‘Licht en duisternis’. De weg van een bijbelse metafoor. Lezing Universiteit Derde Leeftijd Leuven, 9 november 2004 Prof. Dr. Bénédicte LEMMELIJN Inleiding I. Licht en duisternis: een kosmische, fysische realiteit 1. De realiteit van licht en duisternis a. Het presolaire denkkader van het Oude Nabije Oosten b. Weerspiegeling in het Oude Testament 2. Illustratie: Het scheppingsverhaal in Genesis 1,1–2,4 a. Structuur en opbouw van het verhaal b. Duiding - licht - duisternis 3. Conclusie II. Licht en duisternis als narratief motief 1. Duisternis: angst en bedreiging 2. Illustratie: “Tastbare duisternis” in het Plagenverhaal (Exodus 7,14–11,10) a. De literaire context van de negende plaag (Ex 10,21-27) b. Structuur en opbouw van het Plagenverhaal’ c. Betekenis en functie van de duisternis in de negende plaag - Twee specifieke interpretatiepistes voor het Plagenverhaal Het Plagenverhaal als ‘anti-scheppingsverhaal’ Concurrentie met het Egyptische pantheon - Toepassing in functie van de betekenis van de duisternis Duisternis in relatie tot de scheppingsorde Duisternis in relatie tot het Egyptische pantheon 3. Conclusie III. Licht en duisternis in de bijbelse metaforiek 1. Licht en duisternis als beeldspraak voor goed en kwaad a. Algemeen b. In religieuze (bijbelse) teksten c. In aanverwante metaforen 2. Illustratie: licht en duisternis in enkele bijbelse perikopen a. Voorbeelden uit de profetische boeken b. Voorbeelden uit de Wijsheidsliteratuur c. Voorbeelden uit het boek Psalmen 3. Conclusie Bijlagen: Bijlage I: Structuur en opbouw van het scheppingsverhaal A Titel: God schiep hemel en aarde (Gn 1,1) B Openingsvers: wanorde en onrust (Gn 1,2) C1 Dag en nacht (Gn 1,3-5: eerste dag): licht en duisternis C2 Firmament (Gn 1,6-8: tweede dag) C3a Zee/land (Gn 1,9-10: derde dag) C3b Vegetatie (Gn 1,11-13: derde dag) C4 Dag en nacht (Gn 1,14-19: vierde dag): hemellichamen C5 Vogels/vissen (Gn 1,20-23: vijfde dag) C6a Dieren op het land (Gn 1,24-25: zesde dag) C6b De mensen (Gn 1,26-31: zesde dag) B’ Slotvers: orde en rust (Gn 2,1-3) A’ Conclusie (& scharniervers naar 2de scheppingsverhaal): Gods schiep hemel en aarde Tekst: Gn 1,3-5: “Toen zei God: ‘Er moet licht zijn!’ En er was licht. En God zag dat het licht goed was. God scheidde het licht van de duisternis; het licht noemde God dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de eerste dag.” Gn 1,14-19: “En God zei: ‘Er moeten lichten zijn aan het hemelgewelf, die de dag van de nacht zullen scheiden; zij moeten als tekens dienen, voor zowel de feesten als voor de dagen en de jaren, en als lampen aan het hemelgewelf om de aarde te verlichten.’ Zo gebeurde het. God maakte de twee grote lampen, de grootste om over de dag te heersen, de kleinste om te heersen over de nacht, en Hij maakte ook de sterren. God gaf ze een plaats aan het hemelgewelf om de aarde te verlichten, om te heersen over de dag en over de nacht, en om het licht van de duisternis te scheiden. En God zag dat het goed was. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de vierde dag.” Bijlage II: Structuur en opbouw van het ‘Plagenverhaal’ (Exodus 7,14-11,10) I. Bloed: Ex 7,14-25 II. Kikkers: Ex 7,26-8,11 III. Luizen: Ex 8,12-15 IV. Ongedierte: Ex 8,16-28 V. Veepest: Ex 9,1-7 VI. Ontstekingen, zweren: Ex 9,8-12 VII. Hagel, donder, vuur en regen: Ex 9,13-35 VIII. Sprinkhanen: Ex 10,1-20 IX. Duisternis: Ex 10,21-29 X. Aankondiging dood van de eerstgeborenen: Ex 11,1-10 Tekst Ex 10,21-27: “Toen sprak de Heer tot Mozes: ‘Hef uw hand naar de hemel, dan zal over heel Egypte duisternis komen, zo dicht dat men ze kan aanraken. Mozes hief zijn hand naar de hemel en een zwarte duisternis viel over Egypte, drie dagen lang. De mensen konden elkaar niet zien en drie dagen lang kon niemand een voet verzetten. Maar waar de Israëlieten woonden, bleef het licht. De farao ontbood Mozes en Aäron weer en sprak: ‘Ga maar weg om de Heer te vereren, maar uw kleinvee en uw runderen moet u hier laten; de kinderen mag u meenemen.’ Maar Mozes antwoordde: ‘Wilt u ons dan zelf brand- en slachtoffers ter beschikking stellen, die wij aan de Heer onze God kunnen opdragen? Ook ons vee moet mee; geen hoef mag hier blijven, want daarmee willen wij de Heer onze God vereren en voor wij ter plaatse zijn, weten wij nog niet wat wij de Heer moeten aanbieden.’ Maar de Heer maakte de farao halsstarrig en hij wilde hen niet laten gaan.” Bijlage III: metaforiek a. Profetische passages: Jesaja 5,20: “Wee hen die het kwade goed noemen en het goede kwaad, die van duisternis licht maken en van het licht duisternis” Jesaja 60, 1-3: “Sta op en schitter, want uw licht is gekomen, de glorie van de Heer komt over u. En zie, de duisternis bedekt de aarde, en donkerte de volken, maar over u gaat de Heer lichtend op, Zijn heerlijkheid verschijnt over u. En volken komen naar uw licht, koningen naar de glans van uw dageraad.” Micha 7,8-9: “Maak u maar niet vrolijk over mij, mijn vijand: al ben ik gevallen, ik sta weer op; al zit ik in het duister, de Heer blijft mijn licht. … Hij brengt mij naar het licht en ik zal zijn gerechtigheid zien.” b. Voorbeelden uit de wijsheidsliteratuur Prediker 2,13: “Ik weet wel dat wijsheid een voordeel heeft op dwaasheid, zoals licht een voordeel heeft op duisternis: een wijze heeft ogen in zijn hoofd, terwijl een dwaas in het duister tast.” Job 12,22-25: “Hij openbaart de diepten van de duisternis, en brengt de scahduw van de dood aan het licht. Natiën verheft hij en vernietuigt hij. Volken verspreidt en verzamelt hij weer. Van leiders verbijstert hij het verstand en ze dwalen langs ongebaande wegen; ze tasten rond in duisternis en waggelen als dronkaards. c. Voorbeelden uit het boek Psalmen Psalm 82,5: “Maar zij willen niet weten, zij willen niet zien, zij dwalen maar rond in het duister: de aarde kraakt in haar voegen.” Psalm 107,10.14: “Anderen zaten in het afgrondelijk duister rampzalig in ijzeren boeien geketend. Hij leidde hen weg uit het afgrondelijk duister, hun ijzeren boeien brak hij stuk.”