- Fenotype: uiterlijke eigenschappen van het organismen - Genotype: informatie erfelijke eigenschappen van het organismen. Wordt bepaald op het moment van de bevruchting - Chromosomen: bevatten de informatie van erfelijke eigenschappen van een organismen. - X-chromosoom: erfelijke eigenschappen van je moeder - X of Y-chromosoom: erfelijke eigenschappen van je vader - Geslachtschromosomen: 23ste paar chromosomen die bepalen of je een meisje of jongetje word - XX: Vrouw - XY: Man - Zaadcel kan een X/Y chromosoom bevatten en een eicel alleen een X chromosoom - Twee-eiige tweeling: 2 bevruchte eicellen en 2 zaadcellen - Één eiige tweeling: als er tijdens de eerste deling een klompje cellen losraakt, dan innestelen in het bemoederslijmvlies. Er zijn dan 2 klompjes cellen van 1 eicel+ 1 zaadcel. - Gen: de informatie van 1 chromosoom die voor de info van één erfelijke eigenschap bepaald - Homozygoot: 2 gelijke genen voor 1 erfelijke eigenschap - Hetrozygoot: 2 ongelijke genen voor 1 erfelijke eigenschap - Dominante gen: gen dat altijd uitkomt - Recessief gen: gen dat alleen tot uiting komt als het dominante gen niet aanwezig is Voorbeelden: - AA (Homozygoot dominant) - Aa (Hetrozygoot) - aa (Homozygoot recessief)