Lang leve de musical Van utopie naar werkelijkheid? Een visie op het Nederlandse musicalgenre en hoe de dramaturg kan bijdragen een ideaal toekomstbeeld te realiseren. Joy Kreiken, 0209147 Voltooiing Eindwerkstuk: Juni 2006 Onderwijsperiode 4, 2005-2006 1e begeleider: Drs. Henny Dörr 2e begeleider: Drs. Bart Dieho Master Theaterdramaturgie PSAU (Professional School of the Arts Utrecht) Universiteit Utrecht Inhoudsopgave Inleiding p. 2 1. Hoofdstuk: Musical in Nederland p. 4 1.1 Wat is ‘musical’? p. 4 1.2 Nuchtere Nederlanders en de ‘mjoezikul’ p. 5 1.3 Musicalseizoen 2005 – 2006 p. 8 1.4 Stand van Zaken p. 14 2. Hoofdstuk: Toekomstbeeld voor de musical 2.1 De musical binnen het Nederlandse theaterlandschap p. 17 p. 17 2.1.1 Inspirerende ontwikkelingen p. 18 2.1.2 Allianties p. 21 2.1.3 Spelen met grenzen p. 25 2.2 Balans in aanbod musicals p. 28 2.2.1 Spelen met repertoire p. 29 2.2.2 Nieuw repertoire p. 31 2.2.3 Experimenteren p. 33 2.3 Balans binnen de musical 3. Hoofdstuk: De dramaturg bij de musical p. 36 p. 38 3.1 Wat is musicaldramaturgie? p. 39 3.2 Bureaudramaturgie p. 42 3.3 Productie- of procesdramaturgie p. 49 Conclusie p. 59 Samenvatting p. 62 Nawoord p. 64 Bronvermelding p. 65 Notenapparaat p. 69 Bijlage 1 Professionele musicals in Nederland, seizoen 2005 – 2006 p. 72 Bijlage 2 Subgenres in het moderne muziektheater p. 74 Bijlage 3 Bureaudramaturgie en Productie- of procesdramaturgie p. 76 1 Inleiding Ik ben klaar voor het afscheid en klaar voor de start.i Met trillende handen begin ik te schrijven. Voor de laatste keer zal ik mijn visie geven op het voor mij zo fascinerende theatergenre musical. Tenminste, voor de laatste keer tijdens mijn vierjarige studie, voor de laatste keer tijdens mijn master-jaar. Want dit is pas het begin. Tijdens mijn studie heb ik mijn liefde voor theater – en in het bijzonder voor de musical – leren onderbouwen, beschrijven en analyseren. Nu zal ik het werkveld ingaan. Ik zal ontdekken wat ik met mijn dramaturgische, theoretische en sociale vaardigheden voor de musical in Nederland kan gaan betekenen. Maar laat ik niet op de zaken vooruit lopen. Laat ik nu eerst mijn goed onderbouwde visie op het fenomeen ‘musical’ geven, voordat ik mijn uiterste best ga doen om ook daadwerkelijk daad bij het woord te voegen. Voordat ik een indeling zal geven hoe dit eindwerkstuk er uit zal gaan zien, zal ik eerst uitleggen waar mijn fascinatie voor de musical vandaan komt. De musical heeft me altijd gefascineerd. Al vanaf jongs af aan houd ik van de combinatie spel, zang en dans. Het is deze combinatie die mij persoonlijk weet te intrigeren in het musicalgenre. Deze disciplines kunnen elkaar aanvullen en vaak zelfs versterken. Ik kan hier diep door geraakt worden, op een manier die ik bijvoorbeeld bij het teksttoneel nog nooit zo heb ervaren. Helaas word ik lang niet altijd zo geraakt. Er zijn vele musicals die me een prettige avond bezorgen, maar niet verder komen dan dat. Vaak zijn dit de zogenaamde amusementsmusicals. Opvallend is dat dit subgenre dikwijls wordt beschouwd als dé musical. Vooral in theaterkringen is dit oordeel snel geveild. Eerst verbaasde ik me hierover, maar al snel maakte mijn verbazing plaats voor een recalcitrant gevoel. Juist omdat er zoveel afgegeven wordt op de musical, ben ik me nog meer in dit genre gaan interesseren. Het werd bijna een missie voor me, om ook de ándere kant van de musical te laten zien. Het probleem was alleen dat ik zelf ‘die andere kant’ maar heel sporadisch voorbij zag komen. Want hoe prachtig ik de musicals die ik zag ook vond, er bleef bijna altijd iets knagen. Ik hield het gevoel dat er méér uit gehaald kon worden. Tijdens mijn opleidingen theaterwetenschap en theaterdramaturgie ging het bij mij daarom steeds meer kriebelen om hier zelf iets aan te gaan doen. Andere theatergenres vond en vind ik zeker ook interessant, maar de musical bleef mij fascineren, juist omdat ik vind dat er nog het nodige aan veranderd moet worden. De musical moet zich verder ontwikkelen, maar niet zozeer in grootte «zoals de grootte van de decors, de special effecten of het aantal leden van de cast» maar het moet groeien qua inhoud, diepgang, samenhang en samenwerking. Als toekomstige dramaturg, wil ik mijn bijdrage leveren aan 2 deze ontwikkeling. Ik wil laten zien dat de musical óók een volwaardige vorm van theater kan zijn! In dit betoog zal ik mijn toekomstige ideaalbeeld schetsen om vervolgens te kijken hoe een dramaturg zijn bijdrage kan leveren om dit ideaalbeeld te realiseren. Mijn Eindwerkstuk zal in drie grote stappen een voorlopig antwoord geven op mijn onderwijsvraag die ik me in het begin van mijn master-jaar heb gesteld: Op welke manier kan een dramaturg inhoudelijk zo effectief mogelijk bijdragen aan het maakproces van de musical? Ik wil hier nog aan toevoegen dat ik me in dit betoog niet enkel op het maakproces zal richten, maar tevens zal kijken naar de manier waarop een dramaturg in bredere zin kan bijdragen aan het ontwikkelingsproces van het musicalgenre in Nederland. Naast procesdramaturgie zal dus ook bureaudramaturgie een belangrijk onderdeel uitmaken bij het formuleren van mijn visie. Ik zal ook een voorlopig antwoord geven op de vraag: Op welke manier kan een dramaturg inhoudelijk zo effectief mogelijk bijdragen aan het ontwikkelen van het musicalgenre in Nederland? Zoals gezegd, werk ik in drie grote stappen naar een voorlopig antwoord toe. In mijn eerste hoofdstuk zal het zwaartepunt liggen op hoe de musical in Nederland er nu voorstaat en hoe we op dit punt terecht gekomen zijn. Hierbij zal de nadruk liggen op mijn persoonlijke dramaturgische kijk op de musical in Nederland. Al zal ik mijn visie natuurlijk wel onderbouwen met behulp van argumenten van mensen uit het (musical)theatervak. Door vanuit verschillende invalshoeken en met behulp van veel verschillende visies naar de musical in Nederland te kijken, hoop ik een krachtig – en een zo volledig mogelijk – beeld te kunnen schetsen. Door dit beeld te schetsen, creëer ik voor mezelf een kader, wat ik kan gebruiken om in het tweede hoofdstuk een toekomstbeeld voor de Nederlandse musical te kunnen creëren. ‘Hoe kan dit genre zich verder ontwikkelen?’ is hierbij een belangrijke vraag. Maar het accent zal liggen op de vraag: ‘Hoe zou ík willen dat de musical zich in Nederland verder ontwikkeld?’ Ik geef mijn ideale toekomstbeeld. Om dit toekomstbeeld vervolgens kracht bij te zetten, zal ik in het derde hoofdstuk aangeven hoe ík denk dat mijn utopie werkelijkheid kan worden. Hier zal de nadruk liggen op de rol van de dramaturg – waardoor dit hoofdstuk tevens te lezen is als mijn eigen dramaturgische profilering – en hoe hij of zij kan bijdragen aan de ontwikkeling van de musical, met uiteindelijk mijn ideale toekomstbeeld als streefpunt. Met behulp van deze drie hoofdstukken, zal ik concluderend een voorlopig antwoord kunnen geven op mijn hoofdvragen. Natuurlijk heb ik niet alle wijsheid in pacht en zullen er zeker hiaten in mijn betoog te vinden zijn. Ook hier zal ik in mijn conclusie op reflecteren om tot slot een aanzet te geven tot mogelijk vervolgonderzoek. 3 1. Hoofdstuk: Musical in Nederland 1.1 Wat is ‘musical’? Voordat ik zal schetsen hoe de musical in Nederland er nu voorstaat en hoe we op dit punt terecht gekomen zijn, zal ik eerst moeten definiëren wat een musical nu precies is. De Wikipedia encyclopedie geeft de volgende definitie: “Een musical is een doorlopend theaterstuk waarin toneelspel, zang, muziek en dans worden gecombineerd.”ii In zijn oorsprong komt de musical uit Amerika. De eerste musicals werden aan het einde van de negentiende eeuw in New York geproduceerd. Het genre kwam voort uit de vaudeville- en revue-traditie, met als belangrijkste verschil dat musicals een doorlopend verhaal kenden. Daarmee was de musical eveneens verwant aan bijvoorbeeld de opera. Toch is er wel een groot verschil wat betreft de inhoud: De musical bracht, in tegenstelling tot de opera, in de eerste plaats amusement. Het woord musical heeft ook lange tijd vooral associaties opgeroepen met de groteske Amerikaanse showmusicals. Tot 1950 werden musicals voornamelijk ‘musical comedy’s’ genoemd. Wanneer er een min of meer sprake was van een serieuze inhoud, werd er later ook wel gesproken van een ‘musical play’. Maar desondanks werd de musical meestal beschouwd als een populaire theatervorm waarbij het brengen van amusement en het vermaken van het publiek het belangrijkste doel was. Anno 2006 wordt de Nederlandse musical nog steeds veelal geassocieerd met ‘puur vermaak’, terwijl dit toch allang niet meer het enige doel is wat de musical kan en wil nastreven. De amusementsmusical is slechts één subgenre van het grote genre musical. Er zijn nu veel meer subgenres, waardoor het woord musical nu vele verschillende associaties kan oproepen. Hierdoor is het moeilijker om tot een eenduidige definitie te komen van wat musical nu precies is. Paul van Ewijk, die onder andere les geeft op de Frank Sanders Akademie voor musicaltheater zegt hierover: “Op dit moment is geen genre zo breed als musical. Alles wat maar een beetje naar muziektheater ruikt wordt als musical bestempeld. Of dat nu de rockmuziek van ‘Rent’ is of de suikerzoete romantiek van ‘Crazy for you’ of de Afrikaanse invloeden van ‘The Lion King’ of de semi-klassieke invloeden van ‘Les Misérables’, het komt allemaal terecht in die ene vergaarbak van musical. […] Is de doorgecomponeerde Broadwaymusical een musical? Niet 4 volgens de oude musicalwetten. Maar je kan ‘Les Misérables’ ook geen opera noemen. Het valt onder de musical, maar wel in een nieuw subgenre.”iii De musical kan dus vele vormen aannemen, er zijn vele subgenres en ook de inhoud kan verschillen als dag en nacht. Musical is een breed theatergenre geworden. Zoals er bij film zowel grote spectaculaire Hollywoodfilms zijn, als kleine artistieke Arthousefilms, (en alles tussen deze twee uitersten in) zo is het bij musical ook. Kortom het is nu moeilijker geworden om tot een eenduidige definitie te komen, die betrekking heeft op het hele musicalgenre. Wat we nu wel kunnen stellen is dat de musical anno 2006 een populaire vorm van muziektheater is, waarbij er gezocht wordt naar een synthese tussen de theatrale disciplines: toneelspel, zang, muziek en dans. Hoe deze disciplines echter ingevuld worden, verschilt per musical. Voordat ik op deze verschillende invullingen – en dus de diversiteit aan subgenres – in zal gaan, zal ik eerst mijn blik werpen op de geschiedenis van de Nederlandse musical. 1.2 Nuchtere Nederlanders en de ‘mjoezikul’ Jaarlijks gaan er in Nederland meer dan twee miljoen mensen naar een voorstelling uit het musicalgenre kijken. Dit enorme aantal verhoogt het gemiddelde aantal theaterbezoekers drastisch. Maar deze enorme populariteit is niet in één dag ontstaan. De musical heeft al een behoorlijke geschiedenis. Zoals we hebben gezien, ontstond de musical in Amerika. Omdat ik me in dit werkstuk richt op de Nederlandse musical, zal ik me voor nu beperken tot de Nederlandse musicalgeschiedenis, om hier later in mijn betoog naar terug te kunnen verwijzen. “Zal ik U eens wat zeggen? Ik hou niet van een mjoezikul. O, U ook niet? Goed, dan weten we waar we ‘t over hebben. In Amerika hebben die dingen een enorm succes, maar bij ons zal het nooit lukken. Het ligt ons namelijk niet”.iv Deze bijzondere opmerking is van Annie M. G. Schmidt en staat in het programmaboekje van Heerlijk duurt het langst uit 1965. Opvallend is dat Heerlijk duurt het langst door vele kranten, tijdschriften en boeken wordt betiteld als de eerste Nederlandse musical. Hiervoor waren er in de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw al wel muzikale volkstoneelstukken geweest met liedjes als Bleeke Bet en De Jantjes. De term ‘musical’ werd hier echter nog niet voor gebruikt. Pas eind jaren vijftig, begin jaren zestig kwamen er internationale musicals als My fair lady (1960) en Oliver! (1963) naar Nederland. Ondanks 5 dat deze musicals redelijk veel succes hadden, werd toch de oorspronkelijk Nederlandse musical Heerlijk duurt het langst beschouwd als de eerste Nederlandse musical. Tegen wil en dank in, dat wel. Schmidt noemde haar ‘musicals’ namelijk liever geen musicals. Ze had het steevast over ‘muzikale komedies’. De term ‘musical’ deed haar te veel denken aan de gelikte showmusicals uit Amerika. Wat ‘ons’ aan deze showmusicals niet zou liggen is ‘de show om de show’. Schmidt vond het belangrijk dat haar muzikale komedies een boodschap hadden en verder gingen dan voorstellingen waarin te pas en te onpas werd gezongen en gedanst. Haar liedjes zag ze als puur functioneel: Ze speelden een rol mee in het geheel. In haar musicals (ondanks dat ze zelf haar voorstellingen met de term ‘muzikale komedie’ aanduidde, zal ik vanaf nu alleen spreken van de term ‘musical’) zat net als in de vertaalde internationale musicals, ook een beetje show, maar het verhaal en daarmee de geëngageerdheid van Schmidt waren vooral van belang. Schmidt kon, geholpen met haar cabaretverleden, haarfijn commentaar geven op de Nederlandse moraal en samenleving. Geen onderwerp werd uit de weg gegaan. Alles wat op straat leefde kon in musicals worden besproken. Dit leidde tot grote herkenning bij de toeschouwers. De cabareteske teksten uitten de boodschappen die de makers mee wilden geven. Bij sommige musicals kregen de kritische cabaretteksten zelfs de overhand. Om te zorgen dat er nog wel van een ‘musical’ sprake was en het niet puur een cabaretvoorstelling werd, zorgde producent John de Crane er al bij Heerlijk duurt het langst voor dat Schmidt hulp kreeg van de buitenlandse regisseur / choreograaf Gordon Mash. Mash had veel ervaring met de Amerikaanse musicalvorm. Mede dankzij zijn hulp werd Heerlijk duurt het langst dan ook een musical en niet een toneelstuk met een paar liedjes. Steeds vaker werden er buitenlandse regisseurs en choreografen aangetrokken, maar musicalmakers als Jos Brink en Frank Sanders gingen ook zelf op onderzoek uit, door naar musicals op Broadway of op West End te kijken. Hun musicals leken dan ook meer op de Amerikaanse musicals dan die van Schmidt. Maar naast de flitsende shownummers, vonden ook zij het belangrijk dat hun voorstelling iets te zeggen had. Iets te zeggen hebben was dus in de beginperiode van de musical heel belangrijk. Dergelijke geëngageerde musicals werden ook wel ‘cabaretmusicals’ genoemd. Bij deze musicals staat de tekst en dus de tekstschrijver centraal, in tegenstelling tot de buitenlandse musicals waar de muziek vaak het uitgangspunt vormt. In Nederland wordt dan ook gesproken over de musicals van Annie M. G. Schmidt en de musicals van Jos Brink en Frank Sanders, terwijl in het buitenland eerder wordt gesproken van musicals van bijvoorbeeld Andrew Lloyd Webber, de componist. 6 Tot het eind van de jaren tachtig heeft Nederland het qua musical moeten doen met cabareteske musicals en goedkoop uitgevoerde imitaties van Broadway-successen. Tot in 1987 Cats door Bob van der Linden en Hubert Atjak (Carré Theaterproducties) naar Nederland werd gehaald, ter ere van het 100-jarig bestaan van Theater Carré. Zo’n overweldigende en overdonderende show waren we in Nederland nog niet gewend. Het was een ultieme dansmusical en tot op dat moment dacht iedereen dat zoiets in Nederland gewoon niet gedaan kon worden. Wie zou dat dan moeten doen? Annie M. G. Schmidt had niet voor niets altijd geschreven: ‘The Dutch don’n dance’. Toch werd Cats in Nederland een gigantisch succes en zorgde voor een keerpunt in de Nederlandse musicalgeschiedenis. Het succes van Cats had namelijk de ogen van Joop van den Ende geopend. Vanaf 1988 is ook hij musicals gaan produceren. Zijn eerste geproduceerde musical Barnum (1988) flopte, naar eigen zeggen doordat hij: “[…] het fout deed, met publiciteit en marketing. Ik riep de titel en ‘er komt een musical’ en meer deed ik eigenlijk niet.”v Hierna heeft hij deze fout niet meer gemaakt. Hij heeft er sindsdien altijd voor gezorgd dat zijn musicals enorm werden gepromoot. Joop van den Ende werd dan ook een gevestigde naam in de musicalwereld en een Van den Ende musical werd een gebeurtenis, een mediaevent waar je bij móet zijn. Het gaat niet meer alleen om de musical zelf, het gaat om de totaalervaring. Maar om aan al die hoge verwachtingen te kunnen voldoen, moet de lat steeds hoger worden gelegd. Meer spektakel is de boodschap: Nog meer ingewikkelde technische hoogstandjes en indrukwekkende theatrale effecten. Vooral bij de grote internationale spektakelmusicals speelt de techniek een hoofdrol. Daarnaast zijn deze musicals bijna altijd streng vastgelegde concepten die wereldwijd gekopieerd worden. Joop van de Ende zegt hierover: “Ik zie het als een voorrecht dat je gesteund wordt door die formule. Ik trek me op aan dingen die ik niet weet of niet beheers, maar ik wil ze leren. Pas later, toen ik het vak beter begreep, ben ik mijn eigen versies gaan maken.”vi Joop van den Ende is dus ook nieuwe musicals gaan produceren, zoals 3 Musketiers (2003). Hiernaast zijn er in de loop der jaren diverse andere musicalproducenten opgestaan, die naast 7 de zogenaamde internationale conceptmusicals ook nieuwe producties een kans gaven. In de aflevering over de musical in de serie Allemaal Theater wordt dan ook geconcludeerd: “De musical, klein of groot, buitenlands of van eigen bodem, heeft het nuchtere Nederland voorgoed veroverd. Het niveau van de Nederlandse musical is de afgelopen vijftien jaar met sprongen vooruit gegaan. In talent en vakmanschap doen we allang niet meer voor het buitenland onder. De musical is het cabaret ontgroeid en ook hier een volwaardig theatergenre geworden. Elk jaar ruim twee miljoen bezoekers, zoveel mensen voor een theatervorm dat eigenlijk niet zo goed past bij het oer-Hollandse credo: Doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg.”vii Maar of er anno 2006 ook daadwerkelijk een balans is gevonden tussen de kleine, grote, buitenlandse of Nederlandse musicals, zal blijken in de volgende paragraaf. 1.3 Musicalaanbod seizoen 2005 – 2006 Om een beeld te krijgen van de musicals die het afgelopen seizoen (2005 – 2006) speelden, zal ik in deze paragraaf kort een aantal voorstellingen bespreken. In bijlage 1 zijn alle professioneel geproduceerde musicals van dit seizoen na te kijken. Als je naar deze lijst kijkt, zie je dat er twintig nieuwe producties in première zijn gegaan. Natuurlijk probeer ik als toekomstige musicaldramaturg zoveel mogelijk op de hoogte te blijven van wat er allemaal wordt uitgebracht. Toch viel het me op dat ik maar net iets meer dan de helft van de musicals gezien heb, die dit seizoen in de theaters hebben gestaan. Dit heeft echter een duidelijke verklaring. Ik ben (bijna) niet naar peuter-, kleuter- en familiemusicals gaan kijken, terwijl de musicals die voor deze doelgroep worden gemaakt, als paddestoelen uit de grond schieten. Neem Iedereen maakt muziek, (Sesamstraat musical van Joop van den Ende Theaterproducties) De Trullenhoedser, (Opus One) Pietje Bell, (Ruud de Graaf BV) Pluk redt de dieren, (Stichting S.I.P.) Muis, (Theater Terra) Prins en Ploes, (Van Hoorne Events) Annie en Tita Tovenaar (beiden van V & V Entertainment). Ook van de overige musicals zijn er nog vele geschikt voor kinderen, het verschil is alleen dat deze niet speciaal voor het jeugdige publiek zijn gemaakt. Ik richt me vanaf nu op musicals die niet exclusief voor kinderen worden gemaakt. Het is niet dat ik deze musicalvorm niet interessant vind, integendeel. Ik weet er alleen nog niet genoeg vanaf en ik heb er nog te weinig gezien, om ook dit subgenre in mijn betoog te kunnen betrekken. Vandaar dat ik er nu voor kies om vijf voorstellingen die ik wél heb gezien te bespreken. Ik zal Beauty and the Beast, Cabaret, Jesus Christ Superstar, 8 Sweet Charity en Turks Fruit, de musical kort beschrijven, aangeven tot welk subgenre ze volgens mij behoren en afsluiten met mijn eigen mening over deze musical. Beauty and the Beast (Joop van den Ende Theaterproducties) Beauty and the Beast vertelt het verhaal van de mooie Belle die in de handen komt van het lelijke beest. Net als in de gelijknamige Disney film leren we dat een lelijk uiterlijk niets zegt, want dat ware schoonheid van binnen zit. Een vernieuwende, diepgaande boodschap is dit niet, maar het overdragen van een boodschap is ook duidelijk niet de hoofdzaak geweest bij deze musical. Deze musical wil amuseren. Deze musical wil je laten betoveren door het sprookje. En eerlijk is eerlijk, hierin is Beauty and the Beast fenomenaal geslaagd. Het ziet er werkelijk prachtig uit, de vernuftige techniek werkt perfect, het is een echte spektakelmusical. Maar wel een spektakelmusical volgens een vaste Amerikaanse formule. Decor, choreografie, licht- en kostuumontwerp en regie zijn bij deze Nederlandse versie in handen van een Amerikaans team. De hele vormgeving en enscenering is dus al bedacht. Er is in grote mate sprake van conceptbewaking. Voor een dramaturg zou hier dan ook niets meer aan toe te voegen zijn geweest. De musical wordt volgens het vaststaande concept ‘gezet’ en gaat met veel succes het land in (te meten aan een dagelijkse zaalbezetting van bijna 99 %). Beauty and the Beast heeft mij zeker een fijne, ontspannende avond gebracht, maar ik werd geen één keer uitgedaagd om met een kritische blik te gaan kijken. Patrick van den Hanenberg zegt in zijn recensie in de Volkskrant: “Wie gevoelig is voor Broadway op zijn glimmendst, wie onder de indruk raakt van de grote getallen en superlatieven, zal oren en ogen te kort komen. Maar wie vindt dat je in het theater ook je hersencellen moet gebruiken, zal zich na een kwartiertje kapot vervelen.”viii Zo negatief ben ik zeker niet, ik heb me geen moment verveeld. Maar het is duidelijk dat in deze musical het amusement voorop staat. Er is weinig risico genomen: Qua vormgeving is de show een spektakel, de sterrencast is compleet (onder andere Stanley Burleson, Chantal Janzen en Carlo Boszhard spelen een hoofdrol) en de publiciteitsmachine werkt op volle toeren. Prima voor een avondje vermaak, maar naar mijn mening net iets té groots en té perfect. Ik mis het menselijke, maar ik mis vooral een beetje durf en risico. 9 Cabaret (Joop van den Ende Theaterproducties) Aan de hand van een simpel liefdesverhaaltje wordt in Cabaret getoond hoe het opkomende nazisme onafwendbaar in de levens van gewone mensen binnendringt. Dit laatste domineert de voorstelling en roept vele vragen op bij de toeschouwer. Net als bij Beauty and the Beast wordt ook hier een Amerikaans concept gevolgd. Niet het oorspronkelijke concept van Harold Prince uit 1966, maar het vernieuwde concept van de Oscarwinnende regisseur Sam Mendes: “Iemand had hem [Sam Mendes] Cabaret gegeven en hij vond het een fantastisch en meeslepend verhaal, een betekenisvol verhaal, maar te veel gevangen in de traditie van de Broadway-musical uit de jaren zestig. Hij wilde het stuk bevrijden uit deze beperkingen en het menselijke verhaal van Cabaret voor het voetlicht brengen – het verhaal van de mensen, de tijd, de plaats en de gevolgen van hun handelingen. […] De presentatie moest magisch in zijn eenvoud zijn. De show werd omgevormd van een musical met een cabaret erin tot een cabaret met een musical erin.”ix In zijn bedoelingen is Mendes zeker geslaagd. Cabaret heeft mij in zijn eenvoud geraakt en heeft me tevens aan het denken gezet. Toch vind ik het jammer dat ook hier een extreme vorm van ‘conceptbewaking’ is toegepast. Daniël Cohen – die Cabaret in het Nederlands heeft vertaald – verwoordt dit heel treffend: “Dit is onze geschiedenis, het is zo dichtbij, Berlijn dertiger jaren, dat is onze cultuur, wij weten wat er gebeurd is. […] We hebben het hier over een stuk geschiedenis wat het grootste breekpunt was in de twintigste eeuw. Het was de grootste desillusie over de mensheid die je maar kunt hebben. Hoe komen mensen tot die stappen? Daar moet je gewoon eerlijk in zijn. En ik denk dat het voor de Amerikanen toch veel meer een ‘ver-van-mijn-bed-show’ is.”x Cohen had geen bewegingsvrijheid en diende alles letterlijk uit het Engels naar het Nederlands te vertalen. Er was geen ruimte om het concept meer aan te passen aan de Nederlandse maatschappij waarin we leven. Hetzelfde gold voor de vrijheid van het gehele creatieve team. Ook in dit maakproces is er dus geen ruimte geweest voor een dramaturg. De voorstelling werd aan de hand van het bestaande concept gezet en kon gaan spelen in theater Carré. Hoewel deze musical voor mij dus al een grote stap verder gaat dan het puur amuseren van zijn publiek – ik noem het voorlopig een inhoudelijke conceptmusical – blijft het mij frustreren dat ook in dit geval er té weinig vrijheid en durf was. Wat mij betreft had deze 10 musical zich nog veel verder mogen ontwikkelen tot een meer prikkelende versie die beter aansluit op onze eigen Nederlandse maatschappij. Wel vind ik het te prijzen dat toneelactrice Anne-Wil Blankers één van de hoofdrollen in deze musical vervulde. Hiermee laat ze zien dat er wel degelijk allianties mogelijk zijn tussen mensen uit het gesubsidieerde toneel en mensen uit publieksgerichte, commerciële vormen van theater. Hier kom ik later nog op terug. Jesus Christ Superstar (Joop van den Ende Theaterproducties) Jesus Christ Superstar vertelt het Bijbelverhaal over de laatste dagen uit het leven van Jezus Christus. Ook voor deze musical is er weer geput uit het grote internationale musicalrepertoire. Jesus Christ Superstar is namelijk in 1970 geschreven door Andrew Lloyd Webber (muziek) en Tim Rice (teksten). Het verschil met Cabaret is dat er voor deze musical geen buitenlands ‘creative team’ naar Nederland kwam, maar dat er hier een Nederlands team werd aangesteld om een eigen nieuwe versie te maken van deze – inmiddels lichtelijk gedateerde – musical. Dit Nederlandse team, onder leiding van regisseur Paul Eenens, is opnieuw naar deze musical gaan kijken en gaan denken wat zij er nú mee wilden zeggen. Ze wilden het niet alleen meer hebben over de vraag of Jezus nu de zoon van God was, dat was niet meer relevant. Zij kozen ervoor om te kijken naar de mensen rondom Jezus heen en vroegen zich af wat er gebeurt als er iemand in de geschiedenis plotseling wordt gebombardeerd tot Messias. Ze stelden zich vragen als ‘Waarom hebben wij als mensen een Messias nodig?’ ‘En waarom is het bijna onvermijdelijk dat zo’n Messiasfiguur ook weer ten gronde gaat?’ Deze vragen werden ook aan de toeschouwer gesteld. Ik werd verleid hier over na te denken. Ook kon ik hier duidelijk een link leggen naar onze eigen hedendaagse Nederlandse maatschappij. Zowel in vorm als inhoud (tekst) werden er verwijzingen gemaakt naar een persoon als Pim Fortuyn, die ook in korte tijd werd opgestuwd tot een soort van ‘Messias’ en dit met de dood bekocht. Ook in zíjn dood werd hij een soort focuspunt voor alle gevoelens van rouw die we hadden en niet kwijt konden. In deze Nederlandse bewerking was dit dus een duidelijk te trekken parallel met het verhaal van Jezus. Jesus Christ Superstar is dus ontwikkelt tot een nieuw Nederlands concept. Er heeft een proces van conceptontwikkeling plaats gevonden, in plaats van alleen conceptbewaking: De makers zaten niet vast aan het concept waarmee ze zijn gestart. Ze konden het concept verder ontwikkelen, aanpassen en veranderen. Naast de regie heeft Paul Eenens hier tevens de dramaturgie op zich genomen. Er was in dit maakproces veel ruimte voor dramaturgie, omdat ze heel erg bezig waren met vragen als: Waar gaat het eigenlijk over? Wat willen wij nú zeggen? Hoe kunnen we de juiste beelden vinden? Et cetera. Voor mij persoonlijk is Jesus 11 Christ Superstar één van de meest vernieuwende en interessante musicals van het seizoen geweest. Deze inhoudelijke, doorgecomponeerde musical, gaf naar mijn mening een eigen visie op het aloude verhaal en durfde tegen de verwachtingen in te gaan. Een dergelijke insteek vind ik tijdens een maakproces erg te loven. Sweet Charity (Mark Vijn Theaterproducties) Charity Hope Valentine is een lichtgelovige vrouw, die wanhopig op zoek is naar haar toekomstige echtgenoot. Een huwelijk zou haar uit de nachtclub kunnen verlossen waar ze als animeermeisje haar leven te grabbel gooit. Het verhaal van Sweet Charity is vrij oppervlakkig, dus daar moet deze musical het niet van hebben. Daarnaast is deze musical al twee keer eerder in Nederland uitgebracht (in 1969 en in 1990) dus een heel originele keuze was het ook niet. Net als bij de musicals die ik tot nu toe beschreef, is er ook hier weer geput uit het rijke musicalrepertoire. Toch heeft deze versie iets fris en nieuws. Dit zit hem niet in de anekdote, het spel of de muziek, maar in de vertaling, de vormgeving en de spannende choreografieën. Er is ook hier geprobeerd om dit concept aan te passen aan onze tijd. Zo heeft wereldkampioen paaldansen Denise Mulder gezorgd voor een zeer acrobatische en erotische choreografie (hiervoor zijn er in het decor een heel aantal ‘paaldans-palen’ verwerkt) en heeft Coot van Doesburgh een frisse, nieuwe vertaling aangeleverd. Ondanks dat ik niet heel enthousiast ben over deze voorstelling in zijn geheel, vind ik dergelijke keuzes zeker te prijzen. Ook het feit dat er hier gekozen is om nieuwe talenten te casten (zoals Esther van Boxtel, die op 22 mei 2006 een John Kraaikamp Musical Award won, als aanstormend talent) vind ik een gedurfde keuze. En dat er nog gewoon handmatig met decorstukken geschoven wordt, geeft deze voorstelling voor mij charme en menselijkheid. Natuurlijk besef ik dat dit ook door gebrek aan geld kan komen. Wellicht zou ook Mark Vijn (van Mark Vijn Theaterproducties) kiezen voor grote technisch vernuftige hoogstandjes en indrukwekkende theatrale effecten als hij hier het geld voor had. Toch vind ik deze amusementsmusical Sweet Charity interessant. Tijdens het maakproces is er niet ‘zomaar’ een concept gekopieerd, maar is er daadwerkelijk nagedacht over hoe deze musical nu kan worden gebracht: In ieder geval qua vorm. Wat betreft de inhoud had er nog wel langer over nagedacht mogen worden. Als er een dramaturg bij betrokken was geweest, had hij of zij er wellicht nog voor kunnen zorgen dat er ook inhoudelijk vernieuwende invalshoeken waren gekozen, zodat de oppervlakkige anekdote hiermee uiteindelijk zou zijn overstegen. 12 Turks Fruit, de musical (Stichting Beeldenstorm) Turks Fruit, de musical is een bewerking van het gelijknamige boek van Jan Wolkers uit 1969 over het onstuimige liefdespaar, kunstenaar Rick en zijn muze Olga. Het is een geheel nieuw geschreven Nederlandse musical. Een aantal directeuren van grote Brabantse theaters namen het initiatief om Turks Fruit als musical te brengen. Ze waren namelijk ontevreden over het huidige magere aanbod van origineel Nederlandse musicals. (Zoals ook blijkt uit de tot nu toe hierboven beschreven musicals) Stichting Beeldenstorm durfde deze uitdaging aan te gaan. Eerder had deze producent zich al op het risicovolle pad begeven, met nieuw geschreven musicals als Carlie, Willeke de musical en Home. (Toen nog onder de naam Bergen TheaterFilm- Televisie, waarmee ze helaas in 1997 failliet zijn gegaan). De moed van de makers werd beloond. De recensies waren zonder uitzondering lovend, er werden drie Musical Awards in de wacht gesleept (voor beste regie/dramaturgie: Peter de Baan, beste actrice: Jelka van Houten en beste kleine musical) en de musical krijgt nu zelfs een kans op Broadway. Ook op mij heeft deze musical een grote indruk gemaakt. Ik vind het ten eerste ontzettend gedurfd dat er van dit populaire boek (waar al een succesvolle verfilming van bestond) een musical is gemaakt. Van te voren stond iedereen met zijn mening klaar: ‘Het zou toch niets worden’. Maar niets was minder waar. Turks Fruit, de musical heeft mij echt kunnen raken, zowel qua tekst, muziek, vormgeving, spel én inhoud. Het heeft voor mij de kern van het boek weten te raken, zonder er een letterlijke kopie van te zijn geworden. Het heeft iets eigens, een eigen structuur, opbouw en natuurlijk nieuwe muziek, maar toch bleven de gevoelens die het boek oproept in deze musical hetzelfde. Patrick van den Hanenberg verwoordt het in zijn recensie in De Volkskrant als volgt: “Bij Turks Fruit klopt werkelijk alles. […] De volstrekte harmonie van spel, tekst, muziek, regie-opvatting en de menselijke maat is goed voor een hoogtepunt in de Nederlandse musicalgeschiedenis.”xi Deze geheel nieuw gecreëerde musical, geeft mij zeker hoop voor de toekomst. Misschien is dit wel de start van een nieuwe traditie in het musicaltheater in Nederland. Bij dergelijke nieuwe originele Nederlandse musicals, zal het aandeel van een dramaturg groot zijn. Samen met de andere leden van het creatieve team moet alles nog worden uitgevonden. Een concept moet van a tot z worden ontwikkeld, waardoor je creatieve vrijheid heel erg groot zal zijn. Persoonlijk spreekt deze werkwijze mij het meeste aan, maar ook hier kom ik later nog op terug. 13 Ik realiseer me heel goed dat het aantal musicals van Joop van den Ende Theaterproducties in mijn korte besprekingen domineren. Maar het is natuurlijk ook zo dat het gemiddelde aantal producties per jaar het hoogste ligt bij zijn productiemaatschappij. De schets die ik nu heb gemaakt is dus niet volledig representatief, maar het geeft wel een grof beeld van de variatie in het aanbod. Genoeg om in de volgende paragraaf – aangevuld met citaten van mensen uit het vak – een voorzichtige uitspraak te kunnen doen, over hoe we er in het musicallandschap in Nederland op dit moment voorstaan. 1.4 Stand van zaken Wat we uit de vorige paragrafen kunnen opmaken is dat de musical, in een relatief korte tijd is uitgegroeid tot één van de meest populaire en best bezochte theatergenres in Nederland. Daarnaast bestaat het overkoepelende begrip musical tegenwoordig uit vele subgenres. Je hebt musicals speciaal voor bepaalde doelgroepen, zoals peuter-, kleuter- en familiemusicals. Je hebt musicals in bepaalde muziekstijlen, zoals rockmusicals, popmusicals of jazzmusicals. Je hebt musicals waar de discipline ‘dans’ het meest belangrijk is, zoals bij tapdansmusicals. Je hebt musicals waar de liedjes worden afgewisseld door gespeelde scènes, de zogenaamde ‘song and book musicals’, maar je hebt ook doorgecomponeerde musicals. Je hebt musicals waar het vooral gaat om het spektakel en de techniek, maar je hebt ook musicals waar de inhoud belangrijker is dan de vorm. Wat ik maar wil zeggen is dat het aantal subgenres bijna oneindig is. Toch denk ik dat al deze subgenres grofweg in twee categorieën kunnen worden opgedeeld. Je hebt musical als amusementsvorm én musical als een volwaardige theatervorm. Om deze twee hoofdcategorieën te definiëren maak ik gebruik van de definities die musicalregisseur Paul Eenens in zijn doctoraalscriptie in 1992 aan deze twee vormen gaf: Musical als amusementsvorm De amusementsmusical wordt veelal gedefinieerd als een populaire kunstvorm waarin een luchtig vaak romantisch verhaal wordt uitgebeeld door een aaneenschakeling van spelscènes en dans, afgewisseld met liedjes die geïntegreerd zijn in het handelingsverloop. De amusementsmusical is een commerciële vorm van theater, bedoeld voor de grote massa. Er wordt primair door middel van amusement een algemeen menselijke, herkenbare moraal verkondigd. 14 Musical als volwaardige theatervorm In het geval van de musical als volwaardige theatervorm is de musical een kunstvorm die de inhoud en thematiek als zinvol uitgangspunt neemt voor de synthese en het gebruik van de, aan het medium ten grondslag liggende, kunstzinnige en theatrale elementen (o.a. spel, zang en muziek, dans) teneinde het handelingsverloop te continueren en de totaalbetekenis te construeren. Deze musical neemt de toeschouwer serieus en spoort hem aan tot zinvolle en actieve receptie, zonder de toeschouwer onder te dompelen in een wereld van veelal vlakke emotionele belevingen.xii We zijn inmiddels veertien jaar verder en we kunnen zeker stellen dat beide musicalvormen in Nederland worden gemaakt. Toch kun je zeggen – door te kijken naar het aanbod – dat er nog geen goede balans is gevonden tussen deze twee hoofdcategorieën. De musical als amusementsvorm komt veruit het meeste voor, terwijl de musical als volwaardige theatervorm maar een relatief klein aandeel inneemt in het gehele musicalaanbod. Voor mijn gevoel is de verhouding ongeveer ‘90 – 10’. Voordat ik hier echter meer uitspraken over kan en wil doen, zal ik eerst met behulp van korte citaten aangeven hoe mensen uit verschillende kanten van het (musical)theaterveld hier tegen aan kijken. Hoe staat de musical er nu voor in Nederland? Paul Eenens (musicalregisseur) Een musical als ‘Passion’ heeft laten zien dat het genre musical meerdere gezichten heeft en ook inhoudelijk interessant en vernieuwend kan zijn. Ik hoop dan ook dat er met ‘Passion’ een deur is geopend naar meer lef en durf van producenten met dit genre.”xiii Daniël Cohen (vertaler en regisseur van musicals) De musical is in Nederland een enorm populair genre geworden in vijftien jaar. Alleen het aanbod is vrij beperkt. We zien voornamelijk de entertainment musicals en er is niet zo veel kans om ook de andere stukken te zien. […] Dit komt ook door de overvloed aan P.R., met name vanuit Joop van den Ende Theaterproducties. Hierdoor wordt toch voornamelijk één element uitgelicht: het element van show en glitter en glamour en bewegende decors. […] En er zit ook duidelijk een economisch aspect aan. Musical is over het algemeen een heel duur genre. Het kost vaak vele miljoenen om een musical te produceren. Dus wat men doet, is dan ook vaak spelen op save: Onderwerpen, kiezen waar iedereen van houdt. De zogenaamde ‘publiekspleasers’.”xiv 15 Paul van Ewijk (musicalschrijver, -regisseur, –dramaturg en -acteur en docent aan de Frank Sanders Akademie voor musicaltheater) “De kwaliteit van de Nederlandse musicals is de laatste tien jaar beduidend gegroeid. Het is een wisselwerking van producenten, acteurs en publiek. Nadat Van den Ende een musicalcultuur heeft ontwikkeld, zijn er opleidingen voor acteurs gekomen, waardoor het potentieel van spelers groter wordt. Veel producenten proberen een graantje mee te pikken van de hausse, maar of ze het allemaal zullen redden is de vraag.”xv Linda Lepomme (artistiek leider van de musicalafdeling van het Koninklijk Ballet van Vlaanderen) Linda Lepomme is somber als ze het musicalaanbod van het komende seizoen overziet. Ze signaleert eenzelfde trend als op televisie. Meer van hetzelfde. […] Een eigen nieuwe productie vormt een groot risico in een genre waarin winst maken moeilijk is door de grote investeringen. Bovendien zijn de kaartjes duur en eist het publiek waar voor zijn geld. “Er is zoveel uitstekend materiaal op de Angelsaksische markt. En die musicals zijn al uitgebreid getest. Als het dan hier komt, is het al in orde.”xvi Maurice Wijnen (schrijver van musicals en assistent casting en ontwikkeling bij Joop van den Ende Theaterproducties) Maurice Wijnen vindt het jammer dat het Nederlandse schrijftalent achterblijft bij de populariteit van het genre. “Omdat musical zo in is, zou je denken dat scripts binnenstromen, maar niets is minder waar. Misschien is een musical schrijven moeilijk omdat het zoveel omvattend is: toneel, dans, muziek. Maar het huidige aanbod van origineel Nederlandse musicals is in ieder geval nog té mager”xvii Fons Bruins (Directeur van de Stadsschouwburg Eindhoven) Volgens Fons Bruins, directeur van de Stadsschouwburg Eindhoven, wordt musical ook als kunstvorm serieus genomen. “Dat Ivo van Hove, een naam uit het gesubsidieerde toneel, een musical als Rent regisseerde zegt iets. En Aida van Elton John is gebaseerd op hetzelfde verhaal als de opera van Verdi. Niet alleen de thema’s komen op een ander niveau, maar ook de kwaliteit neemt toe.”xviii Er zijn de afgelopen jaren dus verschillende geluiden te horen geweest over de stand van zaken in het Nederlandse musicallandschap. Maar wat voor mij het meest helder naar voren 16 komt is dat de kwaliteit al wel verbeterd is en dat er meer diversiteit is, maar duidelijk nog niet genoeg. De grote en veilige amusementsmusicals zijn er in overvloed, de kleinere (nieuw geschreven) inhoudelijke musicals zijn er nog maar weinig. Maar voor mijn gevoel is de wil er wel. Er is een ontwikkeling gaande, het hangt in de lucht. Het moet alleen nu nog écht gebeuren. Iemand moet een zetje geven, door duidelijk te maken hoe deze ontwikkeling voort kan worden gezet, wat er concreet moet gaan gebeuren. Iemand die van een afstand naar het musicallandschap kijkt. Iemand als ik… 2. Hoofdstuk: Toekomstbeeld voor de musical Het vinden van de juiste balans is dus cruciaal voor de musical in Nederland. Maar hoe gaan we dit concreet aanpakken? Voordat ik mijn plannen opper, zal ik eerst een onderscheid maken op welke drie niveaus de musical in Nederland moet zoeken naar een balans. Als eerste zal ik kijken naar de musical als onderdeel van het Nederlandse theaterlandschap. In dit theaterlandschap kampt de musical vooral met een imagoprobleem. Hoe kan dit worden doorbroken? Ik kijk hierbij wat de musical van de ontwikkeling van andere muziektheatergenres kan opsteken, ik kijk naar mogelijkheden tot allianties en naar manieren waarop grenzen tussen verschillende genres kunnen worden overschreden. Als tweede ga ik in op de balans binnen het musicalgenre zelf. Hierbij focus ik me op mogelijkheden om de musical als volwaardige theatervorm verder te ontwikkelen. Namelijk, door te spelen met het bestaande repertoire, door middel van het creëren van nieuwe musicals met vernieuwende (actuele) onderwerpen en door ruimte te creëren voor het experiment. Als derde zal ik me focussen op het vinden van een balans op het niveau van de musical zelf en vraag ik me af hoe de verschillende disciplines binnen een musical een balans kunnen vinden en zo samen een synthese kunnen vormen die een meerwaarde aan het geheel geeft. 2.1 De musical binnen het Nederlandse theaterlandschap Zoals we in het vorige hoofdstuk hebben kunnen constateren, domineert de musical als amusementsvorm anno 2006 het musicalgenre. Dit is de voornaamste reden dat de musical binnen het theaterlandschap een ‘slecht’ imago heeft. ‘Amusement’ en ‘musical’ zijn twee begrippen die volledig aan elkaar vastgegroeid lijken te zijn. Veel theatermakers uit andere genres vinden het genre musical daarom minder interessant. ‘Oppervlakkig amusement moet er ook zijn, als zij zich er maar niet mee bezig hoeven te houden’, is veelal de teneur. Zelf willen ze met hun theatervoorstellingen verbazen, provoceren, ontregelen en aan het denken 17 zetten. Dit is de strakke scheidslijn die er bestaat tussen de zogenaamde ‘high- en lowculture’. Nu is het zeker niet mijn bedoeling om de musical hier nu ontzettend te gaan verdedigen. Integendeel, naar mijn mening valt de musical als amusementsvorm inderdaad onder de ‘low-culture’, maar daar vind ik helemaal niets mis mee. Wel vind ik het storend als het volledige musicalgenre wordt bestempeld als ‘puur amusement’, want dat is gewoon niet waar. Musical kan net zo goed verbazen, provoceren, ontregelen en aan het denken zetten als ieder ander theaterstuk. Alleen kennen mensen deze vorm van musical nog niet (goed genoeg). Het wordt dus tijd om meer aandacht te besteden aan deze volwaardige vorm van musicaltheater. Door te laten zien wat de musical, behalve het amusement, nog meer in huis kan hebben, zal het eenzijdige ‘slechte’ imago hopelijk verdwijnen. En dát dit imago verdwijnt, is weer belangrijk om die balans in het Nederlandse theaterlandschap ook daadwerkelijk te kunnen vinden. Maar om een verandering in gang te kunnen zetten, dien je van twee kanten moeite te doen. Laat de musical maar eerst het goede voorbeeld geven: Wat kan het genre musical leren van andere muziektheatergenres die al verder zijn in hun ontwikkeling? 2.1.1 Inspirerende ontwikkelingen Omdat ik meerdere volledige onderzoeken zou kunnen wijden aan de ontwikkeling van verschillende muziektheatergenres, zal ik me nu beperken tot een aantal concrete voorbeelden van hoe de opera en het moderne muziektheater zich in de loop der jaren hebben ontwikkeld. Ik zal voornamelijk progressieve voorbeelden geven, zodat een genre als musical zich hierdoor kan laten inspireren. Opera De opera is een vorm van muziektheater, waarbij een overwegend gezongen toneelstuk, in dichtmaten met orkestbegeleiding wordt uitgebeeld. De muziek was eeuwenlang dominant in dit genre. Totdat Wagner (1813 – 1883) zijn opera’s als ‘Gesammtkunstwerk’ herformuleerde en daarmee gelijkwaardigheid opeiste voor toonkunst en woordkunst. Hij heeft er voor gezorgd dat theater en muziek samen komen in één werk.xix Hiernaast is er bij opera sprake van bepaalde wetmatigheden. Deze wetmatigheden zijn ook nu nog moeilijk te doorbreken. Operaregisseur Peter Konwitschny zegt hier over: “Ik heb veel theater gedaan, maar ik vind opera sterker. Het is een immens verschil. Ik heb als toneelregisseur ongelooflijk veel mogelijkheden. Het toneel is leeg en ik kan zeggen hoe 18 alles moet worden ingevuld. In het theater is er geen ritme en geen metrum. Daar is alleen een tekst en die kan ik tienmaal herhalen, of ergens een pauze inlassen. Dat ligt in de opera allemaal vast. En alles wat ik bedenk, moet zich zinvol kunnen voegen in deze vooraf vastgelegde ordening. Dat maakt het ook moeilijker.”xx Wanneer hem wordt gevraagd of er in de opera in de toekomst vrijer kan worden omgegaan met de partituur, zegt hij dan ook dat het in principe zou moeten kunnen, maar dat het wel heel moeilijk is. Het gevaar is volgens hem dat het snel onzinnig wordt. Een vaststaande partituur is bij de opera dus ook nu nog het meest voorkomend. Toch wordt er bij de opera wel geëxperimenteerd op andere vlakken: Zo wordt er niet alleen gewerkt met repertoirestukken, maar worden er ook nieuwe opera’s gecomponeerd. Bij de traditionele opera had de muziek daarnaast vaak een illustrerende functie, de muziek illustreerde de plot. Bij moderne opera’s van bijvoorbeeld Peter Greenaway en Louis Andriessen is er echter geen sprake van een plot. In de muziek van Andriessen worden bijvoorbeeld multimediale componenten ingevoegd waardoor het ‘muzikale’ element in zijn muziek tot verschillende betekenissen kan leiden.xxi Verder vinden er dus ook steeds vaker wisselwerkingen plaats tussen verschillende vormen van media: Zo wordt bij de opera One van de jonge componist Michel van der Aa (Holland Festival 2006) gebruik gemaakt van een combinatie van spel (zowel gezongen als gespeeld) en filmfragmenten. Ook wordt de live muziek van het Asko Ensemble hier afgewisseld met elektronische geluiden. Op het Holland Festival geldt sowieso dat het zowel de klassieken toont, maar ook risico’s neemt. Wanneer ik in paragraaf 2.1.3 kom te spreken over grensoverschrijdingen kom ik hier nog op terug. Wat uit dit voorbeeld hopelijk wel duidelijk is geworden, is dat de opera in Nederland als genre nu ook regelmatig progressief te werk gaat. Natuurlijk wordt het klassieke repertoire niet vergeten en zijn er een aantal wetmatigheden die nog steeds moeilijk te doorbreken zijn, maar langzaam maar zeker heeft het experiment zijn plaats gevonden in de hedendaagse opera. Modern muziektheater Het zogenaamde ‘moderne’ muziektheater gaat in Nederland al langer progressief te werk. Het gaat dan ook veel verder dan teksttheater waarbij er af en toe een liedje of een muziekje te horen is en waarbij deze muziek fungeert als een muzikale omlijsting ter wille van de sfeer. Al vanaf de jaren ’70 wordt er flink geëxperimenteerd met muziektheater. Er was sprake van ‘het actuele muziektheater’, ‘het nieuwe muziekdrama’, ‘het beeldend muziektheater’ en ‘het 19 nieuwe muziektheater in de 80- en 90tiger jaren’. (Voor kenmerken van deze subgenres verwijs ik naar bijlage 2). Wat bij dergelijke subgenres opviel was dat er steeds meer mogelijk werd. Wat mij verder intrigeert is dat er vaak op een ‘zoekende’ wijze werd (en wordt) gewerkt. Er is bijna nooit een ‘vast recept’: de zogenaamde ‘wetmatigheden van opera en musical’, worden zoveel mogelijk vermeden. Een concreet voorbeeld hiervan geeft muziektheatermaker Paul Koek naar aanleiding van de voorstelling Smekelingen (2006), die hij recent bij de Veenfabriek heeft geregisseerd: “De muziek bij ‘Smekelingen’ is wel gecomponeerd, maar dat lijkt eerder op het doen van voorstellen. Ik kom aan met ritmische structuren, we gaan het spelen en vervolgens gaat iedereen daarmee verder.”xxii Er wordt dus veel meer gezocht tijdens zo’n maakproces. Er is sprake van een recursieve dramaturgie. Koek zoekt tijdens zo’n maakproces naar een synthese van tekst, muziek en spel. En dit doet hij niet door een eenheid te creëren, door de gevoelens in een tekst te laten illustreren door de muziek, juist niet. Hij zoekt het in de tegenbeweging en plaatst bijvoorbeeld muzikale emoties op momenten die er in de tekst helemaal niet zijn. Dit kun je ook wel ‘tegenkleuren’ noemen. Bij musicals is dit bijvoorbeeld te vinden in de werken van Stephen Sondheim waar ik later op in zal gaan. Bij modern muziektheater vindt er verder ook in grote mate een wisselwerking plaats tussen verschillende media. Grenzen worden steeds verder overschreden. Er wordt steeds vaker gezocht naar een samenwerking tussen theater, muziek, film, beeldende kunst, wetenschap et cetera. Er wordt langzaam gestreefd naar een volledige vorm van totaalkunst. Paul Koek zegt hierover: “Er worden verbindingen gezocht tussen al die verschillende disciplines. […] Die samenwerking is iets wat eraan zit te komen. Kijk naar de jonge mensen die afstuderen van het conservatorium. Wat die met beeld en geluid doen. Die zetten overal hun klauwen in. Muziek, vormgeving, beeld. Dat gaat nog veel verder dan muziektheater. Het is totaalkunst. Dat is één ding. Het is een ontwikkeling die ik graag wil stimuleren en waar ik heel nieuwsgierig naar ben.”xxiii Het eind van de experimenten tussen theater en muziek is dus nog lang niet in zicht. Met het verschijnen van nieuwe digitale media zal het mogelijk blijven om de grenzen van het terrein 20 steeds verder te verleggen.xxiv Dit experimentele karakter is dus kenmerkend voor het moderne muziektheater. Door deze twee korte indrukken van opera en modern muziektheater zal ik me nu laten inspireren. Vele ontwikkelingen die in deze genres al hebben plaats gevonden zullen hopelijk in de toekomst ook plaatsvinden bij het muziektheatergenre musical. 2.1.2 Allianties Nu we ons hebben laten inspireren door (recente) ontwikkelingen in andere muziektheatergenres, wordt het tijd om te kijken hoe mensen uit verschillende genres kunnen gaan samenwerken. De musical moet zich laten inspireren, maar andersom kan er ook van de musical geleerd worden. Door vaker een kijkje in de keuken te nemen bij musicals, (bij voorkeur bij musicals als volwaardige theatervorm) zullen theatermakers inzien dat de musical ook zijn bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van het theaterlandschap in Nederland. Daarnaast zullen – door vaker samen te werken – de ‘dikke muren’ die om ieder theatergenre heen zijn gebouwd sneller worden afgebroken. Mensen zijn vaak huiverig voor wat ze niet (goed) kennen en blijven het liefst in hun eigen bekende straatje. Ik wil nu juist bevorderen dat mensen verder kijken dan hun neus lang is. Iedereen wil theater maken. Waarom bundel je de krachten dan niet en probeer je iets van elkaar te leren? ‘Samen sta je sterk’. Het is een cliché, maar ook in dit geval gaat het zeker op. Samen kun je de Nederlandse theatercultuur een nieuwe impuls geven. Jan Post, voorzitter van de VNT (de Vereniging van Nederlandse Theatergezelschappen en –producenten) zegt dat er momenteel sprake is van een crisis: de bezoekersaantallen van voorstellingen van de VNT dalen, net als hun percentage podiumbezetting.xxv (Hier kom ik in hoofdstuk 3 nog op terug). Hierop zou ik zeggen, ga die crisis concreet te lijf: Verruim je blik en werk samen. Op het gebied van publieksgerichtheid, publiciteit en marketing zijn de musicalproducenten voorlopers. Door te integreren in deze bedrijven, kunnen andere theatergroepen op dit terrein nieuwe kennis op doen, om deze kennis vervolgens ook daadwerkelijk te gaan toepassen. Maar natuurlijk sta ik een wederzijdse wisselwerking voor ogen. Ook musicalmakers- en producenten, zouden moeten integreren in andere theatergenres, zodat ze hiervan kunnen leren en zich hierdoor kunnen laten inspireren Dit kan zeker bevorderen dat de musical als volwaardige theatervorm zich de komende jaren in een rap tempo verder kan ontwikkelen. Genoeg redenen dus om in de nabije toekomst intensief te gaan samenwerken, maar in hoeverre gebeurt dit al? Wordt hier al voor open gestaan? Opvallend is dat in de begin jaren van de Nederlandse musical met name de serieuze toneelgezelschappen, zoals Het Rotterdams 21 Toneel musicals als Irma la Douce (1961) en Kiss me Kate (1964) brachten. Ook serieuze acteurs als Lia Dorana, Annet Nieuwenhuyzen en Eric Schneider speelden in deze musicals. Dit zou alleen niet lang duren. De toneelwereld maakte onder invloed van maatschappelijke stromingen in de jaren zestig een revolutionaire ontwikkeling door waarbij amusement plaats maakte voor engagement, politieke boodschappen en het experiment. Wie anders dacht, kreeg in het gunstigste geval alleen een tomaat naar zijn hoofd. Vanaf de jaren ’70 haalde het gesubsidieerde toneel dan ook voor het eerst de neus op voor ‘zoiets triviaals als musical’.xxvi Tegenwoordig valt dit wel weer mee. Hein van der Heijden die Toneelgroep Amsterdam verruilde om in 2004 één van de hoofdrollen in de musical The Lion King te spelen, zegt hierover: “Het lijkt alsof die verkettering, die artistieke verzuiling toch grotendeels tot het verleden behoort […] Toch was het alsof ik de grens van een heel vreemd land overstak.”xxvii Het aantal ‘serieuze’ acteurs die er voor kiezen in een musical te spelen, neemt de laatste jaren redelijk gestaag toe. Alleen producent Joop van den Ende, wist onder andere al Hugo Haenen, (The sound of music, 2002) Cees Geel, (3 Musketiers, 2003) Hajo Bruins, (Mamma mia!) 2004) Anne-Wil Blankers (Cabaret, 2006) en nu ook Thom Hoffman (My fair lady, 2007) voor één van zijn musicals te ‘strikken’. Blankers wilde graag in Cabaret spelen, omdat dit een allesbehalve behaagzieke bijna kale voorstelling zou worden. Zodra ze ‘blijmoedig onder glimmende kroonluchters en te midden van uitwaaierende decors over het podium had moeten huppelen’xxviii, had ze voor een rol in een musical bedankt. Hiermee wordt nogmaals bevestigd, dat het van belang is om theatermensen die nog weinig bekend zijn met musical, kennis te laten maken met de musical als volwaardige theatervorm. Dit kan de visie bijstellen en zorgen dat er meer interesse wordt opgewekt om vaker een alliantie aan te gaan met het de musical. Van der Heijden – wiens creatieve vrijheid als musicalacteur nog erg beperkt is geweest omdat hij zich in het vaststaande concept van The Lion King bevond – vond het na een jaar musical dan ook wel weer tijd worden om risico’s te nemen. Toch heeft hij de musical niet voorgoed afgezworen. Hij heeft ervaren dat er bij deze musical net zo hard gewerkt, gestimuleerd en gescholden wordt uit liefde voor het theater, als dat hij gewend was bij Toneelgroep Amsterdam. Van der Heijden is bovendien één van de weinige die er voor gezorgd heeft dat er ook een alliantie de andere kant op mogelijk werd. Hij heeft namelijk vier musicalacteurs, die hij heeft leren kennen bij de The Lion King, gevraagd om in de relatiekomedie Mussen en Zwanen te komen spelen. Van der Heijden heeft dit stuk 22 geregisseerd. Tijdens de repetities heeft hij de vier musicalacteurs zich puur laten concentreren op het acteren. Hij had namelijk gemerkt dat bepaalde elementaire kennis over acteren – dat bij het reguliere toneel vanzelfsprekend is – bij de musicalacteurs niet aanwezig was. Dit is dus een mooi voorbeeld van een wederzijdse alliantie. Naast dat een heel aantal acteurs er voor gekozen heeft om in een musical te spelen, zijn er ook al een heel aantal andere theatermakers die hun diensten aan een musical hebben verleend. Bij Joop van den Ende Theaterproducties is er bijvoorbeeld dan ook een beleidsstrategie om steeds meer theatermakers uit andere circuits aan te trekken. Erwin van Lambaart, zakelijk directeur van Joop van den Ende Theaterproducties zegt hierover: “Dat zoeken naar samenwerking is structureel, ja. Passende regisseurs bij passende producties, dat is ons uitgangspunt. Het is goed als die kunstmatige kloof tussen het commerciële en het gesubsidieerde circuit kleiner wordt. Ik denk dat we veel van elkaar kunnen leren, en een kruisbestuiving tussen beide juich ik dan ook zeer toe.”xxix Zo wordt de vormgeving van grote musicals van Joop van den Ende al enkele jaren verzorgd door Reinier Tweebeeke (licht) en Paul Gallis (decors) die voorheen vooral actief waren bij Toneelgroep Amsterdam. En voor de musical Elisabeth (1999) werd bijvoorbeeld Toer van Schayk aangetrokken, die jaren de huischoreograaf is geweest van Het Nationale Ballet. Toch zijn dit allemaal voorbeelden die aangeven dat de wisselwerking vooralsnog vooral één kant op gaat. Van Lambaart geeft dit toe, maar ziet het nog wel positief in: “Ik weet zeker dat het kunsttoneel ook veel van ons zou kunnen leren. Waarom zou iemand als Pia Douwes niet een rol kunnen spelen bij het Nationaal Toneel? Of waarom zou Eddy Habbema niet een regie kunnen doen bij het Noord Nederlands Toneel? Dat zou een goede ontwikkeling zijn.”xxx Voorlopig is dit nog een utopie. De meest vooruitstrevende samenwerking tot nu toe is de regie door Ivo van Hove van de musical Rent (2000) geweest. Jan Versweyveld zorgde voor de vormgeving. Op deze alliantie is in eerste instantie nog wel geshockt gereageerd. Er werd geroepen dat theatermakers uit de gesubsidieerde sector dat niet behoren te doen. ‘Het was heulen met de vijand’. Jan Versweyveld zegt hierover: 23 “Misschien was mijn eerste reactie ook wel: ‘Rent’ oké, maar dan ook nog eens bij een bedrijf als dat van Joop van den Ende? Als je daar langer over nadenkt, is dat belachelijk, alsof hij iemand is die vooral in zijn vakje moet blijven en wij vooral in ons vakje. Een verbinding tussen het gesubsidieerde toneel en het commerciële theater zal in de toekomst meer en meer moeten gebeuren. Ook het gesubsidieerde toneel zal moeten zoeken naar andere manieren om te bestaan dan alleen maar de hand op te houden bij de overheid. Wat ik van Ivo zo apprecieer is dat hij voortdurend probeert muren af te breken en bruggen te bouwen en daar hoort deze samenwerking ook bij.”xxxi Toch heeft ook Ivo van Hove heel duidelijk gemaakt dat hij niet om het even iedere willekeurige musical wilde regisseren. Hij wilde alleen Rent regisseren, omdat deze Amerikaanse ‘anti-musical’ ingaat ‘tegen de conventies van genre’.xxxii Natuurlijk is mijn reactie hier gelijk op: Rent ging in tegen de specifieke conventies van de musical als amusementsvorm. Het meest belangrijke wat we kunnen leren uit de allianties die tot op heden hebben plaats gevonden is dan ook dat het in de toekomst vooral van groot belang zal zijn dat er een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende subgenres van musical, zodat de musical van zijn eenzijdige ‘slechte’ imago’ afkomt. Én dat we de theatermakers van andere genres niet alleen met het subgenre ‘amusementsmusical’ kennis zullen laten maken, maar juist ook met de musical als volwaardige theatervorm. In landen als de Verenigde Staten en Engeland zijn ze wat betreft het sluiten van allianties al een grote stap verder. Ook hier zal ik nog kort op in gaan, omdat ik denk dat het belangrijk is dat deze voorbeelden worden gelezen. ‘Goed voorbeeld, doet hopelijk goed volgen’: “In de Verenigde Staten, waar gesubsidieerd theater amper bestaat, is grensverkeer tussen elitaire en populaire podiumkunsten normaal. Het is voor een regisseur een eer om voor een Broadway-productie te worden gevraagd. Grote acteurs staan vaak maanden op de planken in vrije producties. George Balanchine, de grootste choreograaf van de twintigste eeuw, ensceneerde naast zijn balletten een reeks prominente musicals. In Engeland regisseert theatermaker Trevor Nunn de ene keer Ibsen bij The National Theatre, de volgende keer een musical op West End. En ook Dame Judi Dench switcht vrolijk van een Shakespeariaanse tragedie naar een musical” xxxiii Verder heb je in Londen ook nog het Donmar Wharehouse, een klein theater waar regisseur Sam Mendes (toneelregisseur bij het Royal National Theatre en de Royal Shakespeare 24 Company én filmregisseur, onder andere van de film American Beauty (1999) waarvoor hij in 2000 een Oscar won voor beste regisseur) bekende maar ook volstrekt onbekende musicals uitbrengt. Hij heeft de spot kunnen vestigen op het Donmar Wharehouse, zodat dit echt een plek is geworden waar ook op artistiek niveau grote risico’s kunnen worden genomen. Dit lijken me voor nu genoeg inspirerende voorbeelden om uit te kunnen putten. Mijn laatste concrete tip is dan ook: Ga eens naar Engeland of de Verenigde Staten en kijk hoe allianties daar concreet tot stand komen en hoe die allianties vervolgens verlopen. Verder is het natuurlijk aan te raden dat mensen uit verschillende theatergenres met elkaar in gesprek blijven. Het is misschien een open deur, maar als er geen contact zou zijn, zouden er überhaupt geen allianties plaats kunnen vinden. En het zijn nu juist de allianties die zo belangrijk zullen zijn voor de toekomst van de musical in Nederland. 2.1.3 Spelen met grenzen Het aangaan van allianties is dus toe te juichen. Toch is dit niet de enige manier om verschillende theatergenres met elkaar kennis te laten maken. We kunnen het ook breder bekijken: Hoe anders zijn de verschillende (muziek)theatergenres nu eigenlijk helemaal? Wat zijn de grenzen? En hoe kunnen we deze grenzen overschrijden? Zoals we al in het eerste hoofdstuk hebben gezien is het heel moeilijk om te definiëren wat dé musical nu precies is. Er zijn tegenwoordig talloze subgenres, die allemaal in die ene vergaarbak van de musical terecht zijn gekomen. Een musical als Passion (1993) is zo’n musical die moeilijk te definiëren is. Is het nu een kameropera of een musical? De grenzen vervagen in dit geval behoorlijk. En dit is zeker niet het enige voorbeeld. Neem West Side Story (1957). Ook dit is een werk dat zich niet echt uitspreekt voor óf de musical, óf de opera. Jan Willem Terwen zegt over West Side Story in zijn artikel over de grens tussen opera en musical: “Hoewel de muziek natuurlijk voor een groot deel aansluit bij het populaire Amerikaanse idioom, is het verhaal immers allerminst luchtig. Wij kunnen West Side Story dramaturgisch eerder plaatsen in de rij van twintigste-eeuwse opera’s met een sociaal-realistisch drama: Puccini’s ‘La Bohème’; Charpentiers ‘Louise’; Janaceks ‘Jenufa’; ‘Wozzeck’ van Balkan Berg; Brittens ‘Peter Grimes’ et cetera.”xxxiv Musical en opera kunnen dus wat Terwen betreft in elkaar over lopen. Hij stelt dan ook voor dat de partituur van bepaalde musicals in de toekomst zou worden gespeeld door een 25 symfonieorkest. Hij beseft dat dit denkbeeld van de musical in het operahuis voor sommige traditionele operagezelschappen misschien in eerste instantie een horreur zal zijn, maar tegelijkertijd denkt hij dat sommige intelligentere partituren (bijvoorbeeld van Sondheim) door symfonische orkesten op een ideale manier gestalte kunnen krijgen in een operahuis. Hij oppert zelfs dat operazangers in deze musicals zouden kunnen gaan spelen: “Operazangers zijn weliswaar geen dansers en acrobaten, maar mogelijkheden zijn er zeker.” Nu komt het mooi uit dat je ook niet voor iedere musical een geschoolde danser of acrobaat hoeft te zijn, dus wat mij betreft schetst Terwen hier een hoopvol toekomstbeeld, waarin de grenzen tussen de opera en de musical in elkaar gaan overlopen. Mijn advies is dus nu om vaker de grenzen op te zoeken en hier over heen te gaan. Wanneer mensen niet meer weten welk ‘labeltje’ ze nu op een voorstelling moeten plakken, zullen de eenzijdige ‘hokjesimago’s’ langzaam verdwijnen. Vele festivals geven al het goede voorbeeld door disciplines te laten samenkomen, zodat er kruisbestuivingen kunnen plaatsvinden. Eerder sprak ik al over het Holland Festival. In het kader van ‘grensoverschrijdingen’ wil ik hier nu nog even op door gaan. Cecile Brommer gaat in haar artikel ‘De economie van de theaterbelevenis. Een nieuwe theatercultuur, ruimte voor experiment én traditie’ uitgebreid in op de ontwikkelingen die op dit festival plaats vinden. Zo stelt ze dat de programmering van Ivo van Hove (Holland Festival 2003) een uitspraak wilde doen over de hedendaagse theaterpraktijk: “Het aanbod was doorspekt met ‘cross-overs’, populaire kunstvormen, engagement en experiment. Het festival, toch een bastion van de gevestigde, hoge cultuur, was hipper geworden, met een festivalcentrum waar een dj optrad, met veel keus in een korter tijdsbestek en deelnemende artiesten uit de ‘lage’ cultuur.”xxxv Zelf zei van Hove provocerend dat hij ‘onpure kunst’ had geprogrammeerd. Met ‘onpuur’ bedoelde hij dat er een cross-over plaats vindt tussen twee of meer kunstvormen. Brommer vraagt zich af hoe provocerend deze uitspraak eigenlijk is. Al tientallen jaren zijn een heel aantal gezelschappen bezig met het mengen van diverse kunstvormen in het theater, zoals beeldende kunst, muziek, film en video et cetera. De grenzen tussen verschillende kunsten en mediavormen worden hiermee al concreet verlegd of overschreden. Brommer stelt zelfs dat deze vorm van ‘cross-over theater’ al een traditie aan het worden is. Toch vindt Van Hove blijkbaar dat er nog steeds moet worden gevochten om erkenning te krijgen voor iedere vorm 26 van theater waarbij grenzen worden overschreden. Volgens hem komt dit voornamelijk door de critici die er nog niet aan toe zijn: “Ze [de critici] vechten als duiveltjes in het wijwatervat voor hun positie”, legt Van Hove uit […] “De hedendaagse kunst raakt veel meer het gevoel dan de ratio. Maar de meeste Nederlandse critici willen virtuositeit zien en technische hoogstandjes. De reactie op voorstellingen die cross-overs aangaan, is zelfs agressief te noemen. De beoordelaars representeren de paniek van het publiek, denken ze. Maar het publiek is veel meer bereid om zich te laten gaan. In allerlei andere maatschappelijke uitingsvormen is de emotie al toegestaan, alleen in het theater nog niet, als je de recensies moet geloven.”xxxvi De critici kunnen dan wel negatieve recensies schrijven over voorstellingen waarbij crossovers zijn aangegaan, maar dit is naar mijn mening niet van groot belang. Het gaat erom of het publiek bereid is te komen kijken naar vormen van cross-over theater. Dat het publiek bereid is te komen kijken naar voorstellingen waar emoties een hoofdrol spelen is voor mij al een feit. Zoals Seth Gaaikema eens zei: “In Nederland is alles altijd zo keurig geregeld, we zijn kruidenier in gevoel. Maar als we dan naar een musical gaan, halen we dit gevoel in en pakken daar met bakken vol die emoties.”xxxvii Maar de vraag die er echt toe doet is voor mij: Is het musicalpubliek ook bereid om iets nieuws uit te proberen? Wat nu als hun ‘vertrouwde amusement musicalvorm’ opeens wordt gemengd met kenmerken van een kameropera en een toefje experimentele video, om maar een willekeurig voorbeeld te noemen. Gaat hiervoor het spreekwoord ‘Wat de boer niet kent, dat eet hij niet’ op? Brommer stelt dat de zogenaamde ‘culturele omnivoor’, die zowel artistieke als populaire kunstuitingen bezoekt en openstaat voor grensoverschrijdende voorstellingen, nog altijd afkomstig is uit gestudeerde kringen. Dit zou betekenen dat het dus van belang is om toeschouwers te leren om vernieuwende, grensoverschrijdende voorstellingen te ‘lezen’. Dit is volgens mij één van de taken van de dramaturg, waar ik in het derde hoofdstuk verder op in zal gaan. Wat ik met deze paragraaf duidelijk wil maken is dat spelen met grenzen van groot belang zal zijn bij het ontwikkelen van de musical als volwaardige kunstvorm. Tussen andere kunstdisciplines vinden al vaak wisselwerkingen plaats. De grenzen vervagen, waardoor het 27 steeds moeilijker wordt om overal ‘labeltjes’ op te plakken. Toch wordt tot op heden op musical vaak het label ‘puur amusement’ geplakt. Wanneer ook het musicalgenre consequenter gaat samenwerken met andere kunstdisciplines, zullen ook hier de grenzen vervagen. Hierdoor zal het eenzijdige imago verbreden en zal het woord musical bij iedereen meerdere betekenissen gaan oproepen. Uiteindelijk zal de afstand tussen het genre musical en gesubsidieerde theatergenres hierdoor kleiner worden. Het is belangrijk dat theatermensen gaan inzien dat ze voor hetzelfde doel strijden: Namelijk het theaterlandschap in Nederland laten bloeien als nooit tevoren. Door lijnrecht tegenover elkaar te blijven staan, wordt dit doel niet bereikt, zo is nu wel gebleken. Voor mij zijn ‘leren van elkaar’, ‘allianties sluiten’ en ‘grenzen vervagen’ dan ook dé codewoorden om het theaterlandschap in Nederland zo effectief mogelijk te kunnen stimuleren in de toekomst. Dat de musical hierdoor ook een betere balans zal vinden in dit Nederlandse theaterlandschap, is hierbij een groot pluspunt. 2.2 Balans in aanbod musicals Om mijn ideale toekomstbeeld voor de musical in Nederland te realiseren, is het niet alleen van belang dat de musical zijn balans vindt in het Nederlandse theaterlandschap. Het is minstens van net zo’n groot belang dat de musical een balans vindt in zijn vele subgenres. Zoals in hoofdstuk 1 al is gebleken, domineert het subgenre ‘amusementsmusical’ tegenwoordig het gehele genre. De musical als volwaardige theatervorm, «waarbij de inhoud en thematiek als zinvol uitgangspunt wordt genomen voor de synthese en het gebruik van de, aan het medium ten grondslag liggende, kunstzinnige en theatrale elementen (o.a. spel, zang en muziek, dans) teneinde het handelingsverloop te continueren en de totaalbetekenis te construeren» is helaas nog ver in de minderheid. Om tussen deze twee hoofdvormen een betere balans te vinden, is het van belang dat er in de toekomst veel aandacht aan de musical als volwaardige theatervorm zal worden besteed. De musical als amusementsvorm zal toch wel blijven bestaan. Deze vorm is zeer succesvol en daarom weinig risicovol. Ik maak me dan ook absoluut geen zorgen om dit subgenre. Vandaar dat ik me in deze paragraaf volledig richt op het ontwikkelen van de musical als volwaardige theatervorm. Pas wanneer het aanbod van deze vorm flink is toegenomen, kan er een balans in het gehele genre ontstaan. Daarnaast zal de ontwikkeling van dit subgenre ook bijdragen aan het verbeteren van het eenzijdige imago van de musical. Genoeg redenen dus om te gaan kijken naar mijn plannen. 28 2.2.1 Spelen met repertoire Het musicalrepertoire is omvangrijk. Vooral het Angelsaksische aanbod is enorm. Vaak genoeg wordt er dan ook een repertoirestuk gekozen, dat in het buitenland zijn succes al bewezen heeft. Door een exacte kopie neer te zetten, wordt er waarschijnlijk gehoopt een exact groot succes te behalen. Deze werkwijze is echter funest voor de creativiteit. Kopieën zoals het eerder genoemde Cabaret (2006) geven de oorspronkelijke buitenlandse (in dit geval Amerikaanse) boodschap weer. Er is geen ruimte om na te denken wat wij hier in Nederland met dit stuk zouden kunnen én willen zeggen. Vertaler Daniël Cohen zegt bijvoorbeeld dat de Nederlandse versie van Cabaret veel te braaf is gebleven. Hij had in zijn vertaling graag confronterender willen zijn, maar dit werd niet toegestaan. Het Amerikaanse ‘creative team’, die het concept kwam uitvoeren vond het wél gedurfd en pikant. Maar Amerikanen hebben een heel andere idee over wat gedurfd en pikant is dan wij, xxxviii aldus Cohen. Zodoende mocht er niet naar een nauwere aansluiting op onze Nederlandse maatschappij worden gezocht. Dat is jammer. Een voorstelling wordt namelijk veel interessanter als de toeschouwer directe verbanden kan leggen met zijn eigen leven in Nederland. Mijn advies is dus nu dat er vaker gespeeld moet gaan worden met repertoirestukken. Vaak worden dergelijke stukken bijna ‘heilig verklaard’ en wordt het zonde gevonden om er ook maar iets aan te veranderen. Toch kan het veel opleveren wanneer theatermakers wél opnieuw gaan nadenken over wat ze willen zeggen met een repertoirestuk. Neem het voorbeeld van Jesus Christ Superstar (2005) wat ik in hoofdstuk 1 beschreef. Doordat het Nederlandse creatieve team, onder leiding van regisseur Paul Eenens, opnieuw is gaan nadenken over mogelijke betekenissen en boodschappen in dit stuk, is Jesus Christ Superstar uit 1971 weer actueel geworden. Het zegt iets over onze maatschappij waarin wij nu in leven. Toeschouwers zullen opnieuw moeten nadenken hoe ze zich kunnen verhouden tot dit stuk. Ze kunnen niet meer zomaar achterover leunen, alsof ze de gelijknamige film voor de dertigste keer aan het kijken zijn. Nee, ze worden aangezet na te denken over deze nieuwe benadering. Het actualiseren van repertoirestukken is dus één manier om te spelen met je repertoire, zodat de inhoud weer voorop komt te staan en het geen kwestie wordt van ‘inkleuren’. Het is hierbij de bedoeling dat je als maker alles opnieuw overdenkt. Vernieuw niet alleen de inhoud in tekst, maar kijk bijvoorbeeld ook naar de vormgeving en de muziek. Om nog even bij het voorbeeld van Jesus Christ Superstar te blijven: De vormgeving is in de Nederlandse versie heel abstract gebleven, je ziet geen tempels of woestijnen. Wel zie je een enorme doornenkroon, die verwijst naar het kledingmerk ‘G-sus’. Hierin kun je de vraag 29 lezen: Is Jezus een commercieel product geworden? De vormgeving draagt in dit geval dus wezenlijk bij om de totaalbetekenis te construeren. Ook naar de muziek is opnieuw gekeken, wat leidde tot nieuwe arrangementen. Zo is er gekozen om een totaal platgetreden nummer als ‘I don’t know how to love him’ van de muziek te strippen en bijna a capella uit te voeren, zodat de inhoud van dit lied eindelijk weer eens écht gehoord zou worden. Alle theatrale elementen en disciplines werden zodoende opnieuw overdacht. Op deze manier werd het publiek verrast en in sommige gevallen zelfs tegen de haren ingestreken. Bepaalde religieuze groeperingen vonden deze nieuwe interpretatie bijvoorbeeld beledigend. Maar dit is alleen maar goed: er wordt blijkbaar een gevoelig onderwerp aangesneden, waar mensen boos om worden, over na willen denken, over willen praten of discussiëren. Het roept een actieve houding op, in plaats van een passieve houding, wanneer je je laat amuseren. Actualiseren kan ook betekenen dat je een repertoirestuk naar de eigen tijd of plaats transponeert. Vertaler Daniël Cohen is hier een voorstander van. Zo had hij bijvoorbeeld de Amerikaanse musical Rent in 2000 graag willen transponeren naar een Nederlandse setting: “Ik heb dat [transponeren] toendertijd ook met ‘Blood Brothers’ gedaan, en het maakte volgens mij deze musical een stuk intenser en directer, maar regisseur Ivo van Hove geeft er de voorkeur aan om Rent in New York te laten; hij is bang dat het anders te ‘anekdotisch’ zal worden. Misschien heeft hij gelijk, maar het was wel een interessant experiment geweest.”xxxix Interessant om te weten is dat één van de kritieken op Rent was dat de thema’s zoals AIDS, verslaving, homoseksualiteit en geldnood in Nederland minder opschudding te weeg brengen dan in Amerika: Zeker nu deze thema’s ook nog eens geprojecteerd werden op Amerikaanse jongeren. Achteraf gezien had het inderdaad misschien beter gewerkt als Rent was getransponeerd naar een Nederlandse situatie, zoals Cohen had voorgesteld. Wellicht zou een Nederlandse situatie er voor hebben kunnen zorgen dat de toeschouwers zich beter met de personages hadden kunnen associëren en zich meer hadden opengesteld voor hun problemen. Wat verder van dit voorbeeld te leren is, is dat je niet te snel ideeën voor veranderingen moet afwijzen. Probeer het eens uit met één scène en kijk of het werkt. Kijk hoever je kunt gaan. Beschouw het door jou gekozen stuk als inspiratiebron en maak er je eigen stuk van. Een bijzonder voorbeeld van ‘spelen met repertoire’ dat ik tot slot nog kort wil aanhalen is de musical Rocky over the rainbow (2001, First in the Field). De makers van deze humoristische musical, hebben zich laten inspireren door de zogenaamde “dubble-featureshows”, waar twee verhalen in één worden getoond. Zij kozen ervoor om de musicals The 30 Rocky Horror Show en The Wizard of Oz samen te voegen, waardoor er een heel nieuw bizar verhaal ontstond. Deze voorstelling is voor mij niet zo zeer een goed voorbeeld van een inhoudelijk vernieuwende musical, maar de werkwijze is daarentegen wel heel innovatief. Probeer eens vaker twee of meerdere musicals samen te voegen tot een nieuw geheel. Haal uit ieder repertoirestuk de sterke elementen en creëer je eigen nieuwe hybride musical. Kortom, kijk eens met andere ogen naar de aloude repertoirestukken. Denk na over waarom dít stuk nú moet spelen en wat jíj er nu mee wilt zeggen. Dan kun je wellicht zelfs de meest simpele musicals, alsnog inhoudelijk interessant maken. Ga die uitdaging aan! 2.2.2 Nieuw repertoire Naast dat het belangrijk is dat er in de toekomst vaker gespeeld gaat worden met bestaand repertoire, is het ook heel belangrijk dat er nieuwe musicals zullen worden geschreven. In de jaren ’90 heeft het productiebedrijf Bergen, Theater- Film- Televisie een aantal nieuwe musicals geproduceerd, zoals Willeke, de musical, (1995) Carlie, (1996) Closer than Ever (1996) en Eindeloos (1997). Het was hun doel om origineel Nederlands muziektheater voor een groot publiek te brengen, om zo midden te gaan houden tussen kleinschalige producties van Hauser Orkater en de spektakelstukken van Joop van den Ende Theaterproducties. Dit heeft helaas niet zo mogen zijn; in 1997 ging Bergen jammerlijk failliet. Nederland was er nog niet klaar voor, er kwam te weinig publiek. Vandaag de dag zijn de nieuw geproduceerde musicals succesvoller. Maar naar mijn mening komt dit vooral, omdat er behoorlijk op ‘save’ wordt gespeeld. Óf er wordt een musical geschreven over een bekend persoon, die in zijn of haar leven bij voorkeur een groot repertoire succesvolle liedjes heeft gezongen of geschreven, zoals Edith Piaf, (Piaf, 1999) Wim Sonneveld, (Sonneveld, haal het doek maar op! 2001) Marlene Dietrich, (Marlene Dietrich, 2002) Jacques Tol, (Als op het Leidseplein, 2005) of Ramses Shaffy (Ode aan Ramses, 2005). Óf men kiest ervoor een populair boek tot musical te bewerken, zoals gebeurde bij Cyrano de musical, (1992) 3 musketiers (2003) en Turks Fruit, de musical (2005). Maar de makers geven vooral hun voorkeur aan jeugdboeken, strips of zelfs kinderseries, zoals Koning van Katoren, (2000) Kruimeltje de musical, (2000) De griezelbus, (2001) Tijl Uilenspiegel, (2003) Alleen op de wereld, (2003) De scheepsjongens van de Bontekoe, (2003) De Zevensprong, (2004) Pluk redt de dieren, (2005) Jan, Jans en de kinderen, (2005) Kunt u ons de weg naar Hamelen vertellen, meneer? (2003) en Tita Tovenaar (2005). Kortom er wordt vaak gekozen voor de makkelijke weg. En ook bij deze nieuwe musicals is weer te zien dat het amusement subgenre nog steeds domineert. 31 Dit moet veranderen. Het vaker creëren van nieuw Nederlands repertoire vind ik een goede ontwikkeling, maar er moet minder vaak op ‘save’ wordt gespeeld. Neem eens een gewaagd onderwerp, kijk weer eens naar de actualiteit. Zoals we in hoofdstuk 1 hebben gezien vormden de zogenaamde ‘cabaretmusicals’ van Annie M. G. Schmidt het begin van de Nederlandse musicalcultuur. Waar zijn deze geëngageerde musicals gebleven? Waar zijn de schrijvers gebleven die de musicalvorm willen gebruiken om iets te zeggen over onze tijd? Seth Gaaikema is er van overtuigd dat er in de nabije toekomst weer nieuwe geëngageerde musicals worden geschreven. Hij zegt hierover: “De Nederlandse musical gaat steeds verder en komt ook steeds weer met Nederlandse dingen. Omdat hij door Nederlandse mensen wordt gemaakt. De geest van vele nieuwe Annie M. G. Schmidt’s zit al in de lucht.”xl De roep tot vernieuwing wordt langzaam maar zeker steeds luider. Op het afgelopen Musical Awards Gala (2006) riep Alex Klaassen – die een Award kreeg voor beste mannelijke bijrol in een kleine musical – op tot vernieuwing. Hij vroeg schrijvers en componisten aan de slag te gaan, zodat er in Nederland vele nieuwe musicals zullen worden gemaakt. Aldus Klaassen loopt er in Nederland genoeg talent rond die dit zou kunnen. Mijn vraag is dan gelijk, is dit wel zo? In 2000 was Daniël Cohen (naast vertaler en regisseur, zelf ook schrijver van een aantal nieuwe musicals) al betrokken bij het opzetten van een professionele opleiding voor musicalcomponisten en tekstschrijvers: “Ik geloof dat het schrijven van een musical (net als het schrijven van een script voor een film) een heel specifiek ambacht is dat getraind moet worden. We zijn nog steeds op zoek naar nieuwe leden voor de schrijversgroep, dus: tekstschrijvers en componisten, meldt u aan!"xli Deze opleiding is echter nooit van de grond gekomen. Anno 2006 is Cohen nog steeds op zoek naar talent, omdat hij vindt dat er nog te weinig plek is voor nieuw geschreven materiaal. Hij geeft nu onder andere les aan de Frank Sanders Akademie voor Musicaltheater. Op deze vierjarige HBO studie worden de studenten in eerste instantie opgeleid tot musicalperformer, maar een ander belangrijk onderdeel van de opleiding is dat ze hun eigen programma’s moeten schrijven. Hiermee worden de studenten mondiger gemaakt, maar er wordt tegelijkertijd gekeken of er schrijftalent aanwezig is. Cohen zegt hierover: 32 “Misschien zijn dat wel de mensen van de toekomst. De afgelopen jaren, zijn alle presentaties origineel geschreven musicals geweest. […] Nieuw gecomponeerd, nieuw geschreven, op een kleine schaal, met heel weinig geld. Maar het geeft de mensen die daar aan mee doen, wel de kans om zich te oefenen in het schrijven van zo’n stuk. Dat is heel goed. Maar misschien zou het toch niet zo slecht zijn om alsnog een musicalschrijfopleiding op te richten, net zoals die er in Amerika wel zijn.”xlii Een musicalschrijfopleiding is dus nog steeds gewenst. Maar tot die tijd kunnen we al wel putten uit het talent van mensen van dergelijke musicalopleidingen. En ik denk dat je zeker ook niet moet vergeten om eens te gaan kijken bij conservatoria of bij een theaterschrijfopleiding, zoals die bijvoorbeeld wordt aangeboden op de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht. Ook hier geldt weer dat er vanuit verschillende disciplines en genres allianties aangegaan dienen te worden. Laat jonge componisten samenwerken met beginnende theatertekstschrijvers, maar ook met musicalperformers, zoals de studenten van de Frank Sanders Akademie. Het streven is dan dat er vernieuwende musicals zullen worden geschreven, zowel op tekstueel- (inhoudelijk) als op muzikaal gebied. Ook dit zal de ontwikkeling van de musical als volwaardige theatervorm enorm stimuleren. 2.2.3 Experimenteren Aan repertoirestukken moet gesleuteld durven worden en nieuw repertoire is zeer gewenst, maar wat voor mij voorop staat is dat er in de nabije toekomst meer moet worden geëxperimenteerd met de musical. Zoals al is gebleken worden er in dit theatergenre maar weinig risico’s genomen. Dit is natuurlijk begrijpelijk: Het kost enorm veel geld om musicals te produceren en aangezien musicals (nog) niet worden gesubsidieerd, is het van groot belang dat er winst wordt gemaakt of tenminste break-even wordt gespeeld. Zo niet, dan zal de producent failliet gaan, zoals in 1997 bij het productiebedrijf Bergen, Theater- Film- Televisie is gebeurd. Toch zou ik producenten, maar ook de overheid willen oproepen om het musicalexperiment vaker te stimuleren. Misschien lopen negen van de tien experimenten op niets uit, maar het tiende experiment zou zo maar een doorbraak voor de ontwikkeling van het musicallandschap kunnen betekenen. In het buitenland is er al meer ruimte voor musicallaboratoria. Zo schreef ik al eerder over het Donmar Wharehouse theater in Londen, waar onder andere regisseur Sam Mendes artistieke risico’s neemt, door volstrekt onbekende, nieuwe musicals uit te brengen. Ook in de Verenigde Staten is er plek voor experiment, zowel op het gebied van inhoud, vorm als muziek. Naast de grote succesvolle musicals op 33 Broadway, wordt er geëxperimenteerd met vernieuwende concepten op Off-Broadway, ook wel het ‘tweede circuit’ genoemd. Zo’n ‘tweede circuit’ bestaat in Nederland helaas nog niet. Al zijn er al wel dappere pogingen toe gedaan. Zo heeft Daniël Cohen, samen met een aantal andere mensen uit de musicalwereld in 2002 de groep OFF-Broadway opgericht. (Natuurlijk genoemd naar het New Yorkse ‘tweede circuit’) Ook zij waren van mening dat het musicalaanbod in Nederland weinig divers is. OFF-Broadway zou het begin moeten vormen van een Nederlands ‘tweede circuit’ waarbij kleinere en meer experimentele musicalproducties een kans zouden krijgen.xliii Helaas is dit nog niet gelukt. OFF-Broadway heeft wel een begin gemaakt, maar Cohen vertelde dat het nog niet mogelijk was in Nederland: “ Er zijn weinig theaters waar zoiets kan, er is weinig financiële ondersteuning om dergelijke experimenten te kunnen doen. […] Subsidiënten zijn conservatief, die zeggen: “Musical bestaat al in overvloed en kan zichzelf bedruipen, waarom zouden we subsidies geven?” Theaters zijn heel conservatief in het programmeren, die zeggen: Welk stuk heb je? Waar gaat het over? Oh, dat is wel moeilijk. Zitten er sterren in? Zit Pia Douwes erin, zit Stanley Burleson erin? Nee? Oh, dan krijgen we er geen publiek voor.” En ook impresariaten zijn heel conservatief. Die kijken alleen naar wat je kost.”xliv Waar er in eerste instantie gedacht wordt, dat vooral de producenten veilige en dus conservatieve musicals kiezen, blijken er in de praktijk andere ‘probleemfactoren’ te zijn. Theaterprogrammeurs, impresariaten en subsidiënten weigeren mee te werken aan vernieuwende musicalexperimenten. Pas wanneer een musical gegarandeerd succesvol zal zijn, wordt er met deze makers in zee gegaan. Deze houding moet veranderen, maar dat zal niet zomaar gaan. Daarom denk ik dat er eerst vanuit de musicalwereld zelf een goed voorbeeld moet worden gegeven. Wederom: ‘Goed voorbeeld, doet goed volgen’. Producenten zullen als eerste moeten investeren in de toekomst. Producent Joop van den Ende staat bijvoorbeeld al open voor vernieuwingen. Over ongeveer een jaar zal in Amsterdam een nieuw theatercomplex van Joop van den Ende openen op de Marnixstraat. De bedoeling is dat hier ook kleine zalen zullen zijn, waarin geëxperimenteerd kan gaan worden. Dit zal veel bijdragen aan de vernieuwing. Ik hoop dat dit een soort van musicallaboratorium kan worden, waar componisten, tekstschrijvers, regisseurs, dramaturgen, vormgevers en spelers samen kunnen komen om het musicalgenre eens even flink op zijn kop te zetten. 34 Eén plaats voor experiment is alleen niet genoeg. Het zou een idee zijn om bijvoorbeeld ook de Theater Fabriek van Van den Ende te gebruiken als plek om te experimenteren. Dit centraal gelegen Amsterdamse theater, dat sinds maart 2004 bespeeld wordt, staat vaker leeg dat vol. Dat is toch zonde? Als zo’n ruimte vaak leeg staat, dan lijkt het mij een perfect plan om hier overdag te gaan experimenteren en ’s avonds te gaan spelen. Ook dit zou een kweekvijver kunnen worden, waar gepassioneerde theatermensen de musical op een hoger niveau zouden kunnen tillen. Het is maar een idee, maar zo zouden er meer ideeën moeten komen, die ook daadwerkelijk uitvoerbaar zijn. Zoals gezegd, producent Joop van den Ende staat meer open voor vernieuwingen, dan dat er vaak wordt gedacht. Het feit dat hij bijvoorbeeld een moeilijk toegankelijke musical als Passion heeft geproduceerd, zegt al heel wat. Deze musical heeft laten zien dat het genre musical meerdere gezichten heeft en ook inhoudelijk interessant en vernieuwend kan zijn. Zoals ik in hoofdstuk 1 ook al schreef, hoopt regisseur Paul Eenens dat er met Passion een deur is geopend naar meer lef en durf van producenten met dit genre. Deze hoop deel ik volkomen. Ik hoop dat de voorzet van Van den Ende vele andere producenten, maar ook makers, theaterprogrammeurs, impresariaten en uiteindelijk zelfs subsidiënten inspireert om te gaan investeren in vernieuwing. Want dat er vernieuwd moet worden is nu dus wel duidelijk. Zoals we hebben gezien moeten er meer allianties worden gesloten en moeten grenzen overschreden worden. Daarnaast is het natuurlijk ook belangrijk dat er, binnen de musical zelf, steeds vaker cross-overs zullen plaatsvinden, tussen ervaren en jonge theatermakers. Zo heeft het musicalproductiebedrijf Franje Theaterproducties als uitgangspunt dat: “ […] de producties worden gemaakt met ervaren theatermensen én jong aanstormend talent, met als doel de jongere generatie te laten leren van de ervaring en de kennis van gevestigde ‘sterren’ en de ervaren theatermensen te laten leren van de frisse aanpak van de nieuwe generatie ‘theaterbeesten’. Deze cross-over van jong en rijper talent vindt bij Franje plaats zowel voor als achter de schermen.”xlv Dit is ook een vernieuwende vorm van werken. Daarnaast moet er met iedere discipline afzonderlijk worden geëxperimenteerd: start niet met een vaststaand concept, maar hanteer een ‘work-in-progress’ werkwijze. Experimenten kunnen niet ver genoeg gaan. Regisseur Paul Eenens geeft hiervan een treffend voorbeeld, van een musical in Londen: 35 “In London zag ik een paar maanden geleden een versie van ‘Sweeny Todd’ van Sondheim. Briljant gedaan, geen decorwisselingen, niets. Het orkest was de cast en de cast was het orkest, een instrument werd het verlengde van het acteren. Fenomenaal om naar te kijken, dat inspireerde me heel erg. De regisseur heeft geëxperimenteerd met een speelstijl, gekeken naar hoe ver je kunt gaan met het combineren van spelen, zingen en muziek en hoe je dat kan verenigen. Ik zie het volstrekt niet onverenigbaar met musical om te experimenteren.”xlvi We hebben nu gezien dat er genoeg mogelijkheden zijn om de musical als volwaardige theatervorm te ontwikkelen, zodat er in de (nabije toekomst) een betere balans wordt gevonden tussen deze vorm en de amusementsvorm. De ideeën zijn geopperd, nu moet het alleen nog tot uitvoering komen. Hoe een dramaturg concreet kan bijdragen aan het uitvoeren van deze ideeën, zal in hoofdstuk 3 aan de orde komen. Maar voordat dit zover is, zal ik als laatste nog kijken naar manieren waarop er een balans op het niveau van de musical zelf kan worden gevonden. 2.3 Balans binnen de musical Als laatste punt van hoofdstuk 2 zal ik me nu richten op het vinden van een balans op het niveau van de musical zelf. De vraag die hierbij te stellen is hoe de afzonderlijke disciplines binnen een musical een balans kunnen vinden om zo samen een synthese te gaan vormen die een meerwaarde geeft aan het geheel. Dit is een lastige vraag, waar niet één pasklaar antwoord op te geven is. Daarom beschouw ik dit voorlopig als een retorische vraag. Ik zal in deze paragraaf aangeven hoe ik denk dat er per maakproces naar een antwoord kan worden gestreefd. Bij een maakproces van een musical werk je samen met een groot creatief team. Er is een regisseur, componist / muzikaal leider, choreograaf, vormgever(s) et cetera. Eddy Habbema verwoordt het als volgt: “Een musical is als een veelkoppig span vurige paarden: moeilijk te beteugelen, maar wanneer je alle elementen in het gareel krijgt oogverblindend. De verschillende ingrediënten – zang, gesproken tekst, dans, acteren, decor, licht, kostuums, geluid – ze kunnen allemaal met elkaar een gigantische gezamenlijke zeggingskracht en emotie ontwikkelen, maar wanneer deze elementen niet mét elkaar, maar juist tegen elkaar ín gaan werken, zijn verwarring en chaos het gevolg.”xlvii 36 Deze mogelijke chaos moet dus worden vermeden, wat lastig is, want alle creatieve makers vinden hun eigen discipline natuurlijk van het grootste belang. Toch is het een noodzaak dat er een synthese tussen de verschillende disciplines wordt gevonden en er gezamenlijk gestreefd wordt een totaalbetekenis te construeren. Alle disciplines moeten uiteindelijk in dienst staan van de inhoud. De Amerikaanse musicalregisseur Harold Prince (1928) benoemt dit als: “Content dictates form”, oftewel de inhoud bepaalt de vorm. Hierbij moeten alle voorstellingselementen bijdragen aan de uitbeelding van een centraal thema en zo een totaalbetekenis creëren.”xlviii Dit is een uitgangspunt dat naar mijn mening bij ieder musical-maakproces centraal zou moeten staan. Uiteraard is het tijdens zo’n proces heel moeilijk om dit uitgangspunt te bewaken. Iedere maker is in eerste instantie bezig met zijn eigen discipline. Natuurlijk moet de regisseur het overzicht houden, maar ook hij is zelf aan het creëren, terwijl hij tegelijkertijd continue nieuwe creatieve impulsen krijgt. Naar mijn mening zou een dramaturg in een musical-maakproces dus onder andere belangrijk zijn om het uitgangspunt ‘content dictates form’ te bewaken en tegelijkertijd het zoeken naar een synthese te bevorderen. De dramaturg kan overzicht houden, door met alle leden van het creatieve team contact te houden en de vorderingen te blijven rapporteren en vooral ook te analyseren. Ik loop nu al enigszins vooruit op de inhoud van hoofdstuk 3, maar ik wil voor nu alvast een aanzet geven tot een mogelijke analysemethode die een dramaturg tijdens het maakproces van een musical kan toepassen om de balans tussen de verschillende disciplines te waarborgen. Wat ik voorop moet stellen is dat ik een dergelijke analysemethode nog niet heb ontwikkeld. Ik geef nu alleen mijn ideeën voor een analysemethode, geïnspireerd door een methode van Mieke Kolk, welke zij toepast op het analyseren van opera.xlix Net als opera bestaat musical uit drie verschillende ‘teksten’, namelijk de dramatische tekst, de muzikale tekst en de voorstellingstekst. De onderlinge balans tussen deze drie teksten is alleen geen vaststaand feit. Kolk stelt dat het bij deze teksten niet alleen een kwestie is van elkaar ondersteunen of illustreren, maar dat er een hechte synthese moet komen, waardoor er een meerwaarde ontstaat die iedere tekst op zichzelf niet had kunnen veroorzaken. Maar hoe kun je nu vaststellen of analyseren dat er ook daadwerkelijk een synthese ontstaat? Volgens Kolk is het belangrijk om eerst de drie teksten afzonderlijk te analyseren. Voor de dramatische tekst betreft dit een onderzoek naar de bron van deze tekst en hoe de inhoud van de tekst zich 37 verhoudt tot deze originele bron. Ook de muzikale tekst moet worden onderzocht op zijn geschiedenis, maar daarnaast dient er een concrete analyse te komen op het niveau van tempo, toonsoort, volume en vocalisten et cetera. Wat betreft de voorstellingstekst is een analyse van de ruimtelijke structurering van belang, maar dienen ook vormgevingselementen als kostuum, licht en geluid in het geheel van de vormgeving geanalyseerd te worden. Na deze afzonderlijke analyses kunnen deze drie teksten geanalyseerd worden op hun samenhang en kun je als dramaturg de vraag stellen of er al een voldoende mate van samenhang is bereikt, of dat er aan één tekst nog meer of minder aandacht zal moeten worden besteed, om het construeren van de totaalbetekenis verder te bevorderen. Deze methode past Kolk dus toe op de opera. Het lijkt me interessant om een soortgelijke methode als dramaturg ook eens uit te proberen tijdens het maakproces van een musical. Zoals te merken is ben ik nu op het punt beland, waar ik met hoofdstuk 3 naar toe wil. Als dramaturg in opleiding heb ik een schets gemaakt van het hedendaagse musicallandschap en aangegeven hoe én wat er naar mijn inzicht veranderd moet worden, om een grotere balans te kunnen creëren. Om nog één stap verder te komen, is nu de laatste vraag die ik aan mezelf stel: Wat kan een dramaturg in de musicalpraktijk concreet doen om deze veranderingen in gang te zetten? Deze vraag staat centraal in hoofdstuk 3. 3. Hoofdstuk: De dramaturg bij de musical “Het woord ‘geaccepteerd’ zou ik niet in dezelfde zin met dramaturgie en musical gebruiken.”l Paul Eenens geeft aan dat musicaldramaturgie in Nederland nog niet algemeen geaccepteerd is. Dit kan kloppen, want er zijn maar weinig dramaturgen werkzaam in het Nederlandse musicalwerkveld. Volgens mij is het heel belangrijk dat hier verandering in komt, alleen al om het ideaalbeeld dat ik hiervoor heb geschetst, in de toekomst te kunnen realiseren. De dramaturg kan zowel een grote bijdrage leveren op beleidsmatig niveau, als op procesmatig niveau. Waarom er nu nog maar weinig dramaturgen bij musical aanwezig zijn, heeft volgens mij twee belangrijke redenen. Paul Eenens verwoordt de eerste oorzaak als volgt: “Ik denk dat een dramaturg, zelfs binnen toneel, een vreemde functie zal blijven. Men ziet het toch vaak als een aanhangsel, een vaag beroep. Het is heel moeilijk om antwoord te geven op wat een dramaturg is. Het is ook per klus verschillend, afhankelijk van wat van je gevraagd 38 wordt. Ik denk nog steeds dat de functie van dramaturg zwaar onderschat wordt en dat te weinig mensen inzien wat een dramaturg kan bijdragen.”li Hieruit blijkt dat té weinig mensen weten wat een dramaturg nu precies doet. Het is dus een noodzaak om duidelijker naar buiten toe te communiceren, wat de bijdragen van een dramaturg nu precies kunnen zijn. In dit hoofdstuk zal ik hier een aanzet toe geven. De tweede belangrijke oorzaak waarom Nederland weinig musicaldramaturgen kent, verwoordt Paul van Ewijk: “De functie is te duur. […] In Nederland is musical een commercieel genre. Je moet als producent heel strak je budget in de gaten houden. Dan valt een dramaturg al snel af, zeker met de wetenschap dat als het echt mis gaat, je er een adviseur bij kunt halen. Hier in Nederland zijn er vrij veel mensen die je om advies kunt vragen, mensen die er verstand van hebben.”lii Dit tweede probleem is niet zomaar weg te strepen. Natuurlijk kunnen adviseurs ook hun (eenmalige) bijdrage leveren. Toch wil ik de functie van de dramaturg blijven aanbevelen. Ik geloof namelijk dat wanneer er een langdurige werkrelatie wordt aangegaan met een vaste dramaturg, een producent hier nog meer profijt van kan hebben. In dit hoofdstuk zal duidelijk worden waarom. Ik zal zowel een aantal beleidsmatige taken aankaarten, om daarna een paar hoofdactiviteiten te benoemen, die een dramaturg kan uitvoeren tijdens een musicalmaakproces. Alle punten die ik benoem, dragen bij aan het bereiken van het ideale toekomstbeeld, waarbij de musical de perfecte balans zal vinden. Voordat ik dit doe, zal ik mij eerst buigen over de vraag: Wat is er eigen aan dramaturgie bij het theatergenre musical? 3.1 Wat is musicaldramaturgie? De dramaturgische taken, die ik in de volgende paragrafen ga benoemen, zijn niet allemaal exclusief aan het musicalgenre verbonden. Mijn vraag is nu, is dramaturgie in essentie voor ieder theatergenre hetzelfde? Natuurlijk besef ik me dat je als dramaturg in het musicaltheater een ander métier hebt dan bij bijvoorbeeld teksttoneel. Dit is ook één van de redenen dat ik in paragraaf 2.3 een eerste aanzet heb gegeven tot een dramaturgische analysemethode, die speciaal tijdens het musicalmaakproces is in te zetten. Voordat ik verder kijk naar de verschillen in dramaturgie, wil ik eerst heel kort kijken naar dramaturgie in het algemeen: 39 Hiervoor geef ik drie antwoorden van dramaturgen (bij de musical of het amusementstheater) op de vraag, wat is een dramaturg en wat is dramaturgie? Musicalregisseur én dramaturg Paul Eenens “Een dramaturg is de inhoudelijke linker- en rechterhand van een regisseur en een team. Het is degene die inhoudelijk voeding probeert te geven aan een bewerkingsproces, een schrijfproces of een repetitieproces. Inhoudelijk voeding geven op het niveau van onderzoek, op het niveau van bewerking, bij een nieuw stuk op het niveau van samenwerking met een schrijver, en in het repetitieproces op het niveau van motiveren, inspireren, voeden van teamleden, maar met name van de regisseurs en acteurs. Ik denk dat een dramaturg ook iemand is die het stuk neemt, als een puzzel op de grond kapot gooit en gaat kijken of bepaalde stukjes beter kunnen passen.”liii Musicalregisseur, –schrijver en – dramaturg Paul van Ewijk “Dramaturgie is voor mij het bewaken van de uitgangspunten van een voorstelling en het zorgen dat de uitgangspunten zo goed mogelijk in de voorstelling vertegenwoordigd worden. Zeker bij musical kunnen de uitgangspunten enorm ondergesneeuwd raken, door decors, door kostuums, doordat mensen nummers moeten hebben die ze eigenlijk niet moeten hebben omdat je één of andere ster hebt aangetrokken die solo's moet hebben. Je moet heel dicht bij het uitgangspunt van je voorstelling blijven. Waarom willen we die voorstelling maken? Waarom willen we dat vertellen?”liv Dramaturg in het amusementstheater André Veltkamp “Je kunt dramaturgie als wetenschap zien, het onderzoek naar theater en theatervormen en wat daar achter en onder ligt. Zelf heb ik veel aan de opvatting dat een dramaturg degene is die alle voorwaarden onderzoekt waarop een voorstelling inhoudelijk een grond kan vinden. Dat is ongeveer het werk dat ik doe. Ik kan per productie niet altijd even precies mijn rol omschrijven, maar het is vaak te herleiden tot het terzijde staan van de regisseur - ik werk heel veel met dezelfde regisseur, ook niet onbelangrijk – bij de inhoudelijke voorwaarden die tot een concept van een voorstelling kunnen leiden.”lv Opvallend is dat de inhoud bij iedere beschrijving van dramaturgie centraal staat. Er wordt gekeken naar de uitgangspunten en er wordt vooral continue inhoudelijke voeding gegeven. Volgens mij zijn dit punten die voor iedere dramaturg en bij iedere dramaturgie van belang 40 zijn. Dit zijn niet exclusieve musicaldramaturgische taken. Wat ik hier dus uit opmaak is dat dramaturgie in de kern bij ieder theatergenre gelijk kan zijn. De tweede vraag is dus nu, wat zijn dan wel de verschillen? En als ze niet in de kern zitten, waar zitten ze dan? De meningen zijn hierover verdeeld. Volgens Daniël Cohen zijn er een groot aantal verschillen: “De opbouw van de scènes is anders, de energie van de scènes is anders. De manier waarop tekst en muziek elkaar afwisselen is anders, de manier waarop informatie wordt gegeven – door middel van dialoog of liedteksten – is wezenlijk anders. De tijd waarin je informatie kun overbrengen is veel korter. Kortom de musical heeft een heel andere soort energie.”lvi Volgens Cohen is het heel belangrijk dat een musicaldramaturg zich in deze verschillen verdiept. Wanneer een dramaturg of regisseur dit echter niet doet en volgens een toneelmatige wijze te werk gaat, wordt het risico gelopen dat er, “een vreemde, amorfe voorstelling ontstaat, die niet die energie krijgt, niet die ‘flow’ krijgt, die de musical eigenlijk zou moeten hebben.”lvii Ook Paul van Ewijk bevestigt dat er een wezenlijk verschil is tussen musicaldramaturgie en toneeldramaturgie. Hij zegt: “[Bij musicals moet] er een soort ‘go’ in de voorstelling komen, een ritme dat erin moet komen. Dat is heel erg ingewikkeld.”lviii Musicalregisseur Paul Eenens heeft een andere opvatting. Hij ziet natuurlijk wel verschillen, maar niet in essentie. Hij kiest dan ook een toneelmatige benadering om over musical te praten. Hij heeft het over climax, crisis, catharsis en spanningsopbouw, maar weigert te werken met de zogenaamde dramaturgische musicalwetten, zoals het voor de pauze moeten eindigen met een cliffhanger of het groots moeten eindigen van een musical. Eenens wil deze wetten juist doorbreken. Hij zou het star vinden om zich aan wetten vast te houden. Het zou zijn vrijheid beperken. Of een musicaldramaturg nu wel of niet zijn dramaturgische activiteiten dient aan te passen aan het genre, of dat een toneelmatige benadering ook voldoet, is voor mij nog steeds geen uitgemaakte zaak. Ik denk dat iedere dramaturg voor zichzelf, in de praktijk moet uitvinden welke werkwijze voor hem of haar het beste werkt. Wel denk ik dat het interessant 41 is om je als dramaturg te gaan verdiepen in die zogenaamde energie, ritme of ‘go’, die een musical zou ‘moeten’ hebben. Ook hierover zou je een interessante analysemethode kunnen ontwikkelen, om musicalvoorstellingen in het vervolg te kunnen bestuderen. Voorlopig beperk ik mij tot dramaturgische taken, die naar mijn mening een grote bijdrage zullen leveren aan de ontwikkeling van het musicalgenre, maar niet allemaal exclusief aan het musicalgenre zijn te verbinden. 3.2 Bureaudramaturgie Als eerste zal ik kijken naar concrete wijzen waarop de dramaturg kan bijdragen aan het ontwikkelen van het artistieke beleid van de Nederlandse musical. Deze vorm van dramaturgie heet bureaudramaturgie. Voor een volledige lijst met bureaudramaturgische taken, verwijs ik naar bijlage 3. (Bijlage 3 Bureaudramaturgie en Productie- of procesdramaturgie). Ik zal nu een aantal van deze taken selecteren, die ik momenteel het meest belangrijk vind, voor de realisatie van het geschetste ideaalbeeld. Taak 1: Het discours levendig houden Als eerste is het heel belangrijk om als dramaturg het discours over de musical levendig te houden. Zoals we hebben gezien heeft musical een slecht imago. Dit komt voornamelijk doordat de dominerende amusementsmusicals veelal worden gezien als dé musical. Zoals ik heb laten zien, kan musical nog veel meer zijn. Ik weet dat, en u als lezer van dit betoog weet dat (nu), maar het is de bedoeling dat zoveel mogelijk (theater)mensen op de hoogte raken van de ontwikkelingen, tendensen en wensen in de Nederlandse musicalwereld. De dramaturg kan er voor zorgen dat het discours levendig blijft, door er over te blijven praten, discussieavonden te organiseren, lezingen te geven, maar ook door erover te blijven schrijven en publiceren. Breng het genre zo veelzijdig mogelijk in de aandacht. Ik heb nu voor mezelf een ideaalbeeld geschetst, maar het is ook heel belangrijk dat dit ideaalbeeld continue verbeterd en aangescherpt zal worden. Naar mate je als dramaturg langer in het vak zit, zal je denkwijze zich verder ontwikkelen en zul je vanuit steeds meer invalshoeken naar het theatergenre kijken. In Nederland wordt tot op heden nog veel te weinig op een serieuze manier over het genre musical geschreven en gesproken. Theatervakbladen besteden nauwelijks aandacht aan de musical, maar ook tijdens discussieavonden is er tot nog toe weinig ruimte voor de musical geweest. Wel heeft er op 19 juni 2006 een discussieavond over de musical plaats gevonden in 42 Antwerpen. Ook België kampt met soortgelijke problemen als Nederland. Vragen die tijdens dit debat werden gesteld, waren dan ook: “Is musical kunst, zoals het op de façade van de Antwerpse Stadsschouwburg staat te lezen? Of anders: wat is ‘goede musical’? Hebben we dat in Vlaanderen? Vraagt musical van critici een ander beoordelingsapparaat dan het gesubsidieerde muziektheater? Moet musical gesubsidieerd worden? Heeft het een gat te vullen? Waarom is er dan die kloof?”lix Ik heb helaas dit debat niet kunnen bijwonen, maar de vragen die er werden gesteld, zijn zeker relevant om ook eens in Nederland op te roepen. Daarnaast vormden de Belgische deelnemers aan dit debat een gevarieerd gezelschap: De commerciële musicalproducenten waren vertegenwoordigd, net als de gesubsidieerde musicalgezelschappen (die in België al bestaan). Er was een directeur van een musicalopleiding, een artistiek leider van een muziektheatergroep en er waren ook recensenten aanwezig.1 Deze mensen zullen allemaal vanuit hun eigen invalshoek naar de vragen hebben gekeken, waardoor er dus een veelzijdig beeld zal zijn geschetst. Ook mensen die sceptisch tegenover de musical aanstaan (zoals wellicht recensenten of muziektheatermakers) zullen op zo’n avond worden overstelpt met andere ideeën en inzichten, waardoor ze hun meningen wellicht moeten herdefiniëren of in ieder geval zullen moeten nuanceren. Mijn hoop is dus dat ook in Nederland zo spoedig mogelijk dergelijke debatavonden over de musical door dramaturgen zullen worden georganiseerd. Taak 2: Contacten onderhouden Zoals uit het vorige hoofdstuk is gebleken, is het belangrijk dat er vaker allianties worden gesloten tussen theatermakers uit verschillende genres. Een dramaturg kan hierbij een intermediaire functie vervullen, door contacten te onderhouden met makers buiten het musicalwerkveld. Maar ook intern is het belangrijk dat de dramaturg de gesprekspartner is van alle musicalmedewerkers. Zoals eerder vermeld, zijn er bij een musicalmaakproces vaak veel mensen betrokken. De dramaturg kan overzicht houden, door met alle leden van het creatieve team contact te houden, in gesprek te blijven en de vorderingen te blijven rapporteren en analyseren. 1 De deelnemers van het debat waren onder andere: Maurice Wijnen (Joop van den Ende Theaterproducties), Peter De Smet (directeur Musicalopleiding), Wouter Boits (van Medina Factory, en van gesubsidieerd musicalgezelschap STIHMUL), Wilfried Eetezonne (recensent De Morgen), Hans Bruneel (artistiek leider Het muziek Lod), Wouter Van Looij (artistiek leider Muziektheater Transparant). 43 Als dramaturg is het dus belangrijk om een groot netwerk op te bouwen. Pas dan kun je contacten tussen mensen bevorderen en zorgen dat er vaker wordt samengewerkt. Natuurlijk bevindt de musical zich nog in het ongesubsidieerde circuit, waardoor er sprake is van concurrerende producenten, maar dan nog acht ik het niet onmogelijk dat er daadwerkelijk samen wordt gewerkt. Een goed voorbeeld geeft Mark Vijn, van Mark Vijn Theaterproducties, die afgelopen seizoen de musical Sweet Charity heeft geproduceerd. Ondanks dat hij een concurrent is van Joop van den Ende Theaterproducties en ze momenteel nog strijden om de rechten van Les Miserables, werken ze waar mogelijk toch samen om de musicalcultuur te stimuleren. Mark Vijn zei hier eens over: “We zijn in zeker opzicht concurrenten van elkaar, maar we helpen elkaar ook waar het mogelijk is om de musicalcultuur te stimuleren. Er is een goede dialoog, al geven we natuurlijk ook weer niet al onze geheimen prijs.”lx Een dramaturg zou dergelijke contacten naar mijn mening kunnen bevorderen en kunnen optreden als bemiddelaar. Als laatste is het ook van groot belang dat de dramaturg contacten onderhoudt met musicalvakopleidingen, conservatoria, theaterschrijfopleidingen, theaterscholen en natuurlijk instituten voor theaterwetenschap. Nieuw talent moet worden gescout én nieuw talent moet worden geïnteresseerd voor het musicalgenre. Dit gaat samen met het bevorderen van nieuw repertoire en tegelijkertijd met het overschrijden van grenzen. Taak 3: Voorstellen van repertoire Een dramaturg moet niet alleen een groot netwerk aan contacten opbouwen, maar tegelijkertijd goed op de hoogte zijn van wat er in de (musical)theaterwereld speelt. De dramaturg is namelijk degene die repertoire kan voorstellen bij regisseurs en producenten en er voor kan zorgen dat een samenhangende, thematische opbouw van het repertoire wordt bevorderd. Hij moet dus op de hoogte zijn van het bestaande repertoire, zodat hij op het juiste moment kan voorstellen om een Nederlands of buitenlands stuk weer op te pakken, omdat er bijvoorbeeld parallellen te leggen zijn naar onze hedendaagse samenleving (spelen met repertoire). Daarnaast moet hij altijd op zoek zijn naar nieuw repertoire, bijvoorbeeld bij de opleidingen die ik hierboven noemde, maar ook door te kijken naar nieuwe musicals die al in het buitenland spelen. Ten slotte is het ook heel belangrijk om als dramaturg ideeën of bronnen aan te dragen voor nieuw te schrijven repertoire. Zorg dat je de regisseur en producenten inhoudelijk en creatief blijft stimuleren. 44 Taak 4: Op de hoogte blijven en je laten inspireren In navolging van het voorstellen van repertoire, is het voor een dramaturg altijd heel belangrijk om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen in het theaterlandschap. Zoals ik in paragraaf 2.2.1 heb laten zien, is het bijvoorbeeld belangrijk om je te laten inspireren door ontwikkelingen in andere theatergenres. Concrete voorbeelden van hoe een dramaturg dit kan aanpakken is door veel theatervoorstellingen te zien, (in alle genres) door hier kijkverslagen van te schrijven, maar ook door op werkbezoek te gaan bij andere (muziek)theatergroepen. Op deze manier kun je leren van andere werkwijzen en je laten inspireren. Musicalregisseur Paul Eenens heeft dit in ieder geval erg geholpen: “Ik heb vijf jaar lang in de toneeljury van de Louis d'Or gezeten, ik zag toen gemiddeld 70 voorstellingen per jaar. Het nadenken en je verhouden tot al die verschillende toneelstukken heeft mij heel erg gevormd en gestimuleerd om na te denken over mijn eigen musicals.”lxi Natuurlijk is het ook van groot belang dat je als dramaturg veel voorstellingen uit je eigen genre blijft zien. Ook dit kan je nieuwe inspiratie geven. Zo vertelt Paul van Ewijk: “Ik zie heel veel voorstellingen [musicals] in Londen. Van de slechte voorstellingen leer je dan eigenlijk het meest. Vaak kun je daar toch iets uit halen en het bevestigt je eigen ideeën over wat goed en minder goed is. Je leert goed te analyseren. […] Op de raarste momenten steken herinneringen aan voorstellingen de kop op. En wordt dat de kiem van een oplossing.”lxii Als dramaturg dien je dus constant actief te blijven in het theaterlandschap. Naast het bekijken en analyseren van voorstellingen, is het daarnaast ook van groot belang dat je de (vak)literatuur op het gebied van theater en kunsten bijhoudt, theatertijdschriften en theaterkritieken leest en op de hoogte blijft van nieuwe dramaturgische methoden of technieken. Dit inspireert jezelf en het helpt je de regisseur en producenten inhoudelijk te kunnen blijven ‘voeden’. Taak 5: Publiciteit en marketing versus het aanvragen van subsidie “Ik word er erg moe van dat mensen continu het commerciële blijven zien als een vies woord. Het is toch helder dat je binnen het commerciële circuit je eigen geld moet terugverdienen.”lxiii 45 Paul Eenens is er duidelijk in: geld moet bij het musicalgenre worden terug verdiend. Daarom zijn publiciteit en marketing heel belangrijk. Er wordt veelvuldig publieksgericht gedacht, uit noodzaak om niet failliet te zullen gaan. Toch wordt er vaak op deze werkwijze neer gekeken. Een dergelijke ‘publieks-pleasende’ vorm van theater zou niets meer met kunst te maken hebben. Dit (voor)oordeel kan een dramaturg tegen gaan, door te laten zien wat er nog meer mogelijk is met een goede marketing en publiciteit. Andere genres kunnen hiervan leren. Zoals eerder vermeld, dalen de bezoekersaantallen van voorstellingen van de VNT (de Vereniging van Nederlandse Theatergezelschappen en –producenten), net als hun percentage podiumbezetting. Jan Post, voorzitter van de VNT spreekt van een crisis. Hij ziet in dat er veel te leren valt van een producent als Joop van den Ende: “Van den Ende zorgt door zijn hele aanpak met een geheel verzorgd totaalprogramma misschien voor een enorme propaganda voor het theater in bredere zin. Dat kan zich toch doorontwikkelen naar inhoudelijk interessantere stukken?”lxiv Er moeten drastische veranderingen worden doorgevoerd in het gesubsidieerde theaterlandschap. De VNT kan een begin maken, door zich te laten inspireren door de werkwijze van musicalproducenten: “Het kan toch niet zijn dat we ons laten wegschuiven naar vijf procent [podiumbezetting] en op een gegeven moment zelfs naar nul procent, omdat er gewoon geen mensen meer komen? Dat kan niet. Dat is onacceptabel. We moeten ons, en daarbij denk ik ook aan bevlogen schouwburgdirecteuren als Melle Daamen en Jan Zoet, laten inspireren door de successen van Joop. Waarom zit Van den Ende in een winning developement en zijn wij een losing end? Van den Ende is een massaproduct, een goed massaproduct. Daar moeten we vooral niet op neerkijken. Wat kunnen we daarvan leren? Welke elementen daaruit zijn voor ons van nut? Hoe kunnen we daar de fondsen voor ontwikkelen?”lxv Een dramaturg kan als contactpersoon bijvoorbeeld gesprekken aangaan met mensen van de VNT, om zo ervaringen uit te wisselen en concreet van elkaar te leren. Maar ik denk dat het nu vooral belangrijk is dat de dramaturg er voor gaat zorgen dat de publieksgerichte manier van werken in de toekomst óók veelvuldig zal worden ingezet bij de musical als volwaardige theatervorm. Zoals Post ook zegt: Laat deze werkwijze doorontwikkelen naar inhoudelijk interessantere stukken. Ik zeg dan gelijk: Laat deze werkwijze doorontwikkelen naar 46 inhoudelijk interessantere musicals. Vooral van kleine experimentele musicals, van kleinere producenten of musicalopleidingen is het publiek gewoon nog niet voldoende op de hoogte. Ook voor dergelijke musicals zou een dramaturg dus kunnen bijdragen aan efficiëntere marketing en publiciteit. Hiernaast zal de dramaturg ook veranderingen buiten de musical moeten bevorderen. Zoals eerder opgemerkt, staat de overheid niet te springen om de musical te subsidiëren. Toch is dit bij kleinere experimentele musicals wel te wensen. Daniël Cohen zegt hierover: “En ook de overheid zal subsidie moeten geven aan projecten die kwetsbaarder zijn, waar geen sterren in zitten en het niet gaat over ‘boy meets girl’, maar waar er moeilijkere onderwerpen worden aangesneden en er dus steun nodig is om deze projecten te kunnen realiseren. Verder zou de overheid ook moeten investeren in nieuwe groepen en nieuwe makers, die andere aspecten willen laten zien van het musicaltheatergenre.”lxvi De dramaturg zou subsidieaanvragen kunnen schrijven en hierin de noodzaak duidelijk moeten maken, waarom bepaalde subgenres van de musical wel degelijk financieel gesteund dienen te worden. Leo Pot, secretaris van de TIC (De Theater Inkoop Combinatie, een samenwerkingsverband van 21 grote tot middelgrote theaters) bevestigde deze noodzaak al in 1997, toen vrije producent Bergen Theater- Film- Televisie – die vernieuwende origineel Nederlandse musicals produceerde – failliet ging. “Het is vooral een financieel verhaal geworden. […] Ik vind dat de tijd is gekomen om de waterscheiding tussen de gesubsidieerde en ongesubsidieerde sector te bekijken. Misschien moeten vrije producenten in sommige gevallen ook financiële steun van het Rijk krijgen. Het is niet goed dat een belangwekkend initiatief als Bergen wegvalt. Je houdt de gelikte musicals over.”lxvii Ook binnen de musical kan er nog het één en ander worden gedaan om de musical als volwaardige theatervorm méér te stimuleren. Bijvoorbeeld door middel van ‘cross-feeding’. Dit houdt in dat je bijvoorbeeld bij de grote amusementsmusicals ook reclame maakt voor andere musical-subgenres, waar het om de inhoud gaat. Daarnaast kunnen er ook inleidingen of nagesprekken door de dramaturg worden verzorgd om ook hier de minder toegankelijke musicals aan te bevelen. Tegelijkertijd kan de dramaturg tijdens zulke bijeenkomsten ook luisteren naar de wensen van de toeschouwer. Wat wil hij eigenlijk? Wordt er open gestaan 47 voor de andere musicalgenres? Aan (persoonlijk) publieksonderzoek wordt naar mijn mening nog te weinig aandacht besteed. Er zijn veel marketingstrategieën om publiek naar de voorstellingen te ‘lokken’. Zo worden er ‘bekende Nederlanders’ gecast, wordt succesvol repertoire oneindig vaak herhaald of worden er speciale kortingsacties verzonnen. Maar als de toeschouwer is binnengelokt en vervolgens de voorstelling niet kan waarderen of begrijpen, dan zullen ze niet snel terug komen, terwijl dat wel je doel zou moeten zijn. Het is dus ook belangrijk om je toeschouwers te leren kijken naar voorstellingen. Als dramaturg kun je tactieken ontwikkelen om bij de toeschouwer een bredere interesse op het gebied van musical te ontwikkelen. Hiermee zijn we bij de laatste bureaudramaturgische taak aangekomen die ik nu wil aanstippen: de educatie. Taak 6: Educatie Als laatste kan de dramaturg een belangrijk aandeel leveren wat betreft het ‘opvoeden’ van zijn theaterpubliek. De vraag is of de toeschouwer de theatrale codes (nog) wel kent die eigen zijn aan de musical. We worden in Nederland niet opgevoed met de musical. Het is dus belangrijk dat de musical ons zal worden aangeleerd. Dit zou kunnen gebeuren in educatief verband. Daniël Cohen denkt bijvoorbeeld: “Ik kan me zeker voorstellen dat er op scholen of theateropleidingen minicursussen ‘How to read a musical?’ zullen worden gegeven.”lxviii De dramaturg kan hier zijn bijdrage aan leveren. Hij zal het hele panorama aan musicalsubgenres kunnen tonen, zodat mensen van jongs af aan, de musical in al zijn verschillende facetten leren te lezen en te begrijpen. Daarnaast is het ook belangrijk om de zogenaamde theaterliefhebbers regelmatiger te benaderen. Vaak zijn dit namelijk de mensen die snel hun (voor)oordeel over de musical paraat hebben. Daarom zal de dramaturg ook juist deze mensen de veelzijdigheid van de musical moeten tonen. Cohen geeft als tip: “Leer hen de musical te lezen en te begrijpen, kijk waar de mogelijkheden liggen en haak niet af na één amusementsmusical te hebben gezien. Er is zoveel meer!”lxix Ook ik merkte deze houding op bij studenten theaterwetenschap of theaterdramaturgie. Ik vind dit opvallend, omdat je juist zou denken dat deze goed opgeleide, kritische mensen, verder kijken dan hun neus lang is. Door zelf veel over de musical te praten, seminars te 48 organiseren en vooral veel over de musical te schrijven, heb ik gemerkt dat medestudenten op een gegeven moment met andere ogen naar het genre musical begonnen te kijken. Het is dus zeker nuttig dat een dramaturg deze taken voortzet. In het kader van deze studies wordt namelijk nog te weinig aandacht aan de musical besteed. Dit vind ik zeker een gemis, omdat er juist in dit genre nog zoveel te ontdekken is. We hebben nu gezien dat er vele taken voor de dramaturg zijn weggelegd op het gebied van de bureaudramaturgie bij het theatergenre musical. De dramaturg kan echter ook tijdens het maakproces van (inhoudelijke) musicals een grote effectieve bijdrage leveren. Op deze dramaturgische taken zal ik nu verder in gaan. 3.3 Productie- of procesdramaturgie Nu de belangrijkste bureaudramaturgische taken zijn behandeld, zal ik kijken naar concrete wijzen waarop de dramaturg kan bijdragen aan het maakproces van de musical. Deze vorm van dramaturgie heet productie- of procesdramaturgie. Voor een volledige lijst met taken, verwijs ik naar bijlage 3. (Bijlage 3 Bureaudramaturgie en Productie- of procesdramaturgie). Ik zal een aantal taken selecteren, die ik momenteel het meest belangrijk vind, voor de verwezenlijking van het geschetste ideaalbeeld. Wat ik als eerste centraal wil stellen is dat de inhoud voor de dramaturg altijd voorop moet (blijven) staan. Of de dramaturg nu bij het maakproces van een musical als volwaardige theatervorm of bij het maakproces van een lichtvoetiger musicalgenre aanwezig is, de inhoud moet zijn uitgangspunt zijn. Zoals Paul Eenens het verwoordt: “Binnen toneel zijn er naast de Shakespeares ook heel lichtvoetige toneelstukken waar een dramaturg toch het zijne aan kan toevoegen.”lxx Verder moet het niet uitmaken in welke fase binnen het maakproces de dramaturg zich bevindt: Of hij nu in de conceptfase, de repetitiefase of de voorstellingsfase zit, de inhoud vormt zijn basis. (Van deze verschillende fases zal ik onder de drie kopjes van deze paragraaf een aantal voorbeelden geven van dramaturgische taken). En tot slot, welk type dramaturgie de dramaturg ook moet toepassen, de inhoud moet voortdurend zijn uitgangspunt zijn. Over de verschillende typen dramaturgie zal ik het nu niet uitvoerig hebben. Hiervoor verwijs ik naar mijn Bachelor eindwerkstuk: “Dramaturgie bij musical. Een onderzoek naar 49 het toepassen van dramaturgie bij de Nederlandse musical.” Dit onderzoek is in te zien op mijn digitale portfolio. Wat ik in het kader van deze paragraaf nog wel kwijt wil is dat de dramaturg, wanneer mogelijk, zou moeten streven naar een recursieve vorm van dramaturgie. Bij recursieve dramaturgie kan het maakproces op alle momenten heroverwogen worden en van nieuwe impulsen worden voorzien. In plaats van pure conceptbewaking, bevordert deze dramaturgie juist de conceptontwikkeling. Hier tegenover staat een lineaire vorm van dramaturgie: Bij een lineaire dramaturgische aanpak verloopt het maakproces chronologisch. In de eerste fase wordt de basis gelegd voor de hierop volgende fases. Het is belangrijk om de uitgangspunten en doelen uit de eerste fase te behouden en niet meer te veel wijzingen aan te brengen tijdens de volgende fases. Dit wordt ook wel aangeduid met de term conceptbewaking. Mijn vermoeden is dat er een verband is tussen het toepassen van recursieve dramaturgie (en daarmee conceptontwikkeling) en een grotere inhoudelijke ontwikkeling van de Nederlandse (concept)musical. Bij mij komt deze gedachte voort uit de constatering dat conceptbewaking of een volledig lineaire dramaturgie de inhoudelijke ontwikkeling volledig kan belemmeren. (Zoals we hebben gezien bij het voorbeeld van Cabaret, p. 10). Maar dit hoeft niet per definitie zo te zijn: Net als dat conceptontwikkeling of een recursieve dramaturgie niet per definitie inhoudelijk hoogstaandere producten zal opleveren. Maar het kan wel en de kans hierop lijkt me in het geval van de musical, nog steeds groter. Zo kreeg de Nederlandse versie van Jesus Christ Superstar bijvoorbeeld veel meer diepgang, doordat het oorspronkelijke concept tijdens het maakproces veranderd mocht worden en er zodoende een nieuwe interpretatie ontstond die beter aansloot bij de Nederlandse samenleving waarin wij nu leven. Om terug te komen op de belangrijkste taak van de dramaturg: Hij moet de inhoud tijdens een musicalmaakproces in alle mogelijke omstandigheden voeden en bewaken. Hij moet het overzicht houden en ingrijpen wanneer de techniek bijvoorbeeld de overhand dreigt te krijgen. Dit zie je namelijk nog al eens gebeuren, dat een musical ‘verzuipt’ in de techniek en dat het ontaard in iets mechanisch. Vooral de grote internationale spektakelmusicals leunen zwaar op de techniek. De dramaturg moet dan degene zijn die dit opmerkt en de techniek tot een halt roept. Staat de techniek nog wel in dienst van de inhoudelijke betekenis? Nee? Dan moet dit veranderen. Zoals eerder aangehaald, sluit dit voorbeeld aan bij het motto van regisseur Harold Prince (1928): “content dictates form”, de inhoud bepaalt de vorm. Alle voorstellingselementen moeten bijdragen aan de uitbeelding van een centraal thema en zo een totaalbetekenis creëren.lxxi De voorstellingselementen zijn dus ondergeschikt aan de inhoudelijke betekenis die in de musical centraal staat. Prince heeft het populaire 50 musicalgenre tot een serieuze theatervorm verheven door krachtige thema’s te behandelen in vaak sobere uitvoeringen die gekenmerkt worden door interactie van theatrale middelen. Voor zijn tijd werkte Prince dus zeer vernieuwend: “En altijd, of het om geliefden gaat, clowns, artiesten of dictators, zingen en dansen de personages een Prince-musical met een thematische inbreng. […] Zijn thema-georiënteerde en episodisch gestructureerde shows zijn een alternatief geworden voor de romantische en linair geconstrueerde musical plots van gisteren. […] Hij probeert steeds de musical-inhoud in een sociale context te plaatsen.” (Forster Hirsch in zijn monografie over Prince).lxxii Deze uitgangspunten van Harold Prince stel ik als voorbeeld voor dramaturgen én regisseurs bij het musicalgenre in Nederland. Dit geldt ook voor de uitgangspunten van componist en tekstschrijver Stephen Sondheim (1930). Sondheim werkte ook op een vernieuwende wijze. Hij introduceerde de term concept musical, wat goed aansluit bij Prince motto content dictates form. Bij een concept musical is het de bedoeling dat alle thematische en presentatieve elementen van een musical geïntegreerd worden om zo een centraal idee of beeld te ondersteunen.lxxiii De door Sondheim gecomponeerde musicals zijn allemaal concept musicals. Verder heeft ook Sondheim laten zien dat de tijden veranderen en dat musicals ook serieus en doordringend kunnen zijn. Hij heeft aangetoond dat er ruimte is, of in ieder geval zou moeten zijn om te experimenteren binnen het theatergenre musical. Onder het kopje ‘Taken betreffende de enscenering’, zal ik nog kort op Sondheim terug komen. Voor nu kan ik zeggen, dat de uitgangspunten van Prince en Sondheim helder zijn geformuleerd en concreet kunnen worden toegepast tijdens het maakproces van een musical. De werkwijze van regisseur Paul Eenens sluit bijvoorbeeld goed aan bij de uitgangspunten van Prince en Sondheim. Ook bij hem gaat de inhoud boven alles. Hij zegt hierover: “We praten avondenlang over wat ik met een stuk wil, hoe zij [alle leden van het creatieve team] daarover denken. Zo werken we dan toe naar een ontwerp. Ik vind die gesprekken belangrijk omdat ik alles vanuit een inhoud wil doen; dat is altijd mijn paradepaard geweest. Na afronding van de casting en gesprekken over het ontwerp ga ik altijd met het hele team naar een huisje op de hei, om de horloges inhoudelijk gelijk te zetten, zodat we weten welke kant we wel en niet opgaan.”lxxiv 51 Alle leden van het creatieve team streven in dit voorbeeld dus naar één inhoudelijke betekenis. Ik zou graag willen dat dit bij ieder musicalmaakproces het streven zou zijn. De dramaturg kan naar mijn mening een belangrijke rol spelen om dit streven ook daadwerkelijk te realiseren. Hij houdt contact met alle leden van het creatieve team en kan zodoende het inhoudelijke uitgangspunt bewaken. Dit is denk ik de hoofdtaak van de dramaturg tijdens het maakproces. Natuurlijk heeft hij nog meer taken, waarvan ik er nu een aantal zal beschrijven. Maar ook bij deze andere taken zal de inhoud altijd een hoofdrol moeten spelen. Taken betreffende de theaterteksten en andere bronnen Natuurlijk is het belangrijk dat de dramaturg kritisch reflecteert op het gehele proces, van idee tot voorstelling. Als eerste zal ik het nu over de conceptfase hebben. Zoals eerder vermeld, is het belangrijk dat de dramaturg (nieuw) repertoire voorstelt. Wanneer de gekozen theatertekst niet Nederlands is, kan de dramaturg de tekst (laten) vertalen of hertalen, maar er kan ook gekozen worden om teksten of bronnen te bewerken tot een nieuwe theatertekst, of er kunnen heel nieuwe theaterteksten worden geschreven. Als dramaturg zou ik persoonlijk graag mijn schrijfkwaliteiten verder ontwikkelen om zo concreet (één van) deze drie vaardigheden te kunnen uitoefenen. Natuurlijk moet iedere dramaturg achtergrondonderzoek verrichten én uitwerken ter bevordering van de diepgang en de kwaliteit van de interpretatie van de gekozen theatertekst, maar ik zou graag meer met mijn schrijfcapaciteiten willen doen dan dat alleen. Ik zal nu kort ingaan op het bewerken van boeken tot musicalteksten, omdat ik hier tijdens mijn stage concreet mee te maken heb gehad. Zoals ik eerder heb geschreven is het momenteel een trend in de musicalwereld om boeken tot musicals te bewerken. Het gegeven van bewerken is echter niet nieuw. Al in 1956 bewerkten Lerner en Loewe G.B.Shaw’s Pygmalion tot My fair lady. Libretto’s werden vanaf dat moment steeds vaker geschreven naar aanleiding van succesrijke toneelstukken, films en romans.lxxv Zelf ben ik als dramaturg bij Franje Theaterproducties betrokken bij het bewerkingsproces van het boek Hasse Simonsdochter van Thea Beckman tot een nieuw musicalconcept. Het was mijn taak als dramaturg om regisseur en bewerker Johan Verheij zo effectief mogelijk in zijn bewerkingsproces te begeleiden. Ik ben zijn gesprekspartner geweest, heb zijn bewerkingen gelezen, geanalyseerd, geïnterpreteerd en becommentarieerd. Ik heb nieuwe ideeën aangedragen – onder andere door middel van achtergrondonderzoek dat ik heb verricht – en ik ben hem vooral veel vragen blijven stellen, zodat we samen konden blijven verantwoorden waarom er bepaalde keuzes en selecties zijn gemaakt. Ook heb ik me zelf sporadisch als actieve dramaturg bezig gehouden met het bewerken van fragmenten. Dit 52 heb ik voornamelijk uitgeprobeerd tijdens de cursus Onderzoeksproject / Praktijkcasus, voorafgaand aan mijn stage. Tijdens mijn stage heb ik me vooral beperkt tot mijn dramaturgische taken. Ik heb namelijk gemerkt dat ik goed ben in het reageren en in het bedenken van oplossingen of in het opperen van ideeën. Maar ik vind dat mijn schrijfkwaliteiten nog niet ver genoeg ontwikkeld zijn, om zélf scènes te schrijven. Als dramaturg heb ik er vooral voor gezorgd, dat we na bleven denken wat we met het verhaal wilden zeggen en wat het verhaal kan zeggen over de tijd waarin we nu leven. De inhoud stond bij mij altijd centraal. Daarnaast heb ik me uitvoerig verdiept in bewerkingsprocessen van andere theatermakers, om alvast inspiratie op te doen, voor wanneer ik zelf zal ga bewerken. Ik heb hiervan geleerd dat bewerkingsprocessen altijd moeten beginnen met een goed gemotiveerde keuze waarom de bewerker nu precies dít boek wil bewerken. Hoe het proces er hierna uit ziet kan heel verschillend zijn. Persoonlijk ben ik het meest geïnspireerd door de methodebeschrijving van Peter Sonneveld van Bonheur. Sonneveld beschrijft zijn methode als volgt: “Het begint met het ontleden van het verhaal in losse scènes, bijvoorbeeld aan de hand van verandering in handeling, verandering van locatie of van het op- of afvoeren van personages. Op een rol patroonpapier schrijf ik alle scènes uit. Ik noteer dan welke personen er in voorkomen, of ze wel of niet tekst hebben. Geen enkele scène mag aan de aandacht ontsnappen. Uiteindelijk heb ik dan op het papier een totaaloverzicht van alle scènes en dat hang ik aan de muur. Dan komt het er op aan het overzicht los te laten. Ik vraag me in dit stadium af: waarom heb ik dit boek gekozen om te bewerken tot theaterstuk, wat wil ik in het stuk vertellen en hoe wil ik dat doen? Ik kies dan de scènes uit het overzicht die ik denk nodig te hebben en die bewerk ik tot een dramatekst. Daarna vraag ik me af: wat vertellen de scènes en komt dat overeen met mijn uitgangspunten. Waar nodig worden er scènes toegevoegd of sneuvelen ze.”lxxvi Hij beschrijft zijn stappen dus heel concreet en geeft tevens aandacht aan dramaturgische vragen als: Waarom heb ik dit boek gekozen om te bewerken tot theaterstuk? Wat wil ik in het stuk vertellen en hoe wil ik dat doen? Wat vertellen de scènes en komt dat overeen met mijn uitgangspunten? Ik denk dat dit ook heel relevante vragen zijn om als dramaturg te blijven stellen, wanneer je een bewerker begeleidt. Op deze manier stel je de inhoud voorop 53 en draag je als dramaturg bij aan het ontwikkelen van nieuw repertoire voor de musical als volwaardige musicalvorm.2 Taken betreffende het ensceneren Tijdens het repetitieproces heeft de dramaturg veel taken te verrichten. Zo is het belangrijk dat hij optreedt als de gesprekspartner van alle leden van het creatieve team. Hij moet al deze mensen inhoudelijk stimuleren. Ook is het belangrijk dat hij constant reflecteert op de repetities, door bijvoorbeeld analyses en kijkverslagen te maken. Op basis van het reflecteren dient hij nieuwe vragen op te roepen en (enscenerings)problemen te signaleren om vervolgens adviezen of mogelijke oplossingen aan te dragen voor deze problemen. Hij bevordert daarnaast de samenhang en streeft naar een synthese. Verder geeft hij opbouwende kritiek en bewaakt hij de inhoudelijke betekenis. Dit zijn taken die voor elke dramaturg bij ieder theatergenre van belang zijn, dus ook voor de musicaldramaturg. Zeker wanneer we willen dat het geschetste ideaalbeeld voor de musical ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt. De meeste bovenstaande taken vind ik voor zich spreken, dus die zal ik nu niet verder behandelen. Daarom wil ik nu alleen inzoomen op specifieke musicaldramaturgische taken. Zoals ik al eerder heb opgemerkt, bestaan er vele ‘musicalwetten’. Vooral in Amerika zijn er ontzettend veel handboeken geschreven met standaardregels over hoe je een musical in elkaar moet zetten. Hierin wordt bijvoorbeeld aangegeven hoe scènes in een musical moeten worden opgebouwd, hoelang scènes maximaal mogen duren, hoe de muzikale nummers verdeeld moeten zijn over de musical, et cetera. Op deze manier wordt het maken van een musical bijna een bouwpakket. Door al deze wetten aan te houden, wordt je ontzettend beperkt in je creatieve vrijheid. Zelf zou ik het dan ook afraden om als dramaturg dergelijke wetten streng toe te passen of te bewaken. Wel denk ik dat de musicaldramaturg zich goed bewust moet zijn dat hij met meerdere disciplines werkt dan bijvoorbeeld een teksttoneeldramaturg. De musicaldramaturg heeft dus meer focuspunten om op te letten. Daniël Cohen verwoordt deze vermeerdering aan mogelijkheden als volgt: “Toen ik voor het eerst begon met het regisseren van musicals, leek het alsof er een enorme extra hoeveelheid kleuren op mijn palet was gekomen, omdat ik opeens meerdere disciplines 2 Voor meer informatie over het bewerken van boek tot musical verwijs ik naar mijn onderzoeksverslag voor de cursus Onderzoeksproject / Praktijkcasus: ‘Een onderzoek naar het bewerken van boek tot musical en de rol van de dramaturg hierbij.’ En voor meer informatie over het verloop van mijn stage verwijs ik naar mijn stageverslag: ‘Dramaturgiestage bij het bewerkingsproces van Hasse Simonsdochter.’ Beide documenten zijn in te zien op mijn digitale portfolio. 54 tot mijn beschikking had. Ik zag het dan ook als een enorme verrijking van nijn mogelijkheden als theatermaker.”lxxvii Meerdere disciplines kunnen zeker een verrijking voor het theatergenre betekenen, indien er met veel beleid en inzicht aan wordt gewerkt. Wanneer dit niet gebeurt, kunnen de meerdere disciplines samen gemakkelijk afschuw en irritatie opwekken. Ik wil daarom nu nog kort nagaan hoe de dramaturg dit kan voorkomen. De nadruk zal ik hierbij leggen op de disciplines muziek/gezongen tekst en dans. Natuurlijk is spel ook heel belangrijk. De dramaturg kan hiervoor bijvoorbeeld personagedossiers maken en vervolgens samen met de acteurs de karakters analyseren en zo zijn er nog vele andere mogelijkheden. Maar ik vind het voor nu van het grootste belang om het te hebben over de twee disciplines die eigen zijn aan de musical en bij de toneelgenres niet aan bod komen. Mijn vraag is dus nu: Hoe dient een musicaldramaturg rekening te houden met de disciplines muziek/gezongen tekst en dans? Volgens Daniël Cohen is het heel belangrijk om als dramaturg de relatie tussen muzikale en gesproken tekst te leren begrijpen. De muziek is zo’n krachtig element in de opbouw, dat je heel veel woorden niet meer nodig hebt: “Het feit dat we over kunnen gaan van vrolijk majeur naar somber mineur, geeft bijvoorbeeld al een soort emotionele draai aan de scène die ik niet meer in dialoog hoef om te zetten. Iemand begint te zingen en aan het eind van het lied is ze drie jaar verder en dat accepteer ik, omdat die muziek een soort van golf is, waarin je wordt meegevoerd.” lxxviii De muziek draagt dus al een grote betekenislaag met zich mee. Het is dus van belang dat je geen ‘rode rozen rood gaat verven’, maar dat je tekst en muziek waar mogelijk met elkaar laat contrasteren. Geen ‘ik houd van jou’, als de muziek dit ook al zegt. Als dramaturg moet je dus goed opletten wat de muziek nu eigenlijk vertelt. Het is belangrijk om hierover in gesprek te gaan met de componist en de muzikaal leider. Een musical wordt inhoudelijk interessanter als de muziek en de gezongen tekst met elkaar contrasteren. In de musicals van Stephen Sondheim is dit veelal het geval. Hij geeft nooit de muziek die je verwacht, maar indiceert wat hij wil zeggen door contrastwerking: “Uniek bij Sondheim is dat hij diverse muziekpatronen en -vormen gebruikt met een commentaarfunctie. Vele muziekstijlen worden door een publiek geassocieerd met bepaalde tijden en emoties. Sondheim neemt deze muziekstijlen en plaatst ze in tegengestelde of 55 tegenstrijdige situaties, waardoor tekst en personage in strijd lijken te zijn met de muzikale suggestie.”lxxix Muziek en tekst becommentariëren elkaar zodoende op episerende wijze: “Daardoor wordt het publiek gedwongen de tekst en de contrasterende emotionele implicaties van de muzikale structuur te onderzoeken op een episerende wijze. Zo gaat Sondheim ook sentimentaliteit tegen.”lxxx Wanneer de muziek in combinatie met gezongen tekst op de manier van Sondheim wordt gebruikt, kan dit veel toevoegen aan de inhoudelijke gelaagdheid van een musical. Het is nu aan de dramaturg om deze meerdere lagen in samenwerking met de componist en de muzikaal leider te zoeken en te benoemen. Ook in de dans moet er worden gezocht naar de inhoud. Bij dans is dit misschien moeilijker te benoemen, maar het is belangrijk dat de dramaturg blijft communiceren met de choreograaf, om zo vast te kunnen stellen wat de dans vertelt, wat de dramaturgische functie van de dans is. Paul van Ewijk geeft een concreet voorbeeld: “Dans heeft een dramaturgische functie, het kan dingen vertellen. […] Het mooiste voorbeeld uit de recente geschiedenis is natuurlijk ‘West Side Story’, waar de dans van Jerome Robbins een heel belangrijke plaats inneemt. De ouverture en opening duurt zo’n 12 minuten. Er valt geen woord, maar aan het eind daarvan weet je eigenlijk alles al. Je ziet dat de Jets en de Sharks elkaar naar het leven staan terwijl ze, wanneer er politie is, ineens een soort eenheid vormen.” lxxxi Ook de betekenislagen van dans moeten voor de dramaturg tijdens het maakproces dus helder worden. De dramaturg moet antwoord kunnen geven op de vragen: Wat voegt de dans inhoudelijk toe? En in hoeverre contrasteert de dans met de gesproken of gezongen tekst en de muziek? Daarnaast is het van groot belang dat de dramaturg bij een musical blijft zoeken naar een synthese tussen de verschillende disciplines onderling. In paragraaf 2.3 heb ik al een aanzet gegeven tot een mogelijke analysemethode om als dramaturg te kunnen onderzoeken of er daadwerkelijk een synthese is ontstaan. Het uitvoeren van een dergelijke analyse zou dus ook nog een belangrijke taak kunnen zijn voor de dramaturg bij een musicalmaakproces. 56 Taken betreffende de communicatie over de productie Bij de dramaturgische taken die ik in deze paragraaf heb beschreven, staat de inhoud centraal. Ook bij de laatste taak die ik nu zal beschrijven is dit het geval. Wanneer het maakproces is voltooid en de voorstellingsfase is ingegaan, is het belangrijk dat de dramaturg in contact treedt met het publiek. Voor- en nabesprekingen zijn opties waar al eerder naar verwezen is. Er zijn echter ook indirecte manieren om je publiek inhoudelijk te voeden. Zo kan het een belangrijke taak van de dramaturg zijn om de programmaboekjes van musicals te voorzien van inhoudelijke bijdragen. Nu is de inhoud van de meeste programmaboekjes meestal nog erg beknopt. Naast foto’s, biografieën van cast en crew en een korte synopsis, is er vaak alleen maar ruimte voor wat ‘marketingpraatjes’. Dit vind ik zonde, want juist in de programmaboekjes zou er ruimte moeten zijn voor inhoudelijke artikelen over (het maakproces) van de desbetreffende musical, voor interviews met makers, reflecties op het proces en andere achtergrondinformatie. Bij de meest recente programmaboekjes of souvenirbrochures (met vele scènefoto’s) zijn er nauwelijks inhoudelijke artikelen aanwezig. Zelfs bij meer inhoudelijke musicals als Cabaret en Jesus Christ Superstar is de inhoud beknopt. Bij de souvenirbrochure van Cabaret blijft het bij een overzicht van de ontstaansgeschiedenis van deze musical en een zeer beknopt lesje geschiedenis over Duitsland in de jaren ’30. En bij het programmaboekje van Jesus Christ Superstar is er naast de gebruikelijke synopsis en ontstaansgeschiedenis van de musical, slechts plek voor twee pagina’s uitleg over de nieuwe interpretatie, door regisseur Paul Eenens. Alleen deze tekst geeft enig inzicht in het maakproces van de Nederlandse creatieven. Juist bij deze musical, waar zoveel aan het oorspronkelijke concept veranderd is, zou ik graag hebben gewild dat er meer inhoudelijke artikelen in het programmaboekje waren verschenen. Op deze manier geef je de toeschouwer die het boekje koopt meer inzicht in de musical. Ook inhoudelijk ‘moeilijkere’ musicals kunnen op deze manier begrijpelijker worden gemaakt voor de lezers. Bovendien moedigt het de lezer waarschijnlijk ook aan om eens met andere ogen naar de musical te gaan kijken. Hij zal zich vragen kunnen gaan stellen als: Waar gaat het eigenlijk over? Wat zegt dit over ons? In plaats van alleen achterover te leunen en de musical volledig over zich heen te laten komen. Goede voorbeelden van inhoudelijk interessantere programmaboekjes, zijn het programmaboekje en de souvenirbrochure behorende bij de musical Elisabeth (Joop van den Ende Theaterproducties, 1999). In het programmaboekje is er al ruimte voor meer diepgaande contextinformatie, maar vooral in de souvenirbrochure is er naast prachtige foto’s, veel plaats voor bijdragen van de dramaturg. Paul Eenens was toentertijd dramaturg en regieassistent bij 57 deze musical. In de souvenirbrochure wordt er onder andere ingegaan op het originele maakproces door de Praagse tekstschrijver Michael Kunze en de Hongaarse componist Sylvester Levay. Hierna wordt de geschiedenis van keizerin Elisabeth door Paul Eenens in een historische context geplaatst. Daarna is er ruimte voor een zeer uitvoerige samenvatting van het verhaal dat in deze musical wordt verteld. Vervolgens vertelt regisseur Eddy Habbema over zijn eerste ervaringen met de musical Elisabeth en hoe vanaf dat moment met man en macht is gewerkt om deze musical in Nederland te gaan maken. Ook geven andere leden van het creatieve team hun visie op deze musical. Hierna is er ruimte voor het beschrijven van het repetitieproces. Vanaf de eerste repetitiedag tot een paar weken voor de première wordt de cast en de crew gevolgd. Tot slot is er nog ruimte voor overdenkingen van hoofdrolspeelster Pia Douwes. Deze souvenirbrochure is dus voor mij een goed voorbeeld van hoe een dramaturg in samenwerking met de andere creatieven een heel veelzijdig inhoudelijk beeld kan schetsen van (het maakproces van) de desbetreffende musical. In de toekomst zouden dergelijke programmaboekjes of souvenirbrochures gewenst zijn bij iedere musical (als volwaardige theatervorm). Ik heb nu een heel aantal concrete taken benoemd, die een dramaturg kan uitvoeren om het musicalgenre verder te ontwikkelen én om per musicalmaakproces inhoudelijk een zo effectief mogelijke bijdrage te kunnen leveren. In mijn ogen is er dus (nog) ontzettend veel te doen voor de dramaturg bij het musicalgenre in Nederland. Dat de functie ‘te duur’ zou zijn, vind ik niet meer opwegen tegen al het profijt dat een producent van een dramaturg kan hebben. André Veltkamp, die dramaturg is in het amusementstheater, slaat naar mijn mening de spijker op zijn kop: “En wat de amusementskunst betreft: het klinkt misschien wat arrogant, maar de aanwezigheid van een regisseur én een dramaturg in dit theatergenre kan bijdragen tot de ontwikkeling en in sommige gevallen tot de emancipatie van de kleinkunst.”lxxxii Precies hetzelfde vind ik gelden voor het theatergenre musical. Om in de toekomst verder te kunnen komen, om de beoogde ideale ontwikkeling daadwerkelijk in gang te kunnen zetten, is de aanwezigheid van een dramaturg in mijn ogen absoluut noodzakelijk. En om nog even terug te komen op het openingscitaat van dit hoofdstuk: Paul Eenens heeft zeker gelijk dat de musicaldramaturg nú nog niet volledig geaccepteerd is, maar ik ga er mijn uiterste best voor doen om dit in de nabije toekomst te veranderen. En dit betoog was hiertoe een eerste aanzet. 58 Conclusie De twee hoofdvragen van mijn eindwerkstuk waren:  Op welke manier kan een dramaturg inhoudelijk zo effectief mogelijk bijdragen aan het maakproces van de musical?  Op welke manier kan een dramaturg inhoudelijk zo effectief mogelijk bijdragen aan het ontwikkelen van het musicalgenre in Nederland? Om tot een antwoord op deze hoofdvragen te komen, heb ik eerst een beeld geschetst van het huidige Nederlandse musicallandschap. Hoe zijn we hier gekomen? En wat zijn de huidige tendensen? waren hierbij belangrijke vragen. Wat ik constateerde was dat er in het immens populaire musicalgenre nog geen goede balans is gevonden. De musical als amusementsvorm komt veruit het meeste voor, terwijl de musical als volwaardige theatervorm maar een relatief klein aandeel inneemt in het gehele musicalaanbod. Ik vind dat hier verandering in moet komen. Er moet worden gestreefd naar een betere balans en dus vooral naar een grotere inhoudelijke kwaliteit binnen het musicalgenre. Vervolgens schetste ik een ideaalbeeld, hoe de musical naar mijn inzicht op drie niveaus een betere balans kan vinden: Zowel een balans binnen het theaterlandschap, als een balans binnen het musicalgenre én een balans op het niveau van de musical zelf, tussen de verschillende disciplines. Zoals duidelijk is geworden, zie ik voor de dramaturg een grote rol weggelegd om mijn geschetste ideeën daadwerkelijk in gang te kunnen zetten. Zowel op beleidsmatig niveau (bureaudramaturgie) als op procesmatig niveau (productie- of procesdramaturgie) kan de dramaturg een effectieve bijdrage leveren. Bureaudramaturgische taken die hij kan verrichten zijn bijvoorbeeld het levendig houden van het discours over de musical. Met zijn grote netwerk kan hij daarnaast contacten tussen mensen bevorderen, zowel binnen de musical als daarbuiten. Sowieso moet hij goed op de hoogte zijn wat er in de (musical)theaterwereld speelt. De dramaturg is namelijk degene die repertoire kan voorstellen bij regisseurs en producenten en er voor kan zorgen dat een samenhangende, thematische opbouw van het repertoire wordt bevorderd. Daarnaast kan de dramaturg zich ook concreet laten inspireren door ontwikkelingen in andere theatergenres. Verder is het belangrijk dat hij er voor zorgt dat ook bij de (kleinere) inhoudelijke musicals op een efficiëntere manier wordt omgegaan met marketing en publiciteit. Ook kan hij zich bezig houden met het schrijven van subsidieaanvragen, waarin hij de noodzaak duidelijk maakt waarom bepaalde subgenres van de musical wel degelijk financieel gesteund dienen te worden. Als laatste kan de dramaturg ook nog een belangrijk aandeel leveren wat betreft het 59 ‘opvoeden’ van zijn theaterpubliek. Het is belangrijk dat de toeschouwer de musical en de theatrale codes die eigen zijn aan de musical leert te lezen. Bij alle productie- of procesdramaturgische taken die een musicaldramaturg kan uitvoeren, is het van groot belang dat de inhoud altijd voorop wordt gesteld. Het motto van regisseur Harold Prince (1928): “Content dictates form” (de inhoud bepaalt de vorm) moet in ieder maakproces centraal staan. Alle voorstellingselementen moeten bijdragen aan de uitbeelding van een centraal thema en zo een totaalbetekenis creëren. De taken van de dramaturg moeten zodoende allemaal bijdragen om de inhoud te bewaken. Zo kan hij tijdens de conceptfase actief meewerken aan het vertalen of hertalen, bewerken of schrijven van een theatertekst voor een musical. Door vragen te blijven stellen zoals ‘Wat wil ik in het stuk vertellen en hoe wil ik dat doen?’ zorgt hij dat de inhoud centraal blijft staan. In de repetitiefase zijn er vele taken voor de dramaturg weggelegd, maar ook hier moet hij vooral blijven zoeken naar de verschillende betekenislagen binnen de verschillende disciplines en uiteindelijk een synthese bevorderen. Tot slot is het ook nog een belangrijke taak voor de dramaturg om voor de voorstellingsfase de programmaboekjes van musicals te voorzien van inhoudelijke bijdragen, om ook op die manier het publiek inhoudelijk te blijven voeden. Met het beschrijven van deze belangrijkste dramaturgische taken heb ik dus een voorlopig antwoord op mijn vragen gegeven. Ik heb laten zien wat een dramaturg concreet kan doen om het Nederlandse musicalgenre verder te ontwikkelen én om per musicalmaakproces inhoudelijk een zo effectief mogelijke bijdrage te kunnen leveren. De mogelijkheden die ik heb gegeven zijn echter niet volledig. Ik heb me voorlopig geconcentreerd op de dramaturgische taken die in het licht van de gewenste ontwikkelingen het meest belangrijk zijn om te worden uitgevoerd. Daarnaast is het jammer dat ik niet dieper heb kunnen ingaan op bepaalde punten: Ik heb heel veel mogelijkheden aangestipt, maar de beperkte tijd en ruimte hebben me vooralsnog weerhouden om werkelijk de diepte in te gaan. In een mogelijk vervolgonderzoek zou ik bijvoorbeeld graag een analysemodel ontwikkelen, die een dramaturg kan toepassen, tijdens het maakproces van een musical, om de balans tussen de verschillende disciplines te waarborgen. In dit betoog heb ik hier slechts een eerste aanzet toe gegeven (p. 37 – 38). Een ander punt waar ik graag nog dieper op in zou willen gaan is de zogenaamde energie, ritme of ‘go’, die volgens sommige musicalmakers in iedere musical zou ‘moeten’ worden geregisseerd (p. 41 – 42). Ook hier zou wellicht een interessante analysemethode voor te ontwikkelen zijn, om musicalvoorstellingen in het vervolg te kunnen bestuderen. Daarnaast lijkt het me voor een toekomstige musicaldramaturg heel nuttig om (ontwikkelingen in) andere muziektheatergenres uitvoeriger te bestuderen. Ik 60 heb tot nu toe vooral vanuit de musical zelf geredeneerd, maar ik besef me heel goed dat het als dramaturg van groot belang is om een zo breed mogelijke visie te ontwikkelen. Dit betoog is dus nog niet volledig. Toch vind ik dat ik geslaagd ben om mijn eigen dramaturgische visie op de musical in Nederland onder woorden te brengen. Het is voor mij nu een kwestie mijn woorden waar te gaan maken. Als eerste zal ik als productiedramaturg aan de slag gaan bij musicalmaakprocessen van Franje Theaterproducties. Hier wil ik graag de nodige ervaring opdoen, om mijn dramaturgische vaardigheden daarna te kunnen verbreden. Want met het schrijven van dit betoog ben ik gaan inzien, dat bureaudramaturgische taken minstens net zo belangrijk kunnen zijn om een genre als de musical inhoudelijk verder te ontwikkelen, als procesdramaturgische taken dat zijn. Natuurlijk besef ik me heel goed dat mijn geschetste ideaalbeeld niet zonder slag of stoot zal worden bereikt. In een niet-gesubsidieerd genre als de musical, is de ‘extra’ functie van een dramaturg duur. Dit vind ik persoonlijk niet opwegen tegen al het profijt dat een producent van een dramaturg kan hebben, maar ik redeneer natuurlijk wel vanuit het oogpunt van de dramaturg. De musicaldramaturg is in Nederland nog niet geaccepteerd. De dramaturg heeft zich nog niet veelvuldig bewezen, dus wellicht zullen producenten ook om die reden wat terughoudend zijn om met dramaturgen in zee te gaan. Ik hoop nu dat mijn betoog heeft laten zien wat een dramaturg concreet kan betekenen voor dit genre en dat producenten het in de toekomst vaker zullen aandurven om dramaturgen in dienst te nemen. Want ik ben er van overtuigd: Om in de toekomst verder te kunnen komen en de beoogde ideale ontwikkeling daadwerkelijk in gang te kunnen zetten, is de aanwezigheid van een dramaturg absoluut noodzakelijk. 61 Samenvatting Het theatergenre musical is in Nederland in een relatief korte tijd uitgegroeid tot één van de meest populaire en best bezochte theatergenres in Nederland. Het overkoepelende begrip musical bestaat uit vele subgenres. Toch kunnen al deze subgenres grofweg in twee hoofdcategorieën kunnen worden opgedeeld: Je hebt musical als amusementsvorm én musical als een volwaardige theatervorm (voor definities, zie p. 14 – 15). Beide musicalvormen komen in Nederland voor, maar er is nog geen goede balans gevonden tussen deze twee hoofdcategorieën. De musical als amusementsvorm komt veruit het meeste voor, terwijl de musical als volwaardige theatervorm maar een relatief klein aandeel inneemt in het gehele musicalaanbod. Het is dus van groot belang dat de diversiteit en kwaliteit in het musicalgenre wordt gestimuleerd. Het vinden van de juiste balans is hierbij cruciaal. Er kan op drie niveaus gezocht worden naar balans bij de musical in Nederland. Als eerste moet de musical een balans vinden binnen het Nederlandse theaterlandschap. De musical kan zich in dit kader laten inspireren door ontwikkelingen en tendensen in andere (muziek)theatergenres, er moet worden gezocht naar mogelijkheden tot het sluiten van allianties tussen mensen uit verschillende theatergenres en de grenzen tussen verschillende genres moeten frequenter worden overschreden. Als tweede moet er een betere balans gevonden worden binnen het musicalgenre zelf. De focus moet hierbij liggen op het zoeken naar mogelijkheden om de musical als volwaardige theatervorm verder te ontwikkelen. Een eerste mogelijkheid is vaker te ‘spelen’ met bestaand repertoire. Te denken valt aan het actualiseren van bestaande musicals. Daarnaast moet het creëren van nieuw geschreven (Nederlandse) musicals, waarbij de inhoud centraal staat, worden gestimuleerd. En tot slot moet er meer ruimte komen voor het experiment binnen dit genre, zowel in inhoud, vorm als muziek. Als derde is het ook van groot belang dat er een balans wordt gevonden op het niveau van de musical zelf: De verschillende disciplines binnen een musical moeten een balans vinden en zo samen een synthese vormen die een meerwaarde geeft aan het geheel. Een analysemethode kan een dramaturg helpen om tijdens het maakproces van een musical, de balans tussen de verschillende disciplines te waarborgen. De musicaldramaturg kan een grote rol spelen in het verwezenlijken van dit geschetste ideaalbeeld, waarbij het vinden van een balans op drie niveaus centraal staat. Zowel op beleidsmatig niveau, (bureaudramaturgie) als op procesmatig niveau (productie- of procesdramaturgie) kan de dramaturg een grote bijdrage leveren. Bureaudramaturgische taken 62 die hij kan verrichten zijn bijvoorbeeld het levendig houden van het discours over de musical. Met zijn grote netwerk kan hij daarnaast contacten tussen mensen bevorderen, zowel binnen de musical als daarbuiten. Sowieso moet hij goed op de hoogte zijn wat er in de (musical)theaterwereld speelt. De dramaturg is namelijk degene die repertoire kan voorstellen bij regisseurs en producenten en er voor kan zorgen dat een samenhangende, thematische opbouw van het repertoire wordt bevorderd. Daarnaast kan de dramaturg zich ook concreet laten inspireren door ontwikkelingen in andere theatergenres. Verder is het belangrijk dat hij er voor zorgt dat ook bij de (kleinere) inhoudelijke musicals op een efficiëntere manier wordt omgegaan met marketing en publiciteit. Ook kan hij zich bezig houden met het schrijven van subsidieaanvragen, waarin hij de noodzaak duidelijk maakt, waarom bepaalde subgenres van de musical wel degelijk financieel gesteund dienen te worden. Als laatste kan de dramaturg ook nog een belangrijk aandeel leveren wat betreft het ‘opvoeden’ van zijn theaterpubliek. Het is belangrijk dat de toeschouwer de musical en de theatrale codes die eigen zijn aan de musical leert te lezen. Bij alle productie- of procesdramaturgische taken die een musicaldramaturg kan uitvoeren, is het van groot belang dat de inhoud altijd voorop wordt gesteld. Het motto van regisseur Harold Prince (1928) “Content dictates form” (de inhoud bepaalt de vorm) moet in ieder maakproces centraal staan. Alle voorstellingselementen moeten bijdragen aan de uitbeelding van een centraal thema en zo een totaalbetekenis creëren. De taken van de dramaturg moeten zodoende allemaal bijdragen om de inhoud te bewaken. Zo kan hij tijdens de conceptfase actief meewerken aan het vertalen of hertalen, bewerken of schrijven van een theatertekst voor een musical. Door vragen te blijven stellen zoals ‘Wat wil ik in het stuk vertellen en hoe wil ik dat doen?’ zorgt hij dat de inhoud centraal blijft staan. In de repetitiefase zijn er vele taken voor de dramaturg weggelegd, maar ook hier moet hij vooral blijven zoeken naar de verschillende betekenislagen binnen de verschillende disciplines en uiteindelijk een synthese bevorderen. Tot slot is het ook nog een belangrijke taak voor de dramaturg om voor de voorstellingsfase de programmaboekjes van musicals te voorzien van inhoudelijke bijdragen, om ook op die manier het publiek inhoudelijk te blijven voeden. Concluderend kunnen we zeggen dat de dramaturg veel verschillende taken kan uitvoeren om het Nederlandse musicalgenre verder te ontwikkelen én om per musicalmaakproces inhoudelijk een zo effectief mogelijke bijdrage te kunnen leveren. Om in de toekomst dus verder te kunnen komen en de beoogde ideale ontwikkeling daadwerkelijk in gang te kunnen zetten, is de aanwezigheid van een dramaturg absoluut noodzakelijk. 63 Nawoord Met dit eindwerkstuk studeer ik af aan de Master Theaterdramaturgie. Mijn studietijd is misschien voorbij, maar het voelt zeker niet als een eind: Nú ga ik zelf het werkveld in. Nu ga ik laten zien wat ik kan. Ik hoop met dit eindwerkstuk een grote aanzet te hebben gegeven om de door mij beoogde ontwikkelingen daadwerkelijk in gang te gaan zetten. Voor mezelf heeft het schrijven van dit eindwerkstuk in ieder geval gewerkt als een nieuwe stimulans. Ik sta te popelen om als musicaldramaturg het werkveld in te gaan en in de praktijk mijn ideeën te verwezenlijken. Ik denk dat ik dan pas goed kan beoordelen of mijn ideeën realistisch uitvoerbaar zijn. Nu vind ik dit nog moeilijk te zeggen. Als het aan mij ligt, wordt mijn utopie liever vandaag dan morgen werkelijkheid, maar in je eentje ontketen je geen ‘revolutie’. Daarom is het in eerste instantie mijn plan om dit betoog aan zoveel mogelijk invloedrijke mensen uit de musicalwereld te laten lezen. Mijn hoop is dat mijn woorden vele mensen zullen inspireren. Daarnaast zal ik ook zelf mijn handen uit de mouwen steken: Om te beginnen zal ik als musicaldramaturg bij Franje Theaterproducties mijn uiterste best gaan doen, om mijn vele woorden waar te maken. En wie weet zeg ik dan over een x-aantal jaar wel hetzelfde als musicalregisseur en -dramaturg Paul Eenens afgelopen jaar zei: “Ik ben blij dat ik heb waargemaakt wat ik me tijdens mijn scriptie had voorgenomen: niet alleen een grote bek hebben, maar er ook wat aan doen…!”lxxxiii Daar ga ik voor! Joy Kreiken Juni 2006. 64 Bronvermelding Boeken, scripties en syllabi Aalders, A., Made in Holland: Een onderzoek naar verschillen tussen de Nederlandse en Amerikaanse musical (Amsterdam 1992). Brouwer, R., De musical: Haar oorsprong, haar definitie en haar ontwikkeling in Nederland: Doctoraalscriptie (Amsterdam 1983). Dieho, B., “Dossier Theaterdramaturgie” Syllabus, 2004-2005. Ewijk, P. van, Met zang en dans. De geschiedenis van de musical in Nederland (Kampen 1993). Foster, H., Harold Prince and the American musical theatre (Cambridge 1989). Kreiken, J., Dramaturgie bij musical. Een onderzoek naar het toepassen van dramaturgie bij de Nederlandse musical (Utrecht 2005). Kreiken, J., Dramaturgiestage bij het bewerkingsproces van Hasse Simonsdochter (Utrecht 2006). Kreiken, J., Een onderzoek naar het bewerken van boek tot musical en de rol van de dramaturg hierbij (Utrecht 2006). Kreiken, J., Passie voor Passion (Utrecht 2005). Ruijter, de, Eric, (ed.) (2005) De Vormgeving van theater. Eindhoven: [Z]OO; Lecturis; DRiem. Scholten, H., Musicals in Nederland. (Warnsveld 2004). Artikelen Bruls, W., ‘De opera is niet meer te redden.’, TM jaargang 9 (2005 oktober) 30 – 32. Habbema, E., ‘Het creëren van een musical’, in: M. Bruins, Staande Ovatie: Aspecten van de totstandkoming van musicals (Wageningen 1997) 109-115. Hanenberg, P. van den, ‘Hein van der Heijden: Het was alsof ik de grens van een heel vreemd land overstak’, TM jaargang 9 (2005 december) 44 – 46. Käss, M., ‘Tussen boek en plank: over het bewerken van proza voor theater’, Theater & Educatie jaargang 11 (2005). Leffring, A., ‘De verschraling van de Nederlandse musicalmarkt. De miraculeuze verdwijning van Bergen’, Theatermaker jaargang 1 (1997 oktober) 31 – 33. Meijers, C., ‘Jan Post: Bij ongewijzigd beleid gaan we keihard kapot’, TM jaargang 10 (2006 februari) 30 – 33. 65 Scholten, H., ‘Het musical imperium van Joop van den Ende’, Cabaret jaargang 1 (1995 maart) 10-14. Terwen, J. W., ‘Kiss me Kate onder de rook van de Twin Towers. Musical versus opera’, Mens en melodie jaargang 56 (2001 oktober) 223 – 226. Krantenartikelen Bennekom, J. van (2004, november 11). Musical heeft nu een geschiedenis. Haagsche Courant. Buijs, M. (2006, april 20). Regisseur Paul Koek ‘Niet illustreren, juist niet’. De Volkskrant. Februari, M. (2000, oktober 12). Rent. De Volkskrant. Hanenberg, P. van den (2005, oktober 4). Suikerzoet en conservatief spektakel. De Volkskrant. Hanenberg, P. van den (2005, november 22). Alles klopt bij meesterlijke musical Turks Fruit. De Volkskrant. Heemelaar, N. en Keunen, M., (2001, augustus 30). Het megasucces van de musical. Algemeen Dagblad. Janssen, H. (2000, januari 12). Van den Ende paait het grote theater. De Volkskrant. Janssen, H. (2000, augustus 24). Van Zwijnenstal. De Volkskrant. Junte, J. (2006, mei 18). Musicalster Stanley Burleson ‘Van danser tot alleskunner’. De Volkskrant. Kok, A. (2005, oktober 10). Actrice Anne-Wil Blankers geeft haar carrière een nieuwe wending. Algemeen Dagblad. ? (2000, januari 13). Kunst en commercie. De Volkskrant. Theaterdramaturgie.Bank Brommer, C. (2003). De economie van de theaterbelevenis. Een nieuwe theatercultuur, ruimte voor experiment én traditie. http://ltd.library.uu.nl/doc/310/artikel.htm 66 Eenens, P. (1992). Samenvatting scriptie ‘Hoofd in de wolken, voeten op de grond’. http://ltd.library.uu.nl/doc/693/scriptie_eenens.pdf Groot Nibbelink, L. (2005, april). Over dramaturgie - een gesprek met Paul Eenens. http://ltd.library.uu.nl/doc/661/interview.htm Groot Nibbelink, L. (2005, mei). Over dramaturgie - een gesprek met Paul van Ewijk. http://ltd.library.uu.nl/doc/708/interview_ewijk.htm Groot Nibbelink, L. (2003, mei). Over dramaturgie - een gesprek met André Veltkamp. http://ltd.library.uu.nl/doc/306/interview.htm Veltkamp, A. (?) Dramaturgie in het amusementstheater. http://ltd.library.uu.nl/doc/309/veltkamp.htm Websites http://www.franjetheaterproducties.nl/pages/franje.html http://www.franksandersakademie.nl/ http://www.vti.be/nl/ http://nl.wikipedia.org/wiki/Musical/ Dewijngaert, W. (2000, mei 27). Interview – Daniël Cohen. http://www.musicalfan.net/ Graaf, M. de (2002, juli 31). Assassins. http://www.musicalfan.net/ Kolk, M. (?) Historicity, Time, Space and the Other. In case of postmodern theater: Berghaus versus Berg. E-view 99-1. http://comcom.uvt.nl/e-view/99-1/kolk.htm DVD Allemaal theater – van 1945 tot nu (IdtV-Dits i.o.v. VandenEnde Foundation: Amsterdam 2004). Televisie John Kraaijkamp Musical Awards Gala 2006 uitgezonden door de AVRO op 22 mei 2006. Programmaboekjes en Souvenirbrochures Braak, B. van den; Eenens, P.; Wieringa, M., Programmaboek Jesus Christ Superstar. Verweij Printing Mijdrecht. 67 Eenens, P.; Soest, D. van, Programmaboek Elisabeth. Het ware verhaal van Sissi, keizerin van Oostenrijk. Drukkerij Verweij Mijdrecht. Eenens, P.; Holst Pellekaan, E. van, Souvenirbrochure Elisabeth. Drukkerij Verweij Mijdrecht. Eijk, J. van; Nispen, M. van; Vooren, P. van der, Souvenirbrochure Cabaret. Verweij Printing Mijdrecht. Overig Dieho, B. (?). College “Commercieel theater in Engeland en V.S. in de XXste eeuw” en “Musical in internationale context”. Dieho, B. (2005, november 19). Lezing “Theater en Muziek: Toonbeeld van een wispelturige relatie?!” Persmap Cabaret Koninklijk Theater Carré ‘Interview BT McNicholl’ 27 – 33. Seminar over musical, met Daniël Cohen (georganiseerd door Casper van der Aa en Joy Kreiken) op 29 mei 2006. Afbeeldingen op het titelblad: The Lion King (2004) Joop van den Ende Theaterproducties. Sweet Charity (2005) Mark Vijn Theaterproducties Beauty and the beast (2005) Joop van den Ende Theaterproducties. Jesus Christ Superstar (2005) Joop van den Ende Theaterproducties. Turks Fruit, de musical (2005) Stichting Beeldenstorm. Passion (2004) Joop van den Ende Theaterproducties. 68 Notenapparaat Citaat uit het lied ‘Nu’ van de musical 3 Musketiers (2003, Joop van den Ende Theaterproducties). http://nl.wikipedia.org/wiki/Musical iii Groot Nibbelink, L. (2005, mei). Over dramaturgie - een gesprek met Paul van Ewijk. http://ltd.library.uu.nl/doc/708/interview_ewijk.htm iv Citaat van Annie M. G. Schmidt in het programmaboekje van Heerlijk duurt het langst. 1965. v Citaat Joop van den Ende in Allemaal theater – van 1945 tot nu (IdtV-Dits i.o.v. VandenEnde Foundation: Amsterdam 2004). vi Idem. vii Citaat Jeroen Krabbé in Allemaal theater – van 1945 tot nu (IdtV-Dits i.o.v. VandenEnde Foundation: Amsterdam 2004). viii Hanenberg, P. van den (2005, oktober 4). Suikerzoet en conservatief spektakel. De Volkskrant. ix Persmap Cabaret Koninklijk Theater Carré ‘Interview BT McNicholl’ 27 – 33. x Uitspraak Daniël Cohen in een seminar over musical (georganiseerd door Casper van der Aa en Joy Kreiken) op 29 mei 2006. xi Hanenberg, P. van den (2005, november 22). Alles klopt bij meesterlijke musical Turks Fruit. De Volkskrant. xii Eenens, P. (1992). Samenvatting scriptie ‘Hoofd in de wolken, voeten op de grond’. http://ltd.library.uu.nl/doc/693/scriptie_eenens.pdf xiii Groot Nibbelink, L. (2005, april). Over dramaturgie - een gesprek met Paul Eenens. http://ltd.library.uu.nl/doc/661/interview.htm xiv Uitspraak Daniël Cohen in een seminar over musical (georganiseerd door Casper van der Aa en Joy Kreiken) op 29 mei 2006. xv Heemelaar, N. en Keunen, M., (2001, augustus 30). Het megasucces van de musical. Algemeen Dagblad. xvi Idem. xvii Idem. xviii Idem. xix Dieho, B. (2005, november 19). Lezing “Theater en Muziek: Toonbeeld van een wispelturige relatie?!” xx Bruls, W., ‘De opera is niet meer te redden.’, TM jaargang 9 (2005 oktober) 30 – 32. xxi Dieho, B. (2005, november 19). Lezing “Theater en Muziek: Toonbeeld van een wispelturige relatie?!” xxii Buijs, M. (2006, april 20). Regisseur Paul Koek ‘Niet illustreren, juist niet’. De Volkskrant. xxiii Ruijter, de, Eric, (ed.) (2005) De Vormgeving van theater. Eindhoven: [Z]OO; Lecturis; DRiem. xxiv Dieho, B. (2005, november 19). Lezing “Theater en Muziek: Toonbeeld van een wispelturige relatie?!” xxv Meijers, C., ‘Jan Post: Bij ongewijzigd beleid gaan we keihard kapot’, TM jaargang 10 (2006 februari) 30 – 33. xxvi Bennekom, J. van (2004, november 11). Musical heeft nu een geschiedenis. Haagsche Courant. xxvii Hanenberg, P. van den, ‘Hein van der Heijden: Het was alsof ik de grens van een heel vreemd land overstak’, TM jaargang 9 (2005 december) 44 – 46. xxviii Kok, A. (2005, oktober 10). Actrice Anne-Wil Blankers geeft haar carrière een nieuwe wending. Algemeen Dagblad. xxix Janssen, H. (2000, januari 12). Van den Ende paait het grote theater. De Volkskrant. xxx Idem. xxxi Janssen, H. (2000, augustus 24). Van Zwijnenstal. De Volkskrant. xxxii Februari, M. (2000, oktober 12). Rent. De Volkskrant. xxxiii (2000, januari 13). Kunst en commercie. De Volkskrant. i ii 69 xxxiv Terwen, J. W., ‘Kiss me Kate onder de rook van de Twin Towers. Musical versus opera’, Mens en melodie jaargang 56 (2001 oktober) 223 – 226. xxxv Brommer, C. (2003). De economie van de theaterbelevenis. Een nieuwe theatercultuur, ruimte voor experiment én traditie. http://ltd.library.uu.nl/doc/310/artikel.htm xxxvi Idem. xxxvii Allemaal theater – van 1945 tot nu (IdtV-Dits i.o.v. VandenEnde Foundation: Amsterdam 2004). xxxviii Uitspraak Daniël Cohen in een seminar over musical (georganiseerd door Casper van der Aa en Joy Kreiken) op 29 mei 2006. xxxix Dewijngaert, W. (2000, mei 27). Interview – Daniël Cohen. www.musicalfan.net xl Allemaal theater – van 1945 tot nu (IdtV-Dits i.o.v. VandenEnde Foundation: Amsterdam 2004). xli Dewijngaert, W. (2000 mei 27). Interview - Daniël Cohen. www.musicalfan.net xlii Uitspraak Daniël Cohen in een seminar over musical (georganiseerd door Casper van der Aa en Joy Kreiken) op 29 mei 2006. xliii Graaf, M. de (2002, juli 31). Assassins. www.musicalfan.net xliv Uitspraak Daniël Cohen in een seminar over musical (georganiseerd door Casper van der Aa en Joy Kreiken) op 29 mei 2006. xlv http://www.franjetheaterproducties.nl/pages/franje.html xlvi Groot Nibbelink, L. (2005, april). Over dramaturgie - een gesprek met Paul Eenens. http://ltd.library.uu.nl/doc/661/interview.htm xlvii Habbema, E., ‘Het creëren van een musical’, in: M. Bruins, Staande Ovatie: Aspecten van de totstandkoming van musicals (Wageningen 1997). xlviii Dieho, B. (?). College “Musical in internationale context”. xlix Kolk, M. (?) Historicity, Time, Space and the Other. In case of postmodern theater: Berghaus versus Berg. E-view 99-1. http://comcom.uvt.nl/e-view/99-1/kolk.htm l Groot Nibbelink, L. (2005, april). Over dramaturgie - een gesprek met Paul Eenens. http://ltd.library.uu.nl/doc/661/interview.htm li Idem. lii Groot Nibbelink, L. (2005, mei). Over dramaturgie - een gesprek met Paul van Ewijk. http://ltd.library.uu.nl/doc/708/interview_ewijk.htm liii Groot Nibbelink, L. (2005, april). Over dramaturgie - een gesprek met Paul Eenens. http://ltd.library.uu.nl/doc/661/interview.htm liv Groot Nibbelink, L. (2005, mei). Over dramaturgie - een gesprek met Paul van Ewijk. http://ltd.library.uu.nl/doc/708/interview_ewijk.htm lv Groot Nibbelink, L. (2003, mei). Over dramaturgie - een gesprek met André Veltkamp. http://ltd.library.uu.nl/doc/306/interview.htm lvi Uitspraak Daniël Cohen in een seminar over musical (georganiseerd door Casper van der Aa en Joy Kreiken) op 29 mei 2006. lvii Idem. lviii Groot Nibbelink, L. (2005, mei). Over dramaturgie - een gesprek met Paul van Ewijk. http://ltd.library.uu.nl/doc/708/interview_ewijk.htm lix http://www.vti.be/nl/berichten2.asp?xvader=3&xvader2=4&xvader3=200628 lx Heemelaar, N. en Keunen, M., (2001, augustus 30). Het megasucces van de musical. Algemeen Dagblad. lxi Groot Nibbelink, L. (2005, april). Over dramaturgie - een gesprek met Paul Eenens. http://ltd.library.uu.nl/doc/661/interview.htm lxii Groot Nibbelink, L. (2005, mei). Over dramaturgie - een gesprek met Paul van Ewijk. http://ltd.library.uu.nl/doc/708/interview_ewijk.htm lxiii Groot Nibbelink, L. (2005, april). Over dramaturgie - een gesprek met Paul Eenens. http://ltd.library.uu.nl/doc/661/interview.htm 70 lxiv Meijers, C., ‘Jan Post: Bij ongewijzigd beleid gaan we keihard kapot’, TM jaargang 10 (2006 februari) 30 – 33. lxv Idem. lxvi Uitspraak Daniël Cohen in een seminar over musical (georganiseerd door Casper van der Aa en Joy Kreiken) op 29 mei 2006. lxvii Leffring, A., ‘De verschraling van de Nederlandse musicalmarkt. De miraculeuze verdwijning van Bergen’, Theatermaker jaargang 1 (1997 oktober) 31 – 33. lxviii Uitspraak Daniël Cohen in een seminar over musical (georganiseerd door Casper van der Aa en Joy Kreiken) op 29 mei 2006. lxix Idem. lxx Groot Nibbelink, L. (2005, april). Over dramaturgie - een gesprek met Paul Eenens. http://ltd.library.uu.nl/doc/661/interview.htm lxxi Dieho, B. (?). College “Musical in internationale context”. lxxii Idem. lxxiii Idem. lxxiv Groot Nibbelink, L. (2005, april). Over dramaturgie - een gesprek met Paul Eenens. http://ltd.library.uu.nl/doc/661/interview.htm lxxv Dieho, B. (?). College “Musical in internationale context”. lxxvi Käss, M., ‘Tussen boek en plank: over het bewerken van proza voor theater’, Theater & Educatie jaargang 11 (2005). lxxvii Uitspraak Daniël Cohen in een seminar over musical (georganiseerd door Casper van der Aa en Joy Kreiken) op 29 mei 2006. lxxviii Idem. lxxix Dieho, B. (?). College “Musical in internationale context”. lxxx Idem. lxxxi Groot Nibbelink, L. (2005, mei). Over dramaturgie - een gesprek met Paul van Ewijk. http://ltd.library.uu.nl/doc/708/interview_ewijk.htm lxxxii Veltkamp, A. (?) Dramaturgie in het amusementstheater. http://ltd.library.uu.nl/doc/309/veltkamp.htm lxxxiii Groot Nibbelink, L. (2005, april). Over dramaturgie - een gesprek met Paul Eenens. http://ltd.library.uu.nl/doc/661/interview.htm 71 Bijlage 1 Professionele musicals in Nederland, seizoen 2005 – 2006. In alfabetische volgorde van producenten Affolter Productions Merlijn 3 januari 2006 – 10 juni 2006 Joop van den Ende Theaterproducties Mamma mia! 9 november 2003 – 12 februari 2006 Lion King 4 april 2004 – 27 augustus 2006 Beauty and the beast 2 oktober 2005 – begin 2007 Jesus Christ Superstar 3 november 2005 – 9 juli 2006 Iedereen maakt muziek (Sesamstraat musical) 21 december 2005 – 5 maart 2006 Cabaret 14 februari 2006 – 2 juli 2006 Musicals in Ahoy (evenement) 17 mei 2006 – 28 mei 2006 Mark Vijn Theaterproducties Sweet Charity 30 oktober 2005 – 17 april 2006 Opus One De Trullenhoedster 26 december 2005 – 25 juni 2006 Ruud de Graaf BV Pietje Bell 19 oktober 2005 – 30 april 2006 Ode aan Ramses 16 september 2005 – 15 januari 2006 Stichting Beeldenstorm Turks Fruit, de musical 20 november 2005 – 14 mei 2006 Stichting S.I.P. Jan, Jans en de kinderen 31 oktober 2005 – 26 maart 2006 Pluk redt de dieren 3 mei 2006 – 28 februari 2007 72 Theater Terra Muis 29 januari 2006 – 28 mei 2006 V & V Entertainment Annie 4 oktober 2005 – 25 februari 2007 Tita Tovenaar 17 november 2005 – 26 maart 2006 Als op het Leidseplein 28 november 2005 – 14 maart 2006 Van Hoorne Events Prins en ploes 11 februari 2006 – 31 mei 2006 73 Bijlage 2 Subgenres in het moderne muziektheater Bron: Dieho, B. (2005, november 19). Lezing “Theater en Muziek: Toonbeeld van een wispelturige relatie?!” Met parafrases uit: Coppens, Erin, (1998) De balans tussen vorm en inhoud: Een onderzoek naar de verhouding tussen muziek en tekst in het muziektheater van Paul Koek. Amsterdam: Instituut voor Theaterwetenschap. Doct.scriptie. Kenmerken van het actuele muziektheater (vanaf circa 1970) (Het onderzoek van Erin Coppens uit 1988 wordt geparafraseerd) - De theatrale aspecten van de improviserende musici. - De kritiek op de Amerikaanse jazzmuziek. - De kritiek op de Nederlandse (muziek)politieke situatie. - Een vaak Brechtiaanse techniek (van vervreemding). - Een volkse humor. - De musici traden op onder hun eigen naam, speelden een rol (die van een muzikant of een andere) of acteurs werden ingezet. - Geen scheiding tussen componist/schrijver en uitvoerder. Kenmerken van het nieuwe muziekdrama (1973-1988) (Coppens, 1988) - Muziek is een zelfstandige discipline in de voorstelling. - Er wordt gewerkt met een (vaste vooraf geschreven) tekst en muziekpartituur. - Er is geen mogelijkheid tot improvisatie in de voorstelling. - Compositie en uitvoering van de muziek zijn van elkaar gescheiden Kenmerken van het beeldend muziektheater (vanaf medio zeventiger jaren) (Coppens, 1988) - Muziek, tekst en beeld hebben een gelijk aandeel in de voorstelling. - De muziek die in de voorstelling klinkt, is gebaseerd op popmuziek van die tijd. 74 - De voorstelling ontstaat vanuit een collectief met een speciale positie van Alex van Warmerdam als schrijver, componist, ontwerper. - Aan de voorstelling ligt geen bestaande tekst ten grondslag. - Voorstellingen hebben tot in de begin tachtiger jaren een losse episodische structuur als een serie theatrale en muzikale acts. - Compositie en uitvoering van de muziek zijn van elkaar gescheiden. Kenmerken van het nieuwe muziektheater in de 80- en 90tiger jaren (Coppens, 1988 e.v.). - Er is sprake van een grote diversiteit van muziektheatervormen: combinaties van de 3 prototypen: muziekdominant, tekstdominant en beelddominant. - Er komt meer belangstelling voor muziektheater in het jeugdtheater. - Verbreding van de definitie van muziektheater gaat twee tegengestelde bewegingen: - Meer en meer integratie van muziek in het format theater. - Meer en meer integratie van theater in het format muziek. 75 Bijlage 3 Bureaudramaturgie en Productie- of procesdramaturgie Bron: Dieho, B., “Dossier Theaterdramaturgie” Syllabus, 2004-2005, 74 – 75. Bureaudramaturgie kan de volgende taken omvatten: Betreffende het artistiek beleid Het bijdragen aan artistiek beleid door het (mede) ontwikkelen van een visie op theater en van daaruit op het gezelschap en de materiaalkeuze. Als gesprekspartner van de andere makers optreden. Het opbouwen van een artistieke vertrouwensrelatie met de andere makers, om te beginnen de regisseur van de productie. Het opbouwen van een werkrelatie met alle medewerkers van het gezelschap. Erop toezien dat alle betrokken makers de visie van het gezelschap in voldoende mate ‘delen’ om bij te kunnen dragen aan de ontwikkeling daarvan. Een intermediaire functie vervullen, intern in het gezelschap tussen de verschillende medewerkers en tussen het gezelschap en de buitenwereld. Bijdragen aan de vorming van repertoireopbouw: keuze van bronnen voor de theaterproducties, bevorderen van een samenhangende, thematische opbouw van het repertoire, het aanreiken van theaterteksten - oud of nieuw, binnenlands of buitenlands, het bedenken en begeleiden van schrijf- en vertaalopdrachten. Bijdragen aan het samenstellen van het ensemble per seizoen en per productie. Op kritische doch solidaire wijze het eigen werk onderzoeken. Dit geldt voor alle artistieke facetten van de theatergroep en de interactie met de organisatie en het management daarvan. Het vertalen van het artistiek beleid naar meerjaren- en seizoensplannen, subsidieaanvragen. Het onderhouden van contact hierover met financierende instellingen. Het vertegenwoordigen van de theatergroep naar buiten toe: in fora, discussies over theater en theaterbeleid middels lezingen en discussiebijdragen. Het opstellen van leesverslagen van theaterteksten uit binnen- en buitenland, van werkbezoeken bij andere theatergroepen, theaterproducties. Het (doen) uitvoeren van publieksonderzoek: onderzoek naar reacties van toeschouwers op voorstellingen. Het opstellen van analyses van krantenkritieken, tijdschriftartikelen en andere beschouwingen over de theatergroep en haar voorstellingen. 76 Bijdragen aan educatieve programma's rond voorstellingen en theaterproducties; gericht op scholen, theaterliefhebbers, theatervakopleidingen. Bijhouden van literatuur op het gebied van theater, kunsten. Onder andere in de vakliteratuur, theaterwetenschap. Contacten onderhouden met vakopleidingen zoals theaterscholen en instituten voor theaterwetenschap. Oriëntatie op nieuwe dramaturgische methoden en technieken. Betreffende de communicatie over de productie Het schrijven en editeren van alle interne en externe informatieverspreiding: waaronder subsidieaanvragen, publiciteit, maar ook interviews en voordrachten over het werk van de theatergroep. Bijdragen aan educatiemateriaal over het gezelschap en haar activiteiten. Het bevorderen van het uitdragen naar de buitenwereld van de doelstellingen van het gezelschap, bijvoorbeeld door op te treden als contactpersoon voor de pers met betrekking tot het (artistieke) beleid van de theatergroep. Productie- of procesdramaturgie kan de volgende taken omvatten: Betreffende de theaterteksten en andere bronnen Kritische reflectie op het gehele proces van idee tot voorstelling. Bijdrage aan het ontwikkelen van de voorstelling en de achterliggende visie, het bevorderen van hun onderlinge samenhang. Zorg voor de theatertekst: het (laten) vertalen, hertalen of bewerken van de theatertekst. Het bijhouden van achtereenvolgende versies, het redigeren van een tekstuitgave. Verrichten van achtergrondonderzoek naar theatertekst en andere bronnen ter bevordering van de diepgang en kwaliteit van de interpretatie en ter vergroting van het inzicht in ensceneringmogelijkheden. Bewerken van de theatertekst of andere bronnen volgens een bewerkingsconcept gekoppeld aan de visie op de voorstelling. Dan wel het formuleren van schrijf- en bewerkingsopdrachten en van vertaal- en hertaalopdrachten. Betreffende het ensceneren Als gesprekspartner van de andere makers optreden. Het opbouwen van een artistieke vertrouwensrelatie met de andere makers, om te beginnen de regisseur van de productie. 77 Het gebruik van de bewerkte theatertekst in de enscenering vergemakkelijken door toelichtingen en terugkoppeling naar origineel en visie. Regisseurs en andere makers informatie en materiaal geven om thema’s en inspiratiebronnen (waaronder theaterteksten) te verhelderen en te verrijken. Een intermediaire functie vervullen, intern tussen regisseur en andere creatieve medewerkers enerzijds en anderzijds de overige medewerkers van de productie, bijv. productieleiding, educatie- en publiciteitsmedewerkers. Reflecteren op en analyse van repetities, professende, onder meer door het maken van analyses en kijkverslagen daarvan. Het op basis van deze reflectie en analyse signaleren, formuleren van ensceneringproblemen en –vragen en deze bespreken met regisseur en andere makers. Het nagaan van betekenisconsequenties van gemaakte keuzen. Het geven van adviezen en het leveren van een bijdrage aan de oplossingen van ensceneringproblemen. Het bevorderen van samenhang tussen de verschillende elementen van het maakproces en de voorstelling. Erop toezien dat alle betrokken makers de visie en het concept van de voorstelling in voldoende mate ‘delen’, zodat zij optimaal kunnen bijdragen aan de ontplooiing daarvan. Het aannemen van een solidaire, constructieve doch kritische houding ten aanzien van het eigen werk, het eigen maakproces. Dit geldt voor alle fasen van dat proces; idee, visie, concept, repetitie, compositie, voorstelling, roulatie. Betreffende de communicatie over de productie Een intermediaire functie vervullen tussen de theaterproductie en de buitenwereld, om te beginnen de artistieke leiding van het gezelschap. Het schrijven en/of redigeren van de teksten voor flyer en het programma, en andere persteksten overeenkomstig de dan geldende visie op de voorstelling. Optreden als contactpersoon voor de pers met betrekking tot deze productie. Bijdragen aan educatiemateriaal. Het bevorderen van het uitdragen naar de buitenwereld van de doelstellingen van de regisseur en andere makers in de voorstelling, bijvoorbeeld door het verzorgen van voor- en nabesprekingen met het publiek. 78