1 Uittreksel Eye and Mind, Maurice Merleau-Ponty. De tekst is opgebouwd in 5 delen die kort alos volgt kunnen worden gekarakteriseerd: 1. De wetenschap. 2. De lichamelijkheid. 3. Het zicht, het zien. 4. De weergave. 5. Problemen oplossen. MP zal in ieder deel een deconstructie geven van de “gevestigde” opvatting. Een alternatief voor de problemen die hij signaleert wordt door hem aangeboden in de vorm van een (nieuwe) fenomenologische metafysica. Deel I De wetenschap. De wetenschap manipuleert dingen, maar daardoor verliest zij het contact ermee. Het creeert een eigen omgeving waar het heer en meester is, maar raakt steeds verder verwijderd van de wereld. Dit komt doordat zij is blijven hangen aan het concept van een doorzichtige, te doorgronden wereld. Maar het moet zichzelf ook kunnen beschouwen, zich kunnen zien als een constructie. De wetenschap is tenslotte gebaseerd op de vooronderstelling dat zij een weergave kan geven van de idealistische notie dat zij de weergave geeft van de concepten van de natuur. Maar inmiddels geeft zij niet weer, maar produceert zij haar eigen resultaten. De wetenschap moet terugkeren naar de oorsprong, naar het Dasein wat aan haar voorafgaat. Juist de kunst maakt deze terugkeer naar het ruwe weefsel wel. Zij doet dit geheel onbewust en onschuldig. Alleen de schilder kan naar van alles kijken zonder dat hij een oordeel hoeft te vellen over alles wat hij ziet. Zelfs politieke regimes onderkennen dit doordat zij ook subversieve schilderijen zelden vernietigen, maar opbergen, want stel je voor dat de schilder het wel juist had gezien. Maar wat is dan de geheime kennis die de kunstenaar bezit, die de wetenschap ontbeert? Deel II De lichamelijkheid. De kunstenaar neemt zijn lichaam mee de wereld in. Hij leent zijn lichaam uit aan de wereld om haar door hem uit te laten drukken. Om dit te begrijpen moeten we de werking van de waarneming begrijpen. Alles wat ik zie is inprincipe binen mijn bereik en wordt op mijn visuele kaart weergegeven als een “Ik kan”. Zo ontstaan twee identieke kaarten: de visuele en de motorische. MP legt hier de verbinding tussen de waarneming en de motoriek waardoor waarnemen een activiteit wordt. Maar dat leidt tot de vraag hoe de handeling voort kan komen uit de waarneming. MP lost dit op door te stellen dat in het waarnemen de waarnemer zowel ziende als gezien is. Zien is aanraken met je ogen. En in de aanraking ontstaat de interactie waardoor het geziene object een spiegeling wordt van de waarnemer. Dit is een noodzakelijke voorwaarde voor het kunnen waarnemen van het eigen lichaam, zien en gezien worden vallen hier perfect samen. Zien en materie moeten in feite dus van dezelfde substantie gemaakt zijn. Zo kiunnen objecten in de waarnemer een lichamelijke aanwezigheid veroorzaken. Kunst (van bijvoorbeeld Cezanne en Giacometti, MP citeert meerdere kunstenaars) is een poging deze innerlijke gelijkenis tussen lichamelijkheid en objectiteit te vergelijken, naar de voorgrond te brengen. Hierdoor wordt de buitenkant van het object opengebroken en komt het inwendige te voorschijn. Maar hebben we daar dan niet een “derde oog” voor nodig is MP’s vraag. “Het oog ziet de wereld en wat ervoor nodig is om het tot een schilderij te laten worden, het oog zet wat het schilderij weerhoudt om zichzelf te worden, ziet (op het palet) de kleuren die verwacht worden door het schilderij, en ziet ,wanneer het klaar is, het schilderij dat aan al deze onvolkomenheden tegemoetkomt en ziet dat andere schilderijen op hun manier daar ook aan tegemoetkomen.” (Eye and Mind p127.) Maar we kunnen dit niet categoriseren. Het oog gaat zijn eigen gang en geeft dat weer wat het trof door middel van de hand. Maar is dit geen cirkelredenatie? Het oog, of het zicht dat vanuit het oog naar buiten treedt en langs de objecten weer terkeert om daar de wereld weer te geven? (Malebranche). Nee, het is het object dat zichzelf toont aan de schilder dat wordt weergegeven. Het oog ondervraagt wat de berg geeft. Maar wat vraagt het oog (de schilder) dan? Hij wil weten wat door zichtbare of andere middelen de berg tot berg maakt voor onze ogen. Wat maakt het samenspel van kleuren, licht, vormen tot juist dit ding. In deze vragende beweging worden de rollen tussen schilder en object verwisseld. Klee zegt het zo:”In a forest, I have felt many times over that it was not I who looked at the forest. Some days I felt that the trees were looking at me, were speaking to me… I was there, linstening… I think that must be penetrated by the J.W.Winkelman EUR#324488 2 universe and not want to penetrate it… I expect to be inwardly submerged buried. Perhaps I paint to break out.” In oude Hollandse schilderijen wordt deze wisselwerking uitgebeeld door de functie die een spiegel in het interieur vervult. De spiegel is de zichtbare ziener in een kamer zonder mensen. Het zien van het object in een schilderijis dus een wederzien van het object door de ogen van de schilder. Iedere keer dat iemand naar een schilderij van de mont Saint Victoire kijkt wordt het beeld van de schilder weer geschapen. Deel III, het zicht, het zien. Maar zo eenvoudig is het niet volgens MP. Ons zien wordt beinvloed door de bril die Descartes ons heeft opgezet. Het Cartesiaanse zien wordt gekenmerkt door het zien met behulp van contact maken. Een cartesiaan kan niet zichzelf zien in de spiegel. Hij ziet een levende marjonet, een buitenkant, waarvan hij aannneemt dat anderen die ook zo zien. Maar zien is geen metamorphose, er is geen verdubbeling van het object in de wereld en het beeld in de innerlijke wereld. Zien is denken, de gelijkenis komt voort uit de waarneming, het is er niet de basis van. Het mentale beeld is de doorbraak naar de kern van het Zijn, maar het is wel gebrekkig. (Als ik het goed begrijp; volgens Descartes.) Het plaatje (schilderij, ets enz.) is een plat voorwerp dat ons de illusie geeft van diepte door de twee andere dimensies te manipuleren. Ik zie diepte, maar het is niet zichtbaar, het wordt ons aangereikt door ons lichaam. En als Cartesiaan ben je gebonden aan je lichaam. Maar diepte bestaat ofwel niet, of het is mijn aandeel aan het Zijn. Dingen zijn altijd uitwendig aan elkaar. Diepte is niet in het schilderij, maar erbuiten. Ieder punt in de ruimte is, en wordt gedacht als, Zijn verbonden met mijn aanwezigheid. Maar Descartes heeft een fout gemaakt. Hij had gelijk in het tonen van de ruimte, maar hij zat fout daar een positief zijn aan te verbinden. Het is er niet. De Renaissancistische onderzoekingen naar Ruimte waren bedoeld om het Zijn te tonen, maar brachten de kunst niet tot het einde wat ze hoopten te doen. Er is iets aan ruimtelijkheid dat we nooit kunnen vatten, het ontglipt ons telkens weer. Maar Descartes heeft daar de volgende oplossing voor: Alles wat we zeggen of denken over zicht, moet het zicht kunnen be-denken. Hier ligt de verbinding tussen het zicht en het lichaam bij Descartes. Het lichaam kent haar eigen interne locaties (van bijvoorbeeld de ledematen) en ontwikkelt daarvandaan een notie van de externe locaties. De interne locaties worden gerelateerd aan de eigenheid van de ziel. Hier ligt de differentie tussen hier (binnen) en daar (buiten). Hier ligt ook de oorsprong van de verdubbeling tussen mentaal beeld en beschouwd object. Dit denken vanuit het lichaam kan nooit volledig worden begrepen. Hierom is het ook dat we nooit tot de kern van de zaak kunnen komen als we op zoek zijn naar Diepte. Willen we wetenschap en filosofie weer verbinden dan moeten we zo diep graven om een balans te vinden tussen wat “er is” en onze modellen daarvan. De filosofie en de wetenschap die Descartes ons naliet zijn twee wanstaltige uitkomsten van de fout die hij maakte. Een nieuwe filosfie moet hieraan ontsnappen. Ons lichaam is geen werktuig meer, maar een opslagplaats voor al onze zintuglijke ervaring. Ruimte is geen relatie tussen objecten zoals bezien door een derde persoonsperspectief, maar een beleving van binnenuit. We kunnen niet meer praten van ruimte en licht, maar van ruimte en licht die er zijn en met ons communiceren. Ruimte en licht die ons de vraag stellen wat ze zijn. Het is deze filosofie die de schilder beweegt, het denken in schilderen. Deel IV: De Weergave. In dit deel behandelt MP een nieuwe artistieke Metafysica. Na de renaissance en Descartes staat diepte nog steeds centraal in de kunst. In de traditionele opvatting lost diepte op in haar eigen tegenstrijdigheid. Dipte moet anders worden getoond. Cezanne deed dat door niet de buitenkant van het object te tonen, maar door de inhoud van de objecten te laten zien. De buitenkant is secundair aan de inhoud. Het zijn de kleuren die de inhoud tonen, het is in de ontmoeting tussen kleuren dat ruimte ontstaat. Maar kleur kan niet alles tonen. Het is door de uiterlijke omwikkeling heen dat ik de objecten zie. Objecten ljken te worden omgeven door een continue kronkelende lijn. Maar de lijn is niet zichtbaar. De afgrenzing van de objecten is er niet, maar de objecten vormen zichzelf. De lijn is dus niet meer datgene wat het zichtbare nabootst, maar datgene wat zichtbaar maakt, de oorsprong van het zichtbare. Nu kan de schilder kiezen: J.W.Winkelman EUR#324488 3 Klee houdt zich aan de oorsprong van het zichtbare. Hij schildert mimetisch en laat de titel het werk bepalen. Matisse laat een enkele lijn het schilderij worden. Zijn schilderijen bewerkstelligen het effect als naakt, als gezicht of als bloem. Net als de lijn een andere functie heeft gekregen, heeft beweging een andere uitdrukkingsvorm gekregen. beweging wordt uitgedrukt in de uitbeelding van de ledematen in een opeenvolging van poses die het niet van nature op een enkel moment kan hebben gehad. De foto toont ons beweging in stilstand, de beeldhouwer (Rodin in dit geval) toont ons de stilstand als beweging. In tegenstelling tot wat Descartes dacht is de wereld wel zichtbaar. Zie is het ontmoetingspunt tussen alle aspecten van het Zijn. Het schilderij maakt de cirkel rond. Van het object naar het oog van de schilder, naar zijn hand en vandaar naar het oog van de toeschouwer. Het is een cirkel die zich voltrekt in het domein van het Zijn. Alleen het aanschouwen van het schilderij ontsluit niet het gehele aandeel van de schilder daarin, er is veel maar dat zich niet toont. (?) Deel V: Porblemen oplossen. In zijn werk zal een kunstenaar problemen tegenkomen die hij moet overkomen. Maar door deze frontaal te benaderen loopt hij de kans op een oplossing mis. Pas wanneer hij zich richt op andere aspecten van het kunstwerk zal hij zijdelijngs de oplossing vinden. Het is niet zo dat de kunstenaar niet weet wat hij wil tonen, maar dat wat hij wil tonen aan gene zijde ligt van onze doelen en middelen, onze alledaagse activiteit. Het zoeken naar de antwoorden op wetenschappelijke vragen toont een leegte die niet het Zijn volledig kan tonen. Deze leegte komt vanuit een misleidde fantasie die denkt zichzelf op te kunnen heffen. Daarom zijn (artistieke) creaties nooit af, zij blijven zichzelf herhalen en bereiden andere creaties voor. J.W.Winkelman EUR#324488