Voor wat hoort wat- Jansens

advertisement
Voor wat hoort wat. Naar een nieuw sociaal contract. De Bezige Bij Antwerpen 2011
Patrick Janssens, Frank Vandenbroucke, Bea Cantillon
5 juli 2011
Patrick Janssens, Frank Vandenbroucke, Bea Cantillon – Voor wat hoort wat. Naar een nieuw
sociaal contract. De Bezige Bij Antwerpen 2011
Er is een tijd geweest, lang geleden, dat Antwerpse burgemeesters dermate zwaar wogen op
de nationale politiek dat niemand om de koekenstad nog heen kon. In tijden van grote
verdwazing binnen de Vlaamse sociaal democratie blijkt dat ook vanuit Antwerpen een
nieuwe stem te horen is over een moderne invulling van een nieuw sociaal contract.
‘t Zal weer wel pijn doen en vakkundig de grond ingeboord worden dor de ware socialisten, al
hebben beide co-auteurs reeds zelf voor een kritische noot en een ferme ondersteuning
gezorgd. En meer nog, wie zich graag als vuurrood presenteerde binnen de sp.a, werd
vakkundig naar de uitgang genood waar het gezonde verstand bij resterende leden en kiezers
intussen ook het ‘wederkerigheidsprincipe’ herkend heeft.
‘t Zal ook grote ogen wekken bij de groeiende N-VA in Antwepren die ongetwijfeld het gras
voor de voeten gemaaid voelt.
‘Voor wat hoort wat’ zal waarschijnlijk een onderdeel worden van een andere nieuwe sociale
strategie, die van de wederkerigheid.
De terechte kritieken dat opleiding tot de arbeidsmarkt impliceert voor leefloontrekkers en
langdurig werklozen dat ze een job moeten kunnen opnemen binnen de reguliere
arbeidsmarkt, is natuurlijk een erg zwak punt, dat evenwel makkelijk op te vangen is binnen
een sociale economie. Op relatief korte termijn zullen toch alsmaar meer essentiële sectoren
van de economie ( van onderwijs, over publiek transport en energievoorziening tot
gezondheidszorg) opnieuw aan de openbare initiatieven worden overgelaten wegens te weinig
rendabel voor de creatieve ondernemers, dan wel compleet geruïneerd door diezelfde
creatieve risciokapitalisten. Dit soort sociale economie heeft baat bij mensen die in die
creatieve directe winsten economie niet mee kunnen of willen.
Intussen is het ongeveer wel voor iedereen met een beetje verstand en
verantwoordelijkheidzin meer dan duidelijk dat een grote instroom van mensen die niet
bijdragen aan het systeem ervoor zorgt dat de objectieve en subjectieve draagkracht verdwijnt.
Intussen is voor iedereen die het wil en durft weten ook reeds lang duidelijk dat de hele
‘economische immigratie’ alleen maar een enorme economische kostenpost is geweest voor
de Westeuropese gastlanden.
Paul Scheffer had het lef om dit uit te brengen in zijn ‘Land van Aankomst’.
38. Het samengaan van massale immigratie en de verzorgingsstaat is uniek: er zijn geen
andere voorbeelden van in de geschiedenis. De gevolgen zijn voor iedereen zichtbaar: grote
groepen migranten zijn in een situatie van afhankelijkheid geraakt. Wat een initiatiefrijk deel
van de samenleving zou moeten zijn (immigranten zijn immers bij uitstek overlevers) is
verworden tot het meest onbeweeglijke deel van de bevolking.
113. Het is niet zozeer dat nieuwkomers de banen van de ingezetenen wegnemen. Zeker in
tijden van hoogconjunctuur valt de verdringing van de eigen bevolking reuze mee, want de
migranten scheppen door hun activiteit ook nieuwe werkgelegenheid. Maar de Amerikaanse
econoom George Borjas maakt duidelijk dat de huidige immigratie, ook die in de Verenigde
Staten, de sociale ongelijkheid doet toenemen: welvaart vloeit weg van de werknemers die
concurreren met immigranten en gaat naar de werkgevers en anderen die gebruik maken van
de diensten van immigranten. Zijn bondige conclusie is: ‘Werknemers verliezen doordat
immigranten de lonen verlagen. Werkgevers winnen omdat immigranten de lonen verlagen.’
Het gaat dus om belangrijke keuzen, die te maken hebben met het maatschappijbeeld dat men
koestert.
In de Volkskrant van 4 juli 2011 werd bekend gemaakt dat in Nederland economen in het
verleden gezwegen hebben over de kosten van de immigratie.
De economische conclusie dat immigratie per saldo geen hogere welvaart oplevert, staat al
decennia. Maar door het verhitte politieke debat, durfden economen geen duidelijk standpunt
in te nemen.
Aldus econoom Joop Hartog van de Universiteit van Amsterdam, in een gesprek met Me
Judice, het discussieplatform voor economen.
Volgens Hartog bestaat er sinds de jaren zeventig al consensus onder economen dat de hogere
bevolkingsdichtheid die grootschalige immigratie meebrengt, niet gepaard gaat met een
evenredige stijging van het inkomen per hoofd van de bevolking. Ofwel: immigratie loont
economisch niet.
Economen hebben zich echter veelal afzijdig gehouden in het politiek beladen debat over
immigratie, terwijl vooral sociologen en cultureel antropologen een pro-immigratie standpunt
hebben ingenomen, aldus Hartog.
Intussen zijn vele van die migranten met kinderen en kleinkinderen goedschiks en
kwaadschiks gesetteld in steden als Antwerpen.
Al blijven nog steeds gelukzoekers in grote getale binnenstromen verkleed als asielzoekers,
gestuurd door de economische kracht van de familie op het thuisfront.
Mensenhandel is in een geglobaliseerde wereld een lucratieve bezigheid voor helpende
handen.
Patrick Janssens zet met ‘Voor wat hoort wat’ de toon – ook al probeerde Bruno Tobback
zichzelf nog gauw in de markt te prijzen – Frank Vandenbroucke hoopt op ‘fairness’, een
vorm van spontane solidariteit van de beter bemiddelde burger maar vergeet dat ook die
middengroep zich nu als citroenen uitgeknepen voelt, waar het grootkapitaal en de banken een
heel eigen opvatting van ‘fairness’ koesteren ondanks de immense solidariteit die ze genoten
hebben van de belastingbetalende burgers.
Bea Cantillon presenteert een interessante historische vergelijking met de situatie in de VSA
en de armoede-disciplinerings-technieken, maar blijft teveel hangen in het mantra van het
Matteüseffect.
Patrick Janssens De fundamenten van de welvaartsstaat.
13. In dat verband zag Deleeck één belangrijke langetermijntrend over het hoofd die
fundamentele gevolgen heeft voor ons hele sociaal systeem. De globalisering en de nieuwe
vormen van migratie die daarmee gepaard gaan, bieden nieuwe kansen voor het systeem maar
betekenen evenzeer een bedreiging. In de mate dat door migratie de actieve bevolking
aangroeit – en migranten effectief economisch actief zijn in het officiële circuit en bijdragen
en belastingen betalen – kan dat de draagkracht van ons sociaal systeem vergroten.
In de mate echter dat de migratie rechtstreeks of onrechtstreeks leidt tot meer mensen die
uitkeringen ontvangen uit het bijstandssysteem of die een beroep doen op sociale
dienstverlening (onderwijs, gezondheidszorg …) zonder dat belastingen of bijdragen worden
betaald, vormt dat een bedreiging van ons systeem. Dat is geen morele maar een puur
economische vaststelling. En een relevante : in Antwerpen is vandaag meer dan 60 % van de
leefloontrekkers via een of andere vorm van migratie ons land binnengekomen.
Frank Vandebroucke Wederkerigheid: niet vanzelfsprekend, wel hard nodig .
33. Succesvolle integratie in de arbeidsmarkt veronderstelt dat mensen de ambitie hebben om
respect te verwerven via hun werk. Wie de eerste vaststelling uit het oog verliest, komt terug
uit bij een model van ‘individuele schuld voor armoede’, waar de Antwerpse onderzoeker Jan
Vranken terecht tegen gewaarschuwd heeft. Vranken beschreef armoede als een netwerk van
sociale uitsluitingen, ‘dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en
collectieve bestaan’. Essentieel voor hem was dat dit ‘de armen scheidt van de algemeen
aanvaarde leefpatronen van de samenleving’ en dat ze ‘deze kloof niet op eigen kracht kunnen
overbruggen’. Ik denk dat dit onverkort juist is. Anderzijds, zou ik daaraan toevoegen, kun je
de kloof vaak ook niet overbruggen zonder eigen kracht. Dat is cruciaal in een sociale
investeringsvisie : investeringen in menselijk kapitaal renderen niet zonder eigen inbreng.
65. Activering werd het motto zowel voor werkzoekenden als voor mensen met een leefloon.
Terwijl het beleid met betrekking tot werkzoekenden in 2004 in zekere zin ‘genationaliseerd’
werd (en dus in zekere mate geüniformiseerd), werd het activeringsbeleid voor
leefloontrekkers op een volledig gedecentraliseerde leest geschoeid.
72. Activering werd het motto zowel voor werkzoekenden als voor mensen met een leefloon.
(...)
Maar tegelijkertijd blijft de stijging van het aantal leefloners een maatschappelijk falen van
eerste orde. (...)
Het is mijn overtuiging dat we een beroep kunnen en moeten doen op de homo reciprocans,
de mens die in staat is tot solidariteit en herverdelen, op voorwaarde dat er voldoende
‘wederkerigheid’
is in de samenleving, maar die ‘wederkerigheid’ ook ruim kan opvatten. De homo reciprocans
is een beetje zoals de homo economicus : hij ziet graag ‘iets terug’ voor ‘zijn geld’ (of zijn
inspanning), maar
hij hanteert geen kruideniersschaal en hij ziet dat ‘iets terug’ ook breder dan de homo
economicus. Hij vindt de eigen verantwoordelijkheid van mensen belangrijk, maar hij is ook
vatbaar voor mededogen
wanneer andere mensen erg kwetsbaar zijn, ook al zou hij die kwetsbaarheid misschien
kunnen wijten aan eigen keuzes die deze andere mensen ooit gemaakt hebben. Ik denk dat
mensen bereid
zijn om netto-gevers te zijn en te blijven in de samenleving, op voorwaarde dat ze zien dat
met ‘hun geld’ maatschappelijke problemen, zoals armoede en werkloosheid, daadwerkelijk
aangepakt
worden (‘er worden geen bodemloze emmers gevuld’), en op voorwaarde dat diegenen die
hulp krijgen, waar mogelijk en waar relevant zelf ook inspanningen doen om van die hulp iets
te maken. Maar
ook op basis van mededogen ten aanzien van grote kwetsbaarheid.
Dat alles is een vorm van wederkerigheid.
(...)
Om het met de beroemde uitdrukking van de Britse sociale onderzoeker Richard Titmuss te
zeggen : wederkerigheid houdt de mogelijkheid in van ‘gift relationships’ (zoals het vrijwillig
en belangeloos afstaan van bloed, wat het voorbeeld was dat Titmuss gebruikte om te stellen
dat commercialisering van menselijke relaties tot inferieure sociale resultaten leidt). In deze
zin is het gezegde ‘voor wat hoort wat’ te kort door de bocht, als het uitdrukking wil geven
aan de fundamentele idee van wederkerigheid. Niet elke bijdrage die mensen leveren aan de
samenleving moet rechtstreeks beantwoord worden door een persoonlijk voordeel. Wie dat
principe hanteert, zal eindigen bij een schrale opvatting over solidariteit, zoals Titmuss stelde.
Goed stedelijk beleid is dus verbindingsbeleid.
131. Ons sociaal systeem moet zoveel mogelijk mensen emanciperen en mag zo weinig
mogelijk mensen de kans geven om hun verantwoordelijkheid te ontlopen.
Voor wat hoort wat. Tegenover de veelheid van sociale bescherming en sociale voorzieningen
staat de verantwoordelijkheid om er gebruik van te maken en er zorgzaam mee om te
springen. Dat is een gezond principe en het enige dat een duurzaam draagvlak garandeert voor
ons sociaal systeem.
De overgrote meerderheid van de bevolking staat achter ons sociaal beleid. De meeste mensen
beseffen dat ze er in de eerste plaats voordeel bij hebben, in de vorm van gratis onderwijs,
democratische gezondheidszorg en sociale bescherming. Ons sociaal beleid mag zijn
legitimiteit dan ook niet verliezen. Een grotere klemtoon op de verantwoordelijkheid van elke
individuele burger die gepaard gaat met zo’n genereus systeem, kan dat draagvlak beter
garanderen dan het verdedigen van het absolute karakter van sociale rechten, waar niets
tegenover staat.
Bea Cantillon – Over wederkerigheid, solidariteit en bescheidenheid Enkele kritische
kanttekeningen bij het ‘voor wat hoort wat’-discours
147 Om humanitaire redenen maar ook vanuit welbegrepen eigenbelang hebben kinderen van
illegalen recht op onderwijs en wordt er voorzien in dringende medische zorg. Ook door de
uitbreiding
van de Europese Unie en de geldende regels met betrekking tot interne migratie werden de
solidariteitskringen feitelijk verruimd. Meer dan 60 % van de leefloontrekkers heeft
buitenlandse roots (Carpentier, 2010). Voor velen is het OCMW de eerste intrede in ons
sociaal systeem. Omdat zij vaak een sterker sociaal profiel hebben dan de Belgische
leefloontrekkers, stromen zij ook meer door naar de arbeidsmarkt (Carpentier, 2010).
Daardoor is de taak van het OCMW grondig gewijzigd. Het bestaansminimum was
oorspronkelijk bedoeld ‘als laatste vangnet’ voor wie door de mazen van de sociale zekerheid
viel. Nu wordt het leefloon meer en meer een trampoline voor nieuwkomers. Dat vraagt een
tweeledige aanpak, zo leert de praktijk van het Antwerpse OCMW. Ongetwijfeld wordt het
‘voor wat hoort wat’-discours mede daardoor gevoed.
Vorige week stelde Patrick Janssens zijn boek 'Voor wat hoort wat' voor. Een belangrijk
boek, over de toekomst van het sociaal beleid in de stad en in onze welvaartsstaat. En dus
een debat meer dan waard. Vandaag publiceerde De Standaard een eerste reactie van
Meyrem Almaci, Freya Piryns en mezelf. U vindt het opiniestuk ook hier.
Voor
wie
hoort
wat?
Met ‘Voor wat hoort wat’ levert Patrick Janssens de sterkste one-liner voor activering tot
nog toe. Een slogan die de verdediging vormt van zijn sociale beleid, maar ook een
voorsmaakje van wat komt. Met het boek start hij een belangrijk debat over de toekomst
van de sociale zekerheid en van sociaal beleid in een steeds diversere stad. Dat debat is
nodig.
Als groenen maken ook wij ons zorgen over het dalende draagvlak voor sociaal beleid. En
jawel, ook wij vinden dat uitkeringen en sociale voorzieningen niet vrijblijvend mogen zijn
en dat mensen de verantwoordelijkheid hebben om kansen te grijpen. Ook wij willen een
sociaal beleid dat bijdraagt aan integratie in de stad. Hoe maken we van stad en OCMW –
meer dan vandaag - emancipatiemachines, waar oude en nieuwe stadsbewoners hun leven
kunnen
uitbouwen
en
vooruitkomen?
Voor wie hoort wat?
Toch bekruipt ons na lezing een gevoel van eenzijdigheid. In het pleidooi van Janssens
dreigen kostbare evenwichten verloren te gaan. Niet toevallig vinden zowel Bea Cantillon
als Frank Vandenbroucke ‘voor wat hoort wat’ een te beperkte visie op ons sociaal model.
Deze invulling van wederkerigheid gaat te kort door de bocht. Voor ons moet een sociaal
beleid van de stad zowel eerlijk als effectief zijn.
De vraag ‘Voor wie hoort wat’ is essentieel. Het nieuwe sociaal contract van Janssens moet
er vooral komen met de ‘lastige’ klanten: de mensen met lage inkomens, leefloners of
nieuwkomers. Bea Cantillon slaat echter de nagel op de kop, als ze stelt dat
‘wederkerigheid een houding zou moeten zijn die niet alleen van de zwakken in de
samenleving wordt geëist maar ook van de sterken. Wederkerigheid mag niet uitsluitend
van de leefloontrekkers verwacht worden, maar geldt voor álle gebruikers van
voorzieningen van de welvaartstaat, ook en vooral voor de sterkeren.’ De stralende 'A' mag
geen wrange bijsmaak krijgen van A- en B-burgers.
De dunne lijn naar uitsluiting
Het voorgestelde ‘nieuw sociaal contract’ wil meer wederkerigheid van wie beroep doet op
de welvaartsstaat. Maar meer verantwoordelijkheid mag niet leiden tot minder
rechtvaardigheid. Het Antwerpse OCMW is niet alleen meer een laatste vangnet, maar voor
vele nieuwkomers ook een eerste opstap. Het doorgedreven activeringsbeleid kent succes.
Maar ‘Voor wat hoort wat’ kan ook doorslaan. Hetzelfde OCMW gaat nu reeds verder in de
wederkerigheid dan het boek bepleit. Het eist niet alleen wederkerigheid vanaf het
moment dat iemand beroep doet op sociale voorzieningen, maar stelt het steeds vaker als
voorafgaande voorwaarde, iets wat in het verleden moest zijn gerealiseerd. Het OCMW
weigert bijna systematisch steun aan behoeftige EU-onderdanen, bij gebrek aan
wederkerigheid in het verleden. Omdat mensen hun verleden zelden kunnen veranderen,
blijven
ze
nu
behoeftig.
Het
Antwerpse
OCMW
schafte
ook
zijn
huur-
en
verwarmingstoelagen af voor nieuwkomers, zolang ze in het vreemdelingenregister staan.
De verhoogde aanvullende bijstand is er enkel voor mensen in het bevolkingsregister die
ooit gewerkt hebben. Wederkerigheid versus menselijk waardigheid: het blijkt heel
moeilijk balanceren op de smalle koord tussen ‘voor wat hoort wat’ en uitsluiting zonder
laatste vangnet. Hoe ver kan je gaan in de bijstand door mensen die regulier verblijven
geen of een veel beperktere toegang tot sociale voorzieningen te geven, zonder te
discrimineren op basis van herkomst en zonder een onderklasse te creëren in de stad? Wat
gebeurt er met die groep mensen? Dat is dé lacune in dit nieuwe boek.
De kritiek op de welzijnssector verdient een uitgebreider debat. Natuurlijk mag een stad
resultaten vragen van sociale organisaties. Maar waar blijven de resultaatsverbintenissen
van het stadsbestuur als het gaat om armoedebestrijding of voldoende sociale woningen?
Het OCMW krijgt amper investeringsruimte, behalve voor ouderenvoorzieningen. Hoe
rijmen we het te strakke budgettaire carcan van het OCMW met het principe van
wederkerigheid in een stad waar de demografische en sociale uitdagingen sneller groeien
dan het sociaal beleid? Het aandeel sociale woningen daalt, terwijl de bevolking en dus de
prijzen sterk stijgen. Kinderopvang en scholen kennen een stijgend gebrek aan plaatsen.
De wachtlijsten voor lessen Nederlands blijven onaanvaardbaar hoog. En iedereen weet
hoe zwaar de stad kampt met tekort aan capaciteit in de bijzondere jeugdzorg, in de
verslavingszorg, in de geestelijke gezondheidszorg, in begeleid zelfstandig wonen, … De
Vlaamse overheid en de stad zullen hun sociale investeringsagenda drastisch moeten
opdrijven om de groei van de stad en van haar sociale noden te kunnen volgen en aan te
pakken.
Met wie beslissen we wat?
Blijft een laatste vraag: met wie beslissen we wat? Een nieuw sociaal contract is nodig,
niet alleen omdat populistische kritieken het draagvlak van de welvaartsstaat onder druk
zetten, maar vooral omdat met de globalisering het aantal stadsbewoners met een
migratiegeschiedenis stijgt en zij al te vaak in armoede belanden. ‘Voor wat hoort wat’
zou al minder eenzijdig klinken wanneer het een verhaal in dialoog zou worden, en ook de
‘andere’ kant sterker aan bod zou komen. Wat brengen zij bij aan de stad?
Antwerpen loopt als sociaal laboratorium vooruit op de welvaartsstaat. Willen we sociale
explosies vermijden, moeten we verder gaan dan het gevoerde beleid. Die issues
aanpakken die ons nog pijn doen. Hoe en waarom vallen nog te veel mensen uit waar het
beleid niet succesvol blijkt: de te grote groep schoolverlaters zonder diploma, de sociaal
tewerkgestelden die erna niet aan een job geraken, de groeiende groep met psychische of
verslavingsproblemen. Of de alleenstaande Turkse vrouw met vier kinderen wiens
succesverhaal betekent dat zij terechtkomt in een hamburgerjob met onregelmatige uren
en weekendwerk. Dan kan het enige antwoord van de stad toch niet nog flexibilere
kinderopvang zijn? Stopt onze verantwoordelijkheid daar? Hoe gaat het verhaal van die
kinderen verder? Antwoorden op deze vragen vereisen dialoog en een stadverbindend
debat, zoals Vandenbroucke zo treffend verwoordde. Ook dat hoort bij een discours van
rechten, plichten en verantwoordelijkheden. Dat debat moeten we dan wel met alle
inwoners voeren.Want élke Antwerpenaar verdient het perspectief op vooruitgang, op de
stralende ‘A’.
Dirk
Freya
Geldof,
Pirijns,
socioloog
fractieleidster
Meyrem Almaci, fractieleidster Kamer
(verschenen in De Standaard, 4 juli 2011)
en
gemeenteraad
OCMW-raadslid
en
senator
Related documents
Download