- Scholieren.com

advertisement
Biologie Begrippenlijst 2.1
skelet = alle botten samen de taken ervan zijn: stevigheid, vorm, bescherming en
beweging mogelijk maken
been = bestaat uit veel kalk en weinig lijmstof en is heel hard
kraakbeen = bestaat bijna helemaal uit lijmstof en is daarom heel buigzaam in een
gewricht zorgt het ervoor dat je bot niet slijt
kalk = een mineraal die ervoor zorgt dat je botten hard zijn
lijmstof = een stof die ervoor zorgt dat je botten buigzaam zijn
beenderenstelsel = skelet, alle botten in je lichaam die samenje lichaam stevigheid
geven
dubbele s vorm = speciale vorm van de wervelkolom die de wervelkolom veerkrachtig
maakt
bekken = de twee heupbeenderen samen
borstkast = boorstbeen, ribben en een deel van je wervelkolom/ beschermt het hart en
de longen
beencellen = cellen die het beenweefsel vormen, ze groeien in ringen
beenmerg = zit in het midden van een bot
verbening = veranderen van kraakbeen in been
groeischrijven = kraakbeencellen in de uiteinde van botten, hierdoor kan het bot
groeien
kraakbeenschijven = schijven van kraakbeen tussen de wervels in de wervelkolom,
maken de wervelkolom veerachtig
wervellichaam = stevige deel van een wervel
wervelgat = gat in een wervel, hierin zit het ruggenmerg
hernia = uitpuilende tussenwervelschijf, hierdoor kunnen zenuwen klem komen te
zitten
lichaamshouding = manier waarop je zit/ staat en beweegt, bij een goede
lichaamshouding houd je je rug recht
scoliose = vergroeiing van de wervelkolom, waarbij de wervelkolom bochten naar de
zijkanten heeft en/of om zijn as gedraaid
kraakbeencellen = cellen in het kraakbeen, liggen in groepjes
wervels = botten in je wervelkolom
Download