1.1 Kenmerken van het leven Wanneer leeft iets? Als ze gemaakt zijn van georganiseerde structuren Als ze zich voort kunnen planten Als ze kunnen groeien en ontwikkelen Als ze zichzelf kunnen voeden Als ze kunnen ademen Als ze hun afval kunnen uitscheiden Als ze kunnen reageren op hun omgeving Als ze kunnen bewegen Als ze hun interne conditie kunnen beïnvloeden Als ze zich kunnen ontwikkelen Organisatie Alles is gemaakt van stoffen, maar de stoffen van levende dingen zijn verpakt in zeer goed georganiseerde structuren. De basisstructuur van het leven is de cel, cellen bevatten kleine organellen die speciale functies hebben. Een cel kan op zich zelf bestaan of in samenwerking met andere cellen om weefsels of organen te vormen. Vanwege hun goed georganiseerde structuren worden levende dingen ook wel organismes genoemd Voortplanting Voorplanting is het vermogen om andere individuen van dezelfde soort, met of zonder geslacht, de creëren. Voortplanting omvat ook het kopiëren van DNA, deze stof bevat genetisch bepaalde informatie over hoe het organisme gaat groeien en zich gaat ontwikkelen. Groei en ontwikkeling Alle organismes moeten groeien totdat ze de toestand hebben bereikt waarin ze zich kunnen voorplanten. Groei is een relatief permanent toename in grootte van een organisme die plaats kan vinden omdat organismes stoffen opnemen van de buitenwereld die ze opnemen in hun interne milieu. Groei kan gemeten worden door een toename in lineaire afmetingen (lengte, gewicht etc.) maar het kan het best gewogen worden in drooggewicht, als de drooggewicht meet elimineer je de tijdelijke veranderingen die plaatsvinden als gevolg van inname van water. Ontwikkeling bevat de verandering van vorm naar mate een organisme groeit, vaak wordt het organisme ingewikkelder naar mate het ouder wordt. Voeding Levende dingen zijn constant bezig om de ene vorm energy in de andere vorm om te zetten om te blijven leven en hoewel de energie niet wordt vernietigd tijdens de transformatie ontstaat er altijd hitte. Hitte is een soort energie die niet gebruikt kan worden om het biologische proces aan te drijven, daarom wordt het ook wel verspilde energie genoemd. Levende dingen moeten hun energie voorraad steeds opnieuw aanvullen om energie te kunnen blijven transformeren en om de verspilde energie te vervangen. Ze moeten ook voedingsstoffen krijgen, levende dingen verkrijgen die voedingsstoffen door zich te voeden, bij dieren door andere levende dingen te eten en bij planten door fotosynthese. Ademhaling Levende dingen hebben energie nodig om te blijven leven, ondanks dat eten energie bevat is die energie niet direct bruikbaar, het moet eerst afgebroken worden. De energie die vrijkomt tijdens het afbreken wordt gebruikt om ATP (adenosine trifosfaat) te maken in een proces genaamd ademhaling. ATP is een energie rijke molecuul en is de enige brandstof die direct gebruikt kan worden om metabolische reacties aan te drijven in levende organismes. Afscheiding De energie transformaties de plaatsvinden in een organisme bevatten chemische reacties, chemische reacties die verschijnen in een organisme heten metabolische reactie. Overbodige stoffen worden gevormd in deze reacties, sommige stoffen zijn giftig en moeten uit het lichaam, de verwijdering van metabolisch afval wordt afscheiding genoemd. Reactiesnelheid Alle levende dingen zijn gevoelig voor bepaalde veranderingen in hun omgeving en proberen altijd te reageren op deze veranderingen op een manier die kun overlevingskans vergroot, hoe ingewikkelder het organisme is hoe radicaler de verandering die plaats vind kan zijn. Beweging Reacties bevatten meestal een vorm van beweging, de beweging van een heel organisme van de ene plaats naar de andere heet locomotie. Planten en andere organismes die vastzitten op een bepaalde plek vertonen geen locomotie, maar zij kunnen wel delen van hun lichamen bewegen. Niet levende dingen kunnen ook bewegen (je gooit een steen, de steen is verplaatst) maar die beweging is niet acties en bevat geen energie-benodigde processen die van binnenuit cellen komen. Homeostase Alle levende dingen zijn, tot op zekere hoogte, in de mogelijkheid om hun interne conditie aan te passen zodat hun cellen een constant chemisch en fysisch milieu hebben waarin ze effectief kunnen functioneren, de regeling en het onderhoud van een relatief constant stel voorwaarden in een organisme wordt homeostase genoemd. Homeostase is een kenmerk van alle levende systemen, van een enkele cel tot de hele biosfeer. Evolutie Levende dingen hebben de mogelijkheid om te veranderen in nieuwe vormen van leven. Deze evolutie vind over het algemeen geleidelijk plaats in de succesvolle generaties als reactie op veranderingen in de omgeving.