TOBAGO Een bijdrage tot de geschiedenis der Nederlandsche kolonisatie in tropisch Amerika DOOR W. R. MENKMAN VI (Slot) Na den vrede van Utrecht (1713) zijn de aan den buitenkant der Caraibische Zee gelegen kleine Antillen een bron van voortdurende twisten tusschen Engeland en Frankrijk geweest. Bij den volgenden (Aken 1748) werd Sainte Lucie Fransch en werden Dominica, St. Vincent, Grenada en Tobago neutraal, d.w.z. dat geen van beide partijen er zich vastzetten of versterken zou. Deze toestand echter duurde slechts tot den volgenden vrede (Parijs 1763), bij welken de neutrale eilanden verdeeld werden en Tobago aan Engeland kwam. Aangezien op laatstgenoemd eiland de inwoners zich Britten voelden, leverde hier de nationaliteitskwestie geen moeilijkheid op; mag men de klachten, van een niet bepaald onbevooroordeeld schrijver gelooven, dan hebben in de achttiende eeuw de Engelschen zich voortdurend aan vexaties schuldig gemaakt, wanneer de uitslag van den krijg hun in het bezit deed komen van Westindisch gebied, waar de bevolking Fransch (of Spaansch) was i). In 1765 benoemde de Engelsche Koning een commissie voor de toewijzing van terreinen op Tobago en in 1769 werd de eerste suiker naar Engeland verscheept; de productie bedroeg echter in 1770 nog maar 129 oxhoofden •). De bevolking was in 1777 tot 12000 aangegroeid (9000 slaven, 2100 kleurlingen, 200 Indianen en 700 blanken) en van toen af was het eiland een belangrijk bezit 2). ') Dauxion L., tw. deel, zevende hoofdst., zie vroeger. J) Rotterdamsche Courant van Saturdag den 22 Juny 1793, No. 75. — 129 — West-Indische Gids XXII 9 130 W. R. MENKMAN Toch schijnt er direct na den zevenjarigen oorlog niet voldoende animo in Engeland geweest te zijn om kapitaal op Tobago te beleggen, althans er is moeite gedaan om het Nederlandsche kapitaal voor het eiland te interesseeren. De tijdsomstandigheden echter waren daartoe niet gunstig; de door het Engelsche moederland tegenover zijn Amerikaansche koloniën gevoerde politiek zou spoedig tot groote moeilijkheden leiden, bij welke ook de Westindische eilanden wel betrokken moesten raken i). De Republiek heeft mede de gevolgen van dien toestand ondervonden; het aandeel dat onze moederlandsche en Westindische handelsbetrekkingen met Noord Amerika gehad hebben in het conflict met Engeland is bekend. In Februari 1781 veroverde en plunderde Rodney ons Sint Eustatius, een daad welke nog geheel tot de vrijbuiterstactiek van een eeuw vroeger behoorde. Slechte gevolgen bleven niet uit; de Engelsche eilanden waren aan de genade der Franschen overgelaten en Le Grasse kon zich o.a. van Tobago meester maken. Tijdens het Engelsche bewind (1763/1781) schijnt de Noordamerikaansche, ook in onze geschiedenis bekende zeeheld John Paul Jones eenigen tijd op Tobago gewoond te hebben 2); hij bleek in 1777 eigendommen op het eiland te hebben 3). Jones, die Schot van geboorte was en aanvankelijk alleen maar John Paul heette, had in zijn jonge jaren eerst als stuurman op slavenhalers, later als schipper op koopvaardijschepen gevaren. In 1770 had hij zich te verantwoorden over den dood van een schepeling, die door hem, toen zijn schip op Tobago lag, mishandeld zou zijn; misschien was dit de moordzaak op het slavenschip van 1769, welke eindigde met de vrijspraak van den kapitein*). In 1773 had Jones, wederom op Tobago, als kapitein op een Londensch schip, een muiterij onder de equipage te onderdrukken en het schijnt dat hij toen, vreezende wederom bij een strafzaak betrokken te zullen worden, maar liever niet naar het moederland terugkeerde en zich naar Virginië begaf, waar zijn broeder gevestigd was s). Het ligt dus wel voor de hand dat Paul Jonas, zooals hij hier te lande genoemd werd, voordat hij de zaak der Ameri') Frank Wesley Pitman, The development of the British West Indies 1700/1763, Yale Historical Publications, 1917. 2) Fred. A. Ober, A guide to the West Indies, zie vroeger. Ï) A calendar of John Paul Jones MSS in the Library of Congress, Washington 1903. «) Documents. . . Slave Trade. . ., Vol. IV, doc. No. 409, noot, zie vroeger. 5) The Encyclopedia Americana; Dictionary of American Biography. TOBAGO 131 kaansche revolutie omhelsde, belangen op Tobago verkregen heeft. De markies de Bouillé (die in hetzelfde jaar ook Sint Eustatius weder aan de Engelschen ontnam) landde 2 Juni 1781 op Tobago; als gouverneur heeft onder het Fransche bewind een Iersche generaal dienst gedaan, Arthur Dillon. In Frankrijk bestond weinig belangstelling voor het eiland, dat men toch wel veroverd had met de bedoeling het bij den vrede toegewezen te krijgen, wat dan ook geschiedde (Versailles 1783); het aantal Fransche kolonisten nam niet in belangrijke mate toe evenwel •). De katoenteelt ging achteruit toen de Manchester-fabrikanten zich in 1781/1782 elders gingen voorzien; de aanplant werd toen grootendeels door dien van suikerriet vervangen, zoodat de suikeroogst in 1782 reeds meer dan 200.000 quintalen bedroeg. In 1788 ging bijna alle suiker van Tobago, met Duinkerker schepen, naar Engeland (clandestiene handel). Het verkeer met Nederland en de Nederlandsche koloniën was in 1788 niet meer van belang •). Bij het begin der Fransche revolutie was Tobago een Fransch eiland, onder een Ierschen gouverneur en met een nagenoeg geheel Engelsche bevolking; er leefden misschien 200 Franschen op het eiland, die in politiek opzicht onderling verdeeld waren 2). Nadat de oorlog weder uitgebroken was, namen de Engelschen, die reeds het jaar tevoren over den afstand van het eiland onderhandeld hadden 1), in Maart 1793 met 2000 man Tobago in bezit (het Fransche garnizoen bestond uit slechts 180 man) en de revolutionnair gezinde Franschen werden van het eiland verwijderd. Wanneer er aanvankelijk nog enkele bleven, dan zullen die wel spoedig door de Britsche inwoners weggeplaagd zijn, of liever door het minder gunstige element onder deze laatsten, ontstaan door de immigratie van Schotten die zich verbonden in drie jaar hun overtochtskosten in te verdienen s). Welke practijken er toegepast werden ten opzichte van de „indentured" emigranten van de Orkneys en andere van Schotschen landaard, alsmede van welk gehalte deze landverhuizers waren, vertelt Janet Schaw, die in 1774 met een aantal van deze menschen tezamen de reis naar West Indië maakte. De bewerkster van haar reisverhaal deelt het een en ander mede over de emigratie naar de nieuwe wereld in de jaren 1763/1776, uit geheel noordBritannië, met inbegrip van de Hebriden, de Orkneys en de Shetlandsche eilanden, hoofdzakelijk ten gevolge van de ontbin>) Dauxion L., tw. deel, zevende hoofdst., zie vroeger. 2) Cambridge modern history, IX, p. 248, zie vroeger. ') Dauxion L., eerste deel, derde hoofdstuk, zie vroeger. 132 W. R. MENKMAN ding der clan-organisatie, welke niet minder dan een revolutie beteekende, gepaard gaande met algemeene stijging der landrenten, toenemende criminaliteit en groote onveiligheid '). De Engelschen vonden in 1793 den geheelen suikeroogst van het vorige jaar nog in de pakhuizen aanwezig, tezamen met het nieuwe product 5000 oxhoofden (8'/2 millioen pond), een hoeveelheid voldoende om een daling van den suikerprijs te Londen te doen verwachten *). Ter vergelijking kan dienen dat in 1785 Suriname zoowat 13 millioen pond suiker produceerde ^), dus vooreen klein eilandje bracht Tobago nogal wat op. Bovendien was het eiland gunstig gelegen voor den sluikhandel op het Spaanschamerikaansche vasteland, waarvan de Engelschen dan ook natuurlijk gebruik maakten <). Bij den vrede van Amiens (1802) werd Tobago wel is waar weder aan Frankrijk toegewezen, maar het jaar daarop viel het opnieuw in Engelsche handen, ditmaal voor goed. Op 1 Augustus 1803 capituleerde het Fransche garnizoen (120 man); de Engelschen waren 28 Juli, na de verovering van Sainte Lucie, met 5000 man aangekomen s). De bevolking zou in 1801 17500 a 19000 zielen hebben geteld, het voornaamste product was suiker; de suikeroogst werd toen geschat op 20.000 oxhoofden van 1600 pond. Het meeste verkeer had plaats met de Vereenigde Staten en Engeland; de opgave der landeigenaars vermeldt geen enkelen Hollandschen naam meer s). De toestand der slaven op het eiland was waarschijnlijk niet beter of slechter dan elders; wij lezen dat men zich in het begin der negentiende eeuw ook op Tobago gelukkig achtte wanneer men van de in eenig jaar nieuw aangekochte jonge negers na vijf jaar nog 20 % in goede conditie overhad. Het geboortecijfer was laag en de kindersterfte groot 6), het gewone verschijnsel in suikerproduceerende Amerikaansche landen. De emancipatie bracht ook hier de groote verandering. >) Journal of a lady of quality, edited by Evangeline Walker Andrews, in collaboration with Charles McLean Andrews, New Haven, Yale University Press, 1921. ») Rdamsche Courant No. 75, zie vroeger. ') J. J. Reese, De suikerhandel van Amsterdam, 1908. •) Dauxion L., tweede deel, hoofdst. X, Landbouwproducten Venezuela, zie vroeger. ') Als boven, tweede deel, zevende hoofdstuk. •) Als boven, eerste deel, zesde hoofdstuk. TOBAGO 133 Nederland heeft een zeer groot aandeel gehad in den opbouw en de ontwikkeling van tropisch Amerika, hetzij door het noodzakelijke handelsverkeer te bewerkstelligen en het niet minder noodzakelijke crediet te verleenen, hetzij door aan de occupatie en kolonisatie deel te nemen, zooals op Tobago, in de Guyanas en op de tegenwoordige Nederlandsche Antillen. Die kolonisatie echter, dat wordt ook door de geschiedenis van Tobago bevestigd, was een commercieele kolonisatie, niet alleen voor ons, doch ook voor de andere indringers in het rijk der conquistadores. Empire building is een Engelsen begrip van lateren datum, ontstaan in een tijd toen er reeds stabilisatie ingetreden was en men terug kon zien op hetgeen verricht was; in de gedachten der pioniers was voor dat begrip geen plaats, ook niet in de gedachten onzer Engelsche en andere concurrenten in de dagen van strijd. Wat ons in de geschiedenis van Tobago telkens opnieuw treft, is dat die commercieele kolonisatie zulke geweldige offers kostte, in geld en menschenlevens; toch werd zij blijkbaar van het grootste belang geacht voor het welzijn van het moederland. De gebrekkige outilleering, de onvoldoende organisatie en vooral de menigvuldige oorlogen, leidden tot talrijke mislukkingen ; vaak werd met één slag vernietigd wat pas met veel moeite en kosten opgebouwd was. Toch begon men telkens weder opnieuw. Veel energie werd ontplooid ter wille van de voordeden welke de slavenhandel beloofde; wel waren ook aan dit bedrijf groote risicos verbonden en vereischte het aanzienlijke kapitalen, maar daar stonden blijkbaar per saldo aanzienlijke winsten tegenover. Om de kolonisatie te doen slagen was de Afrikaansche neger conditio sine qua non, secundair als object van een avontuurlij ken maar zeer voordeeligen menschenhandel, primair echter als onontbeerlijke werkkracht, om de nieuw ontdekte westelijke landen en eilanden productief te maken. Van het midden der zeventiende eeuw af was de suikercultuur de eerste bron van rijkdom in het tropische deel der nieuwe wereld; en deze was zonder den Afrikaanschen negerslaaf niet denkbaar. Hoewel hij ook in de geschiedenis van Tobago, zooals deze hierboven geschetst werd, slechts af en toe genoemd wordt, zien wij den Afrikaanschen slaaf steeds op den achtergrond, als volkomen passieven, maar daarom niet minder belangrijken factor in het Westindische kolonisatieproces. Amsterdam, November 1938.