Renaissance in Noord-Europa - Posterheide Brabant Infocentrum

advertisement
Renaissance in Noord-Europa
Juliana van Stolberglaan 3
5707 CK Helmond
www.posterheidebrabant.nl
© Posterheide Brabant, Helmond
1
© Posterheide Brabant, Helmond
2
West - Europa in de late middeleeuwen
Dankzij een aantal rampzalige gebeurtenissen zal zich in de 14de eeuw een grote
verandering voltrekken in de Europese maatschappij. De invloed van de Kerk
vermindert en de macht komt steeds meer terecht bij heersers van kleine
onafhankelijke staten.
Honderdjarige Oorlog, de pest en de kunst
Van 1339 tot 1453 woedde de Honderdjarige Oorlog tussen het Huis Valois en het
Huis Anjou om de Franse troon nadat het Huis Capet was uitgestorven. Het Huis
Valois maakte aanspraak op de Franse troon terwijl de Plantaganets (ook wel Huis
van Anjou genoemd) aanspraak maakten op de Franse en de Engelse troon. Met
grote regelmaat wakkerden de schermutselingen op. Voor beide partijen waren de
kosten van de oorlogsvoering nauwelijks op te brengen en probeerde men met
devaluaties en belastingverhogingen over de ruggen van de burgers geld in te
zamelen. Dit leidde regelmatig tot opstanden in Parijs, Vlaanderen en Londen.
Hierdoor werd de economie ernstig ontwricht. De rol van lokale heersers werd
groter omdat zij de koning geld leenden dat zij zelf verkregen hadden door
afpersing en plundering. Het gevoel van onveiligheid en machteloosheid werd
steeds groter bij de burgers.
Dat gevoel werd versterkt door de Zwarte Dood, de pestepidemie die in 1348-9
leidde tot de dood van zeker 1/3 deel van de mensheid. Men zag in de Zwarte Dood
de Wrake Gods voor de zonden van de mensheid. Dit leidde tot een religieus
fanatisme om God te behagen, zoals de Flagellanten, die zichzelf kasttijden om
boete te doen. De pest woedde tot in delen van Noord-Europa, inclusief de
Nederlanden.
Een kwalijker gevolg was de vervolging van de Joden, omdat men dacht dat zij de
bronnen vergiftigd hadden. De Joden bleven ook goeddeels gespaard voor de
gevolgen van de pest dankzij hun aandacht voor hygiëne. Veel Joden werden
verdreven of gedood en hun bezittingen geconfisqueerd.
Het gevoel van onveiligheid en machteloosheid werd vaak gecompenseerd door een
overdreven hang naar luxe. De beeldende kunst was hiermee gediend, en daarom
getuigt de kunst van grote perfectie en verfijning. Dat is grotendeels te verklaren uit
het feit dat er nu een geheel nieuwe groep opstond als mecenas, de kleine lokale
vorsten, zoals de hertogen van Anjou, Bourgondië en Luxemburg. Daarnaast traden
ook rijke stedelingen en handelslieden naar voren als opdrachtgevers. Kunst werd
een zaak van het individu. Daarom zou de profane kunst in de 14de eeuw tot grote
bloei komen.
Anjou en Angers
Het graafschap Anjou werd in 1360 een hertogdom onder Louis I. Hij werd graaf
van de Provence en koning van Napels. Zijn zoon Louis II was vooral
geïnteresseerd in zijn activiteiten in Napels en liet het bestuur van het hertogdom
over aan zijn vrouw Yolande van Aragon. In 1434 werd haar tweede zoon René
hertog van Anjou. Onder zijn bewind werd het hof van Anjou in Angers één van de
meest briljante in het koninkrijk Frankrijk. In 1470 verliet hij na de dood van zijn
broer plotseling Angers en vestigde zich in de Provence. Onder zijn mecenaat
werden veel kunstwerken gemaakt, vooral in de vroeg Nederlandse stijl. Men kan
zelfs spreken van een school van schone kunsten in beeldhouwkunst, schilderkunst,
edelsmeed- en tapijtweefkunst. De belangrijkste schilder die voor hem werkte was
© Posterheide Brabant, Helmond
3
Barthélemy van Eyck. Twee van de meest belangrijke werken zijn het enorme
triptiek van het Brandend Braambos in de kathedraal van Aix van de hand van
Nicolas Froment en een getijdenboek.
Frans koningschap: Karel V
Karel V werd in 1364 in de kathedraal van Reims gekroond tot koning van
Frankrijk. Hij stierf in 1380 en werd opgevolgd door zijn jonge zoon Karel VI. Hij
had een enorme bibliotheek van ca. 1200 werken. Hij was een groot bouwheer en
liet diverse belangrijke gebouwen uitbreiden en verbouwen, zoals de Bastille, het
Louvre, het kasteel van Vincennes en dat van Saint-Germain-en-Laye.
Louvre, in Trés Riches Heures du duc de Berry
Jean de Berry en Bourges
Jean de France (broer van koning Karel V en Philips de Stoute van Bourgondië)
was hertog van Berry en Auvergne en graaf van Poitiers en Montpensier. Hij was
een zeer bijzonder mecenas en verzamelde veel kunstwerken die werden gemaakt
door de meest vooraanstaande kunstenaars. Hij ontwikkelde Bourges als één van de
belangrijkste kunstcentra aan het begin van de 15de eeuw. Het meest befaamd is het
voor hem vervaardigde getijdenboek, de Très Riches Heures.
Kostbaar
edelsmeedwerk werd voor hem gemaakt, zoals de reliekhouder van de Heilige
Doorn en de Koninklijke Gouden Beker. Kunstenaars als de gebroeders Limburg,
Jacquemart de Hesdin en André de Beauneveu werkten voor hem. Toen de hertog
in 1416 in Parijs stierf, zat hij diep in de schulden. Karel VII maakte van Bourges
de hoofdstad van zijn kleine koninkrijk vanaf 1422.
Palais Jacques Coeur
Jacques Coeur (1395-1456) was de zoon van een bonthandelaar. Hij richtte een handelsmaatschappij
op die zich specialiseerde in luxe artikelen. Hij baseerde zijn zaken op rechtstreekse handel met het
Midden-Oosten. Hij bouwde een vloot, die in 1451 uit zes galeien bestond en ontwikkelde een
handelsnetwerk van zuid naar noord, tot aan het hof van Karel VII. In 1434 werd hij diens
schatbewaarder. Hij bezat handelsbanken in de Levant, zoutpannen, mijnen en scheepswerven. Hij
© Posterheide Brabant, Helmond
4
voorzag het hof van luxe artikelen, uit Perzië, Sumatra, Ceylon, het Midden-Oosten en China. Hij
speelde een grote rol bij de poging van de Franse koning een einde te maken aan het schisma in de
Kerk. Karel VII verleende hem in 1411 het monopolie voor de import van kruiden en de export van
Franse goederen naar de havens van islamitische landen. In 1453 werd hij veroordeeld wegens
hoogverraad (wapensmokkel naar de Saracenen, grote hoeveelheden zilver verhandeld aan Syrië).
Palais Jacques Coeur, detail
Jacques Coeur liet in tien jaar vanaf 1445 zijn eigen paleis in Bourges bouwen. Het gebouw is een
voorafbeelding van de particuliere paleizen van de renaissance.
Het interieur toont een grote mate van comfort en hygiëne, zoals toiletten. De ontvangstruimten en
privé-appartementen hebben schouwen, soms zeer rijk gedecoreerd. Alle ruimten zijn verbonden
door middel van een circulatiesysteem - trappen, gangen, galerijen - die erg functioneel zijn.
Boven in het ingangspaviljoen is een grote nis, ooit de plaats voor het ruiterbeeld van Karel VII. In
de twee nissen aan weerszijden bevinden zich de portretten van Jacques Coeur en zijn echtgenote,
voorgesteld alsof zij even uit hun privé-oratorium in de hoeken van de kapel uit zijn gekomen.
De grote ontvangstzaal vertoont op de schoorsteenmantel bloemmotieven -rozen en irissen-, en
boven de deur gevleugelde herten, alle emblemen van koning Karel VII. De haardwand van de
zuidelijke galerij is versierd met blinde ramen en drie koppels. Erboven toernooiscènes. De
raadskamer heeft een schoorsteenmantel met een gevleugelde figuur die op een banderol de
lijfspreuk van Jacques Coeur draagt.
Palais van Jacques Coeur, detail
© Posterheide Brabant, Helmond
5
Bourgondië
Toen in 1363 het hertogelijk huis van Bourgondië uitstierf, schonk Jan II dit gebied
aan zijn jongste zoon Filips die wegens zijn dapperheid bij Poitiers de bijnaam ‘de
Stoute’ gekregen had. De opvolger Karel V meende het belang te bevorderen van
Frankrijk door in 1369 een huwelijk te bewerkstelligen tussen Filips van
Bourgondië en Margaretha, de erfdochter van Vlaanderen. Zo kwam dit gebied in
1384 zonder meer in handen van een lid van de Franse koninklijke familie.
Bovendien erfde Filips van zijn schoonvader de Franche Comté. Filips de Goede
(1419-1467) koos na de moord op zijn vader Jan Zonder Vrees resoluut de zijde
van de Engelsen.
Het is niet duidelijk of Filips de Goede zich van het begin af aan heeft willen
losmaken van Frankrijk en een zelfstandige staat heeft willen stichten met het
zwaartepunt in de Nederlanden, of dat hij zich heel zijn leven ook Frans partijhoofd
is blijven voelen die ook buiten het Franse koninkrijk bezittingen wilde verwerven.
Dit waren dan Brabant en Limburg (1430), Holland, Zeeland en Henegouwen
(1433), na een bittere strijd met zijn nicht Jacoba van Beieren, Namen door
aankoop (1421) en tenslotte Luxemburg (1451). Zijn neef was bisschop van Luik,
zijn bastaardzoon bisschop van Utrecht.
Bourgondisch rijk bij de dood van Filips de Goede in 1467
Vanwege de bloeiende economie in het Bourgondisch rijk, met name in
Vlaanderen, ontstond een rijke kunstproductie aan het hof en bij een vermogende
middenklasse. Diverse talentvolle kunstenaars gingen werken voor het
Bourgondische hof. De Haarlemse beeldhouwer Claus Sluter werd door Philips de
Stoute naar dijon gehaald war hij een aantal formidabele beeldhouwwerken in een
baanbrekend nieuwe realistische stijl vervaardigde. Zijn beelden in het portaal van
de Chartreuse de Champmol in Dijon, de Mozesput in de kloosterhof ervan en de
grafmonumenten van Philips de Stoute en Jan zonder Vrees getuigen van een grote
expressie en levendigheid. Boeroemd zijn de pleurants van de grafmonumenten.
© Posterheide Brabant, Helmond
6
Vanaf 1384 was ook de Vlamse schilder Melchior Broederlam in dienst van Philips
de Stoute.
De hertog van Bourgondië gaf hem de opdracht tot het vergulden van de beelden en
het beschilderen van de zijpanelen van het grote Kruisigingsretabel dat hij in 1392
had besteld bij de beeldensnijder Jacob de Baerze in Dendermonde. Dit drieluik
was ook bestemd voor het kartuizerklooster Champmol in Dijon.
Claus Sluter, pleurants, Dijon
Praag
Tijdens het bewind van Karel IV (1346-1378) zou Praag haar beroemdste periode
in de geschiedenis doormaken. Deze koning stamde van moederskant van het
geslacht der Premysliden en van vaderskant van het geslacht der Luxemburgers die
in de eerste helft van de 14de eeuw de macht in Bohemen in handen hadden.
Karel IV was een vorst met een buitengewone persoonlijke ontwikkeling. Hij sprak
en schreef vloeiend vijf talen, en bevorderde in belangrijke mate kunst en cultuur.
Handel, landbouw en handwerk werden door hem echter allerminst
veronachtzaamd. Door middel van huwelijken en diplomatieke slimheid wist hij de
grenzen van het rijk uit te breiden. Tijdens het bewind van Karel IV werd Praag de
residentie van de Duitse koning (1346) en Roomse keizer (1355), en hoofdstad van
het Roomse rijk. In 1333 begon hij met de uitbreiding van de Praagse burcht. In
1344 werd begonnen met de bouw van de gotische Veitsdom. In 1348 stichtte hij in
Praag de eerste universiteit in Centraal Europa. De vorst was met de leidende
kunstcentra in Frankrijk en Italië vertrouwd. De Praagse burcht werd naar het
voorbeeld van de koningszetel in Parijs gebouwd. Voor de nieuwbouw van de
Veitsdom werd de Franse architect Matthias van Arras naar Praag gehaald. Na
diens dood werd de geniale architect Peter Parler uit Schwäbisch-Gmünd naar
Praag gehaald om de bouw voort te zetten. De Parler-werkplaats was ook een
verzamelpunt van belangrijke Praagse beeldhouwers. Zeer bijzonder is de
gebeeldhouwde portrettengalerij in het triforium van de Veitskathedraal: portretten
van aartsbisschoppen, leden van de keizerlijke familie, architecten. Hiermee trad de
beeldhouwkunst van de Parler-werkplaats aan de top van de Europese kunst. Het
Praagse hof werd ook centrum van een schilderschool, met Franse, Italiaanse en
© Posterheide Brabant, Helmond
7
Duitse invloeden. Praag werd een centrum van hoofse kunst, die vooral moest
dienen voor de representatie en verheerlijking van de keizer.
De beroemdste schilder die voor Karel IV werkte was Meester Theodoric die onder
andere de levendige en realistische schilderingen van heiligen maakte, in een weke
stijl, in de kapel van het Heilig kruis in het kasteel van Karlstejn. Andere
opvallende schilders waren de Meester van Trebon en de Meester van Vysebrod.
Karel IV vergaarde grote rijkdom door de exploitatie van de zilvermijnen in Kudna
Hora. In deze stad werden munten geslagen voor tal van hofhoudingen.
Meester Theodoric, Elizabeth
Peter Parler, zelfportret
Engeland
Engeland heeft zeer nauwe contacten met het vasteland. De hoge Engelse adel is
eigenlijk voor een deel van Franse afkomst en de kunstartikelen uit Frankrijk en
Vlaanderen vonden vlot hun weg naar Engeland. Dus ook in Engeland zou de
internationale gotiek doorbreken en een mooi voorbeeld ervan is het Wilton
Diptiek. Het is eigenlijk typerend voor de internationale gotiek dat de kunsthistorici
er niet in slagen om met zekerheid het land van herkomst vast te leggen. Het zou
Engeland kunnen zijn, maar evengoed Frankrijk of misschien kwam het paneel uit
Bohemen met Anna van Bohemen de bruid van Richard II van Engeland
Duitsland
In tegenstelling tot Engeland en Frankrijk was Duitsland nog geen eenheidsstaat.
Het land was onderverdeeld in deelstaatjes, hertogdommen en prinsdommen, die
niet van een centraal gezag afhankelijk waren. Er waren ook de talrijke keizerlijke
steden die relatief onafhankelijk kunnen optreden. In de Rijnstreek, van het
Bodenmeer via Bazel-Stad langs het Zwarte Woud en zo verder langs de grens met
de Bourgondische Nederlanden, ontwikkelde zich de "weke" of "mooie" stijl, de
Duitse variant van de internationale gotiek. Een van de belangrijkste plaatsen in de
ontwikkeling was Keulen. Een exponent van deze dromerige beelden is Stephan
Lochner, een artiest afkomstig van de Bodensee(?) maar werkzaam in Keulen. Hij
zou mogelijk gestudeerd hebben bij Robert Campin alias de meester van Flémalle
een van de belangrijke Vlaamse Primitieven. Lochner had een grote invloed op de
schilderkunst in het Rijnlandse en Westfalen. Een andere belangrijke
vertegenwoordiger van deze stijl is Conrad von Soest die in Dortmund werkte. Hij
© Posterheide Brabant, Helmond
8
was in zijn tijd een bekend kunstenaar en zijn stijl vond navolging tot in centraal
Duitsland. Zelf lijkt hij vooral beïnvloed te zijn geweest door de kunst uit
Vlaanderen en Noord-Frankrijk. Ook aan de Bovenrijn, de streek tussen Konstanz
en Straatsburg heeft de internationale gotiek gebloeid en een prachtig voorbeeld is
het "Paradiesgärtleins" (paradijstuintje) van een tot nog toe onbekende meester.
Konrad van Soest, detail altaar in Marienkirche Dortmund
De Internationale Gotiek, 1375-1425
In het laatste kwart van de 14de eeuw werden de beeldende kunsten in West-Europa
gedomineerd door de Internationale Gotiek. Internationaal vanwege de grote
verwantschap tussen de kunsten in Frankrijk, Duitsland, de Nederlanden, Engeland,
Bohemen, Spanje en Italië. Deze kunst draagt twee strijdige kenmerken, een
streven naar elegantie en verfijning, én een tendens naar een realistische maar ook
schilderachtige weergave van figuren en ruimte. De Internationale Gotiek streeft
naar een gevisualiseerde emotionaliteit, aan de ene kant een hoofse sentimentaliteit,
aan de andere kant een genadeloos lijden en smart. We treffen dit alles ook aan in
de schilderkunst en boekverluchting van de Lage Landen.
In de late 14de en vroege 15de eeuw waren toonaangevende kunstenaars uit de Lage
Landen verbonden aan de hoven in Parijs en aan die van de Bourgondische
hertogen. Van de schilders zijn te noemen Johan Maelwael; Paul, Johan en Herman
van Limburg uit Nijmegen; Jean Bondol uit Brugge.
De schilder Melchior Broederlam is tegen deze achtergrond van uit het noorden
afkomstige kunstenaars een opmerkelijke uitzondering. Hij werkte zeker van 1381
tot 1409 in zijn geboortestad Ieper als hofschilder voor de graaf van Vlaanderen,
Lodewijk van Male, en vervolgens voor diens erfgenaam hertog Philips de Stoute.
Broederlam trok niet naar Parijs of Bourgondië, maar had huis en atelier in Ieper. In
het welvarende Vlaanderen, Henegouwen en Brabant ontwikkelden de groeiende
steden zich steeds meer tot centra waar de kunstambachten hun plaats verwierven.
In Frankrijk werkten de meeste verluchters van die tijd voor hertog Jan van Berry,
een van de grootste bibliofielen van de late middeleeuwen. Omstreeks 1402 legde
© Posterheide Brabant, Helmond
9
Jacquemart de Hesdin de laatste hand aan de Heures de Bruxelles, terwijl de
gebroeders Van Limburg enkele jaren later de Belles Heures vervaardigden,
alvorens de illustratie aan te vatten van de Très Riches Heures.
Beïnvloed door de scholen van Siena, Pisa en Noord- Italië in het algemeen
schilderden de gebroeders Van Limburg de meesterwerken van deze Internationale
Stijl. Met hun soepele vormen introduceerden ze levendige vormen die afrekenden
met het gemaniëreerde aspect van de verluchtingen uit die tijd. Zo bespeurt men dat
het realisme al doorschemerde in de Internationale Stijl. De originaliteit van de
realistische stroming die de laat gotiek opvolgde, lag bovendien in haar symbolisch
karakter. De betekenis van het voorgestelde is even belangrijk als hun voorstelling.
Het beeld is dus betekenis dragend. Maar, en dit was wellicht de echte nieuwigheid,
die betekenis blijft bijna verborgen omdat de symbolen de vorm aannemen van
realistisch geschilderde of gebeeldhouwde voorwerpen.
De Moderne Devotie
Het kerkelijke leven biedt in de late middeleeuwen een weinig opwekkend beeld. In
alle rangen van de geestelijkheid heerste verval en ook de kloostertucht liet veel te
wensen over. Als reactie hierop ontstond een beweging die de orthodoxie in ere
wilde herstellen en dus onverantwoorde vernieuwingen en zedenverval afwees.
Deze beweging, de Moderne Devotie, dankte haar invloed vooral aan Geert Groote
en de door hem gestichte gemeenschappen (de Regulieren van Windesheim en de
Broeders van het Gemene Leven).
Geert Groote
Geert Groote (1340-1384) was afkomstig uit Deventer. Op 18-jarige leeftijd
verwierf hij aan de Sorbonne de titel ‘meester in de vrije kunsten’. Hij was
voorbestemd voor de geestelijke stand, maar in 1374 kwam er een ommekeer in
zijn leven. Hij legde zijn verworven kanonikaten te Utrecht en Aken neer. Zijn
ouderlijk huis te Deventer bestemde hij tot een convict voor vrome vrouwen. Zelf
trok hij zich tijdelijk terug in het klooster Munnikhuizen bij Arnhem. In 1379 liet
hij zich tot diaken wijden, waardoor hij het recht kreeg om te preken en zijn nieuwe
ideeën wereldkundig te maken.
De ontreddering in deze tijd was groot. Kloosters in Friesland en Groningen
speelden een belangrijke rol bij wereldse twisten. Het geestelijk gezag verminderde
daardoor enorm. Geert Groote keerde zich sinds ca. 1380 in zijn preken tegen deze
verwording. Hij haalde zich dan ook de verbitterde vijandschap van de
geestelijkheid op de hals en kreeg in 1383 een preekverbod. Hij richtte zich daarna
meer op de persoonlijke zielzorg, en verzamelde een aantal medestanders om zich
heen. Deze volgelingen (Broeders en Zusters van het Gemene Leven) gingen
© Posterheide Brabant, Helmond
10
samenleven in gemeenschappen van mannen en vrouwen, overigens zonder een
kloostergelofte af te leggen. Zo groeide de herstelbeweging van de Moderne
Devotie. Spoedig werd er een regel en een dagorde vastgesteld. De Broeders
hielden zich voornamelijk met zielzorg bezig; het begeleiden van en verzorgen van
de studerende jeugd. Hun godsdienstbeleving was vrij nuchter en simpel. Later
gingen zij zich met onderwijs bezig houden.
Langzaamaan kreeg de instelling de vorm van een kloosterorde, de Congregatie der
Broeders des Gemenen Levens. Op het toppunt waren er 29 vestigingen. In 1387
stichtte Geert Groote een echte kloosterorde te Windesheim bij Zwolle, waar de
eerste bewoners de regel aannamen van de Reguliere Kanunniken van St.Augustinus. De orde werd een succes, en telde in 1407 al twaalf kloosters. Tegen
het einde van de 15de eeuw waren het er 97, met drie in Den Bosch.
Eerlijke vroomheid werd door ‘de Moderne Devotie’ hoger op prijs gesteld dan
diepzinnige geleerdheid. Praktische levenswijsheid werd meer geambieerd dan
diepzinnige geleerdheid. Bernardus van Clairvaux en Franciscus waren grote
voorbeelden. Meditatie was belangrijk, het overdenken van het leven, het lijden en
de dood van Christus. Hun invloed op de christelijke kunst was groot, zoals in
afbeeldingen van de “Werken van Barmachtigheid’.
Kloosterlingen van het klooster in Windesheim, zoals Thomas à Kempis, werden
auteurs van ascetische werken. Beroemd van Thomas à Kempis is ‘De imitatione
Christi’.
Thomas à Kempis
De Vlaamse schilderkunst vóór de gebroeders van Eyck
Omstreeks 1400 doken in de schilderkunst van de Zuidelijke Nederlanden de eerste
realistische details op die enkele decennia later zouden doorbreken bij de
primitieven. De verluchters van manuscripten hechtten voortaan steeds meer belang
aan een realistische weergave van personages en scènes. De perspectiefproblemen
waren zeker nog niet opgelost en ze stonden nog ver van een natuurgetrouwe
weergave van de werkelijkheid. De menselijke figuren hebben een ruwe, soms
haast karikaturale fysionomie en de drapering van de kleding werden zwaarder. De
composities, waaraan veel pittoreske details werden toegevoegd, getuigden van een
steeds meer menselijke - burgerlijke - benadering van de dagelijkse realiteit.
Langzaam week de traditie van de Internationale Gotiek ten voordele van een meer
menselijke gevoeligheid, niet verfijnd maar vaak wel verfrissend. Deze
onverwachte drang naar het naturalisme, voorbode van de stijl van de Vlaamse
© Posterheide Brabant, Helmond
11
Primitieven, is wellicht gedeeltelijk te verklaren in het feit dat de kunstenaars
gingen werken voor een nieuwe clientèle van burgers met een meer eenvoudige
smaak die minder rekening hield met artistieke conventies. Vóór de komst van het
Bourgondische hof naar Vlaanderen was het mecenaat in de Zuidelijke
Nederlanden inderdaad de zaak van de clerus en de rijke burgerij. Om nu aan de
vraag van minder bevoorrechten te voldoen moesten de kunstenaars blijk geven van
verbeeldingskracht om in te spelen op de smaak van hun publiek.
Jan van Eyck, Man met rode tulband. 1433
Vlaamse primitieven: iconografie van de werken
De schilderkunst van de Vlaamse primitieven is een spiegel van haar tijd en dit
zowel in religieuze als profane werken.
In de 15de eeuw nam het retabel de taak van de 13de eeuwse kathedraal over om het
iconografisch programma voor te stellen en werd de kerk een schrijn. Heel anders
dan nu was het esthetisch aspect van een kunstwerk tijdens de middeleeuwen zeker
niet de eerste zorg van een schilder en zijn klant.
In de 15de eeuw konden schilderijen een reeks verschillende functies hebben.
Sommige werken dienden om kwaadaardige invloeden af te wenden. Wanneer men
elke dag naar een afbeelding van Sint-Christoffel keek, zou dit bijvoorbeeld voor
een plotse dood behoeden. Andere schilderijen hadden een apologetische functie:
ze wilden de gelovigen ervan overtuigen dat God echt in de eucharistie aanwezig is.
Contemplatie voor bepaalde schilderijen, bijv. de H. Mis van Gregorius, leverde
verschillende duizenden jaren aflaat op.
De meeste religieuze taferelen die voorgesteld worden, komen uit het Oude en
Nieuwe Testament. De apocriefe evangelies hebben talloze legendes toegevoegd
aan het leven van Christus en Maria. De Kerk erkende ze niet, maar tijdens de
middeleeuwen werden ze gedoogd. Blijkbaar is er ook een constante wisselwerking
geweest tussen beelden, visies en de mystieke literatuur die eruit voortvloeide,
zoals de Meditationes van de Pseudo-Bonaventura, de Revelationes van Birgitta
van Zweden of de Vita Jesu Christi van Ludolfus van Saksen. De schilders
aarzelden evenmin af te wijken van het evangelische verhaal ten voordelen van een
secundaire bron. De officiële kerkelijke literatuur -bullen, concilieteksten,
liturgische teksten, etc.- hebben in de kunst ook een rol gespeeld. Op schilderijen
komen wij ook details tegen die voorkomen in mysteriespelen.
De verhalende episodes in religieuze schilderijen komen meestal uit de twee grote
liturgische cycli: de kindsheid en de Passie. Het derde thema in orde van
belangrijkheid is dat van de vier uitersten: de dood, het Laatste Oordeel, de hemel
en de hel. Andere thema’s: de eucharistie, de heiligen.
© Posterheide Brabant, Helmond
12
Het realisme in de Vlaamse schilderkunst en de Moderne Devotie
Erwin Panofsky heeft erop gewezen dat het naturalisme van de Vlaamse
primitieven hem ertoe bracht de scènes voor te stellen zoals ze zich in
werkelijkheid zouden kunnen voordoen. Tekens en symbolen worden vaak op
natuurlijke wijze geïntegreerd. Panofsky spreekt in dit verband van ‘verborgen
symboliek’. Volgens hem zijn de symbolen in de schilderijen ‘versluierd’ omdat het
nieuwe naturalisme een profaan karakter had dat veraf stond van het heilige
idealisme van de middeleeuwen.
Een aantal onderzoekers verwerpt deze zienswijze: volgens hen is het ‘vertellend
illusionisme’ verre van areligieus en komt het voort uit de Moderne Devotie,
aangezien de schilder op die manier de heilige scènes aan de gelovigen kan laten
zien alsof ze er persoonlijk bij betrokken waren.
De Moderne Devotie is een ascetische en mystieke stroming die vanaf de
veertiende eeuw erg populair was in de Nederlanden. Ze vindt haar oorsprong bij de
Broeders en Zusters van het Gemene Leven in Deventer, verenigd door Geert Grote
(134 -1384) en bij de kanunniken van Sint-Augustinus. De prachtige Navolging van
Christus door Thomas à Kempis is er de perfecte uitdrukking van. De auteurs van
deze stromingen zetten de gelovigen toe aan zich tijdens hun meditatie bepaalde
momenten uit het leven van Christus voor te stellen alsof zij er persoonlijk bij
betrokken waren.
De ‘verhulde symboliek’ van Panofsky in de religieuze kunst geldt enkel voor de
hedendaagse toeschouwer en niet voor de gelovigen van de late middeleeuwen.
Voor de Moderne Devotie “bevat elke realiteit van de zichtbare wereld een diepere
betekenis” leest men bij Thomas van Aquino. Elk element van de werkelijkheid dat
in een schilderij weergegeven is, kan verbonden worden met het heilswerk- de
gelovigen van die tijd wisten dat.
De Nederlandse Primitieven, 1425-1500
De realistische schilderkunst van de Vlaamse primitieven begon in het zuiden,
Vlaanderen, Henegouwen en Brabant, waarna het noorden volgde, Holland, Utrecht
en Gelre.
De Nederlandse schilderkunst van de 15de eeuw kan men verdelen in drie generaties
kunstenaars. De eerste generatie met schilders als Robert Campin, de gebroeders
van Eyck en Rogier van der Weijden, leverde wellicht de grootste bijdrage aan het
eigene van de Vroegnederlandse schilderkunst. Zij legden de basis voor de
bloeiperiode van zo’n driekwart eeuw, met een opvallend geïdealiseerd realisme,
sterk religieus bepaald en op een burgerlijke cultuur geënt.
De tweede generatie heeft als leidende schilders Dieric Bouts, Hugo van der Goes
en Hans Memlinc. Bouts ging van Haarlem naar Leuven, Memling trok naar
Brugge vanuit Seligenstadt. In Holland waren Albert van Ouwater en Geertgen tot
Sint Jans de belangrijkste schilders. Beiden werkten in Haarlem.
De derde generatie van de ‘Nederlandse Primitieven’ tekent zich af tegen het einde
van de 15de en het begin van de 16de eeuw. Markante persoon in deze periode is
Jeroen Bosch. Gerard David en Quinten Metsys werden door de Italiaanse
renaissance beïnvloed.
Na 1450 betekende de opkomst van het schilderen op doek een grote verandering.
Dieric Bouts en Hugo van der Goes kozen al vroeg incidenteel voor doek in plaats
van paneel.
© Posterheide Brabant, Helmond
13
In de boekverluchtingen bleven aanvankelijk vooral decoratieve achtergronden
gebruikt worden. Incidenteel bespeurt men ingrijpende vernieuwingen, zoals in het
Turijns-Milanese Getijdenboek met verluchtingen van Jan van Eyck. Ook het
Getijdenboek van Catharina van Kleef, waarschijnlijk in Utrecht gemaakt, heeft
inventieve miniaturen en randdecoratie. In het laatste kwart van de 15de eeuw
bestond in het zuiden een groter markt voor verluchte getijdenboeken.
In de loop van de 15de eeuw werd meer en meer gebruikgemaakt van oliën als
bindmiddel. Met name Jan van Eyck paste olieverf met perfectie, maar hij was
zeker niet de eerste. Het probleem was lange proces van drogen. Jan van Eyck zette
in de toepassing van olieverf een grote stap voorwaarts. Vastgesteld werd dat hij ei
en lood aan de lijnolie toevoegde. Om het drogen te bevorderen werden de
olieverven soms aangebracht op een onderlaag in waterverf met ei als bindmiddel.
De grondlaag was meestal licht, zo goed als wit van kleur. De Nederlandse
Primitieven werkten sinds Van Eyck vooral in olieverf. Aan de sneldrogende olie
als bindmiddel voegden zij soms hars toe voor het glacis. Het aantal beschikbare
pigmenten was in deze tijd beperkt. Men gebruikte vooral pigmenten van minerale
oorsprong, en enkele organische kleurstoffen voor rood, bruin en zwart. Blauw
bestond vooral uit azuriet of lapis lazuli.
Vlaamse Primitieven voorgesteld
Meester van Flémalle
Onder de meesters met noodnamen heeft er geen de pennen meer in beweging gezet
dan de Meester van Flémalle. Die opwinding is begrijpelijk als men beseft dat hij
op grond van het aan hem toegeschreven oeuvre beschouwd moet worden als een
van de grondleggers van de nieuwe naturalistische stijl. Tegenwoordig is de
algemene opinie dat hij de leermeester van Rogier van der Weijden was.
Hoogstwaarschijnlijk kan men hem identificeren met Robert Campin, werkzaam in
Doornik, maar waterdichte bewijzen zijn er niet.
Campin verkeerde in de kringen van de nieuwe bourgeoisie, en bekleedde tal van
belangrijke functies. Hij leidde een atelier met gezellen en leerknapen, o.a. Rogier
van der Weijden.
Robert Campin, zijluik Mérode-altaar. Ca. 1425-30
© Posterheide Brabant, Helmond
14
Hubert en Jan van Eyck
Lange tijd werd Hubert van Eyck als een legendarische figuur beschouwd. Dankzij
modern bronnenonderzoek staat het bestaan van Hubert tegenwoordig echter vast,
al is van hem weinig bekend. De belangrijkste bron is een kwatrijn op de lijst van
het ‘Lam Gods’, waarin Hubert wordt genoemd als schilder die met het veelluik
was begonnen; Jan wordt vermeld als degene die het voltooid heeft. Hij zou in 1426
gestorven zijn.
Men neemt aan dat Jan, evenals Hubert, in Maaseik geboren is tussen 1390 en
1400. In 1422 trad hij in dienst van Jan van Beieren in Den Haag, graaf van
Holland en Zeeland. In 1425 trad hij in dienst van de Bourgondische hertog Philips
de Goede. Behalve hofschilder was hij raadsman en diplomaat. Enige tijd woonde
hij te Lille, uiteindelijk kocht hij een huis in Brugge. Hij zal kort voor juni 1441
gestorven zijn.
De waardering van de tijdgenoten van Jan van Eyck voor zijn werk betrof in de
eerste plaats het natuurgetrouwe realisme en zijn zin voor detail. In Italië wekte dit
eerst verwondering en daarna bewondering.
Het beroemdste werk van de Vroeg-Nederlandse schilderkunst is zonder twijfel het
Lam-Godsretabel van Jan en Hubert van Eyck. Origineel van iconografie is het
portret van Giovanni Arnolfini en zijn vrouw Giovanna Cenami.
Jan van Eyck, detail uit huwelijk van Giovanni Arnolfini en zijn vrouw Giovanna Cenami. 1434
Rogier van der Weyden
Van de 15de eeuwse Zuid-Nederlandse schilders was Rogier van der Weyden één
van de belangrijkste en ongetwijfeld de invloedrijkste. Hij werd in 1399 of 1400 in
Doornik geboren. Pas in 1427 komt in het register van het Lukasgilde van Doornik
een Rogier van der Weyden voor die als leerling van Robert Campin wordt
aangemeld en vijf jaar later als vrijmeester in dit gilde wordt opgenomen. Vóór
oktober 1435 vestigde de schilder zich met zijn familie in Brussel waar hij in ieder
geval vanaf 1436 actief was als stadsschilder. Zijn atelier ontwikkelde zich tussen
1435 en 1464 tot een bloeiend bedrijf met een grote internationale reputatie.
Aangenomen wordt dat bijv. Hans Memling als leerling in zijn atelier gewerkt
heeft. In Italiaanse bronnen komt men Rogiers’ naam al vroeg tegen. Naast zijn
werk als stadsschilder voerde hij ook veel opdrachten uit het buitenland uit, met
name Spanje en Italië. Hij stierf in 1464.
Merkwaardigerwijs is er geen één werk dat met zekerheid aan hem kan worden
toegeschreven. Van enkele werken is echter zo goed als zeker dat hij de maker is,
zoals de ‘Kruisafneming’ in het Prado en het ‘Laatste Oordeel’ in Beaune.
© Posterheide Brabant, Helmond
15
Opvallend is dat hij in zijn later werk liet inspireren door Italiaanse modellen,
d.w.z. motieven en composities.
Petrus Christus
Op 7 juli 1444 werd Petrus Christus burger van Brugge om er als schilder te leven.
Hij was lid van het Brugse schildersgilde tot aan zijn dood in 1475 of 1476.
Vermoedelijk was zijn familie uit Gouda afkomstig. Hij werd vaak als een navolger
gezien van Jan van Eyck, en te weinig gewaardeerd om wat hij presteerde. Hij werd
door een criticus in de zestiende eeuw als ‘pictor famoso in Flandria’ genoemd.
Zijn werk is een unieke getuigenis van de kunstontwikkeling in Brugge tussen Van
Eyck en Memling, die in 1465 ook als vreemdeling in de stad aankwam.
Dirk Bouts
Zoals uit archiefteksten blijkt, was Dirk Bouts stadsschilder van Leuven van 1468
tot aan zijn dood in 1475. Hij was in Haarlem geboren. In 1457 wordt Bouts als
schilder vermeld in het stadsarchief van Leuven, waar hij rond 1448 in het huwelijk
getreden was met Catherine van der Bruggen. Men neemt aan dat Bouts zich tussen
1444 en 1448 in Leuven heeft gevestigd.
Zijn testament is bewaard gebleven; aan zijn weduwe liet hij de afgewerkte
schilderijen na. Onder deze schilderijen bevond zich één van de werken van de
‘Gerechtigheid van keizer Otto’, in 1468 door de stad Leuven besteld. Befaamd is
zijn triptiek van het Laatste Avondmaal, wat hij maakte voor de broederschap van
het H. Sacrament te Leuven.
Justus van Gent
Zoals zoveel andere anonieme schilders zou Justus van Gent in de vergetelheid
geraakt zijn als, wanneer niet uit archiefbronnen was gebleken dat hij van 1473 tot
1475 in Italië had gewerkt, in Urbino aan het hof van Federigo da Montefeltro.
Frederigo was een gecultiveerd iemand, een beroemde condottiere en een humanist.
Zoals de Medici in Florence, de Sforza’s in Milaan of de Estes in Ferrara maakte hij
van Urbino een van de meest erudiete hoven van Italië. Zijn kroniekschrijver
vermeldde dat hij op het gebied van de schilderkunst eclectisch was en omdat hij in
Italië geen schilder kon vinden die naar zijn smaak werk maakte, zich wendde tot
een Vlaming. Wellicht betreft het hier Justus van Gent.
Hugo van der Goes, detail uit Portinari-altaar. 1475-8
© Posterheide Brabant, Helmond
16
Hugo van der Goes
Een officiële akte van de Leuvense stadsmagistraat uit 1480 vermeldt dat Hugo in
Gent werd geboren. In 1550 noemde Giorgio Vasari hem Hugo van Antwerpen,
Carel van Mander maakte er een Bruggeling van. Andere auteurs suggereren dat hij
in Haarlem geboren zou zijn. In 1467 werd hij vrijmeester in het Gentse
schildersambacht; in 1468 werd hij verkozen tot gezworene van het
schildersambacht en in 1473 werd hij deken.
In 1478, op het hoogtepunt van zijn carrière, verliet Hugo van der Goes Gent en liet
er have en goed achter. Hij trok zich als lekenbroeder terug in het klooster
Roodendaele te Oudergem. Wellicht moet de reden voor zijn intrede in het klooster
gezocht worden in de eerste symptomen van een ziekte die de laatste jaren van zijn
leven zou overschaduwen en misschien in de ascetische aspiraties van een
diepchristelijk kunstenaar. In 1482 stierf hij.
De triptiek van de ‘Aanbidding van de Herders’ in het Uffizi is het grootste en
meest prestigieuze werk van Hugo van der Goes. Het werk werd besteld door
Tommaso Portinari, die vanaf 1466 in Brugge verbleef, voor de San Egidiokerk van
het hospitaal Santa Maria Nuova, dat door de familie Portinari werd gesticht.
Geertgen tot Sint Jans
De belangrijkste schilder van de latere 15de eeuw in de Noordelijke Nederlanden is
Geertgen tot Sint Jans, werkzaam in Haarlem. Hij was leerling van Albert van
Ouwater. Karel van Mander vermeldde hem als belangrijke grondlegger van de
Nederlandse schilderkunst.
Hans Memling
Memling werd voor het eerst vermeld in 1465, toen hij zich als burger van Brugge
liet registreren onder de naam Jan van Minnelinghe, zoon van Hamman, geboren te
Seligenstadt. Men veronderstelt dat hij omstreeks 1440 is geboren. Omdat er een
opvallende stijlverwantschap met het werk van Rogier van der Weyden in zijn werk
is, is het mogelijk dat hij een tijdje als gezel in diens atelier heeft kunnen werken.
Memling was niet ingeschreven in de registers van het Brugse schildersambacht en
vervulde er ook nooit bestuurstaken, wat erop wijst dat hij in Brugge een
bevoorrechte positie bekleedde.
Onmiddellijk na zijn aankomst te Brugge moet de Florentijn Angelo Tani, van 1455
tot 1465 hoofdagent van de Medicibank in Brugge, bij hem de grote triptiek met het
‘Laatste Oordeel’ besteld hebben. Het retabel werd in 1473 verscheept, maar op zee
buitgemaakt door piraten die ageerden in opdracht van de Hanzestad Dantzig en die
het naar de Mariakerk te Dantzig overbrachten. Het schip dat het werk naar Italië
diende te verschepen was van Tommaso Portinari, vertrouwensman van Karel de
Stoute en opvolger van Tani als Medici-bankier te Brugge.
Het beroemdste werk van Memling is wellicht de ‘Triptiek van Johannes de Doper
en Johannes de Evangelist’, waarschijnlijk betaald door twee broeders en twee
zusters van het Sint-Janshospitaal.
De internationale erkenning van zijn meesterschap resulteerde op het einde van zijn
leven in een belangrijke Duitse bestelling, de “Triptiek met de Passie”, in opdracht
van Heinrich Greverade of van zijn broer Adolf voor hun kapel in de Dom van
Lübeck. Heinrich was koopman en vertegenwoordigde de Hanzebelangen in het
Oosterlingenhuis te Brugge.
Memling stierf in 1494 en werd begraven op het kerkhof van de Sint-Gilliskerk.
© Posterheide Brabant, Helmond
17
Gerard David
David bleef onopgemerkt tot aan zijn rehabilitatie in de negentiende eeuw. Hij is uit
de Noordelijke Nederlanden afkomstig, en werd waarschijnlijk omstreeks 1450
geboren. In ieder geval was in 1484 in Brugge aanwezig, het jaar waarin hij lid
werd van het schilders- en zadelmakersgilde. ‘Het Oordeel van Cambyses’,
gemaakt voor het stadhuis van Brugge, geldt als één van de belangrijkste werken
van David.
Het leven en werk van Jeroen Bosch
Jeroen (van Aecken) Bosch werd vermoedelijk in 1453 geboren in Den Bosch. Met
Leuven, Brussel en Antwerpen was Den Bosch één van de vier belangrijkste steden
van het hertogdom Brabant.
De familie van Hiëronymus was waarschijnlijk oorspronkelijk afkomstig uit Aken.
Enkele van zijn voorouders vestigden zich vanuit Nijmegen, waar de familie
klaarblijkelijk was gaan wonen, in ‘s-Hertogenbosch. Een van de belangrijkste
werkgevers, het Onze Lieve Vrouwe Broederschap, verleende opdrachten aan
grootvader Jan van Aken, aan zijn zoons Goessen den Maelder en Anthonis den
Maelder en tenslotte ook aan de derde generatie, die bestond uit de broers Goessen
den Maelder en ‘Jeronimus Maelder’. Jeroens’ voorouders behoorden tot de
middenklasse van Den Bosch. Zij bezaten niet veel geld en goederen, maar hun
goede naam was wellicht zeer profijtelijk voor Jeroen Bosch. Zijn maatschappelijke
positie en zijn succes als kunstenaar waren mede te danken aan zijn familieachtergrond. Jeroen Bosch was al in de veertig toen hij werd ingeschreven als lid
van de illustere Broederschap van Onze Lieve Vrouwe, ook wel
Zwanenbroederschap genoemd. In 1516 overleed de schilder.
Jeroen Bosch, de Marskramer
De belangrijkste opdrachtgever van de familie van Aken was de Lieve Vrouwe
Broederschap die gedurende lange tijd veel geld besteedde aan de inrichting en het
onderhoud van haar kapel aan de noordoostzijde van de Sint-Jan. Andere
belangrijke opdrachtgevers van Jeroen zullen de kerkmeesters van de Sint-Jan zijn
geweest en de gezelschappen die van de kerk gebruik maakten, zoals de Bossche
gilden en broederschappen.
Als schilder stond Jeroen Bosch op een breekpunt in de tijd, van de late
middeleeuwen naar de renaissance. De greep van de kerk als opdrachtgever begon
aan kracht in te boeten. Er werden mannen geboren die de wereld niet langer vanuit
© Posterheide Brabant, Helmond
18
het geloof beschouwden, maar vanuit het verstand. De voornaamste was de
humanist Erasmus van Rotterdam ( 1469 - 1536 ), een tijdgenoot van Bosch.
In zijn schilderijen stapelde Bosch de angsten van zijn medemensen hoog op. Ook
zijn eigen angsten, omdat hij open stond voor visioenen en hallucinaties. In zijn tijd
werden de mensen beheerst door een vreemd mengsel van geloof en bijgeloof, van
volkshysterie en godsdienstige vervoering, van doodshuiver en zielennood.
De benadering van de dingen door Jeroen Bosch was realistisch te noemen,
ondanks het visionaire.
In zijn schilderijen vindt men alle ondeugden breed uitgestald. Niet alleen de zeven
hoofdzonden, maar ook de huichelarij, het leedvermaak, de spot, het sadisme, de
wreedheid, de achterdocht, de haat, het boerenbedrog, de kroeggenoegens van
monniken en de dwaasheid. Bosch was onbarmhartig in zijn weergave van de
medemens. Tegelijkertijd maakte hij het gewone volk tot onderwerp van de
schilderkunst. Bosch was de vertolker van de laatmiddeleeuwse samenleving,
waarin zotheid en bespotting vlak naast elkaar lagen, een bedrieglijke wereld
waarin zelfs de werkelijkheid schijn kon zijn, een terrein voor de strijd tussen goed
en kwaad.
Quinten Metsijs
Deze uit Leuven afkomstige schilder, verhuisd naar Antwerpen, heeft veel
bijgedragen aan de overgang naar de Renaissance. De grote culturele verandering
die zich in het tweede decennium van de 15de eeuw razendsnel voltrok in de
Nederlanden is duidelijk herkenbaar in zijn werk.
Quiten Metsys, de geldwisselaar en zijn vrouw, 1514
© Posterheide Brabant, Helmond
19
Oud-Nederlandse retabels in Centraal-Europa
De export van oud-Nederlandse altaarstukken naar oostelijke gebieden in Europa
was vanaf het einde van de 14de tot het begin van de 16de eeuw geen uitzondering.
De altaarstukken waren meestal afkomstig uit Brugge, Brussel of, later, ook
Antwerpen. Zij waren bijna uitsluitend bestemd voor klooster- of kapittelkerken of
voor hoofdkerken van belangrijke steden. De export kwam tot stand via
internationale handelsbetrekkingen of via netwerken van adel en hoge
geestelijkheid.
Het hoogaltaarstuk van de Reinoldikerk in Dortmund dateert uit 1410-1420 en is in
Brugge of Brussel gemaakt. Naar het Rijngebied werden blijkbaar veel
altaarstukken geëxporteerd, zoals naar Kalkar-Grieth, Dinslaken, Rheinberg, maar
ook naar de belangrijkste Hanzestad Lübeck en plaatsen in de buurt als Lüneburg.
In Zuid-Duitsland treffen wij voortreffelijke altaren aan in bijv. Schwäbisch-Hall,
en Stadthagen. Vooral Brusselse altaren worden aangetroffen, bijv. in Güstrow,
noord-Duitsland, en plaatsen rond Maagdenburg. Op het einde van de 15 de eeuw
had Antwerpen echter de leidende rol in productie en export overgenomen. In de
Marienkirche in Lübeck staat een groot Antwerps retabel, maar ook bijvoorbeeld in
Dortmund.
Lübeck, Antwerps retabel in Marienkirche
© Posterheide Brabant, Helmond
20
Ars Nova en Centraal-Europa
De nabijheid van de Nederlanden is niet de voornaamste reden die de sterke invloed
van de Vlaamse schilderkunst in Duitsland verklaart. In de loop van de 15de eeuw
was Duitsland gemakkelijk toegankelijk en het gebrek aan een centraal bestuur
bevorderde het ontstaan van een maatschappij die op de economie was gebaseerd.
Het gebied dat in deze tijd weinig oorlogen kende werd rijk door handel en
ambacht. Kerken en kloosters werden overvloedig voorzien van retabels, gemaakt
door kunstenaars die goed op de hoogte waren van de ontwikkelingen in de
buurgebieden en die na een eerste opleiding in hun eigen stad of streek gingen
reizen, vaak naar Vlaanderen. De kennis van de ars nova werd ook verspreid door
de verplaatsingen van prelaten, rijke kooplui en andere burgers die bestellingen
zouden kunnen plaatsen. De Duitse kunst werd gekenmerkt door haar eenvoud en
hang naar mystiek. De Duitse kunstenaars interesseerden zich minder voor de
verfijnde natuurverschijnselen.
In de eerste helft van de 15de eeuw waren de belangrijke centra van schilderkunst
vooral aan de Rijn: Keulen, Mainz, Straatsburg en Basel. In Westfalen Soest en
Hamburg. Meer naar het zuiden Neurenberg, München en Wenen. Aan de BovenRijn ontwikkelde zich al in het eerste kwart van de 15de eeuw de prentkunst met
houtsnede en kopergravure, rond 1450 ontdekte Gutenberg de boekdrukkunst.
Intussen bewaarde de schilderkunst de erfenis van grote oudere kunstenaars, zoals
Conrad van Soest. Rond 1430 kwam er een doorbraak met de kennismaking met de
nieuwe Vlaamse kunst van Jan van Eyck en tijdgenoten. Er was echter geen sprake
van een mechanische overname, maar een selectieve benadering.
De stad Keulen, een belangrijk handelscentrum en lid van de Hanze, was het meest
blootgesteld aan de invloed van de Vlaamse schilderkunst. De kunstenaar Stefan
Lochner gebruikte aanvankelijk een verfijnde vorm en zachte vlakken die verwant
zijn aan die van de Meester van Flémalle. Deze vormen worden echter langzaam
verdrongen door die van de ars nova, rijke plooien van de kleding en meer
natuurlijke houdingen. Zijn taferelen worden steeds realistischer., zoals de
Annunciatie van het beroemd retabel van de ‘Aanbidding van de Wijzen’ in de
Dom van Keulen.
Stefan Lochner, Annunciatie. Keulen
© Posterheide Brabant, Helmond
21
De Meester van de Passie van Darmstadt is vrijwel de enige schilder wiens werk
directe invloed van het werk van Van Eyck laat zien. Ook Lucas Moser laat in zijn
altaarstuk in Tiefenbronn (Baden) duidelijke invloed van Jan van Eyck zien, zoals
besef van ruimte en historische stijlen.
Conrad Witz van Rottweil werkte tot zijn dood in 1446 in Basel, en was verwant
aan Moser. Figuren, perspectief en schaduwwerking staan direct onder invloed van
het werk van Jan van Eyck, zoals in zijn ‘heiligen Maria Magdalena en Catharina’.
Witz heeft vooral op het gebied van de landschapsschilderkunst zijn sporen
verdiend. In zijn gesigneerde ‘Wonderbare visvangst’ ontvouwt hij zijn volledige
arsenaal van optische verschijnselen, zo geïnspireerd op die van Jan van Eyck.
Werken van hem met eenzelfde perfectie zijn “ retabel van Petrus’ en de ‘H.
Christophorus’.
Witz’ bijzonderheid is dat hij getrouwe portretten van
landschappen kon schilderen, met name het Meer van Genève.
In de streek van Ulm trad Hans Multscher in de voetsporen van zijn tijdgenoten. Hij
toont veel invloed van de eerste generatie Vlaamse schilders.
De nieuwe opvatting van de schilderkunst, zoals ze bij de Meester van Flémalle
ingang gevonden had, verspreidde zich geleidelijk in Duitsland en Oostenrijk. In
het werk van de Meester van het ‘Retabel van Tucher’, werkzaam in Neurenberg, is
de invloed van Vlaamse schilderkunst duidelijk merkbaar.
In de loop van de tweede helft van de 15de eeuw ondergingen de Duitse landen
belangrijke veranderingen. De uitvinding van de boekdrukkunst zou de
middeleeuwse wereld tot een nieuwe wereld omvormen dankzij de onbeperkte
reproductie en verspreiding van woord en beeld. In de Duitse landen worden nu
gehele composities en patronen van de Vlaamse schilderkunst overgenomen, met
name uit het werk van Rogier van der Weyden. Deze worden geheel of gedeeltelijk
herschikt zonder de eigen traditie overboord te gooien. Bijna nooit is er sprake van
kopieën in letterlijke zin. Wellicht was van der Weyden de meest invloedrijke
kunstenaar, overigens in geheel Europa. Zijn ‘Driekoningenaltaar’ in de St.
Columba in Keulen was waarschijnlijk het meest toegankelijk voor Duitse
kunstenaars.
Konrad Witz, Petrusaltaar, 1444
Veel kunstenaars uit de Duitse landen reisden in deze tijd naar Vlaanderen.
Sommigen bleven er en maakten er carrière, zoals Hans Memling. Anderen gingen
terug naar huis, zoals Schongauer van Colmar, en verspreidden er de nieuwe
werkmethode. De Vlaamse stijl van de ‘lange lijnen’ van het midden van de eeuw
verdreef de vroegere logge en massieve verhoudingen tussen de personages. De
© Posterheide Brabant, Helmond
22
stad Keulen bleek opnieuw een gastvrij oord voor de nieuwe stijl. Kunstenaars die
werkzaam waren in deze periode zijn o.a. de Meester van het Leven van Maria en
de Meester van Sint-Severinus, de laatste met zijn opmerkelijke “Droom van
Ursula’.
Veel kunstenaars op verschillende plaatsen maakten zich ongeveer tegelijkertijd
vertrouwd met het werk van Rogier van der Weyden. Dat geldt voor Hans
Pleydenwurff uit Neurenberg en zijn leerling Michael Wolgemut. Toen Martin
Schongauer zich in de jaren 1460 in Colmar vestigde, had de roem van Jan van
Eyck en Rogier van der Weyden zich al door geheel Duitsland verspreid. Algemeen
wordt aangenomen dat Schongauer een reis door de Nederlanden heeft gemaakt.
Hij maakte schilderijen en kopergravures. Vooral deze laatste werden in
toenemende mate artistieke verzamelobjecten. Zij waren vaak gebaseerd op
Vlaamse prototypes.
Martin Schongauer, detail Aanbidding van de herders
Het besef aan het begin van de 16de eeuw dat kunstenaars uit de Nederlanden op
een nog lang niet vergleden glorietijd van de schilderkunst konden terugblikken
was ook sterk aanwezig bij de Duitse schilders. Dürer bleef in 1521 maar liefst 8
maanden in de Lage Landen. Vanuit Antwerpen maakte hij reizen naar Mechelen,
Brugge, Gent en Brussel. In elke stad wist hij de belangrijkste kunstwerken te zien.
Hij had een onbegrensde bewondering voor de werken van de grote oude meesters.
Met Jan van Eyck deelde hij de bijna wetenschappelijke interesse voor de precieze
weergave van de wereld der dingen.
Dankzij de grote verspreiding van hun grafiek werden Schongauer en Dürer al
vroeg beroemd in geheel Europa. De Duitse prentkunst vond eerst en vooral
weerklank in de oud-Nederlandse paneelschilderkunst. De vóór 1500 tot stand
gekomen reeksen houtsneden van de “Apocalyps’ en de “Grote Passie’ van Dürer
waren in de Nederlanden al vroeg bekend. Veel elementen uit deze prenten werden
door schilders overgenomen. Werken van Gossaert als ‘Adam en Eva’ en
© Posterheide Brabant, Helmond
23
“Neptunus en Amphritite’ zijn direct geïnspireerd op prenten van Dürer. Het
schilderij en de prenten van Hiëronymus door Dürer hebben veel weerklank
gevonden in de Nederlanden, wellicht omdat zijn beeldconcept aanknoopte bij de
oud-Nederlandse traditie.
Rond 1500 ontmoetten Duitse en Nederlandse kunstenaars elkaar voor het eerst op
voet van gelijkheid. Zij zagen zich op een vergelijkbare manier geconfronteerd met
de opgave een eigen weg te zoeken tussen de traditie en de dialoog met de
Italiaanse kunst.
De meeste kunstenaars bezaten aanzienlijke collecties oude en eigentijdse prenten.
Kunstenaars oriënteerden zich voornamelijk op prenten die op dat moment in
omloop waren. Vanaf het eerste decennium van de 16de eeuw werden steeds minder
prenten uit de 15de eeuw gebruikt.
Uit talloze kunstwerken in afgelegen streken van Europa kunnen wij opmaken dat
heel wat prenten van Schongauer zich over het gehele continent hebben verspreid
tijdens de laatste decennia van de 15de en het begin van de 16de eeuw. Met zijn
prenten kwamen de innovaties van Vlaamse kunstenaars en met name Rogier van
der Weyden en Dieric Bouts Midden Europa binnen. Hij drukte evenwel zijn eigen
stempel erop door de naturalistische decors van de taferelen te verrijken met een
psychologische waarachtigheid in de verteltrant.
A. Dürer, Hiëronymus, 1521
© Posterheide Brabant, Helmond
24
Twee bijzondere kunstenaars uit Duitsland: Martin Schongauer en
Matthias Grünewald
Het gedrukte boek was een technisch object waarvan de verfijning en de
revolutionaire vernieuwing die het op gang bracht, niet voor die van de computer
onder hoeven te doen. Vanaf het einde van de 14de eeuw werden gedrukte prenten
in grote getalen gemaakt. Boeken met houtsneden zetten die traditie voort,
bijvoorbeeld de Biblia Pauperum.
Pagina uit Biblia Pauperum
Rond 1450 richtte Gutenberg zijn eerste drukkerij op in Mainz. Aartsbisschop
Adolf II van Nassau veroverde in 1462 de stad, en voelde de nieuwe druktechniek
als een bedreiging. Het gevolg was dat de uitvinders van Mainz uitweken naar
andere steden in het Duitse rijk en later naar geheel Europa. De drukpersen werden
ingezet om documenten van aflaten te produceren. Korte tijd later gebruikte de
Reformatie hetzelfde middel om de verkoop van aflaten te stoppen. De Meester van
E.S. was de eerste Duitse graveur in de laatgotische periode en werd veel
gekopieerd. Hij was waarschijnlijk de eerste kunstenaar in gedrukte werken die zijn
initialen gebruikte in zijn werk. Martin Schongauer was afkomstig uit Colmar en
werd mogelijk in het atelier van E.S. opgeleid als graveur. Zijn werk werd beroemd
en aangekocht in tal van landen van Europa, zoals Engeland, Spanje Italië en
Duitsland. Vasari vertelt dat zelfs Michelangelo een werk van hem heeft
gekopieerd. Zijn stijl is nog een rijpe gotische vormgeving. Als schilder was
Schongauer een volger van Rogier van der Weyden. Op basis hiervan is wel
verondersteld dat hij een reis naar de Nederlanden zou hebben ondernomen die hem
rechtsreeks in contact bracht met het werk van Van der Weyden en de Vlaamse
Primitieven. Eén van de weinige schilderijen die met zekerheid aan Schongauer
kunnen worden toegeschreven, is het altaarstuk met Maria in de rozenhaag uit 1473
in Colmar.
Mathias Grünewald werd in Wurzburg geboren als Mathis Gothart Nithart. Hij was
de belangrijkste exponent van de laatgotische schildertraditie in Duitsland, samen
met Albrecht Dürer. Niet enkel als schilder had hij succes, maar ook als technicus.
© Posterheide Brabant, Helmond
25
Hij werkte aan het hof van de aartsbisschop van Mainz, maar werd ontslagen
wegens zijn protestantse sympathieën. Zijn bekendste werk is het Isenheimer, een
enorm veelluik dat bestemd was voor het Antonietenklooster van Isemheim en
werd vervaardigd tussen 1511 en 1517. De beelden zijn van Niclaus van
Haguenau.In Isenheim ontstond een grote pelgrimscultus naar de relieken van
Antonius. Zieken die leden aan het beruchte Antoniusvuur bezochten de plaats en
verrijkten haar door giften.
Matthias Grünewald, detail Isenheimer altaar
Het altaarstuk bestaat uit meerdere luiken. De scène van de kruisiging is geheel op
de figuur van Christus geconcentreerd. Links Maria en Johannes en Maria
Magdalena, rechts Johannes de Doper. Op de predella de graflegging. Twee
zijluiken tonen St. Sebastiaan en Antonius, beiden pestheiligen.
Bij het openklappen van het altaarstuk ziet men een drietal nieuwe scènes:
Annunciatie, Menswording van Christus met engelenconcert, Opstanding.
Bij het opnieuw openklappen van het altaarstuk ziet men weer een reeks
voorstellingen. Het centrale stuk bestaat uit houtgesneden beelden van Antonius,
Hiëronymus en Augustinus. De predella toont Christus tussen de 12 apostelen. De
twee geschilderde zijluiken laten scènes uit de legende van Antonius zien. Links de
ontmoeting van Antonius en Paulus, rechts de verleiding van Antonius. Pelgrims en
zieken kwamen met name op de feestdagen van Antonius hier bidden.
Op de zondagen werden de luiken geopend, zodat de Annunciatie, Geboorte en
Opstanding te zien waren.
In de geschiedenis van de westerse kunst is de gemartelde Christus vele malen
afgebeeld, maar nooit aangrijpender dan hier. Het iconografisch programma van het
altaarstuk schijnt te zijn afgeleid van de mystieke geschriften van St. Birgitta van
Zweden (1303 - 1373), voor het eerst in druk verschenen op het einde van de 15de
eeuw. De ‘Kruisiging’ had een bijzondere betekenis, doordat zij permanent te zien
was in de kapel van het klooster. Hier kwamen de patiënten zich geestelijk
voorbereiden voordat zij een medische behandeling ondergingen. De Kruisiging
gaat de populaire cultus van wonderdoende heiligen verre te boven en is een
afspiegeling van een dieper geloof over de betekenis van lichamelijk lijden.
Grünewalds uitbeelding van zijn doodsstrijd had tot doel de zieken en zwakken
geestelijke bijstand te verlenen.
© Posterheide Brabant, Helmond
26
Duitsland: doorbraak van de Italiaanse renaissance in het noorden
Aan het begin van de 16de eeuw was Duitsland één van de meest welvarende
landen van Europa, ondanks de bescheiden omvang van verstedelijking zoals in
Italië en Vlaanderen. Het gebied profiteerde van de groei in diverse sectoren zoals
de metallurgie, mijnbouw, bankwezen en textiel. Bovendien werd de
boekdrukkunst in Duitsland ontwikkeld en Duitse uitgevers domineerden de nieuwe
boekhandel in de meeste andere landen van Europa tot ver in de 16de eeuw.
Al in de 15de eeuw waren Duitse filosofen beïnvloed door het humanism en de
renaissance vanuit Italië. Eén van de belangrijkste Duitse humanisten was Konrad
Celtis (1459-1508). Hij studeerde in Keulen en Heidelberg, reisde door Italië om
Griekse en Latijnse manuscripten te verzamelen, en schreef een lofdicht op
Duitsland in het Latijn. Een twee belangrijke humanist was Johann Reuchlinn
(1455-1522) die in veel steden in Italië studeerde en later Grieks doceerde.
A. Dürer, perspectiefstudie. Houtsnede, 1525
Het drukken van houtsneden en gravures was in Duitsland en de Nederlanden veel
meer ontwikkeld dan elders in Europa. De Duitsers namen de leiding in het
vervaardigen van boekillustraties. De grootste kunstenaar van de Duitse
renaissance, Albrecht Dürer, begon zijn carrière als leerling in het befaamde atelier
van Michael Wolgemut die zijn schilderkunst grotendeels ingeruild had voor het
maken van houtsnedes en gravures. Vanaf 1490 reisde Dürer vier jaar lang door
Duitsland en Italië. Hij werd snel beroemd in Italië en Europa om zijn bijzondere
houtsneden en gravures. Hij maakte daarnaast ook veel schilderijen. Zijn werk
toont veel invloed van de Italiaanse renaissance en werd beschouwd als het begin
van de Duitse renaissance die de plaats van de Nederlanden en Frankrijk overnam
als leider van de grote artistieke vernieuwingen in Noord-Europa. Dürer steunde de
denkbeelden van Luther, maar bleef madonna’s en christelijke voorstellingen
maken. Hij maakte portretten van zowel katholieke als protestantse leiders.
Dürer stierf in 1528, nog voor het moment waarop duidelijk was of de Reformatie
definitief was. Zijn leerlingen uit de volgende generatie moesten partij kiezen en de
meesten waren protestants. Daarmee viel de productie van veel religieus werk weg.
Lucas Cranach de Oudere was een goede vriend van Luther. Hij schilderde een
aantal ‘Lutheraanse altaarstukken’, meestal voorstellingen van het Laatste
© Posterheide Brabant, Helmond
27
Avondmaal met soms portretten van leidende protestanten op de plaats van de
apostelen. Rond het midden van de 16de eeuw werden in protestantse streken
nagenoeg geen religieuze werken meer gemaakt, wellicht als het gevolg van de
invloed van het strengere Calvinisme. Intussen hadden schilders echter alternatieve
onderwerpen gekozen. Cranach schilderde portretten, maar ook uitdagende naakten
met een klassieke of Bijbelse titel.
Lucas Cranach de O., Christus en de overspelige vrouw.
De Donau School (ca. 1480-1538) is de naam van een groep schilders uit de eerste
30 jaar van de 16de eeuw in Beieren en Oostenrijk, van wie Albrecht Altdorfer de
bekendste was. Met Altdorfer voorop produceerde de school de eerste voorbeelden
van onafhankelijke landschappen in het Westen, zowel in verf als in druk. Hun
religieuze werken hadden een expressionistische stijl gelijkend op die van
Grünewald. Hans Burgkmair en Hans Baldung Grien waren leerlingen van Dürer en
maakten vooral gedrukte werken. Van Grien is een aantal curieuze voorstellingen
van heksen in raadselachtige prenten bewaard.
Hans Baldung Grien, heksen, 1508
© Posterheide Brabant, Helmond
28
Hans Holbein de Oudere en zijn broer Sigismund schilderden religieuze werken in
een laat-gothische stijl. Hans de Oudere was een pionier in de verandering van
Duitse kunst van laatgothische naar renaissance stijl. Zijn zoon Hans Holbein de
Jongere werd een belangrijk schilder van portretten, vaak met een feilloze
psychologische waarneming, maar werkte vooral in Zwitserland en Engeland. Voor
het schilderen van een portret maakte Holbein eerst een zeer gedetailleerde
tekening met potlood, inkt of gekleurd krijt. De omtrek van deze tekeningen bracht
hij door er gaatjes in te prikken over op het doek. Door de gaatjes stoof hij
houtskoolpoeder. Daarna trok hij de tekening over met een soort carbonpapier. De
schilderijen hebben zo exact dezelfde schaal als de tekening. De geschilderde
portretten zijn zer realistisch en de stoffen en het bont hebben een zeer levensechte
stofuitdrukking. Vaak gebruikte hij echt goud of zilver in zijn schilderijen.
Hans Holbein d.J, Erasmus, 1523
Hans Holbein de J, Hendrik VIII, 1537
De Renaissance en de Nederlanden
De Florentijnse diplomaat Giucciardini noemde in zijn Beschrijving van de
Nederlanden van 1536 Gossaert de eerste die in dit land de kunst om historische
en poëtische onderwerpen door naakte figuren voor te stellen uit Italië overbracht.
Deze mededeling werd later bijna woordelijk overgenomen door Vasari en Karel
van Mander.
Door het veelvuldige contact met klassieke beelden geraakten de Italiaanse
kunstenaars vertrouwd met de idealiserende weergave van het menselijk lichaam
die zo goed in het denken van de renaissance paste. Tegelijk werden teksten
bestudeerd die informatie gaven over de verloren gegane antieke schilderkunst.
Omdat men in de oudheid uitging van de verwantschap van de kunsten ( ut pictora
poesis, zoals de dichtkunst zo ook de schilderkunst ), konden ook handboeken over
de rhetorica nuttige aanknopingspunten bieden over de principes die aan de
schilderkunst ten grondslag lagen. Op basis hiervan stelden humanistische
geleerden kunsttheorieën op die een wedergeboorte van de antieke schilderkunst tot
doel hadden. Een gezaghebbend boek op dit gebied was De Pictura uit 1435 van
© Posterheide Brabant, Helmond
29
Leon Battista Alberti. Zijn voorkeur ging uit naar voorstellingen met een verhalend
karakter, gerangschikt onder ‘historieschilderkunst’.
Naar classicistische maatstaven kwam de noordelijke kunst er niet best vanaf. ZuidNederlandse schilders hadden geen verstand van anatomie, kenden de regels van
het lineair perspectief niet en hadden alleen interesse voor de dingen zoals die zich
voor het oog voordeden. Zuid-Nederlandse schilders bleven aan de werkelijkheid
gebonden en voelden nooit de drang de dingen fraaier te maken dan ze waren. De
heroïsche opvatting van het classicisme strookte niet met hun overwegend
pessimistische levenshouding.
De Italiaanse hegemonie weerspiegelde zich in de verhoudingen op de
internationale kunstmarkt. De Italiaanse kunst triomfeerde in de voornaamste
kunstcentra. In de tijd van Gossaert gingen schilders naar het zuiden met de
bedoeling om te leren van de antieke kunstwerken en de Italiaanse renaissance. De
prentkunst vormde een belangrijk verspreidingsmiddel van de renaissancestijl in
Europa. Schilders konden ook kennis nemen van de renaissance-kunst zonder zelf
in Italië geweest te zijn. Zo vormden voor Lucas van Leyden de prenten van
Raimondi naar Rafael dankbaar studiemateriaal. De veelheid van buitenlandse
invloeden heeft Lucas van Leyden op zelfstandige wijze verwerkt.
Jan van Scorel had veel radicaler dan zijn voorgangers afstand genomen van de
Noord-Nederlandse stijl. Met van Scorel (1495-1562) bereikte het
italianiseringsproces van de Nederlandse kunst een voorlopig hoogtepunt. Van
Scorel was de eerste Nederlandse schilder die aan het beeld van een echte
renaissance-kunstenaar beantwoordde: hij was erudiet, bereisd, veelzijdig en
zelfbewust. Met van Scorel kon Holland zich nu ook beroemen op een Leonardo da
Vinci, een uomo universale. Hij schilderde, musiceerde, schreef als rederijker
epigrammen en toneelstukken, en sprak vloeiend Frans, Duits, Latijn en Italiaans.
Hij was ook ingenieur. Van Scorel werkte voor paus Hadrianus VI en voor de
families Nassau uit Breda en Van Egmond. Hij reisde o.a. naar Venetië en
Jeruzalem. Terug in Nederland werd hij de meest gevraagde schilder in de
Nederlanden. Maarten van Heemskerck (1498-1574) behoorde tot zijn leerlingen.
Jan Van Scorel, Jeruzalemvaarders
In 1532 ging Van Heemskerck zelf voor vier jaar naar Rome om de grondslag van
de antieken en de renaissance ter plekke te leren. Hij maakte daar deel uit van een
kleine Hollandse kunstenaarskolonie, de ‘romanisten’. Van Heemskercks’
Romeinse ervaringen zijn altijd uitgangspunt geweest voor de schilderijen in zijn
latere leven. Hij laat zich kennen als een pictor doctus, een geleerde schilder, die
blijk geeft op de hoogte te zijn van de geschiedenis en de actuele stand van
wetenschap. Van Heemskerck heeft ook ontwerptekeningen gemaakt voor meer dan
600 prenten. Het bevat een groot scala van educatieve onderwerpen, verhalen uit
© Posterheide Brabant, Helmond
30
Oude en Nieuwe Testament met vaak een moraliserende strekking, daarnaast ook
mythologische, allegorische en historische thema’s. Zijn prenten maken vaak de
indruk van profane thema’s te zijn. Dat is echter schijn, want de prenten blijken
geheel doortrokken van christelijke ethiek die reeds door Augustinus was
beschreven.
Maarten van Heemskerck, Zelfportret met Colosseum. 1533
Bernard van Orley was in de zuidelijke Nederlanden de eerste schilder die de hoogRenaissance in zijn schilderijen verwerkte. Hij werd in 1518 aangesteld als
hofschilder van Margaretha van Oostenrijk. Hij was met Gossaert als italianisant
pionier. Zijn invloed op schilders als Pieter Coecke van Aelst is groot geweest.
Lanceloot Blondeel was de belangrijkste renaissance-kunstenaar in Brugge. Hij had
intensief contact met Jan van Scorel. Lambert Lombard uit Luik, leerling van
Gossaert, toonde zijn collega’s de weg naar de Oudheid en de antieke
kunsttheoretische grondslagen. Jan Cornelisz. Vermeyen, Pieter Coecke van Aelst
en Michiel Coxcie gelden als belangrijke vertegenwoordigers van de tweede
generatie Renaissance-kunstenaars. Pieter Aertsen uit Amsterdam maakte carrière
in Antwerpen. Hij werd befaamd als baanbreker van het markt- en keukengenre.
Zijn neef Joachim Beuckelaer werd ook befaamd in dit genre. Joachim Patinir had
zich gespecialiseerd in landschappen.
Pieter Brueghel: traditie en moderne tijd
Evenals bij Jeroen Bosch zijn Brueghels afkomst en geboorte een vage zaak. Carel
van Mander, de verdienstelijke schilder-kroniekschrijver, gaf in zijn
‘Schilderboeck’ , 35 jaar na Brueghels dood, diens eerste levensbeschrijving. Van
Mander noemde hem toen reeds ‘de Oude’, een bijnaam die hij kreeg ter
onderscheid van zijn zoon Pieter Brueghel de Jonge.
De moderne biografen nemen aan dat hij geboren is tussen 1520 en 1526.
Mogelijkerwijs is bij Pieter Coecke van Aelst in de leer geweest. In ieder geval was
hij een groot bewonderaar van Jeroen Bosch.
Hij liet een groot aantal tekeningen naar diens werk kopiëren en door graveurs op
de drukplaat zetten. In zijn latere werk is dit aanwijsbaar, bijv. Dulle Griet en ‘De
Val van de
Opstandige Engelen’, waar Bosch-achtige gedrochten en
fantasiewezens krioelen. Van Mander stelde vast dat ‘hij hadde veel ghepractiseert
© Posterheide Brabant, Helmond
31
nae de handelinghe van Ieroon van de Bosch en maeckte oock veel soodaane
spoockeryen en drollen, waarom hij van velen werd gheheeten Peer den Drol ‘.
In 1552 maakte Brueghel een reis naar Italië. Hij voelde zich intuïtief aangetrokken
tot de invloed van de Italiaanse schilders. Hij werd zeker zeer aangetrokken door
de renaissance in Italië, maar werd geen ‘romanist’, en bleef realist, voor wie de
natuur en de mens van zijn omgeving voldoende waren. Na zijn terugkeer uit Italië
veranderde Brueghel zijn thema’s ingrijpend. Het landschap speelde niet meer dan
een ondergeschikte rol. De figuur overheerste, in samenhang met satirische,
belerende of godsdienstige onderwerpen. De invloed van Bosch woog zwaar op dit
werk. Tussen 1558 en 1560 maakte Brueghel enkele van zijn bekendste
schilderijen, zoals ‘De Vlaamse Spreekwoorden’ en ‘ De Kinderspelen’.
Boerendansen zijn er te over in Brueghels werk. Op het eerste gezicht lijken ze een
onschuldige reportage van volksvermaak. Bij nadere beschouwing blijkt Brueghel
de vinger te heffen tegen onder meer de Gulzigheid, terwijl zijn “Luilekkerland’
een regelrechte satirische veroordeling zou kunnen zijn van de Gulzigheid en de
Luiheid.
Brueghel verwoordde krachtig en rijp de realiteit van zijn medemens. Daarbij was
soms zelfs het godsdienstige onderwerp geen doel meer, maar leek het de
achtergrond voor een dagelijks gegeven. Het beste voorbeeld daarvan is zijn ‘Tocht
naar de Calvarieberg’ uit 1564. De tragiek van de te kruisigen Christus is daarbij
een terechtstelling in het Vlaamse landschap. De kruisiging wordt voorgesteld als
een volksvermaak, waarbij burgers en boeren te hoop lopen, jongens een robbertje
vechten.
Pieter Brueghel, de blinde leidt de blinden. 1568
Een jaar vóór zijn dood schilderde Brueghel in Brussel zijn aangrijpendste werk
‘De Blinden’, naar de gelijkenis uit het evangelie van Mattheus. De zes blinden in
hun sterk aflopende diagonaal van menselijke ellende en hulpeloosheid, schonken
de Westerse wereld het onuitwisbare begrip van innerlijke en lichamelijke
blindheid.
Frans Floris uit Antwerpen was de eerste die de kunsthistorische principes van de
Italiaanse Renaissance consequent zou toepassen. Hij was een academist avant la
lettre. Hij zag zich in de rol van historieschilder, het hoogste doel wat een schilder
zich kon stellen. Dit konden zowel mythologische als Bijbelse verhalen, profane als
religieuze allegorieën zijn. Toen hij in 1570 kommervol stierf, was de gouden tijd
voor Antwerpen voorbij.
De gevierde portrettisten ten tijd van Floris waren Anthonis Mor en Willem Key.
Antwerpen zou een belangrijke rol spelen in het ontwikkelen van het genre van het
landschap in de tweede helft van de 16de eeuw.
© Posterheide Brabant, Helmond
32
Download