszorg en in landelijke ziekenhuizen zonder verdere opleiding. In 1981 is Nigeria met een opleiding in de huisartsgeneeskunde begonnen. De populariteit van de opleiding onder jonge medische afgestudeerden nam vanaf dan gestaag toe, tot zijn huidige status. Nu is het de favoriete specialiteit in Nigeria. Ze hebben dezelfde status als andere specialisten wat verloning, carrière en privileges betreft en zijn verspreid over alle algemene instellingen, als adviserende huisartsen in algemene ziekenhuizen, academische ziekenhuizen, ­federale medische centra (tertiaire zieken­ huizen), (missie-)ziekenhuizen van vrijwilligers­ organisaties en huisartsenpraktijken. Door hun brede opleiding kunnen ze ook invallen als chirurgen, verloskundigen, internisten en kinderartsen als er tekorten zijn in de algemene ziekenhuizen en federale medische centra, maar daarnaast kunnen ze evengoed de rol van huisarts op zich nemen. Onder de hoge bescherming van de Association of General and Private Medical Practitioners van Nigeria worden huisartsen aangemoedigd om het diploma huisartsengeneeskunde te behalen op de Faculty of Family Medicine van het National Postgraduate Medical College, om ze hoofd­ zakelijk te laten doorstromen naar de ­huisartsengeneeskunde. Hoewel Nigeria een sterke cultuur van medisch onderzoek in de huisartsgeneeskunde heeft, zijn de faculteiten van dit vakgebied niet gegroeid, want slechts een handvol van de universiteiten en hogescholen hebben facul­ teiten huisartsgeneeskunde. Maar dat is aan het veranderen. Dit is een ingekorte vertaling uit de reeks ‘­International primary care snapshots’ in de British Journal of General Practice. Publicatie met toestemming van de uitgever. 6 huisartsnu #1 januari - februari 2016 Samen met de patiënt minder antibiotica gebruiken Coxeter P, Del Mar CB, McGregor L, Beller EM, Hoffmann TC. Interventions to facilitate shared decision making to address antibiotic use for acute respiratory infections in primary care. Cochrane Database Syst Rev 2015 Nov 12;11:CD010907. DOI: 10.1002/14651858.CD010907.pub2 A cute luchtweginfecties zijn een van de voornaamste redenen voor het consulteren van de huisarts en voor het voorschrijven van antibiotica. Omwille van de wereldwijd nog steeds toenemende resistentie blijft het verminderen en het verbeteren van het antibiotica­ gebruik belangrijk. In deze Cochrane review bekijkt men het effect van ­‘shared decision making’, gedeelde besluitvorming, op het gebruik van antibiotica voor acute luchtweginfecties in de eerste lijn. Bij ‘shared decision making’ bespreken de arts en de patiënt onder andere de verwachtingen, de voor- en nadelen van een behandeling en de bestaande wetenschappelijke evidentie om zo samen tot een weloverwogen besluit te komen. Artsen werden hiervoor getraind in communicatievaardigheden en kregen inzicht in de bestaande evidentie rond deze materie. In totaal bekeek men tien RCT’s, waarin in totaal meer dan 1100 eerstelijnsartsen en ongeveer 492 000 patiënten werden geïncludeerd. Men concludeert dat interventies met als focus ‘shared decision making’ het antibiotica­ gebruik voor acute luchtweginfecties op korte termijn met ongeveer 40% kan verminderen ten opzichte van de gebruikelijke aanpak. Patiënten ‘herconsulteerden’ hun huisarts niet méér dan anders en ze waren niet minder tevreden over hun zorg. Langetermijnresultaten konden deze studies nog niet voorleggen. De patiënt actief betrekken bij de medische besluit­ vorming kan leiden tot een optimaler gebruik van anti­ biotica bij luchtweginfecties. Huisartsen wapenen met de juiste tools om ‘shared decision making’ in de praktijk te brengen, is dus de uitdaging. Annelies Colliers internationaal Beslishulp helpt bij overdiagnose borstkankerscreening I n de titel van dit kort onderzoeksartikel valt onmiddellijk het toverwoord in het kader van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker: overdiagnose. Over overdiagnose is de laatste jaren ontzettend veel onderzocht en ­gepubliceerd. Overdiagnose, de diagnose van kankers die nooit klinisch manifest zouden zijn geworden in afwezigheid van screening, wordt als het grootste nadeel gezien van bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Wetenschappers hebben al veel gediscussieerd over hoe overdiagnose het beste kan worden geschat en in de wetenschappelijke literatuur zijn er al heel wat verschillende manieren beschreven waarop de schattingen zijn gebeurd. Geen wonder dat door zoveel onduidelijkheid over de geschikte schattingsmethode, de schattingen van de omvang van overdiagnose uiteenlopen van minder dan 5 tot meer dan 50%. In dit artikel gaat het om een een studie met geaggregeerde gegevens, waarin men heeft nagegaan wat het verband is tussen het aandeel vrouwen dat zich laat ­screenen op borstkanker, borstkankerincidentie en de daaropvolgende sterfte in 547 regio’s (‘counties’) in de Verenigde Staten. De auteurs vonden dat wanneer een groter aandeel van de vrouwen een screeningsmammografie liet uitvoeren, er ook een hogere borstkankerincidentie kon worden vastgesteld maar dat er geen verband was met borstkankermortaliteit. In hun discussie geven de auteurs aan dat deze studie­ opzet vatbaar is voor vertekening. Veel factoren die de screeningsdeelname, de borstkankerincidentie en de sterfte kunnen beïnvloeden, verschillen tussen de geografische regio’s. Omdat de deelname aan screening en de borst- kankersterfte op populatieniveau worden gemeten, bestaat ook de mogelijkheid dat diegenen die hebben deelgenomen aan de screening, niet dezelfde zijn als ­diegenen die sterven aan borstkanker. Toch concluderen de auteurs dat de resultaten van hun onderzoek bijdragen aan de wetenschappelijke evidentie dat er een indicatie is van overdiagnose gerelateerd aan borstkankerscreening. De auteurs geven toe dat de omvang van de overdiagnose niet kan worden geschat op basis van de resultaten uit hun studie en dat er hierover nog steeds fundamentele onzekerheid bestaat. Ze vermoeden wel dat, eens er meer inzicht zal zijn in de kankerkarakteristieken van traaggroeiende of regressieve kankers, studies op individueel niveau die ‘watchful waiting’ toepassen voor waarschijnlijk overgediagnostiseerde kankers, meer uitsluitsel zullen verschaffen over de omvang van overdiagnose. Er is volgens hen geen nood aan een verandering van de klinische praktijk maar de studie suggereert wel een toegenomen belang om aan vrouwen die overwegen om deel te nemen aan borstkankerscreening, te communiceren wat de voor- en nadelen van borstkankerscreening zijn. Hierbij kan een ‘beslissingshulp’ zeer waardevol zijn, zeker gezien de uitdaging om met vrouwen over voor- en nadelen te praten door de onzekerheid die er heerst over de omvang van de nadelen. Een beslissingshulp formuleert best de absolute risico’s van de verschillende uit­ komsten voor de individuele vrouw, zodat de potentiële deelneemsters worden geholpen bij het maken van de afwegingen waarmee ze te maken krijgen bij hun keuze. Guido Van Hal #1 januari - februari 2016 huisartsnu 7