Zeldzame ziekten

advertisement
8
Zeldzame ziekten
Kennis / Ervaring / Zorg
04
Een multidisciplinair team voor zeldzame ziekten
00
Medische genetica speelt een sleutelrol
00
Stofwisselingziekten: therapietrouw optimaliseren
00Neuromusculair Referentie Centrum:
topexpertise en patiëntencomfort
00
Mucoviscidose: prognose en levenskwaliteit verbeteren
00
Hemofilie: topexpertise in de hemostase-eenheid
00
Hereditair angio-oedeem (HAE):
correcte diagnose is cruciaal
00
Samen staan we sterker
2 Zeldzame ziekten
I
n dit achtste deel van onze
boekenreeks voor huisartsen en
specialisten stellen we scherp
op enkele zeldzame ziekten. Doordat
ze zo zeldzaam zijn, worden ze vaak
laat gediagnosticeerd en staan ze ook
niet op het prioriteitenlijstje van de
geneesmiddelenindustrie. In het UZA
neemt een multidisciplinair team die
zogenoemde weesziekten onder zijn
vleugels. Topexperts bundelen hun
deskundigheid om de levenskwaliteit
van de patiënten en hun omgeving te
vrijwaren, de diagnose te versnellen
en de behandeling te verbeteren –
onder meer door grensverleggend
wetenschappelijk onderzoek. Tegelijk
doen we er alles aan om die behandeling
toegankelijk en betaalbaar te helpen
houden. U leest er alles over op
de volgende pagina’s.
3 Een multidisciplinair
team voor
zeldzame ziekten
Weesziekten worden
ze wel eens genoemd,
de zeldzame ziekten
die bij minder dan
5 op 10.000 mensen
voorkomen. In
het UZA blijven
die ziekten niet
verweesd achter.
Een multidisciplinair
team zeldzame
ziekten (MDT)
spant zich in om
de levenskwaliteit
van de patiënten
en hun omgeving
te verhogen.
auteur
prof. dr. François Eyskens
4 Zeldzame ziekten
Zeldzame ziekten worden vaak niet herkend of pas in een late fase gediag­
nosticeerd, waardoor de behandeling niet zo optimaal verloopt als wel zou
kunnen. Omdat ze zeldzaam zijn, vormen ze voor de farmaceutische indus­
trie geen prioriteit. Daarom worden ze ook wel eens weesziekten genoemd.
Momenteel zijn er ongeveer 7000 weesziekten bekend. Ongeveer 80 procent
daarvan is genetisch bepaald. Veel zeldzame ziekten zijn chronisch progressief
en sommige ziekten kunnen levensbedreigend zijn.
Multidisciplinair inzetten op levenskwaliteit
Het MDT zeldzame ziekten stuurt en coördineert alle activiteiten die het UZA op
het gebied van weesziekten ontplooit. Het doel: een samenhangend en e­ fficiënt
beleid ontwikkelen dat de levenskwaliteit van de patiënt verhoogt. Om dat
waar te maken, wil het MDT een optimale diagnostiek en naadloze zorg helpen
realiseren, doeltreffende geneesmiddelen en behandelingen helpen ontwikke­
len en de gezondheidszorg toegankelijk en betaalbaar helpen maken.
Een multidisciplinair team biedt veel voordelen: het kan de diagnose van
zeldzame ziekten versnellen en de therapeutische en sociale opvang van de
patiënt stroomlijnen. Daarnaast speelt het MDT een coördinerende rol, zowel
voor de eerste lijn (huisartsen) als voor de patiëntenorganisaties.
Informeren, coördineren, netwerken. Het multidisciplinair team zeldzame
ziekten verzamelt informatie over alle aspecten van zeldzame ziekten, wees­
geneesmiddelen en behandelingen. Die informatie ontsluit het MDT vervol­
gens voor artsen die verbonden zijn aan het UZA of ermee samenwerken.
Daarnaast fungeert het als coördinator: het opereert als denktank en formeel
aanspreekpunt voor alle actoren op het terrein, stimuleert het wetenschap­
pelijk onderzoek en maakt werk van de medische en niet-medische noden van
de patiënten.
Het bouwt ook aan een goede samenwerking met extramurale specialis­
ten, huisartsen, andere gezondheidswerkers en patiëntenorganisaties. Het
MDT is ook het aanspreekpunt voor de overheid en het RIZIV en werkt samen
met nationale en internationale instellingen.
Kennis opbouwen
Informatie verzamelen over alle aspecten van zeldzame ziekten en wees­
geneesmiddelen: dat is een kerntaak van het multidisciplinaire team. Het
verzamelt de informatie die her en der in het UZA verspreid zit en bundelt die
tot een samenhangend geheel. Op die manier kan het MDT eventuele lacunes
in het algemene beleid rond zeldzame ziekten opsporen en aanvullen, om zo
de diagnostiek en de behandeling te optimaliseren.
Drie speerpunten. Het MDT zeldzame ziekten wil zich concentreren op
drie domeinen. Het eerste domein is dat van de zorgtrajecten. Het MDT wil
nagaan welke hindernissen en knelpunten patiënten ondervinden om de
juiste ­diagnose, de aangepaste behandeling en effectieve geneesmiddelen te
verkrijgen. Voor diverse weesziekten wordt het bestaande zorgtraject in kaart
gebracht. Vervolgens gaat het MDT na welke beleidsaanpassingen nodig zijn
om een naadloze zorg te realiseren.
Het tweede domein is dat van de screening, vroegdiagnostiek en regis­
tratie van zeldzame ziekten. Om betrouwbare prevalentiecijfers op te kunnen
stellen, zijn correcte diagnoses en een nauwgezette registratie nodig. Per
ziekte moet een sluitend detectiesysteem worden ontwikkeld. Artsen moeten
tijdens hun opleiding alarmsignalen leren herkennen. Om laattijdige detectie
te voorkomen, moeten eventueel – na goedkeuring van ethische commis­
sies – programma’s worden opgesteld voor neonatale screening of screening
in risicopopulaties.
Ten slotte gaat het MDT ook na of de gezondheidszorg toegankelijk en be­
taalbaar genoeg is, ook voor patiënten met een zeldzame ziekte. Het probeert
knelpunten op te sporen en weg te werken op het gebied van erkenning, de
toegang tot de zorg en het voorschrijven, verstrekken en terugbetalen van
weesgeneesmiddelen.
Patiënten informeren en ondersteunen
Patiënten met een zeldzame ziekte en hun omgeving hebben veel behoefte
aan informatie en begeleiding. Doordat veel weesziekten erfelijk zijn, zitten
ook familieleden van patiënten vaak met prangende vragen. Daarom richt
het MDT een centrum op waar patiënten en hun families terechtkunnen met
medische en psychosociale vragen. Daarvoor werkt het centrum nauw samen
met de patiëntenverenigingen. Een zorgcoördinator zal in dat centrum een
centrale rol spelen.
Daarnaast wil het MDT patiëntenverenigingen actief helpen om knel­
punten in kaart te brengen in verband met zorgtrajecten, de organisatie van
de zorg en de toegang tot betaalbare geneesmiddelen en behandelingen.
5 ‘Voor patiënten die worden getroffen door een zeldzame ziekte ziet de toekomst
er hoopgevend uit: de mogelijkheden om een snelle en accurate diagnose te stellen
en de ziekte te behandelen nemen vliegensvlug toe.
Als arts moet je in die
snel veranderende wereld
patiënten en hun familie
informeren over de medische
mogelijkheden, maar ook
over de beperkingen.’
Prof. dr. François Eyskens
6 Zeldzame ziekten
7 Medische genetica
speelt een sleutelrol
Zeldzame ziekten
zijn vaak genetisch
bepaald. Ook in
het UZA speelt het
Centrum Medische
Genetica daarom
een sleutelrol in
de diagnose en de
behandeling. Vaak
heeft de diagnose
van een genetische
aandoening ook
implicaties voor
familieleden. Om hen
behoorlijk advies te
kunnen verlenen, is
een juiste diagnose
erg belangrijk.
auteurs
prof. dr. Geert Mortier
prof. dr. Bettina Blaumeiser
prof. dr. Bart Loeys
dr. Jenneke van den Ende
dr. Nathalie Van der Aa
8 Zeldzame ziekten
Het Centrum Medische Genetica (CMG) van het UZA is een van de acht erken­
de genetische centra in België. Het team is samengesteld uit artsen, biologen,
psychologen, verpleegkundigen en onderzoekers met expertise in klinische
genetica, moleculaire genetica, cytogenetica, bioinformatica en medische sta­
tistiek. In het CMG worden zowel diagnostiek als research verricht. Consulta­
ties vinden plaats in het UZA maar ook in andere ziekenhuizen en instellingen.
De genetische raadpleging
Op de genetische raadpleging wordt de persoonlijke anamnese afgenomen en
wordt een stamboom opgemaakt. Indien nodig wordt de patiënt zelf klinisch
onderzocht. Om de diagnose te verfijnen, is het soms nodig om door te verwij­
zen naar een andere specialist. Afhankelijk van de diagnostische hypothese
wordt ook bloed afgenomen voor een genetische test.
Voor en tijdens de zwangerschap. Koppels met een kinderwens die zelf – of
in hun familie – een genetische aandoening hebben, kunnen al voor de zwan­
gerschap de risico’s laten inschatten en de nodige onderzoeken laten opstar­
ten. Daarvoor is een gespecialiseerde preconceptieraadpleging ingericht.
Tijdens de zwangerschap kunnen toekomstige ouders eventuele geneti­
sche kwesties bespreken op de prenatale raadpleging, met de geneticus. In
sommige gevallen zal die oordelen dat een prenataal onderzoek nodig is. Toch
worden koppels met een vermoedelijk hoog genetisch risico bij voorkeur al
vóór de zwangerschap doorverwezen. Dat biedt het voordeel dat de nodige
onderzoeken tijdig kunnen worden opgestart.
Voorspellend genetisch onderzoek. In sommige gevallen kan genetisch
onderzoek bepalen of een gezond individu later een genetische aandoening
zal ontwikkelen. In de praktijk worden die testen vooral aangeboden bij
overerfbare vormen van kanker (familiale borst- en eierstokkanker, familiale
darmkanker) en bij aandoeningen die doorgaans pas op late leeftijd optreden
(dementie, chorea van Huntington). Meestal erven die aandoeningen autoso­
maal dominant over.
Of predictief genetisch onderzoek aangewezen is, wordt geëvalueerd door
een klinisch geneticus en een klinisch psycholoog. Daarvoor zijn verscheidene
raadplegingen nodig – ook volgens Europese richtlijnen neemt de procedure
prof. dr. Geert Mortier
enkele maanden in beslag. We waken erover dat de zorgvragers behoorlijk
begeleid en geïnformeerd worden en dat ze de vraag stellen op basis van een
weloverwogen en gemotiveerde keuze. De klinisch psycholoog zorgt voor de
nodige begeleiding voor en na de genetische test.
prof. dr. Bettina Blaumeiser
Samen staan we sterker
Zeldzame ziekten komen in alle leeftijdsgroepen voor. Vaak treffen ze ook
verschillende organen. Daarom bieden we in het UZA multidisciplinaire
raadplegingen aan. Op die raadplegingen zit de geneticus samen met andere
specialisten.
Gehoorverlies. Patiënten met een erfelijke vorm van gehoorverlies kunnen
terecht op de gemeenschappelijke raadpleging NKO en genetica. Daar komen
vooral kinderen terecht bij wie de neonatale gehoorscreening rond de leeftijd
van vier weken een afwijkend resultaat heeft opgeleverd. Er worden aanvul­
lende onderzoeken verricht, waaronder ook genetisch onderzoek.
Prelinguaal ernstig gehoorverlies heeft in ongeveer 50 procent van de
gevallen een genetische basis, waarvan 30 procent syndromaal en 70 procent
niet-syndromaal. Vroegtijdige herkenning is voor de ouders van groot belang
voor de toekomstverwachting en herhalingsrisico’s. Het CMG is een referentie­
centrum voor de patiënten met erfelijke doofheid en staat ook aan de spits in
het onderzoek naar genetische oorzaken van die aandoening.
Hartaandoeningen. Samen met de afdelingen cardiologie en cardiochirurgie
verlenen we advies aan patiënten met een erfelijke hartaandoening. Plotse
cardiale dood of onverklaard overlijden kunnen op elke leeftijd voorkomen. Bij
patiënten ouder dan 45 jaar zijn ze meestal het gevolg van atherosclerosis en
kransslagaderaantasting. Bij jongere patiënten blijkt 80 procent een erfelijke
hartaandoening te hebben.
Zo’n aandoening kan ingrijpende gevolgen hebben voor de nabestaanden.
Daarom bieden we in een multidisciplinaire cardiogenetische polikliniek zowel
diagnostiek en genetisch advies als behandeling aan. De patiënten worden
tijdens één enkele consultatie geëvalueerd door zowel de cardioloog als de
klinisch geneticus. We evalueren vooral patiënten en families met hartrit­
mestoornissen (Brugada, Lang-QT syndroom), hartspierziekten (hypertrofe
prof. dr. Bart Loeys
dr. Jenneke van den Ende
dr. Nathalie Van der Aa
9 cardiomyopathieën) en hoofdslagaderverwijdingen en ‘breuken’ (aorta-aneu­
rysma). In het CMG wordt baanbrekend onderzoek verricht naar de genetische
oorzaken van aorta-aneurysma’s.
Cognitieve beperkingen en groeistoornissen. Voor kinderen met een cog­
nitieve beperking bieden we samen met de afdelingen pediatrie en neurologie
een multidisciplinaire raadpleging aan. Daarop is zowel een kinderneuroloog
als een klinisch geneticus aanwezig. In minstens 40 procent van de gevallen
is de verstandelijke handicap genetisch bepaald. Een diagnose is niet altijd
eenvoudig: in 35 tot 40 procent van de gevallen blijft de oorzaak onbekend.
Toch is een diagnose essentieel: niet alleen om het kind adequaat op te volgen,
maar ook om het herhalingsrisico voor de familieleden te kennen en hen een
betrouwbare prenatale diagnose aan te bieden.
Groeistoornissen kunnen diverse oorzaken hebben. In sommige gevallen
berusten ze op een stoornis in de werking van endocriene klieren, bijvoor­
beeld een tekort aan groeihormoon. Soms is een defect in de groeischijf van
de botten de oorzaak. Zo’n skeletdysplasie is meestal het gevolg van een
genetische mutatie. Vaak leidt ze tot dwerggroei zoals achondroplasie. Ook
de diagnose en behandeling van kinderen met een groeistoornis pakken we
daarom multidisciplinair aan, samen met de kinderendocrinoloog, kinderor­
thopedist en klinisch geneticus. Het CMG maakt deel uit van een Europees
expertisenetwerk (www.esdn.org) voor de diagnose en behandeling van
skeletdysplasieën. Het CMG is een internationaal referentiecentrum voor deze
groep van aandoeningen.
Genetische diagnostiek
In het CMG worden per jaar meer dan 12.000 stalen verwerkt. Naast chromo­
somenonderzoek biedt het centrum ook analyses van een 80-tal genen aan.
Het chromosomenonderzoek is er vooral op gericht chromosomale afwijkin­
gen bij kanker op te sporen, naast afwijkingen bij koppels die vruchtbaarheids­
problemen hebben.
SNP-array en mutatieonderzoek. Bij kinderen met cognitieve beperkingen
of aangeboren afwijkingen wordt SNP-array analyse verricht. Met die techniek
kunnen ook kleine chromosomale afwijkingen worden opgespoord. Dat heeft
onze inzichten in de genetische oorzaak van aangeboren afwijkingen en ver­
standelijke beperking flink verruimd.
Met mutatieonderzoek wordt gezocht naar nucleotideveranderingen in
genen. Daarvoor biedt het CMG een brede waaier van genetische testen aan,
zowel voor mucoviscidose en andere meer frequente aandoeningen als voor
zeldzamere aandoeningen zoals het Rett syndroom.
10 Zeldzame ziekten
Uitzicht op behandeling?
Vaak wordt gedacht dat er voor zeldzame erfelijke aandoeningen geen
oorzaakgerichte behandelingen bestaan. Toch zijn er de jongste jaren zulke
behandelingen ontwikkeld. Een van de bekendste voorbeelden is de behande­
ling van aorta-aneurysma’s, uitzettingen of verwijdingen van de hoofdslag­
ader. Uit onderzoek naar een zeldzame vorm van aorta-aneurysma (het Marfan
syndroom) blijkt dat de verwijding van de hoofdslagader niet alleen wordt
veroorzaakt door een structurele verzwakking van de aortawand, maar ook
door de overmatige activering van bepaalde groeifactoren (cytokines). Nieuwe
medicaties die het effect van die groeifactoren remmen of blokkeren, worden
nu ook gebruikt in de behandeling van veel voorkomende aorta-aneurysma’s.
In het Centrum Medische Genetica wordt ook onderzoek verricht naar
mogelijke behandelingen voor jongens met het fragiele-X-syndroom. Dat is de
meest voorkomende erfelijke vorm van verstandelijke beperking bij jongens.
Onderzoek naar de functie van het gemuteerde gen in dat syndroom brengt
een behandeling binnen bereik. De resultaten van de eerste klinische studies
zijn alvast hoopgevend.
Centrum Medische Genetica
Afspraken
T 03 275 97 74
[email protected]
www.genetica-antwerpen.be
Speerpunttechnieken en toponderzoek
Diensthoofd
·Prof. dr. Geert Mortier
Het CMG volgt de snelle technologische vooruitgang in de moleculaire gene­
tica op de voet. De jongste jaren kwamen krachtige toestellen op de markt
die snelle en relatief goedkope DNA-sequencing – de zogenoemde ‘nieuwe
generatie’-sequencing (NGS) – mogelijk maken. Financiering via de Hercu­
lesstichting stelt het CMG in staat om de allernieuwste NGS-toestellen aan
te kopen, zodat het een voortrekkersrol kan blijven spelen in onderzoek en
genetische diagnostiek.
[email protected]
T 03 275 97 66
Adjunct-diensthoofd
·Prof. dr. Bart Loeys
[email protected]
Stafleden
Baanbrekend onderzoek. Artsen en wetenschappers van het CMG leveren
belangrijke bijdragen aan gerenommeerde internationale tijdschriften. Ze
worden regelmatig uitgenodigd als gastsprekers op internationale congressen.
Hun expertise omvat onder meer verstandelijke beperking, epilepsie, autisme,
doofheid, bot- en kraakbeenaandoeningen, groeistoornissen, obesitas en harten bloedvataandoeningen.
·Prof. dr. Bettina Blaumeiser
[email protected]
·Dr. Jenny van den Ende
[email protected]
·Dr. Nathalie Van der Aa
[email protected]
Verpleegkundige
·Veerle De Craemer
[email protected]
Psycholoog
·Ellen Belmans
[email protected]
11 12 Zeldzame ziekten
‘Bij mijn geboorte kreeg ik de diagnose achondroplasie, maar toen prof. Mortier tijdens een
erfelijkheidsonderzoek mijn oude radiografieën bekeek, stelde hij een heel andere aandoening vast.
Eindelijk was ik bij de arts
met de juiste expertise
terechtgekomen. Daarom
is de juiste doorverwijzing
zo cruciaal. Ze mag niet
afhangen van het toeval of
andere belangen.’
Na 35 jaar kreeg Katy de nieuwe diagnose Cartilage Hair Hypoplasia (CHH) op de dienst medische genetica.
13 Stofwisselingsziekten:
therapietrouw
optimaliseren
Patiënten met een
metabole aandoening
worden optimaal
opgevangen in
het Centrum voor
Erfelijke Metabole
Aandoeningen
(CEMA) van het
UZA. Dat centrum
heeft een conventie
gesloten met het
RIZIV. Het doel van
het multidisciplinaire
team: de zorg­
verlening en de
therapietrouw
optimaliseren.
auteur
prof. dr. François Eyskens
Er bestaan 1300 stofwisselingsziekten die haast alle zeldzaam tot zeer zeldzaam
zijn. Het aantal patiënten in België wordt geschat op 1000 tot 1500. Stofwis­
selingsziekten worden meestal opgespoord door de activiteit van specifieke
enzymen in bloed, huidcellen, spierweefsel of leverweefsel te bepalen. Ook
gespecialiseerd onderzoek van bloed of urine kan die ziekten detecteren. Ver­
volgens kan DNA-onderzoek de oorzaak van de enzymdeficiëntie bevestigen.
Het CEMA van het UZA
Het Centrum voor Erfelijke Metabole Aandoeningen (CEMA) van het UZA staat
klaar om de diagnose te stellen, de juiste behandeling op te starten en daar de
patiënt en de familie bij te begeleiden.
De conventie. Het CEMA van het UZA is een van de acht Belgische
­referentiecentra die in 1998 met het RIZIV een conventie hebben gesloten
voor de revalidatie van patiënten met een stofwisselingsziekte.
Oorspronkelijk kregen die centra een erkenning voor de behandeling van
aandoeningen waarvoor een dieet­behandeling bestaat. Sinds 2011 is de
­conventie uitgebreid tot alle zeldzame monogenische erfelijke metabole
ziekten. Daardoor is het aantal patiënten in het CEMA flink toegenomen.
Eind 2011 waren in het CEMA 207 patiënten ingeschreven. Sinds de oprichting
in 1998 is dat aantal constant gegroeid.
Om door het RIZIV te worden erkend, moet het team multidisciplinair wer­
ken en minstens bestaan uit een gespecialiseerde arts, diëtisten, psychologen
en medewerkers die maatschappelijk en administratief werk verrichten. De
revalidatie moet de nefaste gevolgen van de ziekte minimaliseren, de levens­
kwaliteit verzekeren en psychologische en sociale ondersteuning bieden. Het
hoofddoel blijft: de therapietrouw optimaliseren.
Enkele criteria. Aanvankelijk mochten patiënten alleen worden ingeschreven
als ze lijden aan een erfelijke metabolische aandoening die met een dieet
te behandelen is. Intussen mogen – zoals al gezegd – ook patiënten worden
14 Zeldzame ziekten
ingeschreven met andere stofwisselingsziekten. Om te worden erkend, moet
het centrum minstens 25 patiënten in behandeling hebben en over een multi­
disciplinair team beschikken. Per periode van 3, 6 of 12 maanden – afhankelijk
van de aandoening en de leeftijd – moet de patiënt contact opnemen met een
teamlid. In die periode moet hij of zij ook minstens één consultatie hebben
met de gespecialiseerde arts. Als de patiënt risico loopt op hypoglycemieën,
moet het centrum ook het nodige materiaal ter beschikking stellen, zodat de
patiënt de glycemie thuis kan controleren.
De huisarts en andere behandelende artsen kunnen in het ziekenhuis
deelnemen aan vergaderingen over de behandeling van hun patiënt.
Een multidisciplinair team
Het team van het CEMA UZA staat in voor de zorgverlening aan de patiënten.
Daarnaast zetten we allerlei initiatieven op om de zorg en de therapietrouw
te verbeteren. We informeren, motiveren en begeleiden de patiënten en hun
omgeving, zodat de behandeling optimaal kan verlopen. Daarnaast zorgen we
ook voor psychosociale begeleiding.
Diëtisten. Naast de arts zijn de diëtisten de hoeksteen in de behandeling van de
patiënten. Volgens de conventie met het RIZIV moeten de diëtisten van het refe­
rentiecentrum zich specialiseren in de behandeling van stofwisselingsziekten.
De diëtisten begeleiden de patiënten in hun dieetbehandeling. Daarnaast
nemen ze ook contact op met de school of de vakantieverblijven, zodat het
dieet ook buitenshuis optimaal kan verlopen. Uit een eigen studie blijkt dat er
nog heel wat werk aan de winkel is om de dieettherapie te optimaliseren en
de ‘dieet-trouw’ te stimuleren.
In samenwerking met patiënten en voedingsfirma’s ontwikkelen onze
diëtisten ook recepten voor aantrekkelijke en gevarieerde maaltijden. In 2011
heeft het CEMA een ‘eiwitruilwaardenboek’ ontwikkeld. Daarin staan foto’s
van voedingsbestanddelen om de moeders en patiëntjes duidelijk te maken
hoeveel ze volgens hun dieetvoorschrift op hun bord mogen nemen. Bij eet­
stoornissen en om de therapietrouw te verbeteren, organiseren de diëtisten
gezamenlijke consultaties met de psychologen.
Psychologen en kinderpsychiater. De psychologen die aan het CEMA
verbonden zijn, staan in voor patiëntenzorg en crisisinterventies. Daarnaast
voeren ze een prospectieve evaluatie uit van de cognitieve ontwikkeling van
de patiënten. Voor de coördinatie zorgt een kinderpsychiater, die zelf de psy­
chiatrische diagnostiek en behandeling op zich neemt.
De psychologische begeleiding omvat onder meer: de eerste opvang
bij diagnose, de prospectieve opvolging van de cognitieve ontwikkeling,
advies bij schoolkeuze en oriëntering, het opstarten van thuisbegeleiding,
15 Centrum voor Erfelijke Metabole
Aandoeningen (CEMA)
Afspraken
T 03 821 32 51
Secretariaat
schooloverleg, crisisinterventies en begeleiding, zowel ambulant (recent ook
aan huis) als tijdens de ziekenhuisopname. De psychologen begeleiden ook
werkgroepen voor ouders en patiënten, zoals een opvoedingsondersteunende
cursus. Daarnaast volgen ze permanent opleidingen en bijscholing en doen ze
wetenschappelijk onderzoek, onder meer naar het cognitieve en neuropsycho­
logische functioneren van kinderen en jongeren met een stofwisselingsziekte.
T 32 3 821 57 45,
[email protected]
Geneesheer-directeur
·Prof. dr. François Eyskens
Enzymsubstitutietherapie (ERT). Patiënten met lysosomale stapelingsziek­
ten – in het UZA zijn dat er een dertigtal – krijgen enzymsubstitutietherapie.
Een gespecialiseerde verpleegkundige dient de enzympreparaten intraveneus
toe en waakt over de therapietrouw van de patiënten.
T 03 821 57 45
[email protected]
Diëtisten
·Karin Luyten
[email protected]
·An De Meyer
[email protected]
·Sigrid Beernaert
[email protected]
Verpleegkundige
·Ann Neirinck
[email protected]
Sociaal verpleegkundige
·Claudia Deckx
[email protected]
Klinisch psychologen
·Shana Van Impe
[email protected]
Klinisch psychologen
·Katrien Beckx
[email protected]
Kinder- en jeugdpsychiater
·Dr. Annik Simons
[email protected]
16 Zeldzame ziekten
Wetenschappelijk onderzoek. Het CEMA is ook actief op wetenschappelijk
gebied. We doen klinisch onderzoek naar nieuwe therapieën en behandelingen.
Daarnaast proberen we de vroege diagnostiek van stofwisselingsziekten – en
zeldzame ziekten in het algemeen – te optimaliseren. Ook onderzoeken we hoe
we massascreening bij pasgeborenen kunnen opzetten, naast gerichte screening
in populaties met een verhoogd risico op sommige stofwisselingsziekten.
‘Martijn zit in de conventie voor metabole aandoeningen en krijgt een heel goede
omkadering van artsen, diëtisten en psychologen. Hij volgt een strikt galactose- en
lactosearm dieet en zijn ontwikkeling wordt van nabij opgevolgd.
In het begin hadden
we veel vragen en
onzekerheden, maar die
verdwenen snel dankzij
de uitstekende contacten.’
Kort na de geboorte van Martijn (1 jaar) werd galactosemie vastgesteld
17 Neuromusculair
Referentiecentrum:
topexpertise en
patiëntencomfort
Het Neuromusculair
Referentie Centrum
(NMRC) van het
UZA is door het
RIZIV erkend als
expertisecentrum
voor de conventie
neuromusculaire
ziekten. Topexpertise
en geavanceerd
wetenschappelijk
onderzoek gaan er
hand in hand met
zorg voor het welzijn
en comfort van
de patiënt.
De dienst neurologie van het UZA heeft een lange traditie in het onderzoeken
en begeleiden van patiënten met spierziekten en zeldzame neurodegenera­
tieve aandoeningen. De afgelopen decennia hebben we op dat gebied erg veel
expertise verzameld. In 2001 werd de consultatie spierziekten omgevormd tot
het Neuromusculair Referentie Centrum (NMRC).
Profiel van het NMRC
Het NMRC werd door het RIZIV erkend als expertisecentrum in de conventie
neuromusculaire ziekten. In de geest van die conventie is de focus sindsdien
verruimd: het centrum pakt voortaan de therapeutische, psychologische én
administratieve noden van de patiënten aan. Dat gebeurt gestructureerd,
­multidisciplinair en laagdrempelig, met ondersteuning van diverse specialis­
ten en paramedici. Veel zorg gaat naar het comfort van de patiënten.
Daarnaast speelt het centrum een belangrijke rol in de opleiding van
neurologen. Aankomende neurologen krijgen ruim de kans om zich grondig
te verdiepen in zeldzame ziektebeelden, de functionele weerslag van de
ziekte op het dagelijkse leven van de patiënten en de mogelijke revalidatie­
strategieën. Intussen heeft het NMRC een internationale reputatie opgebouwd
in het wetenschappelijk onderzoek naar de oorzaken en karakteristieken van
deze aandoeningen.
Ziektebeelden en strategieën
Het NMRC is een kennis- en revalidatiecentrum voor patiënten met neuro­
musculaire aandoeningen. Het volgt onder meer patiënten op met spierziek­
ten, perifere neuropathieën en zeldzame neurodegeneratieve aandoeningen
zoals spinocerebellaire ataxieën en spasmodische paraplegieën.
18 Zeldzame ziekten
Specialist als vertrouwenspersoon. Bijzondere aandachtspunten van het
NMRC zijn de multidisciplinaire aanpak, de integrale benadering van de
patiënt en de nadruk op klantvriendelijkheid. Een beperkte groep specialisten
staat in voor de zorgverlening. Die experts zijn grondig vertrouwd met de zeld­
zame aandoeningen. Dat draagt ertoe bij dat niet alleen de neurologen, maar
ook specialisten in andere disciplines – fysische geneeskunde, cardiologie,
pneumologie, logopedie, diëtiek, ergotherapie – gaandeweg uitgroeien tot
vertrouwenspersonen van de patiënten. Raadplegingen bij diverse specialis­
ten of paramedici worden optimaal gecoördineerd, om te vermijden dat de
vaak niet erg mobiele patiënten zich onnodig moeten verplaatsen.
De teamleden overleggen en communiceren regelmatig met elkaar om
elke patiënt geïntegreerd te kunnen benaderen. Onderzoeken en behandelin­
gen worden ingebed in de globale context van de pathologie en de specifieke
noden van elke patiënt. De communicatie met de patiënten – bijvoorbeeld
over administratieve aspecten – verloopt zo veel mogelijk via telefoon, post
of e-mail. We houden de drempel heel bewust zo laag mogelijk. Alle patiënten
die in de RIZIV-conventie zijn opgenomen, beschikken over de contactgege­
vens van de sociaal verpleegkundige en secretariaatsmedewerkers van het
centrum.
auteur
prof. dr. Peter De Jonghe
Neuromusculair
Referentiecentrum UZA
Secretariaat:
T 03 821 44 23
[email protected]
RIZIV-conventie. In het NMRC volgen we zowel volwassenen als kinderen
met een neuromusculaire problematiek op. De patiënten in de RIZIV-conventie
worden besproken op de maandelijkse teamvergaderingen. Op deze verga­
deringen is een aantal disciplines altijd vertegenwoordigd: neurologen, een
fysiotherapeut, een ergotherapeut, een sociaal verpleegkundige, een logo­
pediste, een diëtiste en – afhankelijk van de te bespreken patiënten – ook de
cardioloog en de pneumoloog van het team.
Coördinator
·Prof. dr. Peter De Jonghe
[email protected]
T 03 821 33 45
Coördinerend sociaal
verpleegkundige
·Iris Smouts
T 03 821 45 08
19 ‘Door spierdystrofie kreeg Peter vanaf zijn 55ste moeite met stappen. Mijn man was
een actieve levensgenieter, maar belandde door zijn ziekte in een rolstoel en had BPaP nodig. We
moesten ook naar een aangepast appartement verhuizen. Ondanks alles probeerden
we nog zoveel mogelijk te genieten.
De uitstekende zorg door alle
teamleden van het NMRC
gedurende 10 jaar betekende
heel veel voor ons.’
Lily De Neubourg over haar man Peter, die aan een zeldzame spierziekte leed
en vorig jaar op 65-jarige leeftijd overleed aan leverkanker
20 Zeldzame ziekten
Patiënten: therapie en comfort
Teamleden volwassenen
Neurologie
De patiëntenpopulatie bestaat bijna uitsluitend uit patiënten die werden door­
verwezen vanuit de algemene raadplegingen neurologie van het UZA of vanuit
perifere ziekenhuizen. De raadplegingen in het centrum behoren nagenoeg
allemaal tot de derde lijn.
·Prof. dr. Peter De Jonghe
[email protected]
·Dr. Katrien Smets
[email protected]
·Prof. dr. Rudy Mercelis (electrofysiologie)
Patiëntenpopulatie. De populatie bestaat uit drie groepen. Sommige
­patiënten worden doorverwezen om hun diagnose te laten verfijnen. Zij
hoeven nadien in het NRMC niet verder te worden opgevolgd. Bij andere
patiënten gebeurt dat wel, maar zij hebben geen uitgebreide ondersteuning
nodig. De patiënten in de derde – omvangrijke – groep stellen een complex
­diagnostisch probleem. Zij hebben uitgebreide chronische behandeling
en veel psychologische en administratieve ondersteuning nodig. Als deze
­patiënten aan de criteria beantwoorden, worden ze opgenomen in de RIZIVconventie Neuromusculaire Ziekten.
De diversiteit aan zeldzame ziektebeelden is erg groot. Toch is voor elk van
die ziekten een correcte diagnose nodig om de prognose en de behandelings­
mogelijkheden juist te kunnen inschatten. Om genetisch advies te kunnen
geven en strategieën zoals pre-implantatiediagnostiek te ontwikkelen, is
concrete moleculair genetische diagnostiek nodig.
[email protected]
Behandeling. Het behandelingsschema voor de patiënten wordt opgesteld
in samenspraak met de fysiotherapeuten en kinesisten. Bij voorkeur doen we
een beroep op lokale kinesisten, zodat de patiënten ook in hun eigen omge­
ving een aangepaste behandeling kunnen krijgen. Secundaire problemen zoals
pijnbestrijding krijgen extra aandacht.
De fysiotherapeut en de ergotherapeute van het team bekijken of de pati­
ënt orthesen en andere hulpmiddelen zoals rollators en rolstoelen nodig heeft.
Indien nodig wordt de woning van de patiënt bezocht om de woonsituatie
te evalueren en aanpassingen voor te stellen: badkameraanpassingen, tillift,
traplift enzovoort. De aandoeningen die in het centrum worden behandeld zijn
vaak chronisch progressief en kunnen al op relatief korte termijn een fatale
afloop kennen. In zulke gevallen zetten we palliatieve hulp in.
·Dr. Bjorn Dieriks
·Prof. em. dr. Jean-Jacques Martin
[email protected]
Cardiologie:
·Prof. dr. Viviane Conraads
[email protected]
·Dr. Tom Vermeulen
[email protected]
Fysische geneeskunde:
·Dr. Jan Berger
[email protected]
Pneumologie
[email protected]
Diëtist
·Ilse De Peuter
[email protected]
Ergotherapeut
·Lies Verhaeghe
[email protected]
Kinesist
·Tom Heremans
Ook administratieve noden. De administratieve noden van patiënten
worden proactief opgespoord: parkeerkaart, vaststelling F- en E-pathologie
voor kinesitherapie, zelfredzaamheid, persoonlijk assistentiebudget (PAB),
mantelzorg, inschrijving in het Vlaams Agentschap voor Personen met een
Handicap (VAPH). Daarom heeft het centrum ook de erkenning aangevraagd
en verkregen om voor de neuromusculaire patiënten een dossier op te stellen
voor het VAPH.
[email protected]
Logopedisten
·Cindy Guns
[email protected]
·Gwen Van Nuffelen
[email protected]
21 Psycholoog
·Mireille Daemen
[email protected]
In het NRMC besteden we dan ook veel aandacht aan de rapportering over de
patiënten, zodat alle teamleden op elk moment over een behoorlijke beschrij­
ving van de patiënten en hun functionele beperkingen beschikken.
Sociaal verpleegkundige
·Elke Vandenhende
Wetenschappelijk onderzoek
[email protected]
Teamleden kinderen
Kinderneuroloog
·Prof. dr. Berten Ceulemans
[email protected]
Orthopedie
·Dr. Kristof Fabry
[email protected]
Pneumologie
·Dr. Stijn Verhulst
[email protected]
Diëtist
·Nancy Pyck
[email protected]
Ergotherapeute
·Lies Verhaeghe
[email protected]
Kinesist
·Inge Laurent
[email protected]
Logopediste
·Miek Claes
[email protected]
Psycholoog
·Mireille Daemen
[email protected]
Sociaal verpleegkundige
·Elke Vandenhende
[email protected]
22 Zeldzame ziekten
Het NMRC werkt intensief samen met gespecialiseerde onderzoekslaboratoria
van de Universiteit Antwerpen en met het Departement Moleculaire Genetica
van het VIB. Uitgebreide internationale contacten resulteren in zeer talrijke
publicaties met internationale groepen. Dankzij die contacten kunnen we vaak
ook een gespecialiseerde ‘second opinion’ krijgen voor onze patiënten en kun­
nen we hen toegang tot moleculair genetische testen en andere geavanceerde
diagnostiek bieden.
Mucoviscidose:
prognose
en levens­kwaliteit
verbeteren
Mucoviscidose is meest
voorkomende erfelijke
levensbedreigende
ziekte in België. Vroege
diagnose en intensieve
behandeling verhogen
de overlevingskansen.
In het mucoviscidose
referentiecentrum van
het UZA – erkend door
het RIZIV – verstrekt
een multidisciplinair
team optimale zorgen
aan de patiënten,
hun gezinsleden en
hulpverleners.
Mucoviscidose of taaislijmziekte is een erfelijke aandoening waarbij het slijm
in de longen, in het maag-darmkanaal, de lever en de alvleesklier abnormaal
taai is. Daardoor kunnen ademhalings- en spijsverteringsproblemen ontstaan.
Om de klachten in te perken, is een dagelijkse en intensieve behandeling
nodig. Leven met mucoviscidose vergt veel discipline en inspanningen van het
kind en van de familie. Het is de meest voorkomende erfelijke ziekte in België.
Zowat 1.200 Belgische kinderen, jongeren en volwassenen leven met muco­
viscidose. Ongeveer 1 op 20 personen zijn drager van de ziekte. Op tijd een
diagnose stellen, is essentieel om de behandeling vroeg te kunnen starten en
de progressie van de aandoening zo vroeg mogelijk tegen te gaan. De meeste
patiëntjes krijgen de diagnose al vóór hun eerste verjaardag, een minderheid
op latere leeftijd.
Gelinkt aan genetische afwijking
In 1989 werd aangetoond dat mucoviscidose wordt veroorzaakt door één
enkele mutatie op de lange arm van chromosoom 7. Intussen zijn meer dan
2000 mutaties bekend. Het genproduct is Cystic Fibrosis Transmembrane Con­
ductance Regulator (CFTR), een chloorkanaal dat op de apicale membraan van
epitheliale cellen ligt. Het CFTR reguleert het transport van zout en water.
Afhankelijk van het soort mutatie werkt het chloorkanaal gedeeltelijk
of helemaal niet, en in sommige gevallen ontbreekt het. Daardoor zijn de
secreties van de exocriene klieren taai en viskeus. Dat leidt tot recidiverende
luchtweginfecties en tot toenemende chronische inflammatie, met respira­
toire insufficiëntie tot gevolg. Aantasting van de pancreas leidt tot pancreas­
insufficiëntie, met malabsorptie en eventueel ondergewicht als gevolg.
23 ‘Ayoub lag als baby 4 maanden op intensieve zorg toen mucoviscidose werd vastgesteld.
Ook zijn broertje Imad lijdt aan de ziekte. De intensieve kinesitherapie en de veelvuldige
onderzoeken zijn soms moeilijk te combineren met hobby’s, school of reizen.
Maar ze hebben veel steun
aan elkaar en doen alles
samen. Ze kunnen ook altijd
rekenen op prof. Desager
en het mucoteam.’
Naima over haar zoontjes Ayoub (8) en Imad (5), die allebei mucoviscidose hebben
24 Zeldzame ziekten
Diagnose
De diagnose wordt nog altijd gesteld aan de hand van een zweettest (pilocar­
pine iontoforese). Als een verhoogde concentratie van chloride wordt geme­
ten (meer dan 60 mmol chloride per liter) is de test afwijkend.
Atypische mucoviscidose. De jongste jaren wordt mucoviscidose ook vastge­
steld bij een toenemend aantal volwassenen. Dat is te wijten aan een minder
ernstige presentatie van de klachten, de zogenoemde ‘atypische mucovisci­
dose’. In dat geval werkt het CFTR nog in beperkte mate, wat resulteert in een
minder ernstig ziektebeeld: de overleving is gunstiger, er ontstaat op een later
tijdstip bacteriële kolonisatie en meestal is er pancreassufficiëntie.
Bij atypische mucoviscidose kan de zweettest randnormaal of zelfs nor­
maal zijn. Dat kan de diagnose bemoeilijken en aanvullend onderzoek – door
middel van DNA-analyse in combinatie met de meting van nasale potentiaal­
verschillen – noodzakelijk maken. Bij patiënten met atypische mucoviscidose
worden vaak recidiverende pancreatitis, obstructieve azoöspermie en chroni­
sche sinusitis vastgesteld.
Behandeling
Intensieve behandeling heeft de levenskwaliteit en overleving al aanzienlijk
verbeterd. De hoekstenen van de behandeling blijven de dagelijkse inhala­
tietherapie van mucolytica, ademhalingskinesitherapie en het oordeelkundig
gebruik van antibiotica en pancreassubstitutie. Daarnaast is een goede voe­
dingstoestand onontbeerlijk.
Referentiecentrum aan het UZA. In 1998 heeft het RIZIV zeven mucovisci­
dose referentiecentra erkend. Een ervan is onderdeel van het UZA. Zo’n refe­
rentiecentrum vangt de patiënt op met een multidisciplinair team, dat onder
meer bestaat uit een pneumoloog, een gastro-enteroloog, een NKO-arts, een
diabetoloog, een geneticus, een diëtiste, een sociaal werker, een psycholoog,
een kinesist. Ook de huisarts of pediater wordt uitgenodigd om deel te nemen
aan de teambesprekingen. Het doel: samen een optimale aanpak ontwikkelen
voor de multi-orgaanziekte die mucoviscidose is, om op die manier de prog­
nose en de levenskwaliteit te verbeteren.
Het mucoviscidose referentiecentrum detecteert en diagnosticeert pati­
ënten, in een zo vroeg mogelijke fase. Het biedt een optimaal behandelings­
plan aan, dat regelmatig wordt geëvalueerd en zo nodig bijgestuurd. Tegelijk
biedt het referentiecentrum ook psychosociale begeleiding voor specifieke
problemen zoals onderwijs, werk, financiële tegemoetkomingen, eventuele
palliatieve zorgen, eventuele transplantaties enzovoort. Daarnaast organi­
seert het referentiecentrum informatiebijeenkomsten voor hulpverleners,
auteur
prof. dr. Kristine Desager
25 ouders en familieleden en patiënten. Het doet ook onderzoek naar nieuwe
behandelingsmogelijkheden en verzamelt gegevens voor het Belgische mu­
coviscidoseregister.
Samenwerking met huisarts en kinderarts
De meeste patiënten worden doorverwezen door de huisarts of kinderarts.
Ongeruste ouders kunnen ook zonder verwijzing een afspraak maken. Om de
mucoviscidosepatiënt behoorlijk op te kunnen volgen, moet hij of zij regelma­
tig – en minstens vier keer per jaar – op controle komen in het centrum. Aan de
hand van onderzoeken wordt de behandeling bijgestuurd en geoptimaliseerd.
Dat gebeurt in samenwerking met de huisarts of de kinderarts van de patiënt.
Uitzicht op genezing?
Lange tijd was gentherapie de enige hoop op genezing. De jongste jaren is
forse vooruitgang geboekt in het onderzoek naar effectieve geneesmiddelen:
inhalatie van antibiotica, slijmverdunners, langwerkende anticholinergica,
maar ook middelen die de werking van het CFTR-eiwit kunnen herstellen.
Hoopgevende ontwikkelingen. Recent onderzoek richt zich op de ontwikke­
ling van een ‘potentiator’, die rechtstreeks inwerkt op het CFTR, en op een ‘cor­
rector’, die ervoor moet zorgen dat het defecte CFTR zijn juiste plaats inneemt
in de celmembraan. Ook andere middelen die inwerken op het zouttransport
worden verder onderzocht en bieden uitzicht op een meer fundamentele
behandeling van deze ziekte. Er is zeker nog een lange weg te gaan, maar de
recente ontwikkelingen zijn alvast hoopgevend.
VLNR Enkele teamleden
van het mucoviscidosecentrum
Vooraan: Wendy Van Mellaert,
Dr. Monique Lequesne,
Monika Waskiewicz,
Dr. Kim Van Hoorenbeeck,
Dr. Sven Francque,
Prof. dr. Kristine Desager
Achteraan: Prof. dr. Greet Ieven,
Hilde Stevens, Anne Heynderickx,
Ena Rausenberger,
Prof. dr. Luc Van Gaal.
26 Zeldzame ziekten
Mucoviscidosecentrum
Diabetologie
Klinisch biologie Afspraken
·Prof. dr. Luc Van Gaal
·Prof. dr. Viviane Van Hoof
03 821 32 51
[email protected]
[email protected]
Secretariaat
·Prof. dr. Christophe De Block
[email protected]
[email protected]
Verpleegkundigen
·Hilde Stevens
Medisch directeur
Thoraxheelkunde
[email protected]
·Prof. dr. Kristine Desager
·Prof. dr. Paul Van Schil
·Monica Waskiewicz
T 03 821 34 48
[email protected]
[email protected]
[email protected]
·Prof. dr. Jeroen Hendriks
[email protected]
Diëtisten
Stafleden
·Dr. Patrick Lauwers
·Annemie Van de Sompel
Kinderpneumologie
[email protected]
[email protected]
·Nancy Pyck
·Prof. dr. Kristine Desager
[email protected]
[email protected]
Anesthesie (met ervaring
·Dr. Monique Lequesne
in respiratoire aandoeningen)
[email protected]
·Dr. Vera Saldien
Kinesisten
[email protected]
·Bart Uytterhoeven
[email protected]
Kindergastro-enterologie
·Dr. Stephanie Van Biervliet
Reumatologie
·Lut Sterkens
[email protected]
·Dr. Jan Van Offel
[email protected]
[email protected]
·Lieve Sterkens
[email protected]
Pneumologie
·Dr. Eva Boeykens
Neus-keel-oorziekten
·Tineke Moerbeek
[email protected]
·Prof. dr. An Boudewyns
[email protected]
[email protected]
·Erwin Boelen
Longtransplantatie
·Prof. dr. Jos Claes
[email protected]
·Dr. Bjorn Dieriks
[email protected]
[email protected]
Maatschappelijk assistent
Genetica
·Wendy Van Mellaert
Gastro-enterologie
·Prof. dr. Bart Loeys
[email protected]
·Prof. dr. Paul Pelckmans
[email protected]
[email protected]
Bewegingsconsulente
·Prof. dr. Tom Moreels
Gynaecologie
·Ena Rausenberger
[email protected]
·Prof. dr. Yves Jacquemyn
[email protected]
[email protected]
Hepatologie
·
Dr. Inge Beckstedde
Psychologen
·Dr. Sven Francque
[email protected]
·Ida Flament
[email protected]
[email protected]
Microbiologie
·Julie De Muynck
Kinderdiabetologie
·
Prof. dr. Greet Ieven
[email protected]
·Dr. Annick France
[email protected]
[email protected]
Medische beeldvorming
·Prof. dr. Paul Parizel
[email protected]
27 Hemofilie:
topexpertise in de
hemostase-eenheid
Patiënten met
hemofilie hebben
een intensieve
behandeling nodig.
Samen met hun
omgeving moeten
ze optimaal worden
ondersteund. In
het UZA kunnen ze
voor topexpertise
in advies en
behandeling terecht
bij de hemostaseeenheid van de dienst
hematologie.
auteur
prof. dr. Alain Gadisseur
28 Zeldzame ziekten
Bloedstolling is een krachtig verdedigingsmechanisme tegen bloedverlies.
De hoofdbestanddelen ervan zijn de stollingseiwitten (stollingsfactoren) en
de bloedplaatjes (thrombocyten). Bij sommige mensen is de bloed­stolling
echter gedeeltelijk defect, zodat ze een bloedingsneiging vertonen. Vaak zijn
die defecten erfelijke aandoeningen van de stollingseiwitten of de bloed­
plaatjes, maar er kunnen ook verworven bloedingsneigingen optreden.
De ­belangrijkste aangeboren bloedingsziekten zijn hemofilie en de Ziekte van
Von Willebrand.
Genetica en classificatie
Hemofilie is een zeldzame geslachtsgebonden bloedingsziekte: ze komt voor
bij 1 op 5000 mannelijke geboortes. België telt alles samen een 1000-tal
hemofiliepatiënten. De voorbije jaren heeft het UZA een 70-tal patiënten op­
gevolgd. De ziekte wordt ook wel eens de ‘koninklijke ziekte’ genoemd, omdat
ze sinds de tweede helft van de 19de eeuw in diverse Europese k­ oninklijke
families is voorgekomen – ze vond haar oorsprong bij de Britse koningin
­Victoria. Een beroemd voorbeeld is Aleksej, de zoon van de Russische tsaar
Nicolaas II: om hem te genezen schakelden zijn ouders de beruchte gebeds­
genezer Raspoetin in.
Hemofilie A en B. Hemofilie kan onderverdeeld worden in hemofilie A en
B, afhankelijk van de stollingsfactor die aan de basis ligt van het probleem.
Stollingsfactoren worden altijd met een nummer aangegeven en een aantal
ervan heeft ook nog een historische naam. Bij hemofilie A is er een tekort aan
stollingfactor VIII (factor 8) en bij hemofilie B aan stollingsfactor IX (factor 9,
Christmas Factor).
De genen die de aanmaak van factor 8 en factor 9 regelen, liggen op het
X-chromosoom. Daardoor komt de ziekte in principe enkel bij mannen voor:
vrouwen beschikken immers nog over een tweede X-chromosoom dat het
defect kan compenseren, terwijl mannen slechts één X-chromosoom hebben.
Hemofilie A (factor 8) komt vaker voor dan hemofilie B (factor 9): onge­
veer 80 procent van de patiënten heeft type A. De ziekte wordt verder on­
derverdeeld naargelang het niveau van factor 8 of 9 waarover de patiënt nog
beschikt. Bij de zogenoemde ernstige patiënten is dat minder dan 1 procent,
bij matig ernstige patiënten tussen 1 en 5 procent en bij lichte patiënten meer
dan 5 procent. Patiënten zonder hemofilie vertonen normaalwaarden tussen
60 en 140 procent – en bij lichamelijke stress zelfs nog hoger.
Gewrichtsbloedingen
Het beschikbare stollingsfactorniveau bepaalt mee de gevolgen van de ziekte
voor de patiënt. Natuurlijk is het altijd beter om meer dan 60 procent factor 8
of 9 te hebben, maar zelfs met lagere waarden kunnen de patiënten zich vaak
nog behoorlijk redden. Worden de waarden echt laag, dan stijgt meteen ook
de kans dat een patiënt bloedingsproblemen krijgt als hij valt of zich verwondt.
Bij een waarde van minder dan 1 procent is de kans zeer groot dat de patiënten
spontane gewrichtsbloedingen krijgt.
De bloedingsneiging kan verschillende vormen aannemen, maar bij he­
mofilie treden de gewrichtsbloedingen toch op de voorgrond. De bloeding zelf
is zeer pijnlijk. Nog erger is dat ze op lange termijn ontstekingen veroorzaakt
en het aangetaste gewricht vernietigt. Zodra een gewricht een paar keren ge­
bloed heeft, zal het voortaan gemakkelijker bloeden. Vroeger leidde dat ertoe
dat hemofiliepatiënten vaak in hoge mate invalide werden.
Behandeling met stollingsfactoren
De behandeling van hemofilie bestaat erin om bloedingen te voorkomen en
te behandelen. Voorlopig bestaat er nog geen behandeling die hemofilie defi­
nitief geneest, maar er lopen wel studies met gentherapie. In afwachting van
eventuele gunstige resultaten bestaat de behandeling er momenteel in dat de
patiënt stollingsfactoren toegediend krijgt.
Recombinant of plasmatisch. De stollingsfactoren die meestal gebruikt
worden voor de behandeling van hemofilie worden recombinant genoemd,
omdat ze worden geproduceerd door genetisch gemanipuleerde celculturen.
Een andere mogelijkheid zijn de plasmatische producten, die zo veilig mogelijk
worden bereid uit het plasma van donoren. Vroeger werden door plasmatische
producten wel eens virussen overgedragen: zo werden in de jaren 80 van de
vorige eeuw veel patiënten besmet met hepatitis C en met HIV. Rond 1990
deden nieuwe virusveilige technieken hun intrede. Sindsdien zijn er geen
besmettingen meer gemeld.
Profylactisch of ‘on-demand’. Patiënten kunnen profylactisch of
‘on-demand’ worden behandeld. ‘On demand’ wil zeggen dat patiënten bij
29 Dienst hematologie:
hemostase-eenheid
Afspraken
T 03 821 37 79
[email protected]
Diensthoofd
·Prof. dr. Zwi Berneman
[email protected]
­ loedingen of ingrepen stollingsfactoren toegediend krijgen. Een profylac­
b
tische behandeling wordt gegeven aan patiënten met ernstige hemofilie en
moet spontane gewrichtsbloedingen voorkomen. Door de patiënten elke week
2 of 3 injecties met stollingsfactoren toe te dienen, houdt men de stollings­
factor boven 1 procent.
Bij kinderen met ernstige hemofilie die al enkele gewrichtsbloedingen
hebben gehad, wordt een profylaxe behandeling al op jonge leeftijd gestart.
De behandeling vergt veel inzet en begeleiding, zowel van het kind als van de
ouders. De ouders moeten leren hoe ze de stollingsfactoren intraveneus moe­
ten inspuiten. Als het kind wat ouder wordt, kan het leren om zichzelf te injec­
teren. Vaak kan de profylaxe behandeling op oudere leeftijd worden stopgezet.
Een behandeling met stollingsfactoren – recombinant of plasmatisch – is
duur. Gelukkig wordt ze in België volledig terugbetaald.
Hoofd hemostase-eenheid
·Prof. dr. Alain Gadisseur
[email protected]
Inhibitoren
T 03 821 39 17
Adjunct-diensthoofd
·Prof. dr. Wilfried Schroyens
[email protected]
Stafleden
·Dr. Inge Vrelust
[email protected]
·Dr. Ann Van de Velde
[email protected]
Toegevoegd arts
Een belangrijk probleem bij hemofilie – vooral bij hemofilie A – is het ontstaan
van inhibitoren (antistoffen). Nadat een aantal keren stollingsfactoren zijn
toegediend gaat het immuunstelsel van de patiënt tegen die stollingsfactoren
reageren, zodat ze niet meer het beoogde effect sorteren.
Dat probleem komt voor bij ongeveer 30 procent van de patiënten met
hemofilie A. Of het zich voordoet, hangt onder meer af van de aard van het
defect aan het factor 8-gen, de ernst van de hemofilie en de omstandigheden
waarin stollingsfactoren worden toegediend. Inhibitoren komen meestal voor
op kinderleeftijd, en doorgaans alleen bij ernstige hemofilie. Men probeert
het lichaam dan opnieuw aan de stollingsfactoren te laten wennen door ze
frequent en in hoge dosissen toe dienen. Dat is de zogenoemde immuun­
tolerantietherapie.
·Dr. Irma Vandenbosch
[email protected]
De hemostase-eenheid
Hemostaseverpleegkundige
·Marry Bonnecroy
[email protected]
Psycholoog
·Ann De Nys
[email protected]
Patiëntenbegeleiding
·Leen Verbrugghe
[email protected]
30 Zeldzame ziekten
Patiënten met hemofilie vergen een gespecialiseerde en intensieve aanpak.
Weinig artsen zijn bekend met deze ziekte, zodat de bloedingsrisico’s wel eens
worden onderschat. Patiënten en hun familie moeten uitvoerig worden bege­
leid en ondersteund in het omgaan met deze ziekte, de bloedingscomplicaties,
de behandeling en de mogelijke complicaties. Daarvoor moeten ze kunnen
steunen op een team dat grondig met alle aspecten van hemofilie vertrouwd
is. Het UZA beschikt over zo’n team: de hemostase-eenheid van de dienst
hematologie heeft de voorbije jaren veel expertise opgebouwd en gebundeld
op het gebied van stollingsstoornissen in het algemeen en bloedingsneigingen
in het bijzonder.
Dimitri Bertels (21), hemofiliepatiënt:
‘Voor een karatetornooi dien ik preventief medicatie toe,
omdat de kans op een kwetsuur dan groot is. De eerste jaren gingen we
voor een inspuiting altijd naar het ziekenhuis.
Intussen zijn we echter
allemaal langsgeweest
bij Marry, de stollings­
verpleegkundige
van het UZA.
Nu kan de hele
familie het zelf.’
31 Hereditair
angio-oedeem (HAE):
correcte diagnose
is cruciaal
Hereditair angiooedeem (HAE) is
een aandoening die
wordt veroorzaakt
door een tekort aan
een remmend eiwit
van een deel van
het afweersysteem.
Kenmerkend
zijn pijnlijke
zwellingen die soms
levensbedreigend
kunnen zijn: daarom is
een correcte diagnose
erg belangrijk.
auteur
prof. dr. Didier Ebo
32 Zeldzame ziekten
Hereditair angio-oedeem (HAE) is een zeldzame erfelijke ziekte. Patiënten
­maken meestal te weinig C1-esterase inhibitor (C1-INH) aan, ofwel is de
werking van het aangemaakte C1-INH gestoord. De ziekte erft autosomaal
dominant over: het volstaat dat het kind van één ouder een veranderd gen erft.
De aandoening komt voor bij 1 op de 50.000 tot 100.000 mensen.
Symptomen en diagnose
Het plasma-eiwit C1-INH speelt een belangrijke regulerende rol in de eerste
stap van de complementactivatie, de omzetting van C1 in e­ nzymatisch
actief C1. Enzymatisch actief C1 splitst C4 en C2 tot fragmenten met
­kinine-activiteit die kunnen leiden tot bloedvatverwijding en verhoogde
doorlaatbaarheid van de bloedvaten. Daarnaast remt C1-INH de vorming
van kininen uit kininogenen, de activatie van Hagemanfactor (FXII),
de activatie van de fibrinolyse door plasmine, en de vorming van enzy­
matisch actief C1 door plasmine. Een tekort aan behoorlijk functionerend
C1-INH leidt zo tot een overproductie van de uiterst krachtige bloedvat­
verwijder bradykinine.
Onderhuidse zwellingen. Het belangrijkste symptoom van HAE is het optre­
den van geïsoleerde onderhuidse zwellingen (angio-oedeem). Die zwellingen
kunnen min of meer pijnlijk zijn en eventueel worden voorafgegaan door
plaatselijke tintelingen. Anders dan het angio-oedeem op allergische basis
berust dit angio-oedeem niet op het vrijzetten van histamine uit mastcellen en
basofielen. Daardoor ontbreken klassieke symptomen zoals jeuk en netelroos
(urticaria) volkomen.
De plaatsen waar het angio-oedeem optreedt, zijn zeer verscheiden:
gelaat, oogleden, mond- en keelholte, strottenhoofd, extremiteiten, romp,
geslachtsorganen en ook inwendige organen (vooral darmen). Soms treedt
ook een soort slangenachtige huiduitslag op, maar die komt zeer zelden voor.
De opstoten kunnen optreden zonder enige aanleiding. Niet zelden worden ze
uitgelokt door fysische druk.
Dienst immunologie, allergologie,
reumatologie
Diagnose: bloedafname. De diagnose kan eenvoudig worden gesteld aan de
hand van een bloedafname. Een correcte diagnose is erg belangrijk: als het
angio-oedeem niet correct wordt behandeld, kan het fataal zijn, bijvoorbeeld
doordat zwellingen in de keel verstikking veroorzaken. Het kan ook leiden
tot nodeloos chirurgisch ingrijpen, bijvoorbeeld doordat bij zwelling van de
darmen het beeld van een ‘acute buik’ ontstaat.
Om het klinisch vermoeden te bevestigen, start men het best met een
dosering van het serum C4, dat bij HAE nagenoeg altijd verlaagd is. Vervolgens
kan de diagnose definitief worden bevestigd door de functionele activiteit
van C1-INH te bepalen. Daarvoor is een bijzondere bloedafname nodig, zodat
de functiebepaling alleen in gespecialiseerde centra wordt verricht. Het is
theoretisch mogelijk om C1-INH ook kwantitatief te meten, doch deze bepaling
draagt niet bij tot de uiteindelijke behandeling. Tot slot: er bestaat ook een
derde type HAE dat niet berust op een kwantitatief (HAE type I) of kwalitatief
(HAE type II) gebrek. Van dat derde type kan de diagnose alleen klinisch of
eventueel via genetisch onderzoek worden gesteld.
Afspraken
T 03 821 32 99
[email protected]
Diensthoofd
·Prof. dr. Luc De Clerck
[email protected]
T 03 821 35 26
Adjunct-diensthoofd
·Prof. dr. Didier Ebo
[email protected]
Stafleden
·Prof. dr. Jan Van Offel
[email protected]
Consulenten
Specifieke behandeling nodig
·Dr. Bouchra Lechkar
[email protected]
Traditioneel worden de behandelingen van het HAE onderverdeeld in chroni­
sche onderhoudstherapie, kortetermijnpreventie (bijvoorbeeld bij intubatie)
en de behandeling van een acute opstoot. Die verschillende therapeutische
benaderingen zullen we hier niet schetsen – er bestaan internationale consen­
susrapporten over.
Verpleegkundigen
·Paulette Claus
[email protected]
·Ingrid Op De Beeck
[email protected]
Twee geneesmiddelen terugbetaald. Wel is het erg belangrijk om te besef­
fen dat voor acute zwellingen een specifieke behandeling nodig is: ze reageren
immers weinig of niet op traditionele behandelingen zoals antihistaminica,
glucocorticosteroïden en zelfs adrenaline.
Anno 2012 worden er in België twee geregistreerde geneesmiddelen te­
rugbetaald voor de behandeling van acute opstoten van een gedocumenteerd
HAE type I of II. Het gaat om het C1-INH concentraat, dat intraveneus wordt
toegediend, en icatibant, een antagonist van de bradykininereceptor type 2,
dat onderhuids wordt ingespoten. Deze geneesmiddelen kunnen vooralsnog
enkel via de ziekenhuisapotheek worden afgeleverd.
Een belangrijke slotopmerking: inhibitoren van het angiotensine con­
verterende enzyme zijn tegenaangewezen bij HAE, omdat zij de afbraak van
bradykinine afremmen. Oestrogenen kunnen dan weer de productie van
bradykinine verhogen. Daarom moet het gebruik ervan individueel worden
geëvalueerd.
·Nathalie Thys
[email protected]
·Ann Truyens
[email protected]
·Ilse Van Remortel
[email protected]
33 ‘De dermatoloog dacht eerst aan netelroos, maar toen de zwellingen steeds vaker
terugkwamen, kwam ik bij prof. Ebo terecht die HAE vaststelde. De zwellingen zijn vervelend,
maar ze kunnen ook levensbedreigend zijn. De nieuwe medicatie voor noodgevallen is maar
in bepaalde ziekenhuizen beschikbaar.
Ik hoop dat ik de medicatie
binnenkort zelf mag
bijhouden en dat ze
terugbetaald wordt.
De steun van mijn huisarts
sterkt me in mijn strijd
tegen de ziekte.’
Annemie (59) kreeg 15 jaar geleden voor het eerst last van Hereditair angio-oedeem (HAE)
34 Zeldzame ziekten
35 Nieuwe ICTtechnieken wekken
hooggespannen
verwachtingen om
zeldzame ziekten
sneller op te sporen en
beter te behandelen.
Even belangrijk is
het om de patiënten
en hun omgeving
te informeren en
te ondersteunen.
Daarom werkt het
UZA samen met de
patiëntenvereniging
vzw BOKS. Samen
staan we sterker!
auteur
Paul M. vanden Broucke,
projectleider ICT
Samen staan
we sterker
De kennis over zeldzame ziekten is erg versnipperd en zit vaak wereldwijd
verspreid. Patiënten met zo’n ziekte worden daardoor vaak te laat gediag­
nosticeerd, wat een grote impact heeft op hun levenskwaliteit, hun levens­
verwachting en de kosten van de behandeling.
ICT: hoe kunnen wij helpen?
De informatie- en communicatietechnologie (ICT) kan helpen om gegevens uit
verspreide bronnen te integreren, er waardevolle informatie uit te halen en die
te interpreteren.
Slimme detectiesystemen. In 2009 ontwikkelde UZA samen met IBM een
zogenoemd Extreme Blue-project. In dat informaticaproject werden statisti­
sche methodes en dataminingtechnieken losgelaten op onderzoekresultaten
die het Centrum voor Metabole Aandoeningen ter beschikking had gesteld.
Die screeningresultaten stonden in verband met MCAD-deficiëntie, de meest
voorkomende stofwisselingsziekte in de vetzurenverbranding. De slimme
zoekmotor die de informatici ontwikkelden, bleek de artsen snel in de richting
van een diagnose te kunnen sturen.
Momenteel komt amper 0,5 procent van de zeldzame ziekten in aanmer­
king voor zo’n op wiskundige technieken gebaseerd detectiesysteem. Dat
komt vooral omdat de meeste informatie opgeslagen ligt in teksten – klinische
verslagen, brieven, protocollen. Het blijft een reusachtige uitdaging om die
tekstuele informatie op een betrouwbare manier te ontsluiten.
Dat symptomen van zeldzame ziekten beter worden herkend, heeft ook
positieve gevolgen voor de klinische studies: zowel voor het selecteren van
de patiënten als voor de registratie van de resultaten zijn intussen ICT-oplos­
singen beschikbaar. De koppeling aan data- en tekstminingtechnieken zal nog
nauwer worden.
Behandeling op afstand? De kennis over zeldzame ziekten is vaak zelf ook
zeldzaam, sterk gespecialiseerd en wereldwijd verspreid. Daarom zijn de gene­
tische, expertise- en liaisoncentra van morgen onmisbare schakels. Ze zullen
niet alleen kennis samenbrengen en integreren, maar ook netwerken tussen
experts doen ontstaan.
36 Zeldzame ziekten
De nieuwste ICT-technieken maken niet alleen elektronische informatieuitwisseling en gegevensintegratie mogelijk, maar ook diagnose op afstand
– denk maar aan het inzetten van HD-camera’s en zogenoemde ‘point-ofcare’-tests, die in de directe omgeving van de arts en patiënt kunnen worden
gedaan zonder tussenkomst van een laboratorium. Dankzij zulke technieken
zullen patiënten zich in hun vertrouwde omgeving kunnen laten behandelen.
Daarnaast zullen ze via hun pc thuis met het ziekenhuis de onderzoeksresul­
taten of hun diëten kunnen bespreken en afspraken met de zorgverstrekkers
kunnen maken.
Patiëntenverenigingen als vangnet
Patiënten willen mondig zijn – mee kunnen praten en beslissen over hun
ziekte en hun behandeling. Ze willen graag ook contacten leggen met lotge­
noten. Daarom spelen de patiëntenverenigingen zo’n belangrijke rol. Voor de
stofwisselingsziekten is die patiëntenvereniging de Belgische Organisatie voor
Kinderen en volwassenen met een Stofwisselingsziekte (BOKS).
Gesprekspartner voor overheid. BOKS ontstond in 1987 als zelfhulpgroep en
werd in 1994 een vzw. Het doel: kinderen en volwassenen met een zeldzame
aangeboren ziekte een vangnet bieden en tegelijk ook meer bekendheid
geven aan stofwisselingsziekten.
Vzw BOKS is actief op diverse domeinen en werkt onder de Hoge Be­
scherming van ZKH Prins Laurent. De vzw organiseert activiteiten voor haar
leden, gaande van informatievergaderingen tot familieweekends. Ze maakt
ook didactisch materiaal aan – een informatiefilm, een kijk- en voorlees­
boek – en geven daarnaast ook een driemaandelijks tijdschrift uit, INFOBOKS.
Dat brengt informatie over wetenschappelijke innovaties in de strijd tegen
de ziekte en over de activiteiten van de vereniging. Ook gaat de vzw met de
overheid in gesprek om voor de patiënten en hun omgeving meer financiële
ondersteuning los te weken.
Pervivo. Enkele jaren geleden realiseerde BOKS het Pervivo-project. Voor elk
kind dat de strijd tegen de ziekte verliest, wordt een boom geplant in het mee
door Boks gerealiseerde park Pervivo. Dat park ligt op het hoogste punt van
Vlaams-Brabant, op de Kesterheide in Gooik. Het park moet kinderen een per­
manente gedenkplaats geven. Tegelijk wil het Pervivo-project het brede publiek
sensibiliseren voor stofwisselingsziekten – en het doen beseffen dat nog heel
wat onderzoek nodig is om die ziekten doeltreffend te kunnen bestrijden.
auteur
Lut De Baere
Voorzitter BOKS vzw
www.boks.be
37 38 Zeldzame ziekten
‘BOKS vzw sensibiliseert het brede publiek over stofwisselingsziekten, brengt patiënten in contact
met elkaar en verschaft leden informatie over medische doorbraken en praktische aspecten.
We werken aan een betere levenskwaliteit en -kwantiteit door te ijveren voor onder meer
de terugbetaling van weesgeneesmiddelen en therapieën.
Een grote verwezenlijking
was de oprichting van de
Centra voor Erfelijke Metabole
Aandoeningen (CEMA).’
Lut De Baere is voorzitter van de Belgische Organisatie voor Kinderen en volwassenen met
een Stofwisselingsziekte (BOKS vzw) www.boks.be
39 Dit is het achtste boek in de UZA-boekenreeks voor huisartsen
en specialisten. Hebt u een deel gemist? Neem contact op met de
dienst communicatie, T 03 821 32 96, [email protected] en we
­bezorgen u het ontbrekende boek (zolang de voorraad strekt).
8
Zeldzame ziekten
8
Zeldzame ziekt
en
Colofon
Een uitgave van
het
Universitair Ziekenhuis
Wilrijkstraat 10,
2650 Edegem
Antwerpen,
T 03 821 30 00
[email protected]
04
www.uza.be
REdACtiE En
Jan Locus
Stefaan Van Hul
Eric de Mildt
Kennis / Ervaring / Zorg
Kennis / Ervaring / Zorg
Kennis / Ervaring
Kennis / Ervaring
/ Zorg www.uza.be
Kennis / Ervaring
/ Zorg
/ Zorg
1 UZA – Uw partner in de zorg
2 Cardiovasculaire en metabole pathologie
3 Obesitas
4 Oncologie
5 Neurowetenschappen
6 Eindorgaanfalen
7 Moeder- en kindcentrum
8 Zeldzame ziekten
40 Zeldzame ziekten
ziekten
speelt een sleutelrol
therapietrouw
optimaliseren
Neuromusculair
Referentie Centrum:
topexpertise en
patiëntencomfort
00
Mucoviscidose:
00
Hemofilie: topexpertise
prognose en levenskwalite
it verbeteren
in de hemostase-ee
nheid
00
/ Zorg
Kennis / Ervaring
Kennis / Ervaring
air team voor zeldzame
Medische genetica
Stofwisselingziekten:
00
Universitair Ziekenhuis
Antwerpen
Wilrijkstraat 10
2650 Edegem
Een multidisciplin
00
00
REAlisAtiE
Jansen & Janssen
Customer Media
www.jaja.be
fotogRAfiE
Kennis / Ervaring / Zorg
/ Zorg
00
Hereditair angio-oedeem
(HAE):
correcte diagnose
is cruciaal
Samen staan we
sterker
PG
nummer
Colofon
Een uitgave van het
Universitair Ziekenhuis Antwerpen,
Wilrijkstraat 10,
2650 Edegem
T 03 821 30 00
[email protected]
www.uza.be
Redactie en realisatie
Jansen & Janssen Customer Media
www.jaja.be
Fotografie
Eric de Mildt
Universitair Ziekenhuis Antwerpen
Wilrijkstraat 10
2650 Edegem
www.uza.be
Download