april 2015 Orthodontie dental tribune - netherlands edition 13 Mini-implants in de orthodontie TEKST EN FOTO’S: ANDRÉ J. KEET, TANDARTS Inleiding Het thema ‘botverankering in de orthodontie’ staat al jaren in de belangstelling. Van oudsher wordt veel gesproken over corticale verankering, waarbij gebruik wordt gemaakt van extra apparatuur aan de banden van de bovenmolaren om die op de plaats te houden. De meest bekende van deze apparatuur is de headgear (buitenbeugel). Wanneer die apparatuur tevens de sterkte van het corticale bot benut, is sprake van corticale verankering. De ‘Nance-button’ werd ontwikkeld voor plaatsing achter het palatum met een kunstharsplaat aan de holding arch, om gebruik te maken van de palatinale cortex voor verankering van gebitselementen in de bovenkaak. De Amerikaanse orthodontist Robert M. Ricketts heet de meeste klassieke apparatuur in de orthodontie ontwikkeld en behoort tot de grootheden in dit vak. Hij trachtte de molaren onder de buccale cortex te verankeren. In een recent verschenen artikel is de verankering van de boven-zessen bekeken.1 Hierbij werden drie verankeringsmethodes vergeleken: de Nance-button, de headgear en mini-implants. Er werd geen verschil in efectiviteit van de verankering gevon1 3 5 7 den, maar de behandeling met mini-implants had een hogere kwaliteit, minder complicaties en was niet van patiëntmedewerking ahankelijk. In de loop der jaren zijn vele soorten botplaten en palatinale implantaatsystemen op de markt gebracht. In dit artikel wil ik nader ingaan op temporary anchorage devices (TAD’s), die ook wel pins, mini-implants, mini-screws of botankers worden genoemd. Verankering Verankering is in het algemeen een van de lastigste zaken in de 2 4 6 8 orthodontische behandelplanning. Dit onderdeel bepaalt immers welke elementen verplaatsen en welke niet. Verankering is de relatieve weerstand van elementen (of segmenten) in verhouding tot elkaar. Doorgaans gaat men uit van de verhouding, de worteloppervlakte en de dichtheid van het omringende bot. Men spreekt vaak van minimale, gemiddelde en maximale verankering, waarbij een absolute verankering echter de voorkeur heet. Op die manier heet de behandelaar de zekerheid dat er geen verankering verloren gaat. In de meeste situaties wanneer er krachten uitgeoefend worden op twee (groepen) elementen zullen beide verplaatst worden (de derde wet van Newton). Het wordt lastiger naarmate een element of segment in zijn geheel niet mag bewegen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het sluiten van een extractie, een diasteem en als de bovenmolaren niet naar voren mogen komen. Bij maximale verankering zal men ervoor kiezen zo veel mogelijk elementen in het segment te betrekken en de krachten laag te houden. Dat kan onder andere door de wrijving van de draad in het bracketsysteem te minimaliseren. Ook helpen gladde staaldraden en een dunnere draaddikte. Verder kan gedacht worden aan passive self-ligating brackets, waarbij de draad binnen een klepje opgesloten is en daardoor geen last heet van de wrijving die de vastbindelastiekjes in klassieke brackets met zich meebrengen. Verankering kan van binnen, maar ook van buiten de kaak komen, zoals uit de tegenoverliggende kaak door inter-arch-elastieken te laten dragen. Extraorale tractie kan ook verankering en verplaatsing opleveren zoals een headgear (bij Klasse II)2 of een facial mask (bij Klasse III)3 toe te voegen. Voor verhoging van de verankering binnen de kaak kan gebruik gemaakt worden van een transpalatal holding arch (TPA), Nance holding arch, lower lingual arch of lipbumper. Veel van deze apparatuur geet weinig zekerheid, vereist patiëntmedewerking of levert complicaties op. Het plaatsen van een dentaal implantaat, botplaat of mini-implantaat biedt extra skeletale verankering. Type mini-implantaat Aan een tijdelijke botverankering worden verschillende eisen gesteld. Deze moet goed verdragen worden door de omringende weefsels (biocompatibiliteit), eenvoudig te plaatsen (en verwijderen) zijn, primaire stabiliteit hebben en normale orthodontische krachten kunnen weerstaan. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de vorm van een miniimplant aan de volgende eisen moet voldoen: - Zelborend, zodat het miniimplant zonder voor te boren geplaatst kan worden; 9 10 11 12 13 14 - Zeltappend, om het bot te condenseren om te zorgen voor primaire en hogere stabiliteit; - Het anker moet voldoende lengte en dikte hebben om weerstand te kunnen bieden tegen de kracht bij het plaatsen en de orthodontische krachten na plaatsing (minimaal 6 mm lengte en 1,2 mm dikte).4 Bij dikkere ankers wordt een zelfsnijdende tip aanbevolen om het plaatsen in steviger bot te vergemakkelijken. De schroefdraad over het parallel verlopende deel van het anker heet bij voorkeur een asymmetrische schroefdraad met de platte zijde naar de cortex gekeerd om de retentie na het plaatsen te verhogen. Na de schroefdraad komt een glad gedeelte voor de mucosadoorgang; de onderzijde van de kop is bij voorkeur voorzien van een gingival suppression collar om het overgroeien van de gingiva te voorkomen. Een voorbeeld van zo’n anker is de VectorTas van Ormco (iguur 1). De kop van het anker moet voor het mondslijmvlies voldoende afgerond zijn en de mogelijkheid bieden om een draad of veer te bevestigen. Er is een grote variatie aan koppen te vinden. Prettig is om met een bepaald type anker altijd uit de voeten te kunnen: zowel voor een ligatuur als voor een veer. In het genoemde syteem hebben de veren een driehoekige bevestiging, wat het plaatsen eenvoudig maakt en vastligeren overbodig. Plaatsing Voor het plaatsen is geen opklap of punch vereist wanneer gewerkt wordt met zeltappende ankers. Van tevoren wordt de mechanica uitgezocht en de gewenste plaats van het anker bepaald. De hoogte vanaf het occlusale vlak kan de mechanica beïnvloeden, zeker bij directe belasting. Bij indirecte verankering speelt deze beïnvloeding een minder grote rol en kan optimaal gekozen worden voor wat betret de bothoogte en de hoogte van de vaste gingiva. Bij plaatsing in de mucosa is ingroei meestal het gevolg, naast irritatie en infectie. Dit wordt dan ook afgeraden. Een oppervlakte- of iniltratieanesthesie (kleine hoeveelheid) is voldoende voor het plaatsen van een anker. Juist met weinig anesthesie kan de patiënt contact met de radix bespeuren en de richting van het te plaatsen anker aanpassen. Houd bij de plaatsing ook rekening met elementen die wel verplaatst moeten worden, of plan in wanneer een anker tijdens de behandeling verplaatst moet worden. Risico’s Bij het plaatsen van mini-implants bestaat er een risico van breuk of het onbedoeld raken van structuren.5 Voorboren met een pilot drill is daarom uit den boze en sterk af te raden. Andere systemen kennen een cortexperforatieboortje (zeer kort) dat de genoemde risico’s omzeilt; hetzelfde geldt voor zelborende c.q. zeltappende systemen. Er zijn vele methoden om van tevoren met een raster een röntgenfoto te nemen om de juiste plaats te bepalen. Deze voldoen echter geen van allen. Alleen met behulp van een CBCT-opname en een boorsjabloon is vooraf precies te bepalen waar het ankertje komt. Ook zijn met de CBCT-opname eventuele uitzakkers van de sinusbodem zichtbaar te maken. > lees verder op pagina 14 14 Orthodontie > vervolg van pagina 13 De schade van zeltappende ankers is overigens maar tijdelijk. Wel dient van tevoren gecontroleerd te worden of er voldoende ruimte tussen de radices is en kan op voorhand de angulatie enigszins aangepast worden bij de elementen waartussen het ankertje komt. Ook helpt het bij het plaatsen een hoek van dertig graden te maken (naar apicaal) om con- dental tribune - netherlands edition tact met de radices te vermijden. Hierbij kan een naburige radix geraakt worden. Andere structuren, zoals de arteria maxillaris in de bovenkaak en de nervus alveolaris inferior, dienen vermeden te worden. Gedegen kennis van de anatomie en de plaatselijke dikte van de vaste gingiva (palatum) en de dikte van de cortex is van wezenlijk belang. Voorbeelden van praktische toepassingen Molaardistalisatie is van oudsher een van de moeilijkste behan- delingen in de orthodontie. Met het meer anterieur plaatsen van het te distaleren element worden tegenwoordig goede resultaten geboekt, zelfs bij een boven-6 en een 7 samen: extractie van de boven-7 kan dan achterwege blijven. In dit voorbeeld was de laterale incisief geheel naar palatinaal verplaatst en de midline behoorlijk verschoven (iguur 2). De verankering buccaal boven is indirect (iguur 3). Met behulp van de TAD’s en het passive-selligation-systeem is ruimte gewonnen voor de laterale incisief en is de midline gecorrigeerd (iguur 4). Het omgekeerde is het geval bij molaar advancement: nu dient juist het posterieure segment naar voren te bewegen. In de onderkaak is dat een lastiger proces dan in de onderkaak. De breedte, hoogte en hardheid van het bot in het diasteem bepaalt hier het succes. Ook zijn de mechanica gecompliceerder om goed uit te komen in het centrum van weerstand van de ondermolaar en om mesio-linguaal rollen tegen te gaan (iguur 5). Molaar-intrusie (indirect) kan De norm in professionele nascholing april 2015 handig zijn om een uitgegroeide molaar weer te intruderen ter voorbereiding van de volgende prothetische stappen (iguur 6). Ook kan ervoor gekozen worden direct de molaren te intruderen zoals in open-beetcasussen (iguur 7). Ook in het frontgebied zijn er toepassingen voor botankers: bovenfrontretractie en/of intrusie bij een gummy smile. Houd in deze gevallen de torque en mogelijk het toenemen van de pocketdiepte in de gaten. Dat laatste is met een laser eenvoudig te verhelpen (iguur 8). Onderfront-intrusie direct of indirect kan geïndiceerd zijn bij uitgroei van het onderfront of ter voorkoming van de verticale dimensie van de patiënt tijdens het levelen (iguur 9). Een bijzondere intrusie-toepassing is het enkelzijdig intruderen om een occlusale cant te verhelpen (iguur 10-13). Een laatste toepassing is het halen van een palatinaal geïmpacteerd cuspidaat met alleen een bracket, een stukje chain en een botanker. In deze casus is ten tijde van de palatinale opklap ook meteen het melkcuspidaat verwijderd en het botanker geplaatst (iguur 14 en 15). Conclusie Met de komst van de mini-implants zijn de mogelijkheden van orthodontisch handelen enorm uitgebreid. Mini-implants zijn dan ook niet meer weg te denken in de moderne orthodontie. Over de auteur Drs. André J. Keet behaalde zijn tandartsdiploma aan de VU Amsterdam in 1982. Hij is oprichter van de Orthodontische Vereniging voor Algemeen Practici (OVAP) en grondlegger van en docent bij Integrated Orthodontic Seminars (IOS), dat seminars in de orthodontie aanbiedt. Keet heet tevens een praktijk voor tandheelkunde en orthodontie te Amersfoort. ■ Literatuur BEKIJK UWE E I N T E H MA M A R G O PR D D LI EN WOR www.qualitypractice.nl 1. Sandler J, et al. Efectiveness of 3 methods of anchorage reinforcement for maximum anchorage in adolescents: A 3-arm multicenter randomized clinical trial. Am J Orthod Dentofacial Orthop 2014;146:10-20. 2. Kaya B. Comparison of the zygoma anchorage system with cervical headgear in buccal segment distalization. European Journal of Orthodontics 31;417-24. 3. Nguyen T, et al. Threedimensional assessment of maxillary changes associated with bone anchored maxillary protraction. Am J Orthod Dentofacial Orthop 2011;140: 790-8. 4. Migliorati M. Thread shape factor: evaluation of three diferent orthodontic miniscrews. European Journal of Orthodontics 35;401-5. 5. Spyridon N. Failure rates and associated risk factors of orthodontic miniscrew implants: A meta-analysis. Am J Orthod Dentofacial Orthop 2012;142: 577-95.