BFP Deontologische Code voor Psychologen in België Inleiding

advertisement
BFP Deontologische Code voor Psychologen in België
April 2004
Inleiding
Deze Code is bestemd om als algemene referentie van beroepsethiek te dienen voor alle
psychologen, ongeacht hun werkterrein, hun bedoelingen, hun methodes, hun functies of hun
theorieën.
Het voornaamste doel ervan is het publiek en de psychologen te beschermen tegen mogelijke
misbruiken van de psychologie.
De bepalingen van deze Code gelden voor alle psychologen, al dan niet aangesloten bij een
beroepsorganisatie en/of bij de Belgische Federatie van Psychologen (BFP- FBP). Zij gelden tevens
voor studenten in de Psychologie tijdens hun stages. Psychologen die stages begeleiden, zowel aan
de Universiteit als op het terrein, zien erop toe dat de stagiairs de bepalingen van de code naleven.
De Beroepsverenigingen die deze Code ondertekenen en binnen de FBP-BFP verdeeld zijn in vier
sectoren (klinische psychologie, arbeids- en organisatiepsychologie, schoolkeuzevoorlichting,
onderzoek en onderwijs), zetten zich in om ze bekend te maken en ze te doen naleven. Wanneer
psychologen toetreden tot deze Verenigingen, houdt dit in dat zij zich ertoe verbinden de bepalingen
van de Code na te leven.
Woordenlijst
Voor het goede begrip van deze tekst, verstaan wij onder:
 E.F.P.A.: European Federation of Psychologists Associations.
 F.B.P.- B.F.P.: Fédération Belge des Psychologues. Belgische Federatie van Psychologen
 Psycholoog: Elk individu dat het beroep van psycholoog uitoefent, ongeacht of hij al dan niet
is opgenomen in de Lijst van Psychologen (Wet van 08 november 1993) of aangesloten is bij
een Beroepsvereniging van psychologen of bij de Belgische Federatie van Psychologen.
 Cliënt: Elk individu, elke groep of elke organisatie die een beroep doet op de professionele
diensten van een psycholoog.
 Proefpersoon: Elk individu dat door een derde naar een psycholoog wordt doorverwezen en
het voorwerp uitmaakt van zijn beroepsactiviteit of elk individu dat deel uitmaakt van een
testgroep voor psychologisch onderzoek.
Algemene principes
De complexiteit van de situaties waarmee psychologen in aanraking komen, maakt een
systematische toepassing van praktische regels onmogelijk. De naleving van de regels van deze Code
berust dus op ethisch beraad en onderscheidingsvermogen.
Voor haar structuur gaat deze code uit van vier basisprincipes die in overeenstemming zijn met de
meta-code van de EFPA :
1) Eerbiediging van de waardigheid en de rechten van de persoon.
Een psycholoog eerbiedigt en verdedigt de fundamentele rechten van het individu: vrijheid,
waardigheid, privacy en autonomie. Hij komt alleen tussen na vrije en bewuste instemming van dit
individu en erkent zijn recht op eigen keuze van psycholoog.
Hij respecteert de integriteit van elk individu zonder enig onderscheid.
Hij vrijwaart het privé-leven van elk individu door de vertrouwelijkheid van zijn tussenkomst te
verzekeren, ook wanneer hij verplicht is elementen hiervan door te geven. De strikte naleving van
het Beroepsgeheim is een minimaal aspect van deze verplichting.
2) Verantwoordelijkheid.
Een psycholoog neemt in het kader van zijn competenties persoonlijk verantwoordelijkheid op voor
de keuze, de toepassing en de gevolgen van de methodes en technieken die hij toepast. Hij staat
tevens persoonlijk in voor professionele adviezen die hij geeft ten aanzien van individuen, van
groepen en van de maatschappij.
3) Competentie.
De competentie van een psycholoog berust op theoretische kennis van een hoog niveau, die hij
onophoudelijk bijwerkt door permanente bijscholing en waarbij hij zich bevraagt over zijn
persoonlijke betrokkenheid in het begrijpen van andermans gedrag. Hij staat borg voor zijn eigen
kwalificaties, maar is zich ook bewust van zijn eigen beperkingen en van die van zijn technieken.
4) Integriteit.
De toepassing van deze drie principes berust op de plicht tot eerlijkheid die elke psycholoog heeft bij
het uitoefenen van al zijn activiteiten en in zijn voortdurende inspanning om zijn referenties en
methodes, zijn taken en functies, evenals de diensten die hij aanbiedt, ter verduidelijken.
Deontologische code
1- Eerbiediging van de rechten en de waardigheid van de persoon.
1.1 Eerbiediging van de persoon.
1.1.1 De uitoefening van het beroep van psycholoog impliceert steeds en in alle gevallen de
eerbied voor de gehele menselijke persoon
1.1.2 Dit betekent:
a) Eerbied zonder enige vorm van discriminatie op grond van verschillen inzake volk, cultuur,
geslacht, taal, vermogen of geboorte. Zo ook mag er geen enkele discriminatie zijn gebaseerd op
relgieuze, politieke of welke overtuiging ook, of op nationale of sociale afkomst. Dit houdt ook de
erkenning in van het recht op gezondheid en welzijn voor elkeen, als ieder ander, en los van deze
verschillen (Cf. Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Art. 2)
b) eerbied voor de morele waarden van de persoon. De psycholoog respecteert dus de persoonlijke
wil van zijn cliënt of van de proefpersoon om volgens zijn eigen overtuigingen te leven. Het principe
van de eerbied voor de menselijke persoon impliceert ook het respect voor de vrijheid
(zelfbeschikking) van de cliënt of de proefpersoon in de mate van diens mogelijkheden.
c) Het verbod om voornoemde verschillen of waarden aan te wenden om het privé-leven te
onderdrukken of er zich op willekeurige wijze in te mengen, of om de eer en de reputatie van de
persoon te schaden, zowel tijdens als na zijn beroepspraktijk als psycholoog. Een wijziging van die
waarden kan niet zonder dat de cliënt of de proefpersoon hiertoe uitdrukkelijk zijn wil heeft te
kennen gegeven of zonder dat dit deel uitmaakt van de mogelijke gevolgen die uitdrukkelijk zijn
geformuleerd in de overeenkomst die hij met de psycholoog heeft afgesloten. De eerbiediging van de
persoon impliceert dus het verbod tot elke manipulatie van zijn lijden of van zijn probleem om op
verholen wijze zijn overtuigingen te wijzigen. (Cf. Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Art. 12).
1.1.2 Alles wat eerbied voor de menselijke persoon inhoudt, is van toepassing zowel zodra de
professionele relatie een aanvang neemt, als tijdens die relatie en na de beëindiging ervan.
Van bij de aanvang zal de psycholoog zijn cliënt of proefpersoon op de hoogte brengen van de
algemene voorwaarden van de professionele relatie.
1.2 Privé-leven en vertrouwelijkheid.
1.2.1.
Uit zorg om de privacy van personen die hij binnen een professionele context ontmoet en bewust
van de noodzaak van de toegankelijkheid van het beroep voor allen, houdt de psycholoog zich aan
absolute geheimhouding van alles wat hij door en tijdens zijn beroepsactiviteit verneemt. Dit houdt
op zijn minst de naleving in van het verplichte Beroepsgeheim zoals bepaald in artikel 458 van het
Belgische Strafwetboek.
1.2.2
De psycholoog kan op eigen verantwoordelijkheid vertrouwelijke gegevens waarover hij beschikt
delen om de doeltreffendheid van zijn werk te optimaliseren. Hiertoe houdt hij zich aan de
gebruikelijke regels betreffende het gedeeld geheim (voorafgaande toestemming van de bewaarder
van het geheim; uitsluitend in het belang van deze laatste; beperkt tot wat strikt noodzakelijk is;
uitsluitend met personen die het beroepsgeheim naleven…) en de regels die de BFP eventueel heeft
bepaald voor de verschillende terreinen van de beroepsactiviteit van psychologen.
1.2.3.
Zodra een psycholoog begint aan een onderzoekswerk, een onderzoek, een begeleiding of een
behandeling, treedt hij in een vertrouwelijke relatie met zijn cliënt of met de proefpersoon en is hij
gebonden door het beroepsgeheim.
Indien hij verslag uitbrengt bij een daartoe bevoegde persoon, beperkt hij zich tot de informatie die
rechtstreeks betrekking heeft op de gestelde vraag.
Het einde van de professionele overeenkomst heft de verplichting tot geheimhouding niet op, zelfs
niet na het overlijden van de cliënt of de proefpersoon.
1.2.4.
De psycholoog moet de toestemming van de cliënt, de proefpersoon of van zijn wettelijke
vertegenwoordiger hebben vooraleer hij overgaat tot het opnemen (manueel, audiovisueel,
informatica enz.) van gegevens die betrekking hebben op deze persoon. Dit geldt eveneens voor de
overdracht van gegevens voor ongeacht welk doeleinde.
Elke persoon behoudt het toegangsrecht tot de registratie van gegevens die hem aangaan, en alleen
tot die gegevens. Hij heeft tevens het recht die gegevens te laten vernietigen.
De psycholoog zorgt ervoor dat documenten die zijn opgesteld in het kader van zijn werk altijd op
dusdanige wijze worden opgemaakt en bewaard dat zij het beroepsgeheim vrijwaren. Hij mag de
opname van gegevens die hij bij zijn werk heeft verzameld vernietigen indien het behoud ervan
aanleiding kan geven tot ethische problemen of de garantie van het beroepsgeheim in gevaar kan
brengen. Psychologen moeten er zich van bewust zijn dat de overdracht van gegevens via
elektronische post niet 100% beveiligd is. Bij telefonische overdracht moet de identiteit van de
correspondent vaststaan.
1.2.5.
Door de geheimhouding die de psycholoog aan zijn cliënt verschuldigd is, is het hem verboden
bekend te maken dat een persoon zijn diensten heeft ingeroepen. Op verzoek van de cliënt kan hij
hem een bewijs van consultatie afgeven.
1.2.6
De psycholoog brengt deelnemers aan een groepsessie ervan op de hoogte dat een willekeurig
aspect van het privé-leven van een onder hen bekend kan worden gemaakt. Hij moet hen verzoeken
om de vertrouwelijke aard van de gegevens waarvan zij tijdens de zitting kennis kunnen krijgen, te
respecteren.
1.3. Geïnformeerde toestemming en vrijheid van toestemming
1.3.1.
De psycholoog geeft aan de cliënt of aan de proefpersoon een begrijpelijke en waarheidsgetrouwe
beschrijving van zijn optreden. Wanneer de cliënt daarom vraagt, moet hij hem ook op de hoogte
stellen van de resultaten van de onderzoeken die hem aangaan, en dit op een zodanige wijze dat hij
er baat bij vindt. De psycholoog antwoordt eveneens op de vragen die hem worden gesteld naar wat
er met de ingewonnen gegevens zal gebeuren.
1.3.2.
Evaluaties door een psycholoog (diagnose of expertise) mogen alleen personen of situaties aangaan
die hij zelf heeft kunnen onderzoeken. Zijn adviezen of toelichtingen mogen dossiers of algemene
situaties betreffen waarover aan hem verslag is uitgebracht.
1.3.3.
De psycholoog neemt niemand tegen zijn wil in onderzoek, begeleiding of behandeling. Hij erkent het
recht van de cliënt of van de proefpersoon om op het even welk ogenblik zijn deelname te
onderbreken.
De psycholoog moet bij elke evaluatie, ongeacht van wie het verzoek uitgaat, de betrokken personen
herinneren aan hun recht om een contra-evaluatie te vragen.
In onderzoekssituaties brengt hij hen op de hoogte van hun recht om zich er op elk ogenblik uit terug
te trekken.
Bij een gerechtelijk deskundigenonderzoek behandelt de psycholoog elk van de partijen even
onpartijdig. Hij is er zich van bewust dat zijn taak erin bestaat het gerecht duidelijkheid te
verschaffen over de vraag die hem is gesteld en geen bewijzen, argumenten of beoordelingen aan te
brengen.
1.3.4.
Er is geen instemming van de cliënt nodig wanneer de psycholoog zijn opdracht heeft gekregen van
een overheid die hiervoor wettelijk bevoegd is. In dit geval echter moet de psycholoog voor de
aanvang van de professionele relatie nagaan of zowel de derde als de cliënt beschikken over dezelfde
informatie inzake het doel, de middelen en de overdracht van de gegevens.
1.3.5.
Indien de professionele relatie is opgelegd door een bevoegde derde (bijvoorbeeld ouders, voogd,
voorlopig bestuurder, magistraat, werkgever), moet de cliënt op de hoogte worden gesteld van alle
mogelijke gevolgen van deze relatie. De psycholoog informeert deze derde en de cliënt op precieze
wijze van de verschillende modaliteiten en plichten waaraan hij zich moet houden, zowel tegenover
de ene als tegenover de andere. De cliënt moet niet noodzakelijk het voor de derde bestemde
verslag krijgen, maar hij moet, indien hij dit wenst, kennis krijgen van de elementen die in het verslag
zijn gebruikt (zoals resultaten van tests of van andere evaluatie-instrumenten), evenals van de
conclusies die zijn persoon aangaan.
1.3.6.
Een psycholoog kan op hun verzoek minderjarigen of wettelijk beschermde meerderjarigen
ontvangen. Bij zijn tussenkomst houdt hij rekening met hun situatie, hun statuut en de wettelijke
bepalingen die van kracht zijn. Wanneer een wettelijke vertegenwoordiger verzoekt om een
raadpleging voor een minderjarige of voor een wettelijk beschermde meerderjarige die onder zijn
gezag staat, probeert de psycholoog hun instemming te verkrijgen in de mate van hun
mogelijkheden.
1.3.7.
De vrije en geïnformeerde toestemming van de cliënt berust op zijn vermogen om vrij te handelen en
om verantwoordelijkheid op te nemen voor zijn handelingen.
Ingeval de cliënt niet meer als dusdanig kan handelen, hetzij om medische hetzij om psychologische
redenen, zal de psycholoog die professioneel belast is met deze cliënt, zich in eerste instantie
beroepen op de desiderata die de cliënt zelf eventueel heeft geformuleerd voordat hij in zijn huidige
toestand is terechtgekomen, en vervolgens op de desiderata van een derde die wettelijk
verantwoordelijk is voor de cliënt.
2 - Verantwoordelijkheid.
De psycholoog is altijd persoonlijk verantwoordelijk voor zijn werk en de kwaliteit ervan. Hij gaat een
inspanningsverbintenis aan en geen resultaatsverbintenis.
2.1. Kwaliteitsvereiste.
2.1.1.
In de uitoefening van zijn beroep moet de psycholoog een hoog kwaliteitsniveau handhaven. Bij zijn
werk houdt hij rekening met de meest recente ontwikkelingen in de psychologie. Hij doet geen
onderzoeken waarvoor hij niet de vereiste kwalificatie heeft.
2.1.2.
De psycholoog beoogt zijn activiteiten door middel van geëigende methodes te evalueren.
2.1.3
De psycholoog eist van zijn medewerkers niet-psychologen de naleving van de deontologische regels
in de taken die hij hen oplegt. Hij neemt de verantwoordelijkheid op voor hun eventuele nietnaleving.
2.2. Vermijden van schade.
2.2.1.
De psycholoog mag geen oneigenlijk of winst beogend gebruik maken van zijn psychologische kennis.
2.2.2
Hij zal geen methodes aanwenden die de betrokken personen schade kunnen toebrengen, die hen
raken in hun waardigheid of die verder gaan in hun privé-leven dan dit voor het nagestreefde doel
vereist is.
2.2.3
Hij zal de nodige maatregelen treffen die hem moeten toelaten tijdig de eventueel nadelige en
voorzienbare gevolgen van zijn werk te onderkennen.
2.2.4
Hij zorgt ervoor verzekerd te zijn om zich te voorzien tegen eventuele schadegevallen.
2.3. Continuïteit van de zorg.
2.3.1.
De psycholoog moet de continuïteit verzekeren van de professionele diensten die hij aan de cliënt
verstrekt, met inbegrip van zijn medewerking met andere beroepen.
2.3.2.
Hij neemt alle nodige maatregelen wanneer hij zijn verbintenis moet opschorten of beëindigen.
2.4. Oplossing van ethische problemen.
2.4.1
Wanneer de psycholoog beseft dat een hem voorgelegd probleem een ethische dimensie heeft,
moet hij daar rekening mee houden en pogen er een gepaste oplossing voor te vinden.
2.4.2.
Indien nodig, mag hij niet aarzelen collega’s en/of de federatie (BFP-FBP) te raadplegen, die beide de
plicht hebben hem daarin bij te staan.
2.4.3
De psycholoog geeft aan zijn collega’s alle mogelijke hulp zodat deze kunnen handelen
overeenkomstig deze Code.
3- Competentie
3.1
De psycholoog moet deze Deontologische Code kennen en ze in zijn beroepspraktijk toepassen.
3.2
De psycholoog praktiseert binnen de beperkingen van de competentie die hij heeft verworven door
zijn opleiding en zijn ervaring. Hij doet dit binnen het kader van de theorieën en de methodes die
erkend worden door de wetenschappelijke gemeenschap der psychologen, en houdt daarbij rekening
met de kritieken op en de evolutie van deze theorieën en methodes.
3.3
De psycholoog moet zich bewust zijn van de beperkingen van de door hem aangewende procedures
en methodes. Hij houdt rekening met deze beperkingen bij de besluiten die hij trekt. Hij legt een
maximum aan objectiviteit aan de dag in al zijn activiteiten (therapie, onderzoek, verslag).
3.4
In de uitoefening van zijn beroep moet de psycholoog zijn professionele competentie op peil houden
en verder ontwikkelen
3.5
De psycholoog mag zijn beroep niet uitoefenen wanneer zijn oordeel en zijn mogelijkheden
aangetast zijn, bijvoorbeeld bij ernstige ziekte of bij risico van partijdigheid.
4- Integriteit
4.1 Vergoedingen.
4.1.1
De psycholoog is verplicht eerlijk te zijn over de financiële gevolgen van zijn beroepsactiviteiten. Die
gevolgen maken het voorwerp uit van een overeenkomst die wordt afgesloten voor de aanvang van
de tussenkomst. Deze overeenkomst is herzienbaar op verzoek van elk van de partijen volgens
overeen te komen modaliteiten.
4.1.2
De psycholoog aanvaardt noch biedt enige commissie wanneer hij een cliënt doorverwijst naar of
doorverwezen krijgt van een andere beroepsbeoefenaar.
4.1.3.
In geval van betwisting over zijn ereloon, kan de cliënt en/of de psycholoog het advies inwinnen van
de Commissie Ethiek en Deontologie van de Federatie.
4.2. Nauwkeurigheid in de relaties met het publiek.
4.2.1.
De psycholoog mag zijn diensten bekendmaken op voorwaarde dat hij ze objectief voorstelt en niet
rechtstreeks klanten werft. Hij moet een correcte vermelding geven van zijn titels en kwalificaties
(zoals voorzien bij de wet die de titel van psycholoog beschermt), van zijn opleiding, zijn ervaring, zijn
competentie, evenals van de beroepsverenigingen waarbij hij is aangesloten.
4.2.2
De psycholoog moet vermijden beroepshandelingen te stellen of uit te breiden zonder dat hiertoe
voldoende grond bestaat. Hij mag geen handelingen stellen die niet in verhouding staan tot de noden
van de cliënt.
4.2.3
De psycholoog mag onder zijn naam alleen studies of onderzoek publiceren dat hij persoonlijk heeft
geleid of waartoe hij actief heeft bijgedragen. Hij ziet erop tot dat de mogelijkheden en beperkingen
van de toepassing van de psychologie op correcte en duidelijke wijze worden voorgesteld in zijn
publicaties en in zijn verklaringen.
4.2.4
De psycholoog moet alle nodige informatie op een klare en duidelijke wijze meedelen en is er tevens
verantwoordelijk voor dat deze informatie begrijpelijk is. Hij mag alternatieve hypotheses niet
verhullen of negeren.
4.2.5 Psychologen die deelnemen aan het opstellen van psychologische adviezen in de media, mogen
deze adviezen slechts in algemene termen verwoorden.
4.3. Belangenconflicten en exploitatie.
4.3.1.
De psycholoog mag met zijn cliënten of proefpersonen enkel professionele betrekkingen
onderhouden.
Hij gebruikt zijn positie niet voor proselitisme of vervreemding van de ander.
Hij gaat niet in op een verzoek van een derde die een ongeoorloofd of immoreel voordeel nastreeft
of die zijn gezag misbruikt bij het inschakelen van zijn diensten.
4.3.2.
Seksuele toenaderingen tussen de psycholoog en zijn patiënten zijn ten strengste verboden.
4.3.3.
Wanneer een psycholoog zijn beroep zowel in loondienst als in privé-praktijk beoefent, mag hij niet
van het eerste profiteren om "privé-cliënten" te werven.
4.3.4.
Een psycholoog die verschillende activiteiten beoefent (bijvoorbeeld, expertise, diagnose op verzoek
van derden, therapie, administratieve functies,…), moet erop toezien dat de cliënt op de hoogte is
van die verschillende soorten activiteiten. Hij moet zijn cliënt altijd van bij de aanvang duidelijk
vermelden in welk kader hij hem ontmoet. Hij beperkt zich tot een enkele activiteit bij dezelfde
persoon.
4.3.5.
De psycholoog aanvaardt geen officiële opdracht of deskundigenonderzoek waarbij vroegere cliënten
of proefpersonen betrokken zijn of wanneer hij zijn objectiviteit niet kan waarborgen.
4.3.6.
Wanneer psychologen in verenigingsverband werken, hetzij binnen een institutioneel kader, hetzij in
een privé-verband, moeten zij de activiteiten duidelijk verdelen onder elkaar en elk belangenconflict
vermijden door absolute voorrang te geven aan de cliënt.
4.4. Betrekkingen met collega's, werkgevers en andere disciplines.
4.4.1.
De psycholoog eerbiedigt de opvattingen en de praktijk van zijn collega’s in zoverre deze in
overeenstemming zijn met de Code. Dit sluit echter de mogelijkheid van gegronde kritiek niet uit.
Hij steunt zijn collega's tegenover het publiek of tegenover ongegronde kritiek. Hij doet nooit aan
vergelijkende reclame.
Binnen een institutioneel kader onderhoudt hij contacten met zijn collega's om de praktijk van de
psychologie zichtbaarder en coherenter te maken.
4.4.2.
Bij samenwerking met andere beroepen zal de psycholoog zijn professionele identiteit en
onafhankelijkheid doen eerbiedigen en zelf die van anderen eerbiedigen. Deze onafhankelijkheid
vormt een recht van de cliënt die zijn psycholoog kiest.
4.4.3.
Wanneer wat aan de psycholoog in het kader van zijn beroep wordt gevraagd, strijdig is met deze
Code, moet hij handelen volgens de algemene principes van deze Code en zich desnoods wenden tot
de Commissie Ethiek en Deontologie van de Federatie, die hem moet bijstaan.
4.4.4.
Wanneer een psycholoog bij de uitoefening van zijn beroep contractueel of statutair verbonden is
aan een privé-onderneming of een openbare instelling, houdt dit geen wijziging in van zijn
professionele plichten en in het bijzonder van de verplichtingen betreffende het Beroepsgeheim en
van de onafhankelijkheid in de keuze van methodes en in zijn beslissingen. Bij het opmaken van
contracten maakt hij melding van de Deontologische Code en hij verwijst ernaar in zijn professionele
verbintenissen.
4.4.5.
De psycholoog mag geen enkele druk dulden bij de uitoefening van zijn functies. Bij moeilijkheden is
het aangewezen de Commissie Ethiek en Deontologie van de Belgische Federatie van Psychologen
hiervan op de hoogte te brengen.
4.4.6.
Wanneer een psycholoog van oordeel is dat een collega zich niet gedraagt in overeenstemming met
deze Code, mag hij hem daarop wijzen en mag hij, in geval van onenigheid, zich wenden tot de
Commissie Ethiek en Deontologie van de Federatie.
De Commissie Ethiek en Deontologie.
Bijlage 1 : Advies & Expertise
Bij een verzoek om "advies" te verstrekken, en meer bepaald in een geschil, vragen psychologen zich
vaak af hoe zij hierop moeten reageren, wat zij moeten antwoorden, wat zij al dan niet mogen
zeggen of schrijven. Deze bijlage wil hun hierover meer duidelijkheid brengen.
Natuurlijk werpen wij onszelf graag op (al dan niet terecht) als deskundigen in het domein waarin wij
actief zijn. Meestal is die bekwaamheid ook gestaafd. In wat hierna volgt, moeten wij evenwel het
onderscheid maken tussen een door een psycholoog verstrekt "technisch of wetenschappelijk
advies" en een "gerechtelijk deskundig onderzoek" dat wordt uitgevoerd op verzoek van een
magistraat.
Technisch advies.
Iedereen die dit wenst, kan een psycholoog om advies vragen over zichzelf. Of dit nu mondeling
gebeurt, dan wel schriftelijk, niets verhindert een psycholoog om die persoon dit advies te geven.
Helemaal anders is het, wanneer dit advies over iemand anders gaat. Het beroepsgeheim bindt een
psycholoog tegenover wie dan ook (bijvoorbeeld tegenover een eventuele echtgenoot, een
magistraat of een advocaat en in sommige gevallen zelfs een ouder). Elk antwoord op een dergelijke
vraag vormt een inbreuk op het Beroepsgeheim, ongeacht de goede bedoelingen of de gegronde
redenen die de psycholoog kan hebben. Ook een verzoek afkomstig van een magistraat of een
advocaat, om een verslag, een conclusie, een advies te geven, is dus onderworpen aan de plicht van
het Beroepsgeheim.
Wanneer het gaat om een verzoek van een gemachtigde derde (ouders voor hun minderjarig kind,
een voogd voor zijn voogdijkind, een magistraat, eventueel een voorlopige bewindvoerder voor de
persoon voor wie hij bevoegd is), is het een psycholoog toegestaan advies te verstrekken, rekening
houdend met name met paragraaf 1.3.1; 1.3.4; 1.3.5 en 1.3.6 van de Deontologische Code.
In het geval van minderjarige kinderen kan één van de ouders de tussenkomst van een psycholoog
vragen en daarover conclusies krijgen. Op grond van het principe van gezamenlijk ouderlijk gezag
wordt dit verzoek geacht te zijn ingediend met instemming van de andere ouder. Alleen bij formeel
of duidelijk verzet van de andere ouder kan de goede trouw van de psycholoog in vraag worden
gesteld en kan hem worden verboden om in te gaan op dat eerste verzoek. Wanneer aan een van de
ouders de hoofdhuisvesting van het kind is toegewezen, verleent dit hem in geenszins een groter en
absoluut gezag. De andere ouder behoudt al zijn rechten (met name op opvoeding, informatie en
verzorging) tegenover zijn kind. Alleen een vonnis kan een gedeeltelijk of exclusief ouderlijk gezeg
toekennen of het ouderlijk gezag vervallen verklaren. Het is aan de ouder dit te melden (eventueel
met bewijsstuk) en niet aan de psycholoog om dit te onderzoeken. Bij uitdrukkelijke onenigheid
tussen de ouders, moeten deze zich richten tot de Jeugdrechtbank die hierover uitspraak zal doen.
De psycholoog moet dus wachten op die beslissing van de Rechtbank om al dan niet op dat verzoek
in te gaan.
Een psycholoog mag niet onbekend zijn met de context van een eventuele betwisting waarin zijn
advies wordt gevraagd noch met de manier waarop het kan worden gebruikt. Voorbeelden: bij een
echtscheidingsgeding, huisvesting van een kind (vroeger hoederecht), recht op persoonlijke omgang
zowel voor grootouders of een onthaalgezin, mag men nooit uit het oog verliezen dat het niet om
een vertrouwelijk Advies gaat (noch mag gaan): omdat het deel uitmaakt van de dossierstukken,
krijgen ook de magistraten, de partijen en hun advocaten inzage. Een psycholoog kan niet optreden
als "technisch advocaat" van een van de partijen. Hij moet geen pleidooi schrijven, maar getuigen
van objectiviteit en nauwkeurigheid, met respect voor alle partijen en in naleving van de regels van
de deontologie.
Op dit vlak gaat onze voorkeur uit naar een tegensprekelijk onderzoek van de situatie, waarbij beide
partijen worden betrokken, zodat een kind geen herhaalde onderzoeken moet ondergaan en het niet
voor een loyaliteitsconflict komt te staan.
Een psycholoog moet er in die omstandigheden bijzonder op toezien dat hij de rollen niet verwart:
indien hij vooraf met een van de partijen een professionele relatie (therapie, revalidatie etc.….) heeft
aangegaan, is het schadelijk en vaak strijdig met het Beroepsgeheim een Advies te verstrekken.
In het bijzondere geval van een verzoek om het onderzoek van een kind (bijvoorbeeld om zijn IQ te
bepalen) afkomstig van een externe instelling, zoals een ziekenfonds, een verzekering, een
bijslagfonds, een onderwijsinstelling, moet het resultaat van het onderzoek worden overhandigd aan
de ouder(s), die er naar eigen believen kan (kunnen) over beschikken.
Gerechtelijk deskundig onderzoek.
Een gerechtelijk deskundig onderzoek gebeurt altijd op verzoek van een magistraat (rechter of
Procureur des Konings). Omdat deze laatste van zichzelf vindt dat hij onvoldoende onderlegd is in
een bepaald technisch of wetenschappelijk vakgebied, vraagt hij aan een deskundige meer
duidelijkheid over bepaalde punten die hij aangeeft. Er is alleen sprake van een gerechtelijk
deskundig onderzoek wanneer het door een magistraat wordt gevraagd aan een deskundige die de
opdracht formeel aanvaardt. Parketten, Hoven en Rechtbanken beschikken meestal over lijsten
waaruit zij deskundigen kiezen en aanstellen.
In zijn opdracht tot een deskundigenonderzoek omschrijft de magistraat het algemene kader van het
onderzoek (bijvoorbeeld: een of meerdere gesprekken met het slachtoffer of met de vermeende
schuldige; in het geval van een minderjarige, zijn ouders, voogden of burgerlijk aansprakelijken
horen; een of meer gesprekken indien nodig met tests) en de punten waarover hij meer duidelijkheid
wenst (bijvoorbeeld: geloofwaardigheid van het slachtoffer; eventuele waarneembare
psychologische gevolgen; advies over de oprechtheid van de beweringen van het slachtoffer of de
schuldige; de relatie van een kind met elk van zijn ouders beschrijven en beoordelen).
Een deskundige moet zijn schriftelijk verslag overmaken aan de magistraat die het heeft aangevraagd
en dit beëdigen met de formule "Ik zweer dat ik mijn opdracht in eer en geweten, nauwgezet en
eerlijk heb vervuld". Sommige magistraten vragen een gedetailleerde lijst van alle verrichtingen van
de deskundige met een schema van zijn werkzaamheden.
Tussen een deskundige en zijn opdrachtgever geldt geen Beroepsgeheim, in zoverre het de vragen
betreft die in de opdracht van het deskundigenonderzoek worden gesteld. Volgens artikel 1.3.3, 1.3.4
en 1.3.5 van de Deontologische Code, is de psycholoog verplicht de betrokken personen ervan op de
hoogte te brengen. Zo ook moeten deze personen in kennis worden gesteld van de mogelijkheid om
de tussenkomst van een deskundige te weigeren om ongeacht welke reden die hen aangaat, maar zij
moeten tevens worden ingelicht over de gevolgen van hun weigering.
Er zijn twee heel verschillende soorten deskundigenonderzoeken: het deskundigenonderzoek in
strafzaken en het deskundigenonderzoek in burgerlijke zaken.
Deskundigenonderzoek in strafzaken.
Dit is het type onderzoek dat een magistraat (vaak de Procureur des Konings) vraagt wanneer de
Procureur des Konings vermoedt dat er sprake is van een misdaad of een misdrijf.
Bijlage 2 : Beroepsgeheim
De deontologie en de wet verplichten de psychologen tot discretie en tot geheimhouding van de
kennis die ze bij de uitoefening van hun beroep verwerven. In deze bijlage zullen we alleen de
algemen principes van de wettelijke verplichting tot beroepsgeheim onder de loep nemen.
1 – Grondslag van de verplichting
Artikel 458 van het Strafwetboek luidt als volgt: “Geneesheren, heelkundigen, officieren van
gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of
beroep kennis dragen van geheimen die hun toevertrouwd zijn, en deze bekendmaken buiten het
geval dat zij geroepen worden om in rechte getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet
hen verplicht die geheimen bekend te maken, worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen
tot zes maanden en met geldboete van honderd frank tot vijfhonderd frank”.
2 – Motivering van de verplichting
In de evolutie van het strafrecht werd achtereenvolgens met drie motiveringen rekening gehouden,
die vandaag nog actueel blijven. Oorspronkelijk werd het naleven van het beroepsgeheim gezien als
een bescherming van het individu tegen indiscretie. Het ging om de eerbied voor de persoon.
Later werd het in acht nemen van het beroepsgeheim beschouwd als een waarborg voor een
harmonische samenleving. De maatschappij acht het belangrijk dat elk individu de hulp kan inroepen
van bepaalde beroepen die hen een absoluut vertrouwen kunnen garanderen. Daardoor is het
noodzakelijk om vertouwelijke mededelingen en persoonlijke feiten geheim te houden. Die
beroepsbeoefenaars worden “noodzakelijke vertrouwenspersonen” genoemd.
Tenslotte moeten degenen die kennis verwerven van geheimen de mogelijkheid hebben om die
geheimen in alle veiligheid in ontvangst te nemen. Zonder die zekerheid zouden dergelijke
beroepsbeoefenaars niet meer in staat zijn om hun opdracht uit te voeren.
De eerste twee motiveringen benadrukken de verplichting tot geheimhouding (zwijgplicht); de derde
motivering onderstreept het recht op geheimhouding (zwijgrecht).
3 – Definities
« Alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen… » Er
wordt algemeen aanvaard dat ook psychologen hiertoe behoren.
« Geheimen die hun zijn toevertrouwd… » Strikt genomen zou men kunnen denken dat het alleen
gaat om vertrouwelijke mededelingen : wat wordt toevertrouwd, met name tijdens het onderhoud.
Dit is echter niet zo. Het gaat om alles wat de psycholoog door de uitoefening van zijn beroep te
weten komt, ontdekt, vaststelt, afleidt of interpreteert.
Wat is een geheim ? Elk gegeven dat te maken heeft met het privé-leven van de persoon en dat de
vertrouwenspersoon beroepshalve is te weten gekomen. Volgens het “Répertoire pratique de Droit
Belge” gaat het om “onbekende feiten, die van die aard zijn dat ze de eer, het aanzien, of de
reputatie kunnen schaden of waarvan werd gevraagd om ze niet te onthullen: het zijn feiten waarbij
men belang heeft om ze verborgen te houden.” (eigen vertaling)
« Deze bekendmaken … » Omdat de bekendmaking onder de toepassing van de wet zou vallen, is het
noodzakelijk en voldoende dat die bekendmaking daadwerkelijk en opzettelijk gebeurt. Er is geen
misdrijf indien de bekendmaking het gevolg is van een onvoorzichtigheid, een vergetelheid of een
lichtvaardigheid. Op te merken valt dat het ontbreken van een strafsanctie niet betekent dat de
persoon die schade heeft geleden door de bekendmaking van het geheim geen schadevergoeding
kan eisen van degene door wiens schuld de schade is ontstaan (art. 1382 van het Burgerlijk
Wetboek).
“Worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboeten van
honderd frank tot vijfhonderd frank”. De geldboete moet in 1997 met 200 vermenigvuldigd worden.
4 – Absolute aard van het beroepsgeheim en uitzonderingen
Traditioneel wordt het beroepsgeheim geacht absoluut te zijn. Dit betekent dat alle personen die
bedoeld worden in artikel 458 van het Strafwetboek erdoor gebonden zijn ten opzichte van gelijk
welke persoon en voor alles wat ze te weten komen door de uitoefening van hun beroep. Het
beroepsgeheim wordt geacht van openbare orde te zijn. Dit betekent dat het niemand toebehoort
(en dus niet ter beschikking kan zijn van iemand): noch aan de vertrouwenspersoon, noch aan
degene die de vertrouwelijke mededeling doet, noch aan de overheid.
Deze strenge principes worden echter genuanceerd door de gerechtelijke praktijk en door artikel 458
dat zelf mogelijke uitzonderingen heeft ingevoerd :
- « Niet strafbaar is degene die een beroepsgeheim bekendmaakt wanneer hij geroepen wordt om in
rechte getuigenis af te leggen ». In dit geval is de vertrouwenspersoon niet verplicht om het geheim
bekend te maken, maar als hij in eer en geweten beslist om het wel te doen, is hij niet strafrechtelijk
strafbaar. In de praktijk met een vertrouwenspersoon die geroepen wordt om in rechte te getuigen
(d.w.z. met eedaflegging voor een rechter en niet in gewoon verhoor, bijvoorbeeld door de politie)
de eed afleggen en daarna opmerken dat de inlichtingen die hem worden gevraagd onder het
beroepsgeheim vallen en dat hij weigert ze te onthullen. De rechter zal oordelen over de
gegrondheid van de weigering. Soms zal dat leiden tot een geschil en eventueel tot een veroordeling
wegens het weigeren om getuigenis af te leggen. Traditioneel werd aangeraden om een getuigenis
die onder het beroepsgeheim viel in alle omstandigheden te weigeren, en zelfs op verzoek van de
belanghebbende. Zo wilde men vermijden dat een weigering systematisch als een ‘bekentenis’ zou
geïnterpreteerd worden en een getuigenis als een middel van verdediging. Nu neigt men echter
eerder naar de opvatting dat degen die de geheimen heeft toevertrouwd ‘bewaarder van het
geheim’ is en blijft. Bijgevolg kan het geheim niet tegen hem worden ingeroepen (het is bijvoorbeeld
geen argument om hem de inzage van zijn dossier te weigeren) en kan hij eraan verzaken binnen de
grenzen die hij bepaalt. De Rechtbanken en Hoven oordelen vaker dat de ‘bewaarder van het
geheim” de beroepsbeoefenaar kan ontslaan van het beroepsgeheim, en verplichten deze om de
gegevens die onder het beroepsgeheim vallen bekend te maken in het geval waarin bekendmaking
gebeurt ‘met het beste voor ogen voor de bewaarder van het geheim” met name wanneer het gaat
om een slachtoffer dat zijn rechten moet doen gelden.
- « Niet strafbaar is degene die een beroepsgeheim bekendmaakt wanneer de wet hem daartoe
verplicht. »
Hier kunnen zich een aantal gevallen voordoen, waarvan slechts één echt van belang is voor
psychologen. We vestigen in de eerste plaats de aandacht op de artikelen 29 en 30 van het Wetboek
van Strafvordering, die als volgt luiden:
“Iedere gestelde overheid, ieder openbaar officier of ambtenaar die in de uitoefening van zijn ambt
kennis krijgt van een misdaad of van een wanbedrijf, is verplicht daarvan dadelijk bericht te geven
aan de procureur des Konings bij de rechtbank binnen wier rechtsgebied die misdaad of dat
wanbedrijd is gepleegd, of de verdachte zou kunnen worden gevonden, en aan die magistraat alle
desbetreffende inlichtingen, processen-verbaal en akten te doen toekomen” (art. 29).
“Ieder die getuige is geweest van een aanslag, hetzij tegen de openbare veiligheid, hetzij tegen
iemands leven of eigendom, is eveneens verplicht daarvan bericht te geven aan de procureur des
Konings, hetzij van de plaats van de misdaad of van het wanbedrijf, hetzij van de plaats waar de
verdachte kan worden gevonden” (art. 30).
Op het niet naleven van deze aansporing tot opheffing van het beroepsgeheim als daad van
gemeenschapszin werden gelukkig nooit sancties uitgevaardigd. Daardoor heeft dit voorschrift meer
weg van een vrome wens. Het valt echter te vrezen dat de huidige stromingen in de publieke opinie
de opheffing van het beroepsgeheim opnieuw in de actualiteit brengen en die artikelen van onder
het stof zullen halen.
Belangrijker voor psychologen is artikel 422bis van het Strafwetboek: “Met gevangenisstraf van acht
dagen tot zes maanden (dit maximum wordt op 2 jaar gebracht indien het gaat om een minderjarige
die in gevaar is) en met geldboete van vijftig frank tot vijfhonderd frank (te vermenigvuldigen met
200) of met een van die straffen alleen wordt gestraft hij die verzuimt hulp te verlenen of te
verschaffen aan iemand die in groot gevaar verkeert, hetzij die toestand heeft vastgesteld, hetzij die
toestand hem is beschreven door degenen die zijn hulp inroepen”.
Dit artikel schrijft voor dat men ‘hulp moet verlenen of verschaffen’ en dus niet noodzakelijk het
Beroepsgeheim moet schenden (bijvoorbeeld door het gerecht of de politie te verwittigen). Soms zal
die hulp echter alleen mogelijk zijn door geweld te gebruiken (met name om de oorzaak van ernstig
gevaar te stoppen) of door bepaalde rechten te schenden (bijvoorbeeld: met geweld binnendringen
in een woning, iemand van de vrijheid te beroven, iemand uit het ouderlijk gezag ontzetten, enz ...).
In een dergelijke situatie zal de vertrouwenspersoon zich verplicht zien om wat hij weet te onthullen
aan de overheid en is hij niet strafbaar.
De laatste tijd doet zich en probleem voor, aangezien sommigen (met name bepaalde magistraten)
van mening zijn dat de enige manier om hulp te verlenen als een persoon in groot gevaar verkeert,
erin bestaat dat gevaar aan te geven aan de gerechtelijke overheid. Voor hen heeft artikel 422bis dus
de overhand op artikel 458 van het Strafwetboek. Die strekking wint aan kracht door de reacties op
de veschillende schandalen van misbruik van kinderen en pedofilie die de laatste jaren aan het licht
zijn gekomen.
Steeds vaker wordt aanvaard dat de vertrouwenspersoon die beslist om aangift te doen bij de
gerechtelijke overheid zich kan beroepen op een ‘rechtvaardigingsgrond omwille van een
noodtoestand’. Dit betekent dat, gezien hij geklemd zit tussen twee wettelijke verplichtingen
(zwijgen/spreken), hij de plicht heeft gekozen die hem het dringendst leek.
In een dergelijk geval boet de verplichting om het beroepsgeheim in acht te nemen dus fors aan
kracht in.
- Recht van het minderjarig kind en van de onoordeelkundige persoon.
Deze personen hebben recht op de eerbiediging van hun privé-leven en dus op de eerbiediging van
het geheim van dat leven. Tot zover het principe. Anderzijds dienen de ouders te zorgen voor de
opvoeding van hun minderjarige kinderen en hebben de personen die belast zijn met de voogdij een
vertegenwoordigingsplicht. Die plichten impliceren dat die personen in kennis gesteld worden van de
informatie die ze nodig hebben om die opdrachten te vervullen, maar meer niet. De grens van de
eerbiediging van het Beroepsgeheim ten opzichte van de ouders en de wettelijke
vertegenwoordigers wordt bepaald door de oordeelkundigheid van de betrokken personen, d.w.z.
hun bekwaamheid om hun eigen leven te leiden en beslissingen te nemen die hen betreffen. De
wetgever heeft geen enkele prestatie, leeftijd of criterium vastgelegd om die bekwaamheid te
omschrijven. ‘Op basis van zijn geweten, zijn beroepsopleiding en zijn doorzicht kan de noodzakelijke
vertrouwenspersoon uitmaken in welke mate hij de feiten die onder het Beroepsgeheimvallen, mag
onthullen’ (eigen vertaling) (zie N. Lahaye in ‘Revue de Droit Pénal et de Criminologie’, 1950, p. 595).
5 – Praktische overwegingen.
In tegenstelling tot wat velen denken, kan de Onderzoeksrechter (of de persoon die in het bezit is
van een huiszoekingsbevel dat door die Rechter is afgeleverd) de dossiers en persoonlijke notities
van een psycholoog in beslag nemen, op grond van de bevoegdheid die hij ontleent aan het Wetboek
van Strafvordering. De aanwezigheid van een beroepsoverheid (zoals een vertegenwoordiger van de
Raad van de Orde voor artsen, advocaten) zou alleen mogelijk zijn als er een orde van psychologen
zou bestaan. Bij de inbeslagname is het wel aangewezen om aan te geven welke documenten onder
Beroepsgeheim vallen.
Een totale geheimhouding van de dossiers is bijna niet haalbaar. Daarom zijn bepaalde bijzonder
gevoelige feiten niet geschikt om neergeschreven en bewaard te worden als in een geschrift.
In het licht van wat we over artikel 422bis van het Strafwetboek hebben uiteengezet, zouden
psychologen erbij gebaat zijn om hun beroepsactiviteiten zo specifiek en onafhankelijk mogelijk uit te
oefenen, d.w.z. dat ze bij het zoeken naar oplossingen die onder hun bekwaamheid en bevoegdheid
vallen zoveel mogelijk vermijden om een beroep te doen op de gerechtelijke instanties of op de
politie.
Als rekening wordt gehouden met ‘het beste voor de bewaarder van het geheim’, dan komen we op
het terrein van de waarden en individuele overtuigingen. Is het wel zo dat de beroepsbeoefenaar (de
psycholoog) of de magistraat het best geplaatst zijn om te oordelen over het welzijn van een ander
persoon? Het risico is groot dat ze op die manier hun persoonlijke waardensystemen opleggen. We
bevinden ons dan niet meer op het domein van het Recht, maar wel op het terrein van de Moraal. In
de Moraal wordt algemeen aanvaard dat het geweten voorrang heeft op de gehoorzaamheid. Dat
principe leidt tot een houding waarbij niet wordt gehoorzaamd aan een verplichting die in strijd met
de overtuiging wordt geacht. Dat is wat men vaak de ‘gewetensclausule’ noemt, wat helemaal geen
juridisch begrip is.
Bijlage 3 : Dossiers
Vooreerst dient een onderscheid gemaakt te worden tussen ‘aantekeningen’ en ‘dossiers’. De
aantekeningen die de psycholoog neemt, zijn een werkinstrument, een ruwe materie met het oog op
de samenstelling van een dossier dat méér uitgewerkt is. Per definitie zijn aantekeningen persoonlijk
en volledig vertrouwelijk. Zij kunnen alleen door de psycholoog zelf geraadpleegd worden.
In de tekst die volgt, is er enkel sprake van dossiers.
1. De psycholoog houdt in principe van elke cliënt een dossier bij
2. De psycholoog die zelf het dossier heeft aangelegd en vervolledigd, is verantwoordelijk voor
het gebruik ervan. Hij beslist over het geheel of gedeeltelijk doorgeven van de inhoud ervan,
met inachtname van het beroepsgeheim.
3. Indien de dossiers het werk vormen van een team en indien ze gecentraliseerd zijn in een
instelling, kunnen alleen de desbetreffende teamleden er inzage in krijgen.
4. De psycholoog kan op vraag van een andere psycholoog en met goedkeuring van de cliënt
alle nuttige en noodzakelijke informatie meedelen om de ondernomen actie verder te
zetten.
5. De psycholoog heeft de plicht om op vraag van de cliënt deze in te lichten aangaande de
resultaten van de onderzoeken die hem betreffen op een manier die hem kan helpen (Code
2.2).
6. De psycholoog kan gebruik maken van dossiers voor wetenschappelijk onderzoek op
voorwaarde dat in zijn publikaties geen enkele naam noch nader element vermeld wordt, die
de identificatie van de cliënten mogelijk zou maken.
7. De cliënt kan de psycholoog op ieder ogenblik vragen de gegevens, die op hem betrekking
hebben, te vernietigen.
8. De psycholoog is niet gehouden een dossier langer te bewaren dan de tijd noodzakelijk voor
een navorsing, een onderzoek, een begeleiding of een behandeling.
9. Wanneer de psycholoog oordeelt dat er risico bestaat dat de omstandigheden, waarin het
dossier bewaard wordt, deontologische problemen stellen, zal hij het dossier vernietigen
eenmaal het werk voltooid is.
10. De vernietiging van het dossier gebeurt op een wijze dat het beroepsgeheim gerespecteerd
wordt.
11. Wanneer een psycholoog alleen verantwoordelijk is voor dossiers, voorziet hij bij schriftelijke
schikking dat, in geval van overlijden of onvermogen, zijn dossiers overgemaakt worden aan
een hieromtrent verwittigde collega, die aan dezelfde professionele verplichtingen gehouden
is.
Bijlage 4 : Aanvragen om Advies, Getuigschriften, …
De jongste maanden kreeg de deontologische commissie verschillende klachten binnen rond
getuigschriften die psychologen hadden uitgeschreven op verzoek van een ouder tegen de andere, in
het kader van een conflictueuze echtscheiding. Ging het hier eigenlijk om een vraag naar hulp, in het
belang van het kind, of eerder om een concrete uiting van een min of meer bewuste zucht naar
wraak?
Het ogenschijnlijk dringende karakter, plichtsgevoel om een kind te beschermen tegen een ouder
met zogenaamd slechte bedoelingen, de druk vanwege sommige advocaten,… doen soms de oude
wijsheid vervagen: "Elke waarheid heeft twee kanten"
In dat geval is het beter ons oordeel uit te stellen, want, zoals het gezegde luidt: "die maar één klok
hoort, hoort maar één toon”.
Het strafwetboek en de deontologische code geven ons alvast enkele aanknopingspunten.
1°- Elk antwoord op een vraag om advies over een derde vormt een inbreuk op het Beroepsgeheim,
ongeacht de goede bedoelingen of de gegronde redenen die de psycholoog kan hebben.
Hoe sterk een aanvraag naar een getuigschrift ons ook kan aangrijpen, wanneer er sprake is van
mishandeling en/of misbruik, de voorwaarden om dit ter kennis mogen brengen van de procureur
blijven daarom niet minder strikt (§458 bis): "op voorwaarde dat hij het slachtoffer heeft onderzocht
of door het slachtoffer in vertrouwen werd genomen, er een ernstig en dreigend gevaar bestaat voor
de psychische of fysieke integriteit van de betrokkene en hij deze integriteit zelf of met hulp van
anderen niet kan beschermen.”
Daarom is het de taak van beroepsbeoefenaars die onderworpen zijn aan het beroepsgeheim
(artsen, psychologen) om, alvorens het gerecht in te schakelen, de situatie te bekijken en de
beschuldigde ouder te contacteren om ook de andere klok te horen. Dit wettelijke kader geldt voor
iedereen en is dus niet het gevolg van een keuze die zou kunnen worden aangevoeld als een uiting
van wantrouwen tegenover de persoon die een beroep doet op ons.
Het kan verstandig zijn de medewerking in te roepen van andere vakmensen die hierin beter
onderlegd zijn en die evengoed tot vertrouwelijkheid gebonden zijn.
2°- De wet op het co-ouderschap (Wet 13-04-1995) verheft het behoud van het gezamenlijk ouderlijk
gezag tot principe, ongeacht de evolutie van de echtelijke relatie en dus ook bij een scheiding. De
wet kent aan elke ouder het recht toe om te weten wat het kind beleeft en legt deze
verantwoordelijkheid in eerste instantie bij de ouders. Elke ouder zou de andere op de hoogte
moeten houden van wat hij weet over de evolutie van hun kind, over zijn gezondheid, zijn opleiding
en over de stappen die zijn ondernomen in die verschillende domeinen. Elke ouder heeft het recht
om door de ander te worden geraadpleegd en op de hoogte te worden gebracht. Zelfs een ouder die
uit het ouderlijke gezag is ontzet, die alle rechten over het kind heeft verloren (recht op huisvesting,
recht om mee te beslissen over het kind, recht om van het kind te erven bij overlijden)… behoudt het
recht om te worden geïnformeerd over de beslissingen aangaande zijn kind.
Soms echter is het conflict zo op de spits gedreven, dat het de ouders verhindert om hun verplichting
van informatiedeling na te komen.
Het is de taak van de beroepsbeoefenaars om de ouders op hun verantwoordelijkheid te wijzen en
toe te zien op een goede wederzijdse uitwisseling van informatie. Hiervoor mogen zij de andere
ouder contacteren.
Om tegemoet te komen aan de praktische problemen die de vereiste gezamenlijke beslissing van de
ouders met zich meebrengt, voorziet de wet in het vermoeden van ouderlijke instemming ten aanzien
van derden te goeder trouw: elk van de ouders mag zich bij een derde (schooldirecteur, arts, bankier)
aandienen om een beslissing die onder het ouderlijk gezag valt alleen uit te voeren, zonder te
moeten bewijzen dat de andere ouder hiermee heeft ingestemd.
Die derde mag, op voorwaarde dat hij te goeder trouw is (dus dat hij geen weet heeft of
redelijkerwijze geen weet kan hebben van het feit dat de andere ouder zijn toestemming niet heeft
gegeven), de handeling die door een enkele ouder is gevraagd uitvoeren, zonder dat hij aansprakelijk
kan worden gesteld voor het feit dat de andere ouder het oneens is met die handeling.
Maar een beroepsbeoefenaar die op de hoogte is van spanningen tussen de ouders, moet de nodige
voorzichtigheid aan de dag leggen. En het spreekt voor zich dat bij een vraag om een getuigschrift
tegen de andere ouder, geen sprake kan zijn van een vermoeden van ouderlijke instemming!
3°- Na de wet van 1995 heeft de orde van geneesheren enkele toelichtingen gegeven (16-11-1996):
"Het is dan ook belangrijk dat de artsen maximaal investeren in het behoud van het vertrouwen van
beide ouders. Wanneer zij daar niet in slagen, dienen zij samen met de ouders te zoeken naar een
alternatief dat de belangen van het kind dient …"
"De arts doet er goed aan het akkoord van beide ouders na te streven. Het is evident dat bij
urgenties het belang van het kind steeds primeert op een meningsverschil tussen de ouders".
4°- De code van psychologen is duidelijk : het beroepsgeheim en het gedeelde beroepsgeheim staan
beschreven in artikel 1.2.1., 1.2.2. en 1.2.5. Een bijlage licht deze verschillende punten toe.
Artikel 1.3.2 is formeel: evaluaties door een psycholoog (diagnose of expertise) mogen alleen
personen of situaties aangaan die hij zelf heeft kunnen onderzoeken.
Elke psycholoog kan bij een vraag om een getuigschrift een van de bijlagen bij de code, "advies en
expertises", raadplegen voor meer duidelijkheid. "Indien de vraag om advies een minderjarige
betreft, is het aangewezen de andere ouder erbij te betrekken indien het advies door een enkele
ouder is gevraagd "
"Tenzij hij in opdracht werkt, bijvoorbeeld als gerechtelijk deskundige, moet hij elke eenzijdige vraag
om getuigschrift afwijzen."
Een aanvraag voor psychotherapie afkomstig van slechts een van de ouders kan ook nadelig
uitpakken voor het kind. Het is zeker beter de tijd te nemen om met beide ouders en het kind
duidelijkheid te scheppen over hun respectieve verwachtingen, dan snel en blindelings te proberen
een kind te hulp te snellen.
Download