Renaissance in Noord-Europa Juliana van Stolberglaan 3 5707 CK Helmond www.posterheidebrabant.nl © Posterheide Brabant, Helmond 1 © Posterheide Brabant, Helmond 2 West - Europa in de late middeleeuwen Dankzij een aantal rampzalige gebeurtenissen zal zich in de 14de eeuw een grote verandering voltrekken in de Europese maatschappij. De invloed van de Kerk vermindert en de macht komt steeds meer terecht bij heersers van kleine onafhankelijke staten. Honderdjarige Oorlog, de pest en de kunst Van 1339 tot 1453 woedde de Honderdjarige Oorlog tussen het Huis Valois en het Huis Anjou om de Franse troon nadat het Huis Capet was uitgestorven. Het Huis Valois maakte aanspraak op de Franse troon terwijl de Plantaganets (ook wel Huis van Anjou genoemd) aanspraak maakten op de Franse en de Engelse troon. Met grote regelmaat wakkerden de schermutselingen op. Voor beide partijen waren de kosten van de oorlogsvoering nauwelijks op te brengen en probeerde men met devaluaties en belastingverhogingen over de ruggen van de burgers geld in te zamelen. Dit leidde regelmatig tot opstanden in Parijs, Vlaanderen en Londen. Hierdoor werd de economie ernstig ontwricht. De rol van lokale heersers werd groter omdat zij de koning geld leenden dat zij zelf verkregen hadden door afpersing en plundering. Het gevoel van onveiligheid en machteloosheid werd steeds groter bij de burgers. Dat gevoel werd versterkt door de Zwarte Dood, de pestepidemie die in 1348-9 leidde tot de dood van zeker 1/3 deel van de mensheid. Men zag in de Zwarte Dood de Wrake Gods voor de zonden van de mensheid. Dit leidde tot een religieus fanatisme om God te behagen, zoals de Flagellanten, die zichzelf kasttijden om boete te doen. De pest woedde tot in delen van Noord-Europa, inclusief de Nederlanden. Een kwalijker gevolg was de vervolging van de Joden, omdat men dacht dat zij de bronnen vergiftigd hadden. De Joden bleven ook goeddeels gespaard voor de gevolgen van de pest dankzij hun aandacht voor hygiëne. Veel Joden werden verdreven of gedood en hun bezittingen geconfisqueerd. Het gevoel van onveiligheid en machteloosheid werd vaak gecompenseerd door een overdreven hang naar luxe. De beeldende kunst was hiermee gediend, en daarom getuigt de kunst van grote perfectie en verfijning. Dat is grotendeels te verklaren uit het feit dat er nu een geheel nieuwe groep opstond als mecenas, de kleine lokale vorsten, zoals de hertogen van Anjou, Bourgondië en Luxemburg. Daarnaast traden ook rijke stedelingen en handelslieden naar voren als opdrachtgevers. Kunst werd een zaak van het individu. Daarom zou de profane kunst in de 14de eeuw tot grote bloei komen. Anjou en Angers Het graafschap Anjou werd in 1360 een hertogdom onder Louis I. Hij werd graaf van de Provence en koning van Napels. Zijn zoon Louis II was vooral geïnteresseerd in zijn activiteiten in Napels en liet het bestuur van het hertogdom over aan zijn vrouw Yolande van Aragon. In 1434 werd haar tweede zoon René hertog van Anjou. Onder zijn bewind werd het hof van Anjou in Angers één van de meest briljante in het koninkrijk Frankrijk. In 1470 verliet hij na de dood van zijn broer plotseling Angers en vestigde zich in de Provence. Onder zijn mecenaat werden veel kunstwerken gemaakt, vooral in de vroeg Nederlandse stijl. Men kan zelfs spreken van een school van schone kunsten in beeldhouwkunst, schilderkunst, edelsmeed- en tapijtweefkunst. De belangrijkste schilder die voor hem werkte was © Posterheide Brabant, Helmond 3 Barthélemy van Eyck. Twee van de meest belangrijke werken zijn het enorme triptiek van het Brandend Braambos in de kathedraal van Aix van de hand van Nicolas Froment en een getijdenboek. Frans koningschap: Karel V Karel V werd in 1364 in de kathedraal van Reims gekroond tot koning van Frankrijk. Hij stierf in 1380 en werd opgevolgd door zijn jonge zoon Karel VI. Hij had een enorme bibliotheek van ca. 1200 werken. Hij was een groot bouwheer en liet diverse belangrijke gebouwen uitbreiden en verbouwen, zoals de Bastille, het Louvre, het kasteel van Vincennes en dat van Saint-Germain-en-Laye. Louvre, in Trés Riches Heures du duc de Berry Jean de Berry en Bourges Jean de France (broer van koning Karel V en Philips de Stoute van Bourgondië) was hertog van Berry en Auvergne en graaf van Poitiers en Montpensier. Hij was een zeer bijzonder mecenas en verzamelde veel kunstwerken die werden gemaakt door de meest vooraanstaande kunstenaars. Hij ontwikkelde Bourges als één van de belangrijkste kunstcentra aan het begin van de 15de eeuw. Het meest befaamd is het voor hem vervaardigde getijdenboek, de Très Riches Heures. Kostbaar edelsmeedwerk werd voor hem gemaakt, zoals de reliekhouder van de Heilige Doorn en de Koninklijke Gouden Beker. Kunstenaars als de gebroeders Limburg, Jacquemart de Hesdin en André de Beauneveu werkten voor hem. Toen de hertog in 1416 in Parijs stierf, zat hij diep in de schulden. Karel VII maakte van Bourges de hoofdstad van zijn kleine koninkrijk vanaf 1422. Palais Jacques Coeur Jacques Coeur (1395-1456) was de zoon van een bonthandelaar. Hij richtte een handelsmaatschappij op die zich specialiseerde in luxe artikelen. Hij baseerde zijn zaken op rechtstreekse handel met het Midden-Oosten. Hij bouwde een vloot, die in 1451 uit zes galeien bestond en ontwikkelde een handelsnetwerk van zuid naar noord, tot aan het hof van Karel VII. In 1434 werd hij diens schatbewaarder. Hij bezat handelsbanken in de Levant, zoutpannen, mijnen en scheepswerven. Hij © Posterheide Brabant, Helmond 4 voorzag het hof van luxe artikelen, uit Perzië, Sumatra, Ceylon, het Midden-Oosten en China. Hij speelde een grote rol bij de poging van de Franse koning een einde te maken aan het schisma in de Kerk. Karel VII verleende hem in 1411 het monopolie voor de import van kruiden en de export van Franse goederen naar de havens van islamitische landen. In 1453 werd hij veroordeeld wegens hoogverraad (wapensmokkel naar de Saracenen, grote hoeveelheden zilver verhandeld aan Syrië). Palais Jacques Coeur, detail Jacques Coeur liet in tien jaar vanaf 1445 zijn eigen paleis in Bourges bouwen. Het gebouw is een voorafbeelding van de particuliere paleizen van de renaissance. Het interieur toont een grote mate van comfort en hygiëne, zoals toiletten. De ontvangstruimten en privé-appartementen hebben schouwen, soms zeer rijk gedecoreerd. Alle ruimten zijn verbonden door middel van een circulatiesysteem - trappen, gangen, galerijen - die erg functioneel zijn. Boven in het ingangspaviljoen is een grote nis, ooit de plaats voor het ruiterbeeld van Karel VII. In de twee nissen aan weerszijden bevinden zich de portretten van Jacques Coeur en zijn echtgenote, voorgesteld alsof zij even uit hun privé-oratorium in de hoeken van de kapel uit zijn gekomen. De grote ontvangstzaal vertoont op de schoorsteenmantel bloemmotieven -rozen en irissen-, en boven de deur gevleugelde herten, alle emblemen van koning Karel VII. De haardwand van de zuidelijke galerij is versierd met blinde ramen en drie koppels. Erboven toernooiscènes. De raadskamer heeft een schoorsteenmantel met een gevleugelde figuur die op een banderol de lijfspreuk van Jacques Coeur draagt. Palais van Jacques Coeur, detail © Posterheide Brabant, Helmond 5 Bourgondië Toen in 1363 het hertogelijk huis van Bourgondië uitstierf, schonk Jan II dit gebied aan zijn jongste zoon Filips die wegens zijn dapperheid bij Poitiers de bijnaam ‘de Stoute’ gekregen had. De opvolger Karel V meende het belang te bevorderen van Frankrijk door in 1369 een huwelijk te bewerkstelligen tussen Filips van Bourgondië en Margaretha, de erfdochter van Vlaanderen. Zo kwam dit gebied in 1384 zonder meer in handen van een lid van de Franse koninklijke familie. Bovendien erfde Filips van zijn schoonvader de Franche Comté. Filips de Goede (1419-1467) koos na de moord op zijn vader Jan Zonder Vrees resoluut de zijde van de Engelsen. Het is niet duidelijk of Filips de Goede zich van het begin af aan heeft willen losmaken van Frankrijk en een zelfstandige staat heeft willen stichten met het zwaartepunt in de Nederlanden, of dat hij zich heel zijn leven ook Frans partijhoofd is blijven voelen die ook buiten het Franse koninkrijk bezittingen wilde verwerven. Dit waren dan Brabant en Limburg (1430), Holland, Zeeland en Henegouwen (1433), na een bittere strijd met zijn nicht Jacoba van Beieren, Namen door aankoop (1421) en tenslotte Luxemburg (1451). Zijn neef was bisschop van Luik, zijn bastaardzoon bisschop van Utrecht. Bourgondisch rijk bij de dood van Filips de Goede in 1467 Vanwege de bloeiende economie in het Bourgondisch rijk, met name in Vlaanderen, ontstond een rijke kunstproductie aan het hof en bij een vermogende middenklasse. Diverse talentvolle kunstenaars gingen werken voor het Bourgondische hof. De Haarlemse beeldhouwer Claus Sluter werd door Philips de Stoute naar dijon gehaald war hij een aantal formidabele beeldhouwwerken in een baanbrekend nieuwe realistische stijl vervaardigde. Zijn beelden in het portaal van de Chartreuse de Champmol in Dijon, de Mozesput in de kloosterhof ervan en de grafmonumenten van Philips de Stoute en Jan zonder Vrees getuigen van een grote expressie en levendigheid. Boeroemd zijn de pleurants van de grafmonumenten. © Posterheide Brabant, Helmond 6 Vanaf 1384 was ook de Vlamse schilder Melchior Broederlam in dienst van Philips de Stoute. De hertog van Bourgondië gaf hem de opdracht tot het vergulden van de beelden en het beschilderen van de zijpanelen van het grote Kruisigingsretabel dat hij in 1392 had besteld bij de beeldensnijder Jacob de Baerze in Dendermonde. Dit drieluik was ook bestemd voor het kartuizerklooster Champmol in Dijon. Claus Sluter, pleurants, Dijon Praag Tijdens het bewind van Karel IV (1346-1378) zou Praag haar beroemdste periode in de geschiedenis doormaken. Deze koning stamde van moederskant van het geslacht der Premysliden en van vaderskant van het geslacht der Luxemburgers die in de eerste helft van de 14de eeuw de macht in Bohemen in handen hadden. Karel IV was een vorst met een buitengewone persoonlijke ontwikkeling. Hij sprak en schreef vloeiend vijf talen, en bevorderde in belangrijke mate kunst en cultuur. Handel, landbouw en handwerk werden door hem echter allerminst veronachtzaamd. Door middel van huwelijken en diplomatieke slimheid wist hij de grenzen van het rijk uit te breiden. Tijdens het bewind van Karel IV werd Praag de residentie van de Duitse koning (1346) en Roomse keizer (1355), en hoofdstad van het Roomse rijk. In 1333 begon hij met de uitbreiding van de Praagse burcht. In 1344 werd begonnen met de bouw van de gotische Veitsdom. In 1348 stichtte hij in Praag de eerste universiteit in Centraal Europa. De vorst was met de leidende kunstcentra in Frankrijk en Italië vertrouwd. De Praagse burcht werd naar het voorbeeld van de koningszetel in Parijs gebouwd. Voor de nieuwbouw van de Veitsdom werd de Franse architect Matthias van Arras naar Praag gehaald. Na diens dood werd de geniale architect Peter Parler uit Schwäbisch-Gmünd naar Praag gehaald om de bouw voort te zetten. De Parler-werkplaats was ook een verzamelpunt van belangrijke Praagse beeldhouwers. Zeer bijzonder is de gebeeldhouwde portrettengalerij in het triforium van de Veitskathedraal: portretten van aartsbisschoppen, leden van de keizerlijke familie, architecten. Hiermee trad de beeldhouwkunst van de Parler-werkplaats aan de top van de Europese kunst. Het Praagse hof werd ook centrum van een schilderschool, met Franse, Italiaanse en © Posterheide Brabant, Helmond 7 Duitse invloeden. Praag werd een centrum van hoofse kunst, die vooral moest dienen voor de representatie en verheerlijking van de keizer. De beroemdste schilder die voor Karel IV werkte was Meester Theodoric die onder andere de levendige en realistische schilderingen van heiligen maakte, in een weke stijl, in de kapel van het Heilig kruis in het kasteel van Karlstejn. Andere opvallende schilders waren de Meester van Trebon en de Meester van Vysebrod. Karel IV vergaarde grote rijkdom door de exploitatie van de zilvermijnen in Kudna Hora. In deze stad werden munten geslagen voor tal van hofhoudingen. Meester Theodoric, Elizabeth Peter Parler, zelfportret Engeland Engeland heeft zeer nauwe contacten met het vasteland. De hoge Engelse adel is eigenlijk voor een deel van Franse afkomst en de kunstartikelen uit Frankrijk en Vlaanderen vonden vlot hun weg naar Engeland. Dus ook in Engeland zou de internationale gotiek doorbreken en een mooi voorbeeld ervan is het Wilton Diptiek. Het is eigenlijk typerend voor de internationale gotiek dat de kunsthistorici er niet in slagen om met zekerheid het land van herkomst vast te leggen. Het zou Engeland kunnen zijn, maar evengoed Frankrijk of misschien kwam het paneel uit Bohemen met Anna van Bohemen de bruid van Richard II van Engeland Duitsland In tegenstelling tot Engeland en Frankrijk was Duitsland nog geen eenheidsstaat. Het land was onderverdeeld in deelstaatjes, hertogdommen en prinsdommen, die niet van een centraal gezag afhankelijk waren. Er waren ook de talrijke keizerlijke steden die relatief onafhankelijk kunnen optreden. In de Rijnstreek, van het Bodenmeer via Bazel-Stad langs het Zwarte Woud en zo verder langs de grens met de Bourgondische Nederlanden, ontwikkelde zich de "weke" of "mooie" stijl, de Duitse variant van de internationale gotiek. Een van de belangrijkste plaatsen in de ontwikkeling was Keulen. Een exponent van deze dromerige beelden is Stephan Lochner, een artiest afkomstig van de Bodensee(?) maar werkzaam in Keulen. Hij zou mogelijk gestudeerd hebben bij Robert Campin alias de meester van Flémalle een van de belangrijke Vlaamse Primitieven. Lochner had een grote invloed op de schilderkunst in het Rijnlandse en Westfalen. Een andere belangrijke vertegenwoordiger van deze stijl is Conrad von Soest die in Dortmund werkte. Hij © Posterheide Brabant, Helmond 8 was in zijn tijd een bekend kunstenaar en zijn stijl vond navolging tot in centraal Duitsland. Zelf lijkt hij vooral beïnvloed te zijn geweest door de kunst uit Vlaanderen en Noord-Frankrijk. Ook aan de Bovenrijn, de streek tussen Konstanz en Straatsburg heeft de internationale gotiek gebloeid en een prachtig voorbeeld is het "Paradiesgärtleins" (paradijstuintje) van een tot nog toe onbekende meester. Konrad van Soest, detail altaar in Marienkirche Dortmund De Internationale Gotiek, 1375-1425 In het laatste kwart van de 14de eeuw werden de beeldende kunsten in West-Europa gedomineerd door de Internationale Gotiek. Internationaal vanwege de grote verwantschap tussen de kunsten in Frankrijk, Duitsland, de Nederlanden, Engeland, Bohemen, Spanje en Italië. Deze kunst draagt twee strijdige kenmerken, een streven naar elegantie en verfijning, én een tendens naar een realistische maar ook schilderachtige weergave van figuren en ruimte. De Internationale Gotiek streeft naar een gevisualiseerde emotionaliteit, aan de ene kant een hoofse sentimentaliteit, aan de andere kant een genadeloos lijden en smart. We treffen dit alles ook aan in de schilderkunst en boekverluchting van de Lage Landen. In de late 14de en vroege 15de eeuw waren toonaangevende kunstenaars uit de Lage Landen verbonden aan de hoven in Parijs en aan die van de Bourgondische hertogen. Van de schilders zijn te noemen Johan Maelwael; Paul, Johan en Herman van Limburg uit Nijmegen; Jean Bondol uit Brugge. De schilder Melchior Broederlam is tegen deze achtergrond van uit het noorden afkomstige kunstenaars een opmerkelijke uitzondering. Hij werkte zeker van 1381 tot 1409 in zijn geboortestad Ieper als hofschilder voor de graaf van Vlaanderen, Lodewijk van Male, en vervolgens voor diens erfgenaam hertog Philips de Stoute. Broederlam trok niet naar Parijs of Bourgondië, maar had huis en atelier in Ieper. In het welvarende Vlaanderen, Henegouwen en Brabant ontwikkelden de groeiende steden zich steeds meer tot centra waar de kunstambachten hun plaats verwierven. In Frankrijk werkten de meeste verluchters van die tijd voor hertog Jan van Berry, een van de grootste bibliofielen van de late middeleeuwen. Omstreeks 1402 legde © Posterheide Brabant, Helmond 9 Jacquemart de Hesdin de laatste hand aan de Heures de Bruxelles, terwijl de gebroeders Van Limburg enkele jaren later de Belles Heures vervaardigden, alvorens de illustratie aan te vatten van de Très Riches Heures. Beïnvloed door de scholen van Siena, Pisa en Noord- Italië in het algemeen schilderden de gebroeders Van Limburg de meesterwerken van deze Internationale Stijl. Met hun soepele vormen introduceerden ze levendige vormen die afrekenden met het gemaniëreerde aspect van de verluchtingen uit die tijd. Zo bespeurt men dat het realisme al doorschemerde in de Internationale Stijl. De originaliteit van de realistische stroming die de laat gotiek opvolgde, lag bovendien in haar symbolisch karakter. De betekenis van het voorgestelde is even belangrijk als hun voorstelling. Het beeld is dus betekenis dragend. Maar, en dit was wellicht de echte nieuwigheid, die betekenis blijft bijna verborgen omdat de symbolen de vorm aannemen van realistisch geschilderde of gebeeldhouwde voorwerpen. De Moderne Devotie Het kerkelijke leven biedt in de late middeleeuwen een weinig opwekkend beeld. In alle rangen van de geestelijkheid heerste verval en ook de kloostertucht liet veel te wensen over. Als reactie hierop ontstond een beweging die de orthodoxie in ere wilde herstellen en dus onverantwoorde vernieuwingen en zedenverval afwees. Deze beweging, de Moderne Devotie, dankte haar invloed vooral aan Geert Groote en de door hem gestichte gemeenschappen (de Regulieren van Windesheim en de Broeders van het Gemene Leven). Geert Groote Geert Groote (1340-1384) was afkomstig uit Deventer. Op 18-jarige leeftijd verwierf hij aan de Sorbonne de titel ‘meester in de vrije kunsten’. Hij was voorbestemd voor de geestelijke stand, maar in 1374 kwam er een ommekeer in zijn leven. Hij legde zijn verworven kanonikaten te Utrecht en Aken neer. Zijn ouderlijk huis te Deventer bestemde hij tot een convict voor vrome vrouwen. Zelf trok hij zich tijdelijk terug in het klooster Munnikhuizen bij Arnhem. In 1379 liet hij zich tot diaken wijden, waardoor hij het recht kreeg om te preken en zijn nieuwe ideeën wereldkundig te maken. De ontreddering in deze tijd was groot. Kloosters in Friesland en Groningen speelden een belangrijke rol bij wereldse twisten. Het geestelijk gezag verminderde daardoor enorm. Geert Groote keerde zich sinds ca. 1380 in zijn preken tegen deze verwording. Hij haalde zich dan ook de verbitterde vijandschap van de geestelijkheid op de hals en kreeg in 1383 een preekverbod. Hij richtte zich daarna meer op de persoonlijke zielzorg, en verzamelde een aantal medestanders om zich heen. Deze volgelingen (Broeders en Zusters van het Gemene Leven) gingen © Posterheide Brabant, Helmond 10 samenleven in gemeenschappen van mannen en vrouwen, overigens zonder een kloostergelofte af te leggen. Zo groeide de herstelbeweging van de Moderne Devotie. Spoedig werd er een regel en een dagorde vastgesteld. De Broeders hielden zich voornamelijk met zielzorg bezig; het begeleiden van en verzorgen van de studerende jeugd. Hun godsdienstbeleving was vrij nuchter en simpel. Later gingen zij zich met onderwijs bezig houden. Langzaamaan kreeg de instelling de vorm van een kloosterorde, de Congregatie der Broeders des Gemenen Levens. Op het toppunt waren er 29 vestigingen. In 1387 stichtte Geert Groote een echte kloosterorde te Windesheim bij Zwolle, waar de eerste bewoners de regel aannamen van de Reguliere Kanunniken van St.Augustinus. De orde werd een succes, en telde in 1407 al twaalf kloosters. Tegen het einde van de 15de eeuw waren het er 97, met drie in Den Bosch. Eerlijke vroomheid werd door ‘de Moderne Devotie’ hoger op prijs gesteld dan diepzinnige geleerdheid. Praktische levenswijsheid werd meer geambieerd dan diepzinnige geleerdheid. Bernardus van Clairvaux en Franciscus waren grote voorbeelden. Meditatie was belangrijk, het overdenken van het leven, het lijden en de dood van Christus. Hun invloed op de christelijke kunst was groot, zoals in afbeeldingen van de “Werken van Barmachtigheid’. Kloosterlingen van het klooster in Windesheim, zoals Thomas à Kempis, werden auteurs van ascetische werken. Beroemd van Thomas à Kempis is ‘De imitatione Christi’. Thomas à Kempis De Vlaamse schilderkunst vóór de gebroeders van Eyck Omstreeks 1400 doken in de schilderkunst van de Zuidelijke Nederlanden de eerste realistische details op die enkele decennia later zouden doorbreken bij de primitieven. De verluchters van manuscripten hechtten voortaan steeds meer belang aan een realistische weergave van personages en scènes. De perspectiefproblemen waren zeker nog niet opgelost en ze stonden nog ver van een natuurgetrouwe weergave van de werkelijkheid. De menselijke figuren hebben een ruwe, soms haast karikaturale fysionomie en de drapering van de kleding werden zwaarder. De composities, waaraan veel pittoreske details werden toegevoegd, getuigden van een steeds meer menselijke - burgerlijke - benadering van de dagelijkse realiteit. Langzaam week de traditie van de Internationale Gotiek ten voordele van een meer menselijke gevoeligheid, niet verfijnd maar vaak wel verfrissend. Deze onverwachte drang naar het naturalisme, voorbode van de stijl van de Vlaamse © Posterheide Brabant, Helmond 11 Primitieven, is wellicht gedeeltelijk te verklaren in het feit dat de kunstenaars gingen werken voor een nieuwe clientèle van burgers met een meer eenvoudige smaak die minder rekening hield met artistieke conventies. Vóór de komst van het Bourgondische hof naar Vlaanderen was het mecenaat in de Zuidelijke Nederlanden inderdaad de zaak van de clerus en de rijke burgerij. Om nu aan de vraag van minder bevoorrechten te voldoen moesten de kunstenaars blijk geven van verbeeldingskracht om in te spelen op de smaak van hun publiek. Jan van Eyck, Man met rode tulband. 1433 Vlaamse primitieven: iconografie van de werken De schilderkunst van de Vlaamse primitieven is een spiegel van haar tijd en dit zowel in religieuze als profane werken. In de 15de eeuw nam het retabel de taak van de 13de eeuwse kathedraal over om het iconografisch programma voor te stellen en werd de kerk een schrijn. Heel anders dan nu was het esthetisch aspect van een kunstwerk tijdens de middeleeuwen zeker niet de eerste zorg van een schilder en zijn klant. In de 15de eeuw konden schilderijen een reeks verschillende functies hebben. Sommige werken dienden om kwaadaardige invloeden af te wenden. Wanneer men elke dag naar een afbeelding van Sint-Christoffel keek, zou dit bijvoorbeeld voor een plotse dood behoeden. Andere schilderijen hadden een apologetische functie: ze wilden de gelovigen ervan overtuigen dat God echt in de eucharistie aanwezig is. Contemplatie voor bepaalde schilderijen, bijv. de H. Mis van Gregorius, leverde verschillende duizenden jaren aflaat op. De meeste religieuze taferelen die voorgesteld worden, komen uit het Oude en Nieuwe Testament. De apocriefe evangelies hebben talloze legendes toegevoegd aan het leven van Christus en Maria. De Kerk erkende ze niet, maar tijdens de middeleeuwen werden ze gedoogd. Blijkbaar is er ook een constante wisselwerking geweest tussen beelden, visies en de mystieke literatuur die eruit voortvloeide, zoals de Meditationes van de Pseudo-Bonaventura, de Revelationes van Birgitta van Zweden of de Vita Jesu Christi van Ludolfus van Saksen. De schilders aarzelden evenmin af te wijken van het evangelische verhaal ten voordelen van een secundaire bron. De officiële kerkelijke literatuur -bullen, concilieteksten, liturgische teksten, etc.- hebben in de kunst ook een rol gespeeld. Op schilderijen komen wij ook details tegen die voorkomen in mysteriespelen. De verhalende episodes in religieuze schilderijen komen meestal uit de twee grote liturgische cycli: de kindsheid en de Passie. Het derde thema in orde van belangrijkheid is dat van de vier uitersten: de dood, het Laatste Oordeel, de hemel en de hel. Andere thema’s: de eucharistie, de heiligen. © Posterheide Brabant, Helmond 12 Het realisme in de Vlaamse schilderkunst en de Moderne Devotie Erwin Panofsky heeft erop gewezen dat het naturalisme van de Vlaamse primitieven hem ertoe bracht de scènes voor te stellen zoals ze zich in werkelijkheid zouden kunnen voordoen. Tekens en symbolen worden vaak op natuurlijke wijze geïntegreerd. Panofsky spreekt in dit verband van ‘verborgen symboliek’. Volgens hem zijn de symbolen in de schilderijen ‘versluierd’ omdat het nieuwe naturalisme een profaan karakter had dat veraf stond van het heilige idealisme van de middeleeuwen. Een aantal onderzoekers verwerpt deze zienswijze: volgens hen is het ‘vertellend illusionisme’ verre van areligieus en komt het voort uit de Moderne Devotie, aangezien de schilder op die manier de heilige scènes aan de gelovigen kan laten zien alsof ze er persoonlijk bij betrokken waren. De Moderne Devotie is een ascetische en mystieke stroming die vanaf de veertiende eeuw erg populair was in de Nederlanden. Ze vindt haar oorsprong bij de Broeders en Zusters van het Gemene Leven in Deventer, verenigd door Geert Grote (134 -1384) en bij de kanunniken van Sint-Augustinus. De prachtige Navolging van Christus door Thomas à Kempis is er de perfecte uitdrukking van. De auteurs van deze stromingen zetten de gelovigen toe aan zich tijdens hun meditatie bepaalde momenten uit het leven van Christus voor te stellen alsof zij er persoonlijk bij betrokken waren. De ‘verhulde symboliek’ van Panofsky in de religieuze kunst geldt enkel voor de hedendaagse toeschouwer en niet voor de gelovigen van de late middeleeuwen. Voor de Moderne Devotie “bevat elke realiteit van de zichtbare wereld een diepere betekenis” leest men bij Thomas van Aquino. Elk element van de werkelijkheid dat in een schilderij weergegeven is, kan verbonden worden met het heilswerk- de gelovigen van die tijd wisten dat. De Nederlandse Primitieven, 1425-1500 De realistische schilderkunst van de Vlaamse primitieven begon in het zuiden, Vlaanderen, Henegouwen en Brabant, waarna het noorden volgde, Holland, Utrecht en Gelre. De Nederlandse schilderkunst van de 15de eeuw kan men verdelen in drie generaties kunstenaars. De eerste generatie met schilders als Robert Campin, de gebroeders van Eyck en Rogier van der Weijden, leverde wellicht de grootste bijdrage aan het eigene van de Vroegnederlandse schilderkunst. Zij legden de basis voor de bloeiperiode van zo’n driekwart eeuw, met een opvallend geïdealiseerd realisme, sterk religieus bepaald en op een burgerlijke cultuur geënt. De tweede generatie heeft als leidende schilders Dieric Bouts, Hugo van der Goes en Hans Memlinc. Bouts ging van Haarlem naar Leuven, Memling trok naar Brugge vanuit Seligenstadt. In Holland waren Albert van Ouwater en Geertgen tot Sint Jans de belangrijkste schilders. Beiden werkten in Haarlem. De derde generatie van de ‘Nederlandse Primitieven’ tekent zich af tegen het einde van de 15de en het begin van de 16de eeuw. Markante persoon in deze periode is Jeroen Bosch. Gerard David en Quinten Metsys werden door de Italiaanse renaissance beïnvloed. Na 1450 betekende de opkomst van het schilderen op doek een grote verandering. Dieric Bouts en Hugo van der Goes kozen al vroeg incidenteel voor doek in plaats van paneel. © Posterheide Brabant, Helmond 13 In de boekverluchtingen bleven aanvankelijk vooral decoratieve achtergronden gebruikt worden. Incidenteel bespeurt men ingrijpende vernieuwingen, zoals in het Turijns-Milanese Getijdenboek met verluchtingen van Jan van Eyck. Ook het Getijdenboek van Catharina van Kleef, waarschijnlijk in Utrecht gemaakt, heeft inventieve miniaturen en randdecoratie. In het laatste kwart van de 15de eeuw bestond in het zuiden een groter markt voor verluchte getijdenboeken. In de loop van de 15de eeuw werd meer en meer gebruikgemaakt van oliën als bindmiddel. Met name Jan van Eyck paste olieverf met perfectie, maar hij was zeker niet de eerste. Het probleem was lange proces van drogen. Jan van Eyck zette in de toepassing van olieverf een grote stap voorwaarts. Vastgesteld werd dat hij ei en lood aan de lijnolie toevoegde. Om het drogen te bevorderen werden de olieverven soms aangebracht op een onderlaag in waterverf met ei als bindmiddel. De grondlaag was meestal licht, zo goed als wit van kleur. De Nederlandse Primitieven werkten sinds Van Eyck vooral in olieverf. Aan de sneldrogende olie als bindmiddel voegden zij soms hars toe voor het glacis. Het aantal beschikbare pigmenten was in deze tijd beperkt. Men gebruikte vooral pigmenten van minerale oorsprong, en enkele organische kleurstoffen voor rood, bruin en zwart. Blauw bestond vooral uit azuriet of lapis lazuli. Vlaamse Primitieven voorgesteld Meester van Flémalle Onder de meesters met noodnamen heeft er geen de pennen meer in beweging gezet dan de Meester van Flémalle. Die opwinding is begrijpelijk als men beseft dat hij op grond van het aan hem toegeschreven oeuvre beschouwd moet worden als een van de grondleggers van de nieuwe naturalistische stijl. Tegenwoordig is de algemene opinie dat hij de leermeester van Rogier van der Weijden was. Hoogstwaarschijnlijk kan men hem identificeren met Robert Campin, werkzaam in Doornik, maar waterdichte bewijzen zijn er niet. Campin verkeerde in de kringen van de nieuwe bourgeoisie, en bekleedde tal van belangrijke functies. Hij leidde een atelier met gezellen en leerknapen, o.a. Rogier van der Weijden. Robert Campin, zijluik Mérode-altaar. Ca. 1425-30 © Posterheide Brabant, Helmond 14 Hubert en Jan van Eyck Lange tijd werd Hubert van Eyck als een legendarische figuur beschouwd. Dankzij modern bronnenonderzoek staat het bestaan van Hubert tegenwoordig echter vast, al is van hem weinig bekend. De belangrijkste bron is een kwatrijn op de lijst van het ‘Lam Gods’, waarin Hubert wordt genoemd als schilder die met het veelluik was begonnen; Jan wordt vermeld als degene die het voltooid heeft. Hij zou in 1426 gestorven zijn. Men neemt aan dat Jan, evenals Hubert, in Maaseik geboren is tussen 1390 en 1400. In 1422 trad hij in dienst van Jan van Beieren in Den Haag, graaf van Holland en Zeeland. In 1425 trad hij in dienst van de Bourgondische hertog Philips de Goede. Behalve hofschilder was hij raadsman en diplomaat. Enige tijd woonde hij te Lille, uiteindelijk kocht hij een huis in Brugge. Hij zal kort voor juni 1441 gestorven zijn. De waardering van de tijdgenoten van Jan van Eyck voor zijn werk betrof in de eerste plaats het natuurgetrouwe realisme en zijn zin voor detail. In Italië wekte dit eerst verwondering en daarna bewondering. Het beroemdste werk van de Vroeg-Nederlandse schilderkunst is zonder twijfel het Lam-Godsretabel van Jan en Hubert van Eyck. Origineel van iconografie is het portret van Giovanni Arnolfini en zijn vrouw Giovanna Cenami. Jan van Eyck, detail uit huwelijk van Giovanni Arnolfini en zijn vrouw Giovanna Cenami. 1434 Rogier van der Weyden Van de 15de eeuwse Zuid-Nederlandse schilders was Rogier van der Weyden één van de belangrijkste en ongetwijfeld de invloedrijkste. Hij werd in 1399 of 1400 in Doornik geboren. Pas in 1427 komt in het register van het Lukasgilde van Doornik een Rogier van der Weyden voor die als leerling van Robert Campin wordt aangemeld en vijf jaar later als vrijmeester in dit gilde wordt opgenomen. Vóór oktober 1435 vestigde de schilder zich met zijn familie in Brussel waar hij in ieder geval vanaf 1436 actief was als stadsschilder. Zijn atelier ontwikkelde zich tussen 1435 en 1464 tot een bloeiend bedrijf met een grote internationale reputatie. Aangenomen wordt dat bijv. Hans Memling als leerling in zijn atelier gewerkt heeft. In Italiaanse bronnen komt men Rogiers’ naam al vroeg tegen. Naast zijn werk als stadsschilder voerde hij ook veel opdrachten uit het buitenland uit, met name Spanje en Italië. Hij stierf in 1464. Merkwaardigerwijs is er geen één werk dat met zekerheid aan hem kan worden toegeschreven. Van enkele werken is echter zo goed als zeker dat hij de maker is, zoals de ‘Kruisafneming’ in het Prado en het ‘Laatste Oordeel’ in Beaune. © Posterheide Brabant, Helmond 15 Opvallend is dat hij in zijn later werk liet inspireren door Italiaanse modellen, d.w.z. motieven en composities. Petrus Christus Op 7 juli 1444 werd Petrus Christus burger van Brugge om er als schilder te leven. Hij was lid van het Brugse schildersgilde tot aan zijn dood in 1475 of 1476. Vermoedelijk was zijn familie uit Gouda afkomstig. Hij werd vaak als een navolger gezien van Jan van Eyck, en te weinig gewaardeerd om wat hij presteerde. Hij werd door een criticus in de zestiende eeuw als ‘pictor famoso in Flandria’ genoemd. Zijn werk is een unieke getuigenis van de kunstontwikkeling in Brugge tussen Van Eyck en Memling, die in 1465 ook als vreemdeling in de stad aankwam. Dirk Bouts Zoals uit archiefteksten blijkt, was Dirk Bouts stadsschilder van Leuven van 1468 tot aan zijn dood in 1475. Hij was in Haarlem geboren. In 1457 wordt Bouts als schilder vermeld in het stadsarchief van Leuven, waar hij rond 1448 in het huwelijk getreden was met Catherine van der Bruggen. Men neemt aan dat Bouts zich tussen 1444 en 1448 in Leuven heeft gevestigd. Zijn testament is bewaard gebleven; aan zijn weduwe liet hij de afgewerkte schilderijen na. Onder deze schilderijen bevond zich één van de werken van de ‘Gerechtigheid van keizer Otto’, in 1468 door de stad Leuven besteld. Befaamd is zijn triptiek van het Laatste Avondmaal, wat hij maakte voor de broederschap van het H. Sacrament te Leuven. Justus van Gent Zoals zoveel andere anonieme schilders zou Justus van Gent in de vergetelheid geraakt zijn als, wanneer niet uit archiefbronnen was gebleken dat hij van 1473 tot 1475 in Italië had gewerkt, in Urbino aan het hof van Federigo da Montefeltro. Frederigo was een gecultiveerd iemand, een beroemde condottiere en een humanist. Zoals de Medici in Florence, de Sforza’s in Milaan of de Estes in Ferrara maakte hij van Urbino een van de meest erudiete hoven van Italië. Zijn kroniekschrijver vermeldde dat hij op het gebied van de schilderkunst eclectisch was en omdat hij in Italië geen schilder kon vinden die naar zijn smaak werk maakte, zich wendde tot een Vlaming. Wellicht betreft het hier Justus van Gent. Hugo van der Goes, detail uit Portinari-altaar. 1475-8 © Posterheide Brabant, Helmond 16 Hugo van der Goes Een officiële akte van de Leuvense stadsmagistraat uit 1480 vermeldt dat Hugo in Gent werd geboren. In 1550 noemde Giorgio Vasari hem Hugo van Antwerpen, Carel van Mander maakte er een Bruggeling van. Andere auteurs suggereren dat hij in Haarlem geboren zou zijn. In 1467 werd hij vrijmeester in het Gentse schildersambacht; in 1468 werd hij verkozen tot gezworene van het schildersambacht en in 1473 werd hij deken. In 1478, op het hoogtepunt van zijn carrière, verliet Hugo van der Goes Gent en liet er have en goed achter. Hij trok zich als lekenbroeder terug in het klooster Roodendaele te Oudergem. Wellicht moet de reden voor zijn intrede in het klooster gezocht worden in de eerste symptomen van een ziekte die de laatste jaren van zijn leven zou overschaduwen en misschien in de ascetische aspiraties van een diepchristelijk kunstenaar. In 1482 stierf hij. De triptiek van de ‘Aanbidding van de Herders’ in het Uffizi is het grootste en meest prestigieuze werk van Hugo van der Goes. Het werk werd besteld door Tommaso Portinari, die vanaf 1466 in Brugge verbleef, voor de San Egidiokerk van het hospitaal Santa Maria Nuova, dat door de familie Portinari werd gesticht. Geertgen tot Sint Jans De belangrijkste schilder van de latere 15de eeuw in de Noordelijke Nederlanden is Geertgen tot Sint Jans, werkzaam in Haarlem. Hij was leerling van Albert van Ouwater. Karel van Mander vermeldde hem als belangrijke grondlegger van de Nederlandse schilderkunst. Hans Memling Memling werd voor het eerst vermeld in 1465, toen hij zich als burger van Brugge liet registreren onder de naam Jan van Minnelinghe, zoon van Hamman, geboren te Seligenstadt. Men veronderstelt dat hij omstreeks 1440 is geboren. Omdat er een opvallende stijlverwantschap met het werk van Rogier van der Weyden in zijn werk is, is het mogelijk dat hij een tijdje als gezel in diens atelier heeft kunnen werken. Memling was niet ingeschreven in de registers van het Brugse schildersambacht en vervulde er ook nooit bestuurstaken, wat erop wijst dat hij in Brugge een bevoorrechte positie bekleedde. Onmiddellijk na zijn aankomst te Brugge moet de Florentijn Angelo Tani, van 1455 tot 1465 hoofdagent van de Medicibank in Brugge, bij hem de grote triptiek met het ‘Laatste Oordeel’ besteld hebben. Het retabel werd in 1473 verscheept, maar op zee buitgemaakt door piraten die ageerden in opdracht van de Hanzestad Dantzig en die het naar de Mariakerk te Dantzig overbrachten. Het schip dat het werk naar Italië diende te verschepen was van Tommaso Portinari, vertrouwensman van Karel de Stoute en opvolger van Tani als Medici-bankier te Brugge. Het beroemdste werk van Memling is wellicht de ‘Triptiek van Johannes de Doper en Johannes de Evangelist’, waarschijnlijk betaald door twee broeders en twee zusters van het Sint-Janshospitaal. De internationale erkenning van zijn meesterschap resulteerde op het einde van zijn leven in een belangrijke Duitse bestelling, de “Triptiek met de Passie”, in opdracht van Heinrich Greverade of van zijn broer Adolf voor hun kapel in de Dom van Lübeck. Heinrich was koopman en vertegenwoordigde de Hanzebelangen in het Oosterlingenhuis te Brugge. Memling stierf in 1494 en werd begraven op het kerkhof van de Sint-Gilliskerk. © Posterheide Brabant, Helmond 17 Gerard David David bleef onopgemerkt tot aan zijn rehabilitatie in de negentiende eeuw. Hij is uit de Noordelijke Nederlanden afkomstig, en werd waarschijnlijk omstreeks 1450 geboren. In ieder geval was in 1484 in Brugge aanwezig, het jaar waarin hij lid werd van het schilders- en zadelmakersgilde. ‘Het Oordeel van Cambyses’, gemaakt voor het stadhuis van Brugge, geldt als één van de belangrijkste werken van David. Het leven en werk van Jeroen Bosch Jeroen (van Aecken) Bosch werd vermoedelijk in 1453 geboren in Den Bosch. Met Leuven, Brussel en Antwerpen was Den Bosch één van de vier belangrijkste steden van het hertogdom Brabant. De familie van Hiëronymus was waarschijnlijk oorspronkelijk afkomstig uit Aken. Enkele van zijn voorouders vestigden zich vanuit Nijmegen, waar de familie klaarblijkelijk was gaan wonen, in ‘s-Hertogenbosch. Een van de belangrijkste werkgevers, het Onze Lieve Vrouwe Broederschap, verleende opdrachten aan grootvader Jan van Aken, aan zijn zoons Goessen den Maelder en Anthonis den Maelder en tenslotte ook aan de derde generatie, die bestond uit de broers Goessen den Maelder en ‘Jeronimus Maelder’. Jeroens’ voorouders behoorden tot de middenklasse van Den Bosch. Zij bezaten niet veel geld en goederen, maar hun goede naam was wellicht zeer profijtelijk voor Jeroen Bosch. Zijn maatschappelijke positie en zijn succes als kunstenaar waren mede te danken aan zijn familieachtergrond. Jeroen Bosch was al in de veertig toen hij werd ingeschreven als lid van de illustere Broederschap van Onze Lieve Vrouwe, ook wel Zwanenbroederschap genoemd. In 1516 overleed de schilder. Jeroen Bosch, de Marskramer De belangrijkste opdrachtgever van de familie van Aken was de Lieve Vrouwe Broederschap die gedurende lange tijd veel geld besteedde aan de inrichting en het onderhoud van haar kapel aan de noordoostzijde van de Sint-Jan. Andere belangrijke opdrachtgevers van Jeroen zullen de kerkmeesters van de Sint-Jan zijn geweest en de gezelschappen die van de kerk gebruik maakten, zoals de Bossche gilden en broederschappen. Als schilder stond Jeroen Bosch op een breekpunt in de tijd, van de late middeleeuwen naar de renaissance. De greep van de kerk als opdrachtgever begon aan kracht in te boeten. Er werden mannen geboren die de wereld niet langer vanuit © Posterheide Brabant, Helmond 18 het geloof beschouwden, maar vanuit het verstand. De voornaamste was de humanist Erasmus van Rotterdam ( 1469 - 1536 ), een tijdgenoot van Bosch. In zijn schilderijen stapelde Bosch de angsten van zijn medemensen hoog op. Ook zijn eigen angsten, omdat hij open stond voor visioenen en hallucinaties. In zijn tijd werden de mensen beheerst door een vreemd mengsel van geloof en bijgeloof, van volkshysterie en godsdienstige vervoering, van doodshuiver en zielennood. De benadering van de dingen door Jeroen Bosch was realistisch te noemen, ondanks het visionaire. In zijn schilderijen vindt men alle ondeugden breed uitgestald. Niet alleen de zeven hoofdzonden, maar ook de huichelarij, het leedvermaak, de spot, het sadisme, de wreedheid, de achterdocht, de haat, het boerenbedrog, de kroeggenoegens van monniken en de dwaasheid. Bosch was onbarmhartig in zijn weergave van de medemens. Tegelijkertijd maakte hij het gewone volk tot onderwerp van de schilderkunst. Bosch was de vertolker van de laatmiddeleeuwse samenleving, waarin zotheid en bespotting vlak naast elkaar lagen, een bedrieglijke wereld waarin zelfs de werkelijkheid schijn kon zijn, een terrein voor de strijd tussen goed en kwaad. Quinten Metsijs Deze uit Leuven afkomstige schilder, verhuisd naar Antwerpen, heeft veel bijgedragen aan de overgang naar de Renaissance. De grote culturele verandering die zich in het tweede decennium van de 15de eeuw razendsnel voltrok in de Nederlanden is duidelijk herkenbaar in zijn werk. Quiten Metsys, de geldwisselaar en zijn vrouw, 1514 © Posterheide Brabant, Helmond 19 Oud-Nederlandse retabels in Centraal-Europa De export van oud-Nederlandse altaarstukken naar oostelijke gebieden in Europa was vanaf het einde van de 14de tot het begin van de 16de eeuw geen uitzondering. De altaarstukken waren meestal afkomstig uit Brugge, Brussel of, later, ook Antwerpen. Zij waren bijna uitsluitend bestemd voor klooster- of kapittelkerken of voor hoofdkerken van belangrijke steden. De export kwam tot stand via internationale handelsbetrekkingen of via netwerken van adel en hoge geestelijkheid. Het hoogaltaarstuk van de Reinoldikerk in Dortmund dateert uit 1410-1420 en is in Brugge of Brussel gemaakt. Naar het Rijngebied werden blijkbaar veel altaarstukken geëxporteerd, zoals naar Kalkar-Grieth, Dinslaken, Rheinberg, maar ook naar de belangrijkste Hanzestad Lübeck en plaatsen in de buurt als Lüneburg. In Zuid-Duitsland treffen wij voortreffelijke altaren aan in bijv. Schwäbisch-Hall, en Stadthagen. Vooral Brusselse altaren worden aangetroffen, bijv. in Güstrow, noord-Duitsland, en plaatsen rond Maagdenburg. Op het einde van de 15 de eeuw had Antwerpen echter de leidende rol in productie en export overgenomen. In de Marienkirche in Lübeck staat een groot Antwerps retabel, maar ook bijvoorbeeld in Dortmund. Lübeck, Antwerps retabel in Marienkirche © Posterheide Brabant, Helmond 20 Ars Nova en Centraal-Europa De nabijheid van de Nederlanden is niet de voornaamste reden die de sterke invloed van de Vlaamse schilderkunst in Duitsland verklaart. In de loop van de 15de eeuw was Duitsland gemakkelijk toegankelijk en het gebrek aan een centraal bestuur bevorderde het ontstaan van een maatschappij die op de economie was gebaseerd. Het gebied dat in deze tijd weinig oorlogen kende werd rijk door handel en ambacht. Kerken en kloosters werden overvloedig voorzien van retabels, gemaakt door kunstenaars die goed op de hoogte waren van de ontwikkelingen in de buurgebieden en die na een eerste opleiding in hun eigen stad of streek gingen reizen, vaak naar Vlaanderen. De kennis van de ars nova werd ook verspreid door de verplaatsingen van prelaten, rijke kooplui en andere burgers die bestellingen zouden kunnen plaatsen. De Duitse kunst werd gekenmerkt door haar eenvoud en hang naar mystiek. De Duitse kunstenaars interesseerden zich minder voor de verfijnde natuurverschijnselen. In de eerste helft van de 15de eeuw waren de belangrijke centra van schilderkunst vooral aan de Rijn: Keulen, Mainz, Straatsburg en Basel. In Westfalen Soest en Hamburg. Meer naar het zuiden Neurenberg, München en Wenen. Aan de BovenRijn ontwikkelde zich al in het eerste kwart van de 15de eeuw de prentkunst met houtsnede en kopergravure, rond 1450 ontdekte Gutenberg de boekdrukkunst. Intussen bewaarde de schilderkunst de erfenis van grote oudere kunstenaars, zoals Conrad van Soest. Rond 1430 kwam er een doorbraak met de kennismaking met de nieuwe Vlaamse kunst van Jan van Eyck en tijdgenoten. Er was echter geen sprake van een mechanische overname, maar een selectieve benadering. De stad Keulen, een belangrijk handelscentrum en lid van de Hanze, was het meest blootgesteld aan de invloed van de Vlaamse schilderkunst. De kunstenaar Stefan Lochner gebruikte aanvankelijk een verfijnde vorm en zachte vlakken die verwant zijn aan die van de Meester van Flémalle. Deze vormen worden echter langzaam verdrongen door die van de ars nova, rijke plooien van de kleding en meer natuurlijke houdingen. Zijn taferelen worden steeds realistischer., zoals de Annunciatie van het beroemd retabel van de ‘Aanbidding van de Wijzen’ in de Dom van Keulen. Stefan Lochner, Annunciatie. Keulen © Posterheide Brabant, Helmond 21 De Meester van de Passie van Darmstadt is vrijwel de enige schilder wiens werk directe invloed van het werk van Van Eyck laat zien. Ook Lucas Moser laat in zijn altaarstuk in Tiefenbronn (Baden) duidelijke invloed van Jan van Eyck zien, zoals besef van ruimte en historische stijlen. Conrad Witz van Rottweil werkte tot zijn dood in 1446 in Basel, en was verwant aan Moser. Figuren, perspectief en schaduwwerking staan direct onder invloed van het werk van Jan van Eyck, zoals in zijn ‘heiligen Maria Magdalena en Catharina’. Witz heeft vooral op het gebied van de landschapsschilderkunst zijn sporen verdiend. In zijn gesigneerde ‘Wonderbare visvangst’ ontvouwt hij zijn volledige arsenaal van optische verschijnselen, zo geïnspireerd op die van Jan van Eyck. Werken van hem met eenzelfde perfectie zijn “ retabel van Petrus’ en de ‘H. Christophorus’. Witz’ bijzonderheid is dat hij getrouwe portretten van landschappen kon schilderen, met name het Meer van Genève. In de streek van Ulm trad Hans Multscher in de voetsporen van zijn tijdgenoten. Hij toont veel invloed van de eerste generatie Vlaamse schilders. De nieuwe opvatting van de schilderkunst, zoals ze bij de Meester van Flémalle ingang gevonden had, verspreidde zich geleidelijk in Duitsland en Oostenrijk. In het werk van de Meester van het ‘Retabel van Tucher’, werkzaam in Neurenberg, is de invloed van Vlaamse schilderkunst duidelijk merkbaar. In de loop van de tweede helft van de 15de eeuw ondergingen de Duitse landen belangrijke veranderingen. De uitvinding van de boekdrukkunst zou de middeleeuwse wereld tot een nieuwe wereld omvormen dankzij de onbeperkte reproductie en verspreiding van woord en beeld. In de Duitse landen worden nu gehele composities en patronen van de Vlaamse schilderkunst overgenomen, met name uit het werk van Rogier van der Weyden. Deze worden geheel of gedeeltelijk herschikt zonder de eigen traditie overboord te gooien. Bijna nooit is er sprake van kopieën in letterlijke zin. Wellicht was van der Weyden de meest invloedrijke kunstenaar, overigens in geheel Europa. Zijn ‘Driekoningenaltaar’ in de St. Columba in Keulen was waarschijnlijk het meest toegankelijk voor Duitse kunstenaars. Konrad Witz, Petrusaltaar, 1444 Veel kunstenaars uit de Duitse landen reisden in deze tijd naar Vlaanderen. Sommigen bleven er en maakten er carrière, zoals Hans Memling. Anderen gingen terug naar huis, zoals Schongauer van Colmar, en verspreidden er de nieuwe werkmethode. De Vlaamse stijl van de ‘lange lijnen’ van het midden van de eeuw verdreef de vroegere logge en massieve verhoudingen tussen de personages. De © Posterheide Brabant, Helmond 22 stad Keulen bleek opnieuw een gastvrij oord voor de nieuwe stijl. Kunstenaars die werkzaam waren in deze periode zijn o.a. de Meester van het Leven van Maria en de Meester van Sint-Severinus, de laatste met zijn opmerkelijke “Droom van Ursula’. Veel kunstenaars op verschillende plaatsen maakten zich ongeveer tegelijkertijd vertrouwd met het werk van Rogier van der Weyden. Dat geldt voor Hans Pleydenwurff uit Neurenberg en zijn leerling Michael Wolgemut. Toen Martin Schongauer zich in de jaren 1460 in Colmar vestigde, had de roem van Jan van Eyck en Rogier van der Weyden zich al door geheel Duitsland verspreid. Algemeen wordt aangenomen dat Schongauer een reis door de Nederlanden heeft gemaakt. Hij maakte schilderijen en kopergravures. Vooral deze laatste werden in toenemende mate artistieke verzamelobjecten. Zij waren vaak gebaseerd op Vlaamse prototypes. Martin Schongauer, detail Aanbidding van de herders Het besef aan het begin van de 16de eeuw dat kunstenaars uit de Nederlanden op een nog lang niet vergleden glorietijd van de schilderkunst konden terugblikken was ook sterk aanwezig bij de Duitse schilders. Dürer bleef in 1521 maar liefst 8 maanden in de Lage Landen. Vanuit Antwerpen maakte hij reizen naar Mechelen, Brugge, Gent en Brussel. In elke stad wist hij de belangrijkste kunstwerken te zien. Hij had een onbegrensde bewondering voor de werken van de grote oude meesters. Met Jan van Eyck deelde hij de bijna wetenschappelijke interesse voor de precieze weergave van de wereld der dingen. Dankzij de grote verspreiding van hun grafiek werden Schongauer en Dürer al vroeg beroemd in geheel Europa. De Duitse prentkunst vond eerst en vooral weerklank in de oud-Nederlandse paneelschilderkunst. De vóór 1500 tot stand gekomen reeksen houtsneden van de “Apocalyps’ en de “Grote Passie’ van Dürer waren in de Nederlanden al vroeg bekend. Veel elementen uit deze prenten werden door schilders overgenomen. Werken van Gossaert als ‘Adam en Eva’ en © Posterheide Brabant, Helmond 23 “Neptunus en Amphritite’ zijn direct geïnspireerd op prenten van Dürer. Het schilderij en de prenten van Hiëronymus door Dürer hebben veel weerklank gevonden in de Nederlanden, wellicht omdat zijn beeldconcept aanknoopte bij de oud-Nederlandse traditie. Rond 1500 ontmoetten Duitse en Nederlandse kunstenaars elkaar voor het eerst op voet van gelijkheid. Zij zagen zich op een vergelijkbare manier geconfronteerd met de opgave een eigen weg te zoeken tussen de traditie en de dialoog met de Italiaanse kunst. De meeste kunstenaars bezaten aanzienlijke collecties oude en eigentijdse prenten. Kunstenaars oriënteerden zich voornamelijk op prenten die op dat moment in omloop waren. Vanaf het eerste decennium van de 16de eeuw werden steeds minder prenten uit de 15de eeuw gebruikt. Uit talloze kunstwerken in afgelegen streken van Europa kunnen wij opmaken dat heel wat prenten van Schongauer zich over het gehele continent hebben verspreid tijdens de laatste decennia van de 15de en het begin van de 16de eeuw. Met zijn prenten kwamen de innovaties van Vlaamse kunstenaars en met name Rogier van der Weyden en Dieric Bouts Midden Europa binnen. Hij drukte evenwel zijn eigen stempel erop door de naturalistische decors van de taferelen te verrijken met een psychologische waarachtigheid in de verteltrant. A. Dürer, Hiëronymus, 1521 © Posterheide Brabant, Helmond 24 Twee bijzondere kunstenaars uit Duitsland: Martin Schongauer en Matthias Grünewald Het gedrukte boek was een technisch object waarvan de verfijning en de revolutionaire vernieuwing die het op gang bracht, niet voor die van de computer onder hoeven te doen. Vanaf het einde van de 14de eeuw werden gedrukte prenten in grote getalen gemaakt. Boeken met houtsneden zetten die traditie voort, bijvoorbeeld de Biblia Pauperum. Pagina uit Biblia Pauperum Rond 1450 richtte Gutenberg zijn eerste drukkerij op in Mainz. Aartsbisschop Adolf II van Nassau veroverde in 1462 de stad, en voelde de nieuwe druktechniek als een bedreiging. Het gevolg was dat de uitvinders van Mainz uitweken naar andere steden in het Duitse rijk en later naar geheel Europa. De drukpersen werden ingezet om documenten van aflaten te produceren. Korte tijd later gebruikte de Reformatie hetzelfde middel om de verkoop van aflaten te stoppen. De Meester van E.S. was de eerste Duitse graveur in de laatgotische periode en werd veel gekopieerd. Hij was waarschijnlijk de eerste kunstenaar in gedrukte werken die zijn initialen gebruikte in zijn werk. Martin Schongauer was afkomstig uit Colmar en werd mogelijk in het atelier van E.S. opgeleid als graveur. Zijn werk werd beroemd en aangekocht in tal van landen van Europa, zoals Engeland, Spanje Italië en Duitsland. Vasari vertelt dat zelfs Michelangelo een werk van hem heeft gekopieerd. Zijn stijl is nog een rijpe gotische vormgeving. Als schilder was Schongauer een volger van Rogier van der Weyden. Op basis hiervan is wel verondersteld dat hij een reis naar de Nederlanden zou hebben ondernomen die hem rechtsreeks in contact bracht met het werk van Van der Weyden en de Vlaamse Primitieven. Eén van de weinige schilderijen die met zekerheid aan Schongauer kunnen worden toegeschreven, is het altaarstuk met Maria in de rozenhaag uit 1473 in Colmar. Mathias Grünewald werd in Wurzburg geboren als Mathis Gothart Nithart. Hij was de belangrijkste exponent van de laatgotische schildertraditie in Duitsland, samen met Albrecht Dürer. Niet enkel als schilder had hij succes, maar ook als technicus. © Posterheide Brabant, Helmond 25 Hij werkte aan het hof van de aartsbisschop van Mainz, maar werd ontslagen wegens zijn protestantse sympathieën. Zijn bekendste werk is het Isenheimer, een enorm veelluik dat bestemd was voor het Antonietenklooster van Isemheim en werd vervaardigd tussen 1511 en 1517. De beelden zijn van Niclaus van Haguenau.In Isenheim ontstond een grote pelgrimscultus naar de relieken van Antonius. Zieken die leden aan het beruchte Antoniusvuur bezochten de plaats en verrijkten haar door giften. Matthias Grünewald, detail Isenheimer altaar Het altaarstuk bestaat uit meerdere luiken. De scène van de kruisiging is geheel op de figuur van Christus geconcentreerd. Links Maria en Johannes en Maria Magdalena, rechts Johannes de Doper. Op de predella de graflegging. Twee zijluiken tonen St. Sebastiaan en Antonius, beiden pestheiligen. Bij het openklappen van het altaarstuk ziet men een drietal nieuwe scènes: Annunciatie, Menswording van Christus met engelenconcert, Opstanding. Bij het opnieuw openklappen van het altaarstuk ziet men weer een reeks voorstellingen. Het centrale stuk bestaat uit houtgesneden beelden van Antonius, Hiëronymus en Augustinus. De predella toont Christus tussen de 12 apostelen. De twee geschilderde zijluiken laten scènes uit de legende van Antonius zien. Links de ontmoeting van Antonius en Paulus, rechts de verleiding van Antonius. Pelgrims en zieken kwamen met name op de feestdagen van Antonius hier bidden. Op de zondagen werden de luiken geopend, zodat de Annunciatie, Geboorte en Opstanding te zien waren. In de geschiedenis van de westerse kunst is de gemartelde Christus vele malen afgebeeld, maar nooit aangrijpender dan hier. Het iconografisch programma van het altaarstuk schijnt te zijn afgeleid van de mystieke geschriften van St. Birgitta van Zweden (1303 - 1373), voor het eerst in druk verschenen op het einde van de 15de eeuw. De ‘Kruisiging’ had een bijzondere betekenis, doordat zij permanent te zien was in de kapel van het klooster. Hier kwamen de patiënten zich geestelijk voorbereiden voordat zij een medische behandeling ondergingen. De Kruisiging gaat de populaire cultus van wonderdoende heiligen verre te boven en is een afspiegeling van een dieper geloof over de betekenis van lichamelijk lijden. Grünewalds uitbeelding van zijn doodsstrijd had tot doel de zieken en zwakken geestelijke bijstand te verlenen. © Posterheide Brabant, Helmond 26 Duitsland: doorbraak van de Italiaanse renaissance in het noorden Aan het begin van de 16de eeuw was Duitsland één van de meest welvarende landen van Europa, ondanks de bescheiden omvang van verstedelijking zoals in Italië en Vlaanderen. Het gebied profiteerde van de groei in diverse sectoren zoals de metallurgie, mijnbouw, bankwezen en textiel. Bovendien werd de boekdrukkunst in Duitsland ontwikkeld en Duitse uitgevers domineerden de nieuwe boekhandel in de meeste andere landen van Europa tot ver in de 16de eeuw. Al in de 15de eeuw waren Duitse filosofen beïnvloed door het humanism en de renaissance vanuit Italië. Eén van de belangrijkste Duitse humanisten was Konrad Celtis (1459-1508). Hij studeerde in Keulen en Heidelberg, reisde door Italië om Griekse en Latijnse manuscripten te verzamelen, en schreef een lofdicht op Duitsland in het Latijn. Een twee belangrijke humanist was Johann Reuchlinn (1455-1522) die in veel steden in Italië studeerde en later Grieks doceerde. A. Dürer, perspectiefstudie. Houtsnede, 1525 Het drukken van houtsneden en gravures was in Duitsland en de Nederlanden veel meer ontwikkeld dan elders in Europa. De Duitsers namen de leiding in het vervaardigen van boekillustraties. De grootste kunstenaar van de Duitse renaissance, Albrecht Dürer, begon zijn carrière als leerling in het befaamde atelier van Michael Wolgemut die zijn schilderkunst grotendeels ingeruild had voor het maken van houtsnedes en gravures. Vanaf 1490 reisde Dürer vier jaar lang door Duitsland en Italië. Hij werd snel beroemd in Italië en Europa om zijn bijzondere houtsneden en gravures. Hij maakte daarnaast ook veel schilderijen. Zijn werk toont veel invloed van de Italiaanse renaissance en werd beschouwd als het begin van de Duitse renaissance die de plaats van de Nederlanden en Frankrijk overnam als leider van de grote artistieke vernieuwingen in Noord-Europa. Dürer steunde de denkbeelden van Luther, maar bleef madonna’s en christelijke voorstellingen maken. Hij maakte portretten van zowel katholieke als protestantse leiders. Dürer stierf in 1528, nog voor het moment waarop duidelijk was of de Reformatie definitief was. Zijn leerlingen uit de volgende generatie moesten partij kiezen en de meesten waren protestants. Daarmee viel de productie van veel religieus werk weg. Lucas Cranach de Oudere was een goede vriend van Luther. Hij schilderde een aantal ‘Lutheraanse altaarstukken’, meestal voorstellingen van het Laatste © Posterheide Brabant, Helmond 27 Avondmaal met soms portretten van leidende protestanten op de plaats van de apostelen. Rond het midden van de 16de eeuw werden in protestantse streken nagenoeg geen religieuze werken meer gemaakt, wellicht als het gevolg van de invloed van het strengere Calvinisme. Intussen hadden schilders echter alternatieve onderwerpen gekozen. Cranach schilderde portretten, maar ook uitdagende naakten met een klassieke of Bijbelse titel. Lucas Cranach de O., Christus en de overspelige vrouw. De Donau School (ca. 1480-1538) is de naam van een groep schilders uit de eerste 30 jaar van de 16de eeuw in Beieren en Oostenrijk, van wie Albrecht Altdorfer de bekendste was. Met Altdorfer voorop produceerde de school de eerste voorbeelden van onafhankelijke landschappen in het Westen, zowel in verf als in druk. Hun religieuze werken hadden een expressionistische stijl gelijkend op die van Grünewald. Hans Burgkmair en Hans Baldung Grien waren leerlingen van Dürer en maakten vooral gedrukte werken. Van Grien is een aantal curieuze voorstellingen van heksen in raadselachtige prenten bewaard. Hans Baldung Grien, heksen, 1508 © Posterheide Brabant, Helmond 28 Hans Holbein de Oudere en zijn broer Sigismund schilderden religieuze werken in een laat-gothische stijl. Hans de Oudere was een pionier in de verandering van Duitse kunst van laatgothische naar renaissance stijl. Zijn zoon Hans Holbein de Jongere werd een belangrijk schilder van portretten, vaak met een feilloze psychologische waarneming, maar werkte vooral in Zwitserland en Engeland. Voor het schilderen van een portret maakte Holbein eerst een zeer gedetailleerde tekening met potlood, inkt of gekleurd krijt. De omtrek van deze tekeningen bracht hij door er gaatjes in te prikken over op het doek. Door de gaatjes stoof hij houtskoolpoeder. Daarna trok hij de tekening over met een soort carbonpapier. De schilderijen hebben zo exact dezelfde schaal als de tekening. De geschilderde portretten zijn zer realistisch en de stoffen en het bont hebben een zeer levensechte stofuitdrukking. Vaak gebruikte hij echt goud of zilver in zijn schilderijen. Hans Holbein d.J, Erasmus, 1523 Hans Holbein de J, Hendrik VIII, 1537 De Renaissance en de Nederlanden De Florentijnse diplomaat Giucciardini noemde in zijn Beschrijving van de Nederlanden van 1536 Gossaert de eerste die in dit land de kunst om historische en poëtische onderwerpen door naakte figuren voor te stellen uit Italië overbracht. Deze mededeling werd later bijna woordelijk overgenomen door Vasari en Karel van Mander. Door het veelvuldige contact met klassieke beelden geraakten de Italiaanse kunstenaars vertrouwd met de idealiserende weergave van het menselijk lichaam die zo goed in het denken van de renaissance paste. Tegelijk werden teksten bestudeerd die informatie gaven over de verloren gegane antieke schilderkunst. Omdat men in de oudheid uitging van de verwantschap van de kunsten ( ut pictora poesis, zoals de dichtkunst zo ook de schilderkunst ), konden ook handboeken over de rhetorica nuttige aanknopingspunten bieden over de principes die aan de schilderkunst ten grondslag lagen. Op basis hiervan stelden humanistische geleerden kunsttheorieën op die een wedergeboorte van de antieke schilderkunst tot doel hadden. Een gezaghebbend boek op dit gebied was De Pictura uit 1435 van © Posterheide Brabant, Helmond 29 Leon Battista Alberti. Zijn voorkeur ging uit naar voorstellingen met een verhalend karakter, gerangschikt onder ‘historieschilderkunst’. Naar classicistische maatstaven kwam de noordelijke kunst er niet best vanaf. ZuidNederlandse schilders hadden geen verstand van anatomie, kenden de regels van het lineair perspectief niet en hadden alleen interesse voor de dingen zoals die zich voor het oog voordeden. Zuid-Nederlandse schilders bleven aan de werkelijkheid gebonden en voelden nooit de drang de dingen fraaier te maken dan ze waren. De heroïsche opvatting van het classicisme strookte niet met hun overwegend pessimistische levenshouding. De Italiaanse hegemonie weerspiegelde zich in de verhoudingen op de internationale kunstmarkt. De Italiaanse kunst triomfeerde in de voornaamste kunstcentra. In de tijd van Gossaert gingen schilders naar het zuiden met de bedoeling om te leren van de antieke kunstwerken en de Italiaanse renaissance. De prentkunst vormde een belangrijk verspreidingsmiddel van de renaissancestijl in Europa. Schilders konden ook kennis nemen van de renaissance-kunst zonder zelf in Italië geweest te zijn. Zo vormden voor Lucas van Leyden de prenten van Raimondi naar Rafael dankbaar studiemateriaal. De veelheid van buitenlandse invloeden heeft Lucas van Leyden op zelfstandige wijze verwerkt. Jan van Scorel had veel radicaler dan zijn voorgangers afstand genomen van de Noord-Nederlandse stijl. Met van Scorel (1495-1562) bereikte het italianiseringsproces van de Nederlandse kunst een voorlopig hoogtepunt. Van Scorel was de eerste Nederlandse schilder die aan het beeld van een echte renaissance-kunstenaar beantwoordde: hij was erudiet, bereisd, veelzijdig en zelfbewust. Met van Scorel kon Holland zich nu ook beroemen op een Leonardo da Vinci, een uomo universale. Hij schilderde, musiceerde, schreef als rederijker epigrammen en toneelstukken, en sprak vloeiend Frans, Duits, Latijn en Italiaans. Hij was ook ingenieur. Van Scorel werkte voor paus Hadrianus VI en voor de families Nassau uit Breda en Van Egmond. Hij reisde o.a. naar Venetië en Jeruzalem. Terug in Nederland werd hij de meest gevraagde schilder in de Nederlanden. Maarten van Heemskerck (1498-1574) behoorde tot zijn leerlingen. Jan Van Scorel, Jeruzalemvaarders In 1532 ging Van Heemskerck zelf voor vier jaar naar Rome om de grondslag van de antieken en de renaissance ter plekke te leren. Hij maakte daar deel uit van een kleine Hollandse kunstenaarskolonie, de ‘romanisten’. Van Heemskercks’ Romeinse ervaringen zijn altijd uitgangspunt geweest voor de schilderijen in zijn latere leven. Hij laat zich kennen als een pictor doctus, een geleerde schilder, die blijk geeft op de hoogte te zijn van de geschiedenis en de actuele stand van wetenschap. Van Heemskerck heeft ook ontwerptekeningen gemaakt voor meer dan 600 prenten. Het bevat een groot scala van educatieve onderwerpen, verhalen uit © Posterheide Brabant, Helmond 30 Oude en Nieuwe Testament met vaak een moraliserende strekking, daarnaast ook mythologische, allegorische en historische thema’s. Zijn prenten maken vaak de indruk van profane thema’s te zijn. Dat is echter schijn, want de prenten blijken geheel doortrokken van christelijke ethiek die reeds door Augustinus was beschreven. Maarten van Heemskerck, Zelfportret met Colosseum. 1533 Bernard van Orley was in de zuidelijke Nederlanden de eerste schilder die de hoogRenaissance in zijn schilderijen verwerkte. Hij werd in 1518 aangesteld als hofschilder van Margaretha van Oostenrijk. Hij was met Gossaert als italianisant pionier. Zijn invloed op schilders als Pieter Coecke van Aelst is groot geweest. Lanceloot Blondeel was de belangrijkste renaissance-kunstenaar in Brugge. Hij had intensief contact met Jan van Scorel. Lambert Lombard uit Luik, leerling van Gossaert, toonde zijn collega’s de weg naar de Oudheid en de antieke kunsttheoretische grondslagen. Jan Cornelisz. Vermeyen, Pieter Coecke van Aelst en Michiel Coxcie gelden als belangrijke vertegenwoordigers van de tweede generatie Renaissance-kunstenaars. Pieter Aertsen uit Amsterdam maakte carrière in Antwerpen. Hij werd befaamd als baanbreker van het markt- en keukengenre. Zijn neef Joachim Beuckelaer werd ook befaamd in dit genre. Joachim Patinir had zich gespecialiseerd in landschappen. Pieter Brueghel: traditie en moderne tijd Evenals bij Jeroen Bosch zijn Brueghels afkomst en geboorte een vage zaak. Carel van Mander, de verdienstelijke schilder-kroniekschrijver, gaf in zijn ‘Schilderboeck’ , 35 jaar na Brueghels dood, diens eerste levensbeschrijving. Van Mander noemde hem toen reeds ‘de Oude’, een bijnaam die hij kreeg ter onderscheid van zijn zoon Pieter Brueghel de Jonge. De moderne biografen nemen aan dat hij geboren is tussen 1520 en 1526. Mogelijkerwijs is bij Pieter Coecke van Aelst in de leer geweest. In ieder geval was hij een groot bewonderaar van Jeroen Bosch. Hij liet een groot aantal tekeningen naar diens werk kopiëren en door graveurs op de drukplaat zetten. In zijn latere werk is dit aanwijsbaar, bijv. Dulle Griet en ‘De Val van de Opstandige Engelen’, waar Bosch-achtige gedrochten en fantasiewezens krioelen. Van Mander stelde vast dat ‘hij hadde veel ghepractiseert © Posterheide Brabant, Helmond 31 nae de handelinghe van Ieroon van de Bosch en maeckte oock veel soodaane spoockeryen en drollen, waarom hij van velen werd gheheeten Peer den Drol ‘. In 1552 maakte Brueghel een reis naar Italië. Hij voelde zich intuïtief aangetrokken tot de invloed van de Italiaanse schilders. Hij werd zeker zeer aangetrokken door de renaissance in Italië, maar werd geen ‘romanist’, en bleef realist, voor wie de natuur en de mens van zijn omgeving voldoende waren. Na zijn terugkeer uit Italië veranderde Brueghel zijn thema’s ingrijpend. Het landschap speelde niet meer dan een ondergeschikte rol. De figuur overheerste, in samenhang met satirische, belerende of godsdienstige onderwerpen. De invloed van Bosch woog zwaar op dit werk. Tussen 1558 en 1560 maakte Brueghel enkele van zijn bekendste schilderijen, zoals ‘De Vlaamse Spreekwoorden’ en ‘ De Kinderspelen’. Boerendansen zijn er te over in Brueghels werk. Op het eerste gezicht lijken ze een onschuldige reportage van volksvermaak. Bij nadere beschouwing blijkt Brueghel de vinger te heffen tegen onder meer de Gulzigheid, terwijl zijn “Luilekkerland’ een regelrechte satirische veroordeling zou kunnen zijn van de Gulzigheid en de Luiheid. Brueghel verwoordde krachtig en rijp de realiteit van zijn medemens. Daarbij was soms zelfs het godsdienstige onderwerp geen doel meer, maar leek het de achtergrond voor een dagelijks gegeven. Het beste voorbeeld daarvan is zijn ‘Tocht naar de Calvarieberg’ uit 1564. De tragiek van de te kruisigen Christus is daarbij een terechtstelling in het Vlaamse landschap. De kruisiging wordt voorgesteld als een volksvermaak, waarbij burgers en boeren te hoop lopen, jongens een robbertje vechten. Pieter Brueghel, de blinde leidt de blinden. 1568 Een jaar vóór zijn dood schilderde Brueghel in Brussel zijn aangrijpendste werk ‘De Blinden’, naar de gelijkenis uit het evangelie van Mattheus. De zes blinden in hun sterk aflopende diagonaal van menselijke ellende en hulpeloosheid, schonken de Westerse wereld het onuitwisbare begrip van innerlijke en lichamelijke blindheid. Frans Floris uit Antwerpen was de eerste die de kunsthistorische principes van de Italiaanse Renaissance consequent zou toepassen. Hij was een academist avant la lettre. Hij zag zich in de rol van historieschilder, het hoogste doel wat een schilder zich kon stellen. Dit konden zowel mythologische als Bijbelse verhalen, profane als religieuze allegorieën zijn. Toen hij in 1570 kommervol stierf, was de gouden tijd voor Antwerpen voorbij. De gevierde portrettisten ten tijd van Floris waren Anthonis Mor en Willem Key. Antwerpen zou een belangrijke rol spelen in het ontwikkelen van het genre van het landschap in de tweede helft van de 16de eeuw. © Posterheide Brabant, Helmond 32