Hartworminfectie wordt veroorzaakt door een draadvormige worm

advertisement
Hartworminfectie wordt veroorzaakt door een draadvormige worm. Parasieten uit deze groep
kenmerken zich doordat ze diep in het lichaam (holten, bindweefsels of bloedvaten) aanwezig
zijn en de besmetting overgebracht wordt door bloedzuigende geleedpotigen. De belangrijkste
vertegenwoordiger bij de hond en de kat is de hartworm Dirofilaria immitis.
Hartworm kan ook voorkomen bij andere (wilde) carnivoren, zoals de fret, vos, wolf, coyote,
bever, zeehond en zeeleeuw. De cyclus is indirect met vele soorten muggen die optreden als
tussengastheer en vector. De volwassen wormen bevinden zich voornamelijk in de
longarteriën en bij zware infecties kunnen ze ook sporadisch in de vena cava worden
aangetroffen.
Cyclus van Dirofilaria
Volwassen hartwormen produceren larven (microfilariën) die tot 2,5 jaar lang in het bloed
kunnen circuleren. Wanneer een mug bloed zuigt bij een besmet dier, dan kunnen er
microfilariën worden opgenomen die zich in de mug binnen 2 - 4 weken ontwikkelen tot
infectieuze larven. Bij een volgende bloedmaaltijd wordt er dan een volgende gastheer
besmet. Na 70 tot 110 dagen groei in de subcutane weefsels migreren de larven naar de thorax
en penetreren ze de bloedvaten. Binnen 3 maanden zijn ze volwassen (12 tot 30 cm lang) en
worden er weer nieuwe microfilariën geproduceerd. De prepatente periode bedraagt daarmee
6 à 7 maanden. De volwassen worm kan wel 6 tot 7 jaar oud worden.
De parasiet komt voor in Noord-Amerika, Latijns-Amerika, het Caraïbisch gebied, Afrika,
Azië, Australië en Zuid- en Midden-Europese landen, tot in Noordoost-Frankrijk.
Ook in Noord-Europese landen zijn muggen aanwezig die Dirofilaria kunnen overbrengen,
maar het warme seizoen is (nog) te kort voor de ontwikkeling van de infectieuze larvale stadia
van de hartworm. Door het steeds vaker voorkomen van warmere zomers neemt de kans
echter wel toe dat hartworm ook hier een keer zal worden overgebracht. Door de
klimatologische veranderingen bestaat de indruk dat de grens tot waar dirofilariose voorkomt,
langzaam in noordelijke richting opschuift. De in Nederland tot nu toe beschreven gevallen
waren honden die afkomstig waren uit endemische gebieden.
Hartworm bij de kat
De kat is minder gevoelig voor een hartworminfectie. Als een hond wordt besmet met 100
infectieuze larven, dan zullen er zich bij 100% van deze honden gemiddeld 75 wormen
ontwikkelen. Bij de kat echter ontwikkelen zich slechts 3 tot 10 wormen bij 75% van de
besmette katten. Bij minder dan 20% van de katten verschijnen er microfilariën in de
bloedbaan en de wormen blijven kleiner en leven korter (< 2 jaar) dan bij de hond. De infectie
kan zelfs spontaan verdwijnen, waarschijnlijk door een veel sterkere afweerreactie van de kat.
Ziektebeeld
Migrerende larven veroorzaken nauwelijks beschadiging aan de weefsels en tijdens de
prepatente periode zijn er geen klinische verschijnselen aanwezig. Volwassen wormen
veroorzaken echter beschadiging van het vaatendotheel en thrombo-embolie van de
longslagader. Uiteindelijk leidt dit bij de hond tot pneumonie, pulmonaire hypertensie, rechter
ventrikel hypertrofie of dilatatie met decompensatie en vergroting van de rechter harthelft. Bij
honden verlopen infecties van minder dan 30 wormen gewoonlijk subklinisch. Bij klinische
symptomen, zoals een lichte hoest en een snelle vermoeidheid bij inspanning, zijn meestal
meer dan 50 wormen aanwezig.
Bij een acute infectie bij de hond migreren vele parasieten actief vanuit de longarteriën naar
de rechter ventrikel en soms ook de vena cava. Dit kan leiden tot het zogenaamde ‘vena cava
syndroom’, gekenmerkt door acute verzwakking, anorexie, dyspneu, hypovolemische shock,
anemie, intravasculaire hemolyse en diffuse intravasale stolling. Acute sterfte is mogelijk.
Bij ernstige chronische infecties zijn de vermoeidheid en de hoest meer uitgesproken en kan
verder gewichtsverlies, sloomheid, leververgroting, ascites, anemie, flauwtes en respiratoire
verschijnselen worden gezien. In de laatste fase ontwikkelt zich leverstuwing, ascites en
immuungemedieerde glomerulonefritis met nieramyloïdose.
Bij de kattreedt, in tegenstelling tot bij de hond, geen rechter-hartfalen op. Katten zijn soms
asymptomatisch of de verschijnselen blijven beperkt tot gewichtsverlies,
ademhalingsproblemen en aspecifieke symptomen. Meer dan de helft van de katten vertoont
in de ziektegeschiedenis hoesten of astmatische klachten. Een onverklaard verschijnsel bij de
kat is dat tot wel 40% van de patiënten chronisch braakt.
Diagnose
De diagnose kan worden gesteld op basis van deanamnese (verblijf in een besmet gebied en
blootstelling aan muggen; dit kan dus maanden eerder zijn geweest) en/of de hiervoor
beschrevensymptomen. Bevestiging kan plaatsvinden met behulp van bloedonderzoek en een
bronchiaalspoeling (eosinofilie); microscopisch bloedonderzoek (aantonen van microfilariën
in gekleurde uitstrijkjes) en met een ELISA-test die ook als kliniektest verkrijgbaar is
(aantonen van circulerende Dirofilaria-antigenen of antistoffen).
De belangrijkste differentiële diagnoses waaraan gedacht kan worden zijn hartinsufficiëntie of
longworminfectie met Angiostrongylus vasorum (Franse hartworm bij de hond) of
Aelurostrongylus abstrusus of Troglostrongylus sp. (longwormen van de kat).
Behandeling
Bij de hond met een chronische dirofilariose wordt gestart met een antiparasitairebehandeling
en ondersteunende therapie. Deze behandeling is niet zonder gevaar. De producten zijn
toxisch en door het afsterven van de hartwormen kan trombose in de longen optreden.
Bovendien is geen enkel product werkzaam tegen zowel larvale stadia en volwassen wormen
als de microfilariën. Van de adulticide middelen wordt het arsenicumpreparaat melarsomine
dihydrochloride als het meest werkzaam aangegeven. Drie tot zes weken na de laatste
behandeling wordt een microfilaricide behandeling ingesteld. Om anafylactische reacties door
plotseling vrijkomende, grote hoeveelheden microfilarieel antigeen te voorkomen, kan ook
gestart worden met maandelijkse toediening van preventieve, lage doses microfilaricide
middelen, zoals selamectine, milbemycine of moxidectine. Op deze wijze worden de
microfilariën langzaam verwijderd uit het lichaam. Het effect van de behandeling kan
beoordeeld worden door middel van controle op microfilariën 3 weken na de microfilariële
therapie of een ELISA-test 12 tot 20 weken na de adulticide therapie.
Bij de kat is een adulticide therapie door de ernstige bijwerkingen (potentieel fatale
pulmonaire thromboembolie na de behandeling) niet mogelijk. Wanneer er geen
röntgenologische longveranderingen aanwezig zijn, wordt er geadviseerd om niet te
behandelen. Bij klinische symptomen kan symptomatisch behandeld worden, aangevuld met
corticosteroïden.
Preventie
Wanneer de hond of kat wordt meegenomen naar gebieden waar hartworm voorkomt (zie
voor actuele informatie de ESCCAP maps: www.esccap.org/travelling-pets-advice), dan is
een preventieve behandeling van de dieren noodzakelijk. Hiervoor kan maandelijks bij zowel
hond als kat selamectine, moxidectine of milbemycine worden gebruikt. Door de toepassing
van deze goed werkzame middelen is de prevalentie van hartworm bij de hond in een land als
Italië inmiddels gedaald van 50% naar 15-19%.
In Nederland wordt hartworm als importziekte nog weinig gerapporteerd. Dit kan het gevolg
zijn van het feit dat de ziekte niet zo snel wordt overgebracht tijdens een verblijf van enkele
weken in endemisch gebied. Ook kan het zijn dat de ziekte niet wordt herkend, ook omdat er
niet aan deze oorzaak wordt gedacht door de langere periode die ligt tussen besmetting en
verschijnselen of omdat de infectie misschien slechts subklinisch aanwezig is door de
aanwezigheid van een klein aantal parasieten.
Hartworm als zoönose
Diverse zoogdieren, waaronder de mens, kunnen sporadisch optreden als oneigenlijke
gastheer, waar de levenscyclus van de parasiet niet wordt voltooid. De larven kunnen wel
subcutane beschadigingen veroorzaken en kunnen, wanneer ze een somatische migratie
doormaken, zich inkapselen in de longen waar ze uiteindelijk verkalken. Het risico bij de
mens is dan vooral de kans op verwarring met longtumoren, met onnodige behandelingen en
soms operaties als gevolg.
Referenties
1. Ferasin L, Knight D. Filarial infections. In: Arthropod-borne infectious diseases of the
dog and cat. Shaw SE. and Day MJ. Eds. Manson Publishing Ltd. London, 2005.
2. Genchi C et al. Is heartworm disease really spreading in Europe? Vet Parasitol 2005;
133: 137-48
3. Overgaauw PAM. Risico’s van parasitaire infecties in het buitenland. In: Parasieten bij
hond en kat. Overgaauw PAM en Claerebout E. Eds. Animo Veterinary Publishers
Haarlem, 2002.
Download