BASISSTOF Hoofdstuk 2 Licht 1 Lichtbreking In figuur 1 is een stukje van de doorsnede van een glazen ruit getekend. Teken op het werkblad hoe lichtstraal 1 door de ruit heengaat. Schets ook hoe lichtstraal 2 wordt gebroken als hij op de ruit valt. Je hoeft dus niet te rekenen. Schets hoe lichtstraal 2 wordt gebroken als hij de ruit weer verlaat. Is er een verband tussen de richting van lichtstraal 2 vóór en achter de ruit? 1 a b c d • • C • B A .& figuur 2 achter het net vissen? 4 2 Een lichtstraal valt op een wateroppervlak (figuur 3). Bereken en teken op het werkblad hoe de lichtstraal wordt gebroken. lucht water .& figuur 1 Lichtstralen door een ruit 2 a b 3 a b Als je door een dikke ruit kijkt, lijkt een voorwerp achter de ruit vaak een beetje verschoven te zijn. Wanneer treedt deze verschuiving niet op? Hangt de verschuiving af van de hoek waaronder je kijkt? Licht je antwoord toe met een tekening. .& figuur 3 gebroken Licht 5 Een lichtstraal valt op een doorzichtige stof en wordt gebroken (figuur 4). Bereken de brekingsindex van deze stof. Een reiger kijkt naar een vis die in het water zwemt (zie figuur 2). Van een lichtstraal die van de vis komt, is slechts het gedeelte boven water getekend. Waar ziet de reiger de vis (in A, B of C)? Waar bevindt de vis zich (in A, Bof C)? .& figuur 4 een onbekende stof 30 6 Om een beeldje te kunnen verlichten dat aan de rand van een vijver staat, is onder water een schijnwerper aangebracht (zie figuur 5). Teken op het werkblad hoe de lichtstralen verdergaan. 9 lucht water a .Ä. figuur 5 een schijnwerper in een vijver b 7 In figuur 6 zie je het bovenaanzicht van een aquarium in Artis. De bakken zijn van elkaar gescheiden door een stenen wand. Bij A zwemt een vis. Bij B staat een bezoeker. Laat door een berekening en constructie op het werkblad zien of B de vis kan zien. c d Een regenboog ontstaat doordat wit licht van de zon op regendruppeltjes valt. De kleuren van de regenboog ontstaan doordat elke kleur zijn eigen brekingsindex heeft. Dé brekingsindex van een stof bestaat dus eigenlijk niet. Voor water is de brekingsindex bij rood licht 1,33 en bij violet licht 1,34. De verschillende kleuren worden daardoor elk op een iets andere manier gebroken. In figuur 7 zie je een ronde regendruppel waarop een lichtstraal valt. Hoe kun je eenvoudig de normaal tekenen in het punt waar de straal op de druppel valt? Teken (op het werkblad) en bereken hoe een rode lichtstraal door de druppel gaat en er weer uitkomt. Ga ervan uit dat de invallende straal aan de 'achterkant' van de druppel wordt weerkaatst. Teken (in dezelfde cirkel als bij vraag a) en bereken hoe een violette lichtstraal door de druppel gaat en er weer uitkomt. Leg aan de hand van je tekening uit dat de bovenkant van een regenboog rood is en de onderkant violet. Ao zonnestraal + gang 08 regendruppel .Ä. figuur 6 aquarium in Artis 8 Een duiker zwemt onder water met een duikbril op. Wordt zijn gezichtsveld groter of kleiner als hij vervolgens boven water komt en rondkijkt? Licht je antwoord toe met een tekening. .Ä. figuur 7 Een lichtstraal valt op een waterdruppel. Plus De grenshoek 10 a In je handboek staan in tabel 1 en 2 twee experimenten waarmee je het verband tussen de hoek van inval en de hoek van breking kunt onderzoeken. Teken de grafiek van dit verband. Zet langs de x-as zowel Li (lucht ~ perspex) als Lr (perspex ~ lucht) en laat deze lopen tot 90°. Gebruik de getallen uit de tabellen. b c d e Bepaal uit je grafiek de grenshoek. Controleer de gevonden grenshoek met een berekening. Teken ook de grafiek waarin niet de hoeken, maar de sinussen van de hoeken langs de assen staan. Bepaal met de grafiek van vraag d het hellingsgetal en controleer of dit getal klopt met de brekingsindex van perspex. 31 BASISSTOF Hoofdstuk 2 Licht 11 a b Van brekingsindex naar grenshoek en andersom: De brekingsindex van water voor blauw Licht is 1,34. Bereken de grenshoek van water voor blauw Licht in drie cijfers nauwkeurig. De grenshoek van aceton is 47,4° voor geel Licht. Bereken de brekingsindex van deze stof voor geel Licht. A .i. figuur 8 Breekt de lichtstraal of niet? 32 B 12 a b Op een driehoekig stuk glas valt een Lichtstraal (figuur 8). De grenshoek van glas is 42°. Schets en beredeneer hoe de Lichtstraal in de drie getekende situaties verdergaat tot hij weer het glas uitkomt. Je hoeft niet te rekenen, maar je moet wel meten en tekenen op je werkblad met je geodriehoek. Leg uit waarom dit stuk glas als een prisma werkt en een bundel wit Licht splitst in verschillende kleuren. C De lens 2 15 a 13 a b In figuur 9 is een aantal lenzen in doorsnede getekend. Welke lenzen zijn positief? Welke lenzen zijn negatief? b 16 2 3 4 5 6 7 8 9 Jasper beeldt met een positieve lens een raam af op een scherm. Intussen loopt Hanneke vlak voor het raam langs, van links naar rechts. In welke richting beweegt het beeld van Hanneke op het scherm? Vlak achter het raam dwarrelt een boomblad naar beneden. Hoe beweegt het beeld van het blad op het scherm? In elk van de vier doosjes in figuur 11 zit een lens. In welk( e) doosje( s) zit een positieve lens? Hoe zie je dat? 3 A figuur 9 lenzen in doorsnede 14 Een lichtbundel valt op de positieve lens van een fototoestel (figuur 10). In de figuur zijn vijf lichtstralen van de bundel getekend. Schets op het werkblad hoe de lichtstralen 1 t/m 5 achter de lens verdergaan. 2 4 A figuur 11 Waar zit de positieve lens? 5 17 a A figuur 10 brekende stralen b I Voor een ouder fototoestel staan twee lampjes (figuur 12). De lichtbundel die vanuit L1 op de film valt, is al getekend. Teken op het werkblad ook de lichtbundel die vanuit L2 op de film valt. Waar bevindt zich bij deze camera het diafragma? II film A figuur 12 een fototoestel 33 BASISSTOF Hoofdstuk 2 Licht 18 In figuur 13 zie je een meisje met een bril. Heeft de bril positieve of negatieve lenzen? Leg uit hoe je aan je antwoord bent gekomen en maak daarbij een schets. Ä figuur 13 positieve of negatieve lenzen? Plus Fresnel lenzen 19 a b C d 20 a b C Een spotlight heeft een fresnellens. Waaraan kun je zien dat het om een fresnellens gaat? Wat is de functie van de fresnellens in de spot? Is de fresnellens in de spot een positieve of een negatieve lens? Wanneer zal de bundel het felste licht geven: als de lamp een smalle bundel geeft, of als de lamp een brede bundel geeft? Licht je antwoord toe. Fresnellenzen kunnen zowel positief als negatief zijn. Teken de doorsnede van een negatieve fresnellens. In figuur 14 is gefotografeerd wat je ziet als je door een positieve en een negatieve fresnellens kijkt. Beredeneer welke van de foto's bij de positieve lens hoort. Zal de fresnellens op de achterruit van een auto positief of negatief zijn? 34 Ä figuur 14 fresnellenzen 3 21 a b c Rekenen aan lenzen Uit het verloop van lichtstralen rond een lens kun je informatie halen. Geef op het werkblad het brandpunt van beide lenzen in figuur 15 aan met de letter F. Geef ook het voorwerpspunt aan met de letter V. Geef ook het beeldpunt aan met de letter B. .&. figuur 17 een brandglas I 24 II a .&. figuur 15 een lens b 22 a b c In figuur 16 zijn op ware grootte twee lenzen uit een fototoestel in doorsnede getekend. Welke van beide lenzen is het sterkst? Licht je antwoord toe. Hoe groot is de brandpuntsafstand van elke lens? Hoe kun je aan de lenzen zelf zien welke lens het sterkst is? Karin heeft twee foto's gemaakt (figuur 18). Onder elke afbeelding is de voorwerpsafstand vermeld. De camera stelt automatisch scherp. Karin heeft een digitale camera gebruikt met een lens met een brandpuntsafstand van 50 mm. Wat gebeurt er met de lens in de camera als Karin eerst de hijskraan en daarna de hond fotografeert? Gaat de lens naar de beeldvormende chip toe of er vanaf? Bereken bij elke waarde van v de bijbehorende beeldafstand. Schrijf steeds de volledige berekening op. Controleer je antwoord op vraag a. A V À figuur = 100 m v = 50 cm 18 foto's maken 25 B a b .&. figuur 16 sterk, sterker, sterkst 23 Met de lens uit een fototoestel wordt een gaatje in een stuk papier gebrand (figuur 17). Teken op het werkblad hoe de lichtstralen 1 t/m 5 door de lens worden gebroken. Roy onderzoekt met een lampje en een positieve lens hoe de lichtbundel van een vuurtoren wordt gemaakt (figuur 19). Waar moet hij het lampje plaatsen als hij na de lens een evenwijdige lichtbundel wil hebben: op plaats 1, 2 of 3? Waar moet hij het lampje plaatsen als hij na de lens een iets divergente lichtbundel wil hebben: op plaats 1, 2 of 3? .&. figuur 19 een vuurtoren nabootsen 35 BASISSTOF Hoofdstuk 2 Licht 26 a b Gala laat haar vakantiefoto's zien . De lens van haar beamer heeft een brandpuntsafstand van 15,0 cm. Het projectiescherm staat op 3,00 m van de Lens. Bereken de afstand tussen het projectiescherm en het lcd in cm. Gala wil de lens laten vervangen door een andere omdat ze 3,00 m te onhandig vindt. Ze wil het scherm op maximaal 2,00 m plaatsen en de lens niet verplaatsen ten opzichte van het lcd. Bereken welke lens er in de beamer moet. 28 a b 29 27 Een zaklamp heeft een lens, die je naar de lamp toe of van de lamp af kunt draaien . Er komt een divergente bundel uit de zaklamp. Peter wil van deze divergente bundel een evenwijdige bundel maken. Moet hij dan de Lens naar de Lamp toe of van de lamp af draaien? Leg je antwoord uit. a b De lenzenformule geldt voor bepaalde combinaties van waarden voor v, b en f , bijvoorbeeld: 4, 36 en 3,6. Geldt de lenzenformule nog steeds als je in een combinatie de waarden voor ven b verwisselt? Leg uit dat je met een bepaalde lens altijd van een voorwerp twee beelden kunt maken: een beeld dat groter is dan het voorwerp en een beeld dat kleiner is dan het voorwerp. Een bijzondere situatie treedt op als je een voorwerp op twee keer de brandpuntsafstand van de lens plaatst. Hoe groot is dan b? Wat is dan de verhouding tussen de grootte van het beeld en de grootte van het voorwerp? Plus De gaatjescamera 30 a b c Een schilder wil een vaas met bloemen schilderen (figuur 20). Met een gaatjescamera maakt hij eerst een afbeelding van de vaas met bloemen. Wat gebeurt er met de grootte van het beeld als hij de gaatjescamera dichter bij de vaas neerzet? Ga dat na met behulp van een constructie op het werkblad. In de gaatjescamera is de afstand van het gaatje tot de achterwand 40 cm. De vaas met bloemen is 60 cm hoog, en de schilder ziet op de achterwand een beeld dat 20 cm hoog is. Bepaal de afstand tussen de vaas en het gaatje van de camera. Welke waarde voor de brandpuntsafstand van het gaatje volgt hieruit? 31 a b Voor een gaatjescamera staan twee lampjes L1 en L2 (figuur 21). Teken op het werkblad de lichtbundels die vanuit de lampjes op het scherm vallen. Op het scherm zie je twee lichtvlekken. Wat verandert er aan die lichtvlekken als je het gaatje in de camera kleiner maakt? _., figuur 21 een gaatjescamera À figuur 20 een beeldige vaas met bloemen 36 4 32 a b Lichtstralen tekenen Op een camera worden twee verschillende Lenzen gebruikt. Op beide valt een divergente lichtbundel (figuur 22) . Teken op het werkblad hoe de constructiestralen na de lens verder lopen. Teken daarna hoe de andere lichtstralen worden gebroken. 33 a Voor een Lens staat een speld (figuur 23). Teken op het werkblad het beeld van L1 en noem dat b Teken het beeld van L2 en noem dat B2• Teken het beeld van de speld. Is het beeld vergroot of verkleind? Bepaal op twee manieren de vergroting. B 1. C d e hoofdas * ; constructiestraal hoofdas .& figuur 22 di vergente lichtbundels bij ee n len s L1 hoofdas .& figuur 23 een speld afbeelden 37 BASISSTOF Hoofdstuk 2 Licht scherm hoofdas voorwerp op LCD-scherm .à figuur 24 het beeld van een beamer 34 a b c d De Lens van een beamer maakt een beeld van een voorwerp dat op het lcd staat (figuur 24). Teken op het werkblad het beeld van L1 (de bovenkant van het voorwerp). Teken het beeld van L2 (de onderkant van het voorwerp) Geef in de tekening aan waar je het projectiescherm neer moet zetten. Bepaal N. a b c d 35 Op scholen en bij presentaties werd vroeger vaak een overheadprojector gebruikt. In figuur 25 is zo'n projector met projectiescherm op schaal getekend. Bij A kun je een doorzichtig voorwerp of een plastic vel (een sheet) met tekst of plaatjes Leggen . Dit wordt van onderen beschenen door een lamp B. Een Leraar projecteert een doorzichtige Liniaal met behulp van een overheadprojector op een scherm. In figuur 26 is een deel van het beeld van de liniaal op ware grootte te zien. Leg uit hoe je met een overheadprojector een doorzichtig voorwerp kunt afbeelden op een projectiescherm. Doe dat door de lichtstralen te volgen die uit lamp B komen. Welke afstand is de voorwerpsafstand? Noem de twee punten die deze afstand bepalen. Welke afstand is de beeldafstand? Bepaal de vergroting Nop twee manieren. .--- --111-111--11 q11-111-11 "i" " " " " ' ...,..,,.1 0 1 .à figuur 26 het beeld van een liniaal 36 Voordat de digitale camera er was, nam iedereen foto's met een camera waarin een lichtgevoelige film zat. E negatief lens 1 r fresn ellens scherm à figuur 25 een overheadprojector met projectiescherm 38 fotopapier Á figuur 27 bre ke nde lichtst ralen hoofdas De film liet je dan ontwikkelen of je deed dit zelf in de donkere kamer ofwel doka. Van het negatief kon je foto's maken op fotopapier. Dat gebeurde met een vergrotingsapparaat (figuur 27). Op een negatief zit op plaats P een witte stip. Teken op het werkblad hoe de lichtstralen worden gebroken. 37 a b c 38 Een leraar wil zijn leerlingen een fotoserie laten zien met een beamer. De beamerlens heeft een brandpuntsafstand van 100 mm. De afstand tussen de beamerlens en de afbeelding op het scherm is 6,0 m. Het beeld is 180 cm breed. Bereken de breedte van het voorwerp. De leraar vindt het beeld te klein. Als hij de beamerlens vervangt door een andere lens, is het beeld wel groot genoeg. Beredeneer of de nieuwe lens een grotere of een kleinere brandpuntsafstand heeft dan de oude lens. Wat moet de leraar met de nieuwe lens in de beamer doen om een scherp beeld te krijgen? 39 Ger projecteert met een beamer een foto op een scherm . De beamer heeft een lens met een brandpuntsafstand van 100 mm. Het scherm staat op een afstand van 10 m van de lens. Welke vergroting treedt hier op? 40 Bekijk afbeelding 25 in je handboek. Leid met behulp van deze tekening af dat inderdaad geldt: N = b / v. 41 Voor lichtstralen geldt het zogenoemde omkeerbaarheidsprincipe: als een lichtstraal op een bepaalde manier van A naar B gaat, dan bestaat er ook een lichtstraal die op dezelfde manier van B naar A gaat. Dat geldt voor het spiegelen van lichtstralen, maar ook voor lichtstralen die door een lens gaan. Uit dit principe volgt dat er nog een derde constructiestraal is. Welke is dat? 42 Met constructiestralen kun je niet alleen het beeld maar ook het voorwerp construeren. Construeer op het werkblad het voorwerp in figuur 28. Hanke heeft een fototoestel waarvan de lens een brandpuntsafstand van 20 mm heeft. Ze fotografeert een kerktoren op een afstand van 50 m van de lens. Hanke beweert dat je in dit geval de vergroting kunt berekenen met de formule N =f / v. Toon aan dat Hanke gelijk heeft. + F, À. F, figuur 28 Construeer het voorwerp. Plus Virtueel beeld 43 a b 44 Een voorwerp staat op 2 cm van een lens met een brandpuntsafstand van 3 cm. Bereken de plaats van het beeld. In figuur 29 is de situatie getekend. Laat op het werkblad met constructiestralen zien dat het beeld inderdaad op de berekende plaats staat. 45 Roodkapje roept uit: "Oma, wat hebt u grote ogen als u uw bril opzet!" Heeft oma een bril met positieve of met negatieve lenzen? + F, F, Noem twee verschillen tussen een virtueel en een reëel beeld. À figuur 29 een virtueel beeld tekenen 39 BASISSTOF Hoofdstuk 2 Licht Oog en bril 5 50 46 Je kunt ons oog vergelijken met een fototoestel. Welk onderdeel van ons oog komt overeen met: a het diafragma van een fototoestel? b de chip of film in een fototoestel? 47 De manier waarop wij met ons oog scherp stellen is heel anders dan de manier waarop een fototoestel dat doet. Beschrijf het verschil. a b c d e 48 a b c d Malim houdt een lucifer voor haar linkeroog. Dit is in figuur 30 schematisch weergegeven. Teken op het werkblad het beeld van de lucifer op het netvlies. Is het beeld vergroot of verkleind? Staat het beeld rechtop of op de kop? Schets het beeld van de lucifer voor het geval Malim verziend is. 51 a b Wessel houdt een vinger 10 cm voor zijn ogen. Hij kan de vinger dan nog net scherp zien. De afstand tussen ooglens en netvlies is 1, 7 cm (dat geldt voor beide ogen). Bereken de brandpuntsafstand. Vervolgens kijkt Wessel naar een auto die 100 meter verderop voorbijrijdt. Hoe groot is nu de voorwerpsafstand in cm? Hoe groot is nu de beeldafstand? Bedenk hoe groot nu de brandpuntsafstand is zonder dat je gaat rekenen. Leg uit wat dit voorbeeld met accommoderen te maken heeft. Bekijk de mannen in figuur 31. Welke man is bijziend? En wat zou de andere man hebben? Welk briladvies zal de oogarts hem geven? hoofdas Ä figuur 30 een lucifer in je oog 49 Hieronder zijn vier situaties beschreven: Je ziet een vliegtuig overvliegen. 1 2 .Ä. Je zit naar de televisie te kijken. Je houdt een borduurnaald vlak voor je ogen om een draad door het oogje te steken. 4 Je bent een boek aan het lezen. Zet deze vier situaties op volgorde van bolheid van de ooglens. Begin met de situatie waarin deze het bolst is. figuur 31 Wie is bijziend ? 3 Plus 52 a b b Een instelbare bril 53 a De sterkte van de instelbare bril voor arme landen kan worden ingesteld tussen -6 en +3. Wat wordt bedoeld met -6 als het over de sterkte van een bril gaat? 40 c d Gerard is 14 jaar oud en heeft brillenglazen van sterkte +4 dpt. Bereken de brandpuntsafstand van deze lenzen in cm. Is Gerard bijziend, verziend of oudziend? Bekijk afbeelding 33 in het handboek. Waarom is het belangrijk dat deze bril zowel positief als negatief kan worden gemaakt? Kun je met de 'halve lenzen' uit afbeelding 33 ook een lens met sterkte O maken? Leg aan de hand van afbeelding 33 uit hoe je met twee 'halve lenzen' zowel een positieve als een negatieve lens kunt maken. Practicum Proef 1 Lichtstralen laten breken 30 min Inleiding Als een lichtstraal op het oppervlak van een doorzichtige stof valt, gebeurt er iets bijzonders: het licht verandert van richting. Dit verschijnsel heet lichtbreking. Teken met een liniaal hoe elk van de drie lichtstralen door het blokje werd gebroken . In figuur 33 zie je hoe je dat moet doen. In welk geval wordt de lichtbundel niet gebroken? In welk geval wordt de lichtbundel het sterkst gebroken? Je ziet bij het perspex blokje ook spiegeling optreden. Bij welke situaties was dat het geval? Teken overal waar breking optreedt op het papier de normaal en geef de hoek van inval en de hoek van breking aan . 1 2 3 Doel Je gaat de breking van licht door een perspex blokje onderzoeken. 4 5 Nodig D D D D D lichtkastje diafragma met één opening perspex blokje liniaal vel ruitjespapier Uitvoeren en uitwerken Leg het perspex blokje in het midden van het papier, met de zijden evenwijdig aan de lijnen op het papier. Laat een lichtstraal op het blokje vallen zoals in figuu r 32a. Zet drie punten op de lichtstraal die uit het blokje komt. Doe hetzelfde voor figuur 32b en 32c. Houd het blokje op zijn plaats en draai alleen het papier. 2 punten zetten 3 4 lichtstraal tekenen achter blokje lichtstraal tekenen in blokje Ä figuur 33 Zo teken je de lichtstralen . Ä figuur 32 lichtstralen door een perspex blokje 41 PRACTICUM Hoofdstuk 2 Licht ~ Proef 2 ·Het verband tuss,e n Li en Lr Inleiding 15 ,min 1 Snellius ontdekte een verband tussen de hoek van inval en de hoek van breking voor een lichtstraal die van een optisch minder dichte naar een optisch dichtere stof gaat. 3 Doel 4 Je gaat het verband tussen Lien Lr onderzoeken als licht van lucht naar perspex gaat. Je oefent met basisvaardigheid 13: Werken met tabellen en grafieken. 5 2 , , Maak een grafiek van je meetresultaten (Li tegen Lr). Hoe groot is de hoek van breking als de hoek van inval vrijwel 90° is? Neem tabel 1 over en vul de kolommen sin i en sin r in. Maak een grafiek van sin i tegen sin r. Welke conclusies kun je trekken uit de twee grafieken die je hebt getekend? Nodig D D D D lichtkastje diafragma met één opening halfronde perspex schijf liniaal Uitvoeren en uitwerken Leg de perspex schijf op de aangegeven plaats in figuur 34 op je werkblad. Als je een schijf hebt die hier niet op past, dan maak je met passer en geodriehoek zelf een vergelijkbare tekening. Laat een lichtstraal op de schijf vallen, zoals in figuur 34 getekend is. De hoek van inval (Li) is dan 30°. Ga na dat de lichtbundel alleen wordt gebroken als hij van lucht naar perspex gaat en niet als hij van perspex naar lucht gaat. Ga na dat de hoek van breking (Lr) 20° is. Meet bij nog zeven andere waarden voor Li de bijbehorende Lr. Zorg ervoor dat de waardes van Li goed verspreid zijn over het interval van 10° tot 90°. Noteer je meetgegevens in tabel 1. T tabel 1 het verband tussen Lien Lr Li 30° 42 Lr sin i sin i 0 À figuur 34 halfronde perspex schijf Inleiding Door de convergerende werking van een positieve lens kun je met een lens een (lichtgevend) voorwerp afbeelden op een scherm. Uitvoeren en uitwerken Teken op een velletje papier een rechthoekje van 60 mm lang en 40 mm breed. Dit stelt de beeldvormende chip van een digitale camera voor. Plak het velletje papier op het scherm. Eén raam van het lokaal is niet verduiste rd. Op het raam is een zwart vel papier met een pijlvormig gat geplakt. Beeld met de lens de pijl af binnen het rechthoekje. Doel Je gaat lichtbeelden maken met een lens. Nodig D D D D D D positieve lens lenshouder scherm vel wit papier liniaal een groot zwart vel papier waaruit een pijl is geknipt (circa 50 cm lang) 1 2 3 4 5 Inleiding Elke positieve lens heeft een brandpunt. Dit is het punt waar evenwijdige lichtstralen elkaar na de lens ontmoeten. Doel Je gaat van enkele positieve lenzen de brandpuntsafstand bepalen. Nodig Lichtkastje D verschillende positieve schijflenzen D vel ruitjespapier 1 D 2 3 Uitvoeren en uitwerken Zet het lichtkastje naast het vel papier en zorg ervoor dat een evenwijdige lichtbundel over het papier 'scheert', in de lengterichting van het papier. Waarom gebruik je hier een positieve lens? Welke twee verschillen zie je tussen de pijl op het raam (het voorwerp) en het beeld van de pijl? Hoe lang is het beeld van de pijl? Het beeld is hier veel kleiner dan het voorwerp. Hoeveel maal kleiner ongeveer? Kijk door de lens op een kleine afstand naar de pijl. Wat zie je? Maak de lichtbundel zo smal (enkele centimeters) dat deze smaller is dan de kleinste lens. Controleer of de lichtbundel echt evenwijdig is. Plaats de lens steeds in de evenwijdige lichtbundel, in het midden van het papier. Laat de bundel eerst van links en dan van rechts op de lens vallen. Geef de plaats van de beide brandpunten van de lens aan met een stip. Zet bij de stippen bij welke lens ze horen. Bepaal voor elke lens de waarde van de brandpuntsafstand. Geef ook aan hoe je die hebt bepaald. Rangschik de lenzen in volgorde van sterkte. Leg de lens met de kleinste sterkte voorop. Had je van tevoren al kunnen voorspellen welke lens het sterkst was? Zo ja, hoe dan? lichtkastje (bovenaanzicht) À figuur 35 brandpunt bepalen 43 PRACTICUM Hoofdstuk 2 Licht - Proef 5 De lenzenformule " '' 45 min Inleiding scherm Tussen de voorwerpsafstand, de beeldafstand en de brandpuntsafstand bestaat een bepaald verband. Dit verband wordt de Lenzenformule genoemd. lens lichtbron .---~ dia Doel Je gaat de lenzenformule controleren. Nodig D D D D D D lampje in fitting of lamp met dia batterij of voeding positieve lens lenshouder scherm rolmaat of optische bank A figuur 36 de opstelling voor het controleren van de lenzenformule 1 a Uitvoeren en uitwerken b Laat het lampje branden. Zet de lens een eindje verder neer, op een afstand van 12,0 cm van het lampje of de dia. Zet het scherm meteen achter de lens (figuur 36). Schuif het scherm bij de lens vandaan. Op een gegeven moment zie je op het scherm een scherp beeld ontstaan. Schuif het scherm nu nog wat heen en weer. Zoek op die manier de plaats waar het beeld het scherpst is. Neem tabel 2 over in je schrift. Meet de afstand tussen de lens en het beeld. Noteer deze afstand in kolom 2 van de tabel. c d 2 3 Vul de tabel nu verder in. Bereken 1/v met je rekenmachine. Rond het resultaat af op drie cijfers achter de komma en noteer het in kolom 3. Bereken 1/b met je rekenmachine. Rond het resultaat af op drie cijfers achter de komma en noteer het in kolom 4. Tel de getallen in kolom 3 en kolom 4 bij elkaar op. Zet het resultaat in kolom 5. Volgens de lenzenformule moet het getal in kolom 5 gelijk zijn aan 1/f. Je kunt/ dus berekenen door het getal in kolom 5 'om te draaien' (met de 1/xtoets op je rekenmachine). Zet het resultaat in kolom 6. Bereken het gemiddelde van de waarden van f die je hebt gevonden en noteer die onder de tabel. Vraag aan je docent of TOA de waarde van f van de lens volgens de fabrikant. Bereken hoeveel procent Kies nog minstens vier andere waarden voor de jouw (gemiddelde) waarde ernaast zat. voorwerpsafstand v, tussen 12,0 en 30,0 cm. Meet bij elke v de bijbehorende b. Noteer de gekozen en gemeten waarden in tabel 2. Maak van deze proef een verslag. T tabel 2 controle van de lenzenformule v(cm) 12,0 44 b (cm) 1/v 1/b 1/v + 1/b f(cm) .. proef «f 'Nree keer een beeld 20 min , Inleiding Bij het afbeelden van een voorwerp op een scherm ontstaat twee keer een scherp beeld: een vergroot beeld en een verkleind beeld. Zet waxinelichtje en scherm op een vaste afstand van 50 cm van elkaar. Zet de lens op twee manieren zodanig tussen waxinelichtje en scherm dat er een scherp beeld ontstaat. Meet in beide gevallen ven b en noteer deze waarden. Doel Je gaat een kaarsvlam twee keer afbeelden: één keer vergroot en één keer verkleind. 1 Nodig D D D D D 2 waxinelichtje positieve lens lenshouder scherm rolmaat DEEL B Laat de lens staan en schuif zowel het waxinelichtje als het scherm net zo lang heen en weer tot voorwerp en beeld even groot zijn. Meet weer ven b en noteer de waarden. Uitvoeren en uitwerken DEEL A Zoek in paragraaf 4 van je handboek op met welke formule je de vergroting kunt berekenen. Steek het waxinelichtje aan. P-roet 7 Accommoderen 1 2 Wat valt je op aan de waarden van ven b? Vraag je docent of de TOA naar de waarde van f van de lens en vergelijk deze waarde met die van v en b. Wat valt je op? 15 min Inleiding Onze ooglens heeft het vermogen om platter en boller te worden. Dat heet het accommoderend vermogen van het oog. Doel Je gaat het accommoderend vermogen van je oog onderzoeken. ,' Uitvoeren en uitwerken Houd de punt van het potlood op ongeveer 30 cm afstand van je ogen. Zorg ervoor dat je op de achtergrond het schoolbord kunt zien. Kijk strak naar de punt van het potlood. 1 2 Nodig 3 D D 4 potlood liniaal In welke situatie krijg je een vergroot beeld? Bereken in beide gevallen de vergroting. 5 6 Kun je nu tegelijkertijd het bord scherp zien? Wat voel je aan je ogen als je snel afwisselend van het potlood naar het bord kijkt? Wanneer zijn je ooglenzen het bolst? Wanneer zijn je ooglenzen het platst? Het duurt altijd even voordat je ogen zich hebben scherp gesteld. Hoe merk je dat? Schrijf in eigen woorden op wat wordt bedoeld met 'het accommoderend vermogen van het oog'. 45 PRACTICUM Hoofdstuk 2 Licht Inleiding Op één plaats van het netvlies komen geen lichtgevoelige zintuigcellen voor. Dat komt doordat de oogzenuw daar het oog verlaat. Een voorwerp dat op deze plaats wordt afgebeeld, kun je niet zien. Daarom wordt deze plaats de blinde vlek genoemd. 1 2 3 Doel Je gaat bij je eigen ogen na dat er een blinde vlek bestaat. + Uitvoeren en uitwerken Leg het boek plat op je tafel (figuur 37). Sluit je linkeroog. Kijk met je rechteroog strak naar het bolletje. De afstand tussen je oog en het papier moet ongeveer 50 cm zijn. Beweeg je rechteroog langzaam naar het bolletje toe. Op een gegeven moment zie je plotseling het kruisje niet meer. • & figuur 38 bepaling van de blinde vlek 0 + Hiermee kun je de blinde vlek ontdekken . 90 min Ongetwijfeld draagt een aantal kinderen in je klas een bril of contactlenzen. Sommigen zijn bijziend, anderen verziend. Maar hoe zit dat nu precies met de aantallen? Onderzoek 2 De gaatjescamera f~ ~nderzoek 3 De brekingsindex En hoe sterk zijn hun lenzen? Inventariseer hoe het zit met het dragen van brillen en contactlenzen in jouw klas. 90 min Met een kartonnen doos of een conservenblik kun je foto's maken. Een lens is niet nodig, maar wel overtrekpapier of iets dergelijks om het beeld op te projecteren. Richt je camera eens op een lichtgevend voorwerp. Bouw een gaatjescamera en test hem. 90 min Vloeistoffen hebben ook een brekingsindex. Die van water weet je. Maar hoe zit het bijvoorbeeld met die van terpentine? - • & figuur37 Onderzoek 1 Bijziend en verziend 46 Op welke plek van het netvlies komt het beeld van het kruisje dan terecht? Je ziet het kruisje weer als je niet langer strak naar het bolletje kijkt. Leg uit hoe dat komt. In figuur 38 is de situatie getekend op het moment dat het kruisje 'verdwijnt'. Schets, op het werkblad, op het netvlies de beelden van het kruisje en het bolletje. Geef duidelijk aan waar de blinde vlek zich bevindt. Zoek een antwoord op de volgende onderzoeksvraag: Hoe groot is de brekingsindex van terpentine en lampolie? - Onderzoek 4 Kijkers 90 min In een telescoop (sterrenkijker) of verrekijker zitten lenzen. Kun je zelf van een kartonnen koker en enkele lenzen een kijker maken? Bouw een werkende telescoop ·· met behulp van een loep (als oculair) en een lens van 2 dpt (als objectief). 47 TEST JEZELF Hoofdstuk 2 Licht Test Jezelf 5 De De A B C D 6 In figuur 41 zie je wat drie lenzen met een invallende lichtbundel doen. Zet bij elke lens of het een positieve of een negatieve lens is. Je kunt een deel van de vragen ook maken met de computer. 1 Een lichtstraal breekt van stof 1 naar stof 2 (zie figuur 39). Eén van de stoffen is lucht, de andere is glas. Welke stof is lucht: 1 of 2? brekingsindex van lucht naar water is 1,33. brekingsindex van water naar lucht is dan: 1,33 0,67 0,75 niet te bepalen met deze informatie A .& figuur 39 lichtbreking van stof 1 naar stof 2 2 3 4 Een lichtstraal breekt van stof 1 naar stof 2 (zie figuur 39). Welke hoek is de hoek van breking: A, B, C, D, E of F? Een lichtstraal wordt gebroken door een bepaald soort glas (zie figuur 39). Bereken de brekingsindex van deze glassoort. Geef het antwoord met één cijfer achter de komma. .& figuur 41 positief of negatief? 7 Het A B C D 8 De brekingsindex van diamant is 2,4 voor geel licht. Vanaf welke hoek van inval (in twee cijfers nauwkeurig) zal een gele lichtstraal die vanuit een diamant naar Lucht gaat, volledig worden gereflecteerd? 9 Hoe heet het punt waar het divergerende licht van een klein lampje weer samenkomt, nadat het een positieve lens is gepasseerd? A het beeldpunt B het brandpunt Op een prisma valt een Lichtstraal (figuur 40) . Eén van de Lijnen - A, B C, D of E - geeft aan hoe de lichtstraal verdergaat. Welke lijn is dat? diafragma in een fototoestel regelt: de grootte van het beeld. de hoeveelheid licht die door de lens valt. de tijdsduur dat de lens openstaat. de beeldafstand. C O D 10 .& figuur 40 Welke lichtstraal is de gebroken lichtstraal? 48 dit punt heeft geen naam Josje heeft op een optische bank een dia op 15 cm van een bolle lens gezet. Ze vindt een scherp beeld op 7, 5 cm achter de lens . Bereken de brandpuntsafstand van de lens in cm en in twee cijfers nauwkeurig. 11 Marco maakt een portretopname van Annemiek. Hij gebruikt een lens met een brandpuntsafstand van 20 mm en het gezicht van Annemiek bevindt zich op 50 cm afstand van de lens. Bereken de beeldafstand in cm en in twee cijfers nauwkeurig. 12 Zoë laat met een beamer een foto van de Eiffeltoren zien. De hoogte van de toren op het lcd in de beamer is 24 mm. Op het projectiescherm is de toren 1,4 m hoog. In werkelijkheid is de Eiffeltoren 324 m hoog. Bereken N in twee cijfers nauwkeurig. 17 Kees leest in het schemerlicht een boek. Kruis het goede antwoord aan: A Zijn pupillen zijn groot en z'n lenzen zijn plat. B Zijn pupillen zijn groot en z'n lenzen zijn bol. C Zijn pupillen zijn klein en z'n lenzen zijn plat. D Zijn pupillen zijn klein en z'n lenzen zijn bol. 18 Liza houdt een boek met gestrekte armen voor zich en brengt het, al lezende, steeds dichter bij haar ogen . Wat gebeurt er met haar ogen? A De pupillen worden kleiner. B De pupillen worden groter. C Het netvlies komt dichter bij de lens. D Het netvlies gaat van de lens af. E De ooglenzen worden boller. F De ooglenzen worden platter. 19 Bij Jan is de oogas te kort, bij Piet kunnen de spieren de ooglenzen niet meer goed bollen en bij Klaas zijn de ooglenzen te sterk. Waar lijden Jan, Piet en Klaas aan? A Jan is bijziend, Piet is oudziend, Klaas is verziend. B Jan is bijziend, Piet is verziend, Klaas is oudziend. C Jan is oudziend, Piet is verziend, Klaas is bijziend. D Jan is oudziend, Piet is bijziend, Klaas is verziend. E Jan is verziend, Piet is oudziend, Klaas is bijziend. F Jan is verziend, Piet is bijziend, Klaas is oudziend . 20 Bij een oog van Astrid is de afstand ooglens tot netvlies 20 mm. Bereken de sterkte van het ongeaccommodeerde oog in dpt. 21 Varilux heeft een nieuwe kunststof ontwikkeld voor het maken van brillenglazen. Deze kunststof heeft een brekingsindex van 1,67, terwijl de vroeger gebruikte kunststof een brekingsindex had van 1,5. De fabrikant beweert dat hij nu dunnere brillenglazen kan maken. Beargumenteer waarom de fabrikant gelijk heeft. 13 Zoë laat met een beamer foto's zien. Door het projectiescherm op 8,0 m van de lens te plaatsen ontstaat een 70 x vergroot beeld. Bereken de voorwerpsafstand in cm en in twee cijfers nauwkeurig. 14 Zoë laat foto's zien. Door het scherm op 8,0 m van de projector te plaatsen ontstaat een 70 x vergroot beeld. Bereken de brandpuntsafstand van de lens in cm. 15 Juliette heeft van triplex en een lens met een sterkte van 10 dpt een eenvoudige, rechthoekige camera (boxcamera) gemaakt (zie figuur 42). Bereken de brandpuntsafstand van de lens in cm. 10 cm 1 1. 12 cm • 1 • figuur 42 een boxcamera 16 In figuur 42 zie je de eenvoudige boxcamera van Juliette met een lens van 10 dpt. Bereken bij welke voorwerpsafstand (in cm) een voorwerp voor de lens scherp wordt afgebeeld op de achterzijde van de camera. 49 TEST JEZELF Hoofdstuk 2 Licht 22 a b Van een pijl wordt een scherp beeld gevormd op het scherm (zie figuur 43). Construeer op het we rkblad het beeld van de pijl. Geef met behulp van een constructie de plaats van de brandpunten aan. 23 a b c scherm 24 + a b c Van een pijl wordt een beeld gemaakt (zie figuur 44 ). Construeer op het werkblad het beeld van de pijl. Bepaal de vergroting. Hoe groot wordt de vergroting, als de pijl 2 x zo lang wordt? Van een Lichtstraal, die uit een punt L komt, is gegeven hoe de Lens die straal breekt, zie figuur 45. De figuur is op ware grootte. Leg uit of de Lens positief of negatief is. Construeer op het werkblad het beeldpunt van L. Bepaal de brandpuntsafstand van deze Lens. Breinkraker 25 Een beamer met een lens van 20 dpt beeldt een voorwerp af met een vergroting N = 50. Bereken b en vin cm. À figuur 43 Waar Liggen de brandpunten ? À figuur 44 een beeld van een pijl L 50 .6. figuur 45 Wat is de brandpuntsafstand van deze lens? EXTRA BASISSTOF Hoofdstuk 2 Licht 7 1 a b 2 3 4 a b 5 a b Digitale camera niet weg te denken Een pixel op de beeldchip van een digitaal fototoestel legt slechts één van de eigenschappen van het beeld vast. Welke eigenschap is dat? Hoe wordt ervoor gezorgd dat er een kleurenfoto kan worden gemaakt? Wim heeft met zijn digitale spiegelreflexcamera een foto gemaakt. De opname blijkt onscherp te zijn. Wat kan de oorzaak zijn geweest? D A Er is een te lange sluitertijd genomen. D B De afstand is onjuist ingesteld. D C Er is een te kleine diafragmaopening gebruikt. Wilma heeft met haar digitale spiegelreflexcamera een foto gemaakt. De opname blijkt overbelicht te zijn. Wat kan de oorzaak zijn geweest? D A Er is een te lange sluitertijd genomen. D B De afstand is onjuist ingesteld. D C Er is een te kleine diafragmaopening genomen. A. figuur 46 gedeeltelijk onscherpe sportfoto 6 Op een beeldchip van 13 bij 18 mm zitten 5 miijoen pixels. Hoe groot (in mm 2) is 1 pixel ongeveer? Ga ervan uit dat een pixel vierkant is. 7 Sportfotografen en natuurfotografen gebruiken vaak telelenzen (zie figuur 47). Bij gewone lenzen is f meestal 50 mm, bij telelenzen is f vaak 80 mm. Waarom gebruiken deze fotografen telelenzen? Leg uit waarom bij het gebruik van telelenzen er een grote 'toeter' voor op de camera zit. Leg uit dat als je een ver weg gelegen voorwerp fotografeert, de vergroting gelijk is aan f / v. Leg nu uit dat je met een telelens een voorwerp dat ver weg is, groter op de foto krijgt. a b c d Henriëtte wil met haar digitale spiegelreflexcamera een foto maken van haar vriendin. Ze heeft een sluitertijd en bijbehorende diafragmaopening ingesteld. Net als ze afdrukt, schuift er een wolk voor de zon. Wat gaat er mis met de belichting van de chip? Henriëtte weet dat de opname mislukt is. Daarom besluit ze nog een tweede foto te maken. Wat moet ze vooraf veranderen aan de instelling van het diafragma? In figuur 46 zie je een foto die met een digitale spiegelreflexcamera tijdens een atletiekwedstrijd is gemaakt. Waardoor komt het dat de voeten van de atleet niet scherp op de foto staan? Wat had de fotograaf moeten doen met de instelling van de sluitertijd en met de instelling van het diafragma om de atleet goed op de foto te krijgen? A. figuur 47 een camera met telelens 51