Tekening van de heropeningsceremonie van de Schelde in 1795

advertisement
534
1. ‘Proficiat Signoors de Schelde is open’. Tekening van de heropeningsceremonie
van de Schelde in 1795, door P.A.J. Goetsbloets.
Bron: Brussel, Koninklijke Bibliotheek
535
‘Sa splendeur et sa décadence sont
également célèbres’.
Het Scheldeverhaal als politiek instrument tijdens
de Franse periode
Brecht Deseure
Na meer dan honderd jaar van treuren om verloren voorspoed en dromen van heropening, kwam er in 1792 een einde aan de zozeer gehate ‘sluiting’ van de Schelde. Het Franse
bewind dat hiervoor verantwoordelijk was, ontwikkelde een
politiek discours waarin de heropening een centrale plaats
bekleedde. Het Scheldethema zou gedurende twintig jaar
op het voorplan blijven staan in de communicatie met de
Antwerpse bevolking.1
Inleiding
Op 17 augustus 1795 vond een memorabele plechtigheid plaats op de Antwerpse
Scheldekade. De Franse volksvertegenwoordigers Ramel en Lefebvre de Nantes voeren
in een met Franse driekleur bevlagde boot
naar de rede van Antwerpen. Ten overstaan
van het op de oever verzamelde volk verklaarden ze de Schelde in ronkende bewoordingen
voor heropend [afbeelding 1]. Na bijna honderdvijftig jaar konden zeeschepen weer ongehinderd de haven van Antwerpen bereiken.
Een lid van de municipalité sprak bij deze gelegenheid een redevoering uit waaruit blijkt
dat de Franse bestuurders te Antwerpen zich
bewust waren van het historische gewicht
van deze ingreep. In zijn redevoering bracht
hij de vroegere voorspoed van de stad, het
gehate verdrag van Munster en het daaropvolgende verval van de trotse Scheldestad in
herinnering. Dankzij het Franse ingrijpen
zou de Schelde weer worden hersteld in de
functie die haar door de natuur was toegeTij d s c hr i ft vo o r G e s c hi edeni s - 12 3e j a a rga ng , num m er 4 , p. 53 4- 553
wezen, namelijk bron van overvloed en voorspoed voor Antwerpen. Door hun ingrijpen
voegden de Fransen een nieuw hoofdstuk toe
aan het bestaande verhaal over Antwerpen
en de Schelde.
Het Franse bewind dat vanaf de zomer
van 1794 de dienst uitmaakte in de Zuidelijke
Nederlanden, was een bezettingsregime. In de
oorlog met de Europese grootmachten had de
Franse Republiek tussen november 1792 en
april 1793 al een eerste keer de Oostenrijkse
Nederlanden bezet. Na een Oostenrijkse
restauratie van iets langer dan een jaar, kwam
het gebied na de slag bij Fleurus opnieuw
onder Frans bewind. Opnieuw een dik jaar
later werd door de Nationale Conventie besloten tot de aanhechting van de Zuidelijke
Nederlanden bij Frankrijk. Dit gebeurde in
het kader van het streven naar natuurlijke
grenzen en in het belang van de Franse staatsfinanciën.2 De aanhechting werd met andere
woorden gemotiveerd vanuit de strategische
noden van de Franse staat en was extern aan
de Zuid-Nederlandse politieke realiteit. In
de conservatieve nationale Belgische historiografie heeft deze vaststelling geleid tot een
traditionele nadruk op antagonisme.3 Het
Franse bewind wordt erin beschreven als een
regime dat van buitenaf werd opgedrongen
en grotendeels vreemd was aan de inheemse
zeden en gewoonten. Het hieruit resulterende wederzijdse onbegrip zou samenwerking
met het Franse regime hebben verhinderd
en daarentegen hebben geleid tot de gewelddadige verwerping ervan, zoals geïllustreerd
wordt door de Boerenkrijg.
1
2
3
Dank aan Erika Kuijpers, Johannes Müller, Judith Pollmann, Jasper van der
Steen en Gerrit Verhoeven voor hun commentaar bij eerdere versies van
dit artikel.
J. Godechot, La grande nation. L’expansion révolutionnaire de la France
dans le monde de 1789 à 1799 (Parijs 1956) 87.
M. Rapport, ‘Belgium under French Occupation: between Collaboration
and Resistance, July 1794 to October 1795’, French History 16 (2002/1) 55.
536
Brecht Deseu re
In een recente bundel over culturele en
politieke legitimering door politieke regimes
in de jaren dertig en veertig van de twintigste
eeuw, onder redactie van Martin Conway en
Peter Romijn, wordt het verschijnsel bezettingsregime vanuit een nieuwe invalshoek
benaderd.4 De auteurs benadrukken hoe ook
regimes die in een veroveringscontext functioneren op samenwerking met lokale gemeenschappen en tussenpersonen zijn aangewezen om hun doelstellingen te bereiken. Deze
samenwerking kan doorgaans niet zuiver
door geweld of militair overwicht worden afgedwongen, maar is sterk afhankelijk van de
mate waarin een regime erin slaagt om politieke legitimiteit te verwerven in de ogen van
de veroverde bevolking.5 Politieke legitimiteit
is volgens deze redenering afhankelijk van
een cultureel referentiekader over machtsuitoefening. De geldigheid ervan wordt immers in elke samenleving bepaald door een
set van traditionele normen waaraan door
de machthebber moet worden voldaan. Uit
het empirische luik blijkt volgens de auteurs
hoe de vele oorlogs- en bezettingsregimes in
het midden van de twintigste eeuw ondanks
hun evidente militaire overwicht streefden
naar het bereiken van politieke legitimatie en
daarbij dikwijls teruggrepen naar elementen
uit de oudere, inheemse politieke cultuur.
Een te grote nadruk op staatsdwang heeft tot
nog toe geleid tot een beperkte aandacht voor
dit verschijnsel.
Ondanks de afstand in de tijd, kunnen
deze inzichten boeiende resultaten opleveren
voor de studie naar de Franse periode. In de
twee decennia volgend op de Franse Revolutie
werden grote delen van Europa onderworpen
aan nieuwe regimes die allemaal geloofwaardigheid dienden te bereiken in de ogen van
4
5
6
7
8
9
M. Conway en P. Romijn (eds.), The war for legitimacy in Politcs and
Culture 1936-1946 (Oxford 2008).
Idem, ‘Political Legitimacy in Mid-Twentieth-Century Europe. An introduction’, in: Ibidem, 1-28.
Rapport, ‘Belgium’, 55; M. Thielemans, ‘De Belgische geschiedschrijvers
en de Franse periode, in: H. Hasquin (ed.), België onder het Frans bewind
1792-1815 (Brussel 1993) 443.
Ibidem, 53.
E. Peeters, Het labyrint van het verleden (Leuven 2003); T. Verschaffel, De
hoed en de hond. Geschiedschrijving in de Zuidelijke Nederlanden, 1715-1794
(Hilversum 1998); Idem, ‘Passé composé. Geschiedschrijving in België in
de Franse Tijd’, De Achttiende Eeuw 28 (1996) 47-59.
A. Balis, ‘Het lot van Antwerpen. Halfmenselijke wezens in de kunst
der Nederlanden van de middeleeuwen tot de barok’, in: Van sirenen
en meerminnen (Brussel 1992) 124; M. Thofner, A Common Art: Urban
Ceremonial in Antwerp and Brussels during and after the Dutch Revolt
(Zwolle 2007) 184, 191. Zie ook de bijdrage van Ilja Van Damme in deze
bundel.
de plaatselijke bevolking. In de Belgische
historiografie heeft een zowel Belgisch- als
Vlaams-nationale focus op onderscheid en
dwang tot dusver de aandacht afgeleid van de
manier waarop de opeenvolgende Franse regimes die tijdens deze periode de dienst uitmaakten in de Zuidelijke Nederlanden, hun
macht in lokale ogen probeerden te legitimeren.6 Uit recent onderzoek blijkt alvast hoe
tijdens de moeilijke overgangsperiode tussen de verovering en de aanhechting van de
Zuidelijke Nederlanden, subtiele vormen van
samenwerking ontstonden tussen Franse bestuurders en lokale notabelen. Deze laatsten
functioneerden als intermediairs waardoor
de zware beproevingen van het bezettingsregime dikwijls werden verzacht en lokale
tradities sterker dan gedacht werden gerespecteerd.7 Niettemin is over de omgang met
het verleden in deze periode weinig tot niets
bekend. Hoewel het domein van de historische cultuur zich sinds enkele decennia mag
verheugen in een sterk toegenomen aandacht,
bleef de Franse tijd tot dusver in de schaduw.
De overgang tussen het einde van de achttiende en de negentiende eeuw werd wat dit
betreft uitsluitend vanuit een historiografische invalshoek benaderd.8 Over concrete
praktijken van omgang met het verleden en
het gebruik van historisch discours is weinig
geweten.
Het Scheldeverhaal in Antwerpen biedt
vanuit deze invalshoek een boeiende casus.
Zoals uit de voorgaande bijdragen in deze
bundel blijkt, was het Antwerpse identiteitsbesef sterk verweven met het verhaal over de
Schelde. Er leefde tijdens het ancien régime
een sterk verlangen naar heropening van
de stroom dat, onder andere in het kader
van de blijde intredes, een belangrijk thema
vormde in de politieke communicatie van de
bevolking met haar soevereine heersers.9 In
deze bijdrage zal worden aangetoond dat het
Scheldethema in de Franse periode werd hernomen en een cruciale plaats bekleedde in het
te Antwerpen gevoerde overheidsdiscours. In
weerwil van de klassieke karakterisering van
het Franse overheidsdiscours als abstract,
antihistorisch en universalistisch, gingen de
lokale autoriteiten in Antwerpen op een creatieve manier om met het lokale verleden. Niet
alleen eigenden ze zich het verhaal over de
Schelde toe, ze gebruikten het bovendien om
een legale basis te claimen voor hun aanwe-
537
‘Sa splendeur et sa décadence sont également célèbres’
zigheid in de stad. Dit deden ze middels een
discursieve strategie die zich op vele terreinen
manifesteerde. De stadsbestuurders probeerden hun relatie met de inwoners vorm te geven door zich op uiteenlopende gelegenheden
op een publieke manier tot hen te richten. Dit
gebeurde door middel van aangeplakte proclamaties, redevoeringen in de Tempel van de
Rede of ter gelegenheid van een specifieke gebeurtenis, feestelijke ontvangsten, prijsuitreikingen en optochten en van decoratie ter ere
van openbare plechtigheden. De vertogen die
ze daarbij produceerden zullen in wat volgt
centraal staan. Daarbij doet een brede waaier
aan bronnen, waarin het discours zijn sporen
heeft achtergelaten, dienst: proclamaties, gedrukte redevoeringen, feestverslagen, pamfletten, krantenartikels, officiële rapporten,
lokale kronieken en zo verder.
De aanpak zal grotendeels chronologisch
zijn. In een eerste deel zal aan bod komen
welke plaats het Scheldeverhaal kreeg in het
discours van de revolutionaire autoriteiten
in de periode volgend op de ‘heropening’ van
de stroom en hoe dit te rijmen viel met hun
ideologische aspiraties. Het tweede deel behandelt in detail de manier waarop herkenbare elementen uit de lokale traditie werden
toegeëigend en ingeschakeld in het revolutionaire ceremonieel. Daarna wordt ingegaan op
de politieke bruikbaarheid van de Antwerpse
artistieke traditie. In een vierde deel komen
tot slot de continuïteiten en discontinuïteiten
tijdens de Napoleontische periode aan bod.
De Schelde als vrijheidsmetafoor
Het Conventiebesluit tot de vrijmaking van
de Schelde dateert van 16 november 1792,
twee dagen vóór de Franse verovering van
Antwerpen.10 De Conventie motiveerde haar
beslissing op natuurrechtelijke gronden. De
redenering luidde dat rivieren als gemeenschappelijk bezit toebehoren aan de staten
waar ze doorheen stromen. Om die reden
heeft geen van die staten het recht om zijn ligging te gebruiken om het verkeer erop te belemmeren. De vaart op de rivieren moet dan
ook vrij zijn voor alle verkeer. Ideologisch gezien paste dit besluit helemaal in het Franse
revolutionaire gedachtegoed. De Revolutie
werd immers opgevat als een bewuste poging
om de mens te herstellen in diens natuurlijke
en universele rechten.11 Volgens de revoluti-
onaire ideologie had de mens oorspronkelijk
in een toestand van natuurlijke vrijheid geleefd, waarvan hij in de loop der geschiedenis was afgedwaald. Door deze geschiedenis
ongedaan te maken zou de mensheid in haar
oorspronkelijke rechten van vrijheid kunnen
terugkeren.12 Het heropenen van een door
mensenhanden gesloten rivier paste dan ook
helemaal in dit opzet.
Behalve een ideologische motivering,
spreekt uit het Conventiebesluit echter ook
een politieke beweegreden. Op het moment
van de debatten boekten de Legers van het
Noorden grote successen in de strijd tegen
Oostenrijk. De revolutionaire dominantie
strekte zich nu uit tot ver buiten de grenzen
van het oude Frankrijk en omvatte volkeren
die voorheen onder hele andere politieke systemen hadden geleefd. Het heropenen van
een rivier waarvan de sluiting ter plaatse
sinds meer dan een eeuw werd betreurd,
was dan ook een uitstekende maatregel om
de bevolking van de veroverde Zuidelijke
Nederlanden voor het Franse systeem te
winnen.13 De Franse troepen presenteerden
zich immers als een bevrijdingsmacht die de
inwoners kwam verlossen van het despotisme
van de Oostenrijkse keizer. Dat het mobiliserende potentieel van het besluit volop door de
Fransen werd uitgespeeld, blijkt niet alleen
uit de timing van het Conventiebesluit, maar
ook uit de nadruk die het thema kreeg in het
op lokaal vlak ontwikkelde discours.
Zodra het nieuws de in Antwerpen gelegerde troepen had bereikt, werd het bekendgemaakt door de commandant van de stad,
generaal La Bourdonnaye.14 Bovendien vertrok in Oostende een eskader van negen zeeschepen dat de Scheldevrijheid symbolisch
naar Antwerpen moest brengen. Op de kade
10 L.J. Baudez, ‘De Franse Scheldepolitiek tijdens de Republiek en het
Keizerrijk, 1792-1814’, Bijdragen tot de geschiedenis 79 (1996) 37. Zie de
tekst van het Conventiebesluit in de Moniteur Universel, 22 november
1792. Ook aanwezig in: SAA, M.A. 1032.
11 M. Huysseune, ‘Het tableau van de werkelijkheid’, in: TOR, De opstand, 63.
12 M. Elchardus, ‘Inleiding: het veranderen van de tijden’, in: TOR, De opstand
der intellectuelen. De Franse Revolutie als avant-première van de moderne
cultuur (Kapellen 1989) 15-26; F. Furet, ‘La naissance de l’histoire’, in:
Idem, L’atelier de l’histoire (Parijs 1982) 113; L. Hunt, Politics, Culture and
Class in the French Revolution (Londen 1986) 26; M. Ozouf, ‘La Révolution
française et la formation de l’homme nouveau’, in: Idem, L’homme régénéré. Essais sur la Révolution française (Parijs, 1989) 116-157.
13 Baudez, ‘De Franse Scheldepolitiek, 36; Godechot, La grande nation,
217. Het belang van de Schelde voor het winnen van politieke steun bij
de Belgen wordt diepgaand geanalyseerd in: P. Chastain Howe, Foreign
Policy and the French Revolution. Charles-François Dumouriez, Pierre
LeBrun, and the Belgian Plan, 1789-1793 (New York 2008) 114, 135-142. 14 Baudez, ‘De Franse Scheldepolitiek, 34.
538
Brecht Deseu re
werd een grootse ceremonie aangericht om de
vaartuigen te verwelkomen. Op 17 december
schouwde generaal Marassé, de commandant
van de stad, het eskader in aanwezigheid van
de samengestroomde bevolking.15 ’s Avonds
werd door de kooplieden een feest aangericht
met een concert, een grote feestmaaltijd,
verlichting van de Handelsbeurs, vuurwerk
en gratis drankbedeling voor het volk. In
redevoeringen werden de Fransen gehuldigd
als bevrijders van de Antwerpse vrijheid en
werd gezinspeeld op een mogelijke vereniging
van Belgen en Fransen tot één groot volk van
vrijheidminnaars.16 En het bleef niet bij dit
ene feest. Tijdens de tweede Franse periode,
op 17 augustus 1795, werd een gelijkaardige
plechtigheid georganiseerd ter gelegenheid
van de ondertekening van het verdrag van
Den Haag. Na een kortstondige sluiting tijdens de Oostenrijkse restauratie, hadden de
Fransen de stroom immers opnieuw geopend
en dit doen vastleggen in een verdrag met
de nieuw opgerichte Bataafse Republiek. In
1796 ten slotte vierde men in Antwerpen met
veel tromgeroffel de aankomst van het eerste
neutrale handelsvaartuig in de haven.17 Naast
op deze expliciet aan de Scheldevrijheid gewijde feesten, was het thema van de geketende en bevrijde stroom ook in de rest van
de revolutionaire periode alomtegenwoordig
in het officiële discours. Geen enkel ander
lokaal thema kreeg zoveel nadruk in de communicatie die door de autoriteiten met de bevolking werd ontwikkeld.
Gezien de aard van het revolutionaire politieke project, lijkt het evident dat de Franse
autoriteiten de opening van de Schelde als
een breuk presenteerden. De revolutionaire
ideologie was immers tot stand gekomen als
een felle reactie tegen de bestaande, historische gegroeide maatschappelijke orde. Als
15 Gazette van Antwerpen (verder GvA), 20 december 1792.
16 SAA, MA 1032/1, Lettre d’un Citoyen Français à son Ami. Anvers, ce 18 xbre,
l’An 1er de la Rép. Franç.
17 Over de tocht van de eerste handelsvaartuigen: L. Baudez, ‘Hoe
Vanstabel zijn konvooi handelsschepen naar Antwerpen bracht (1796),
Sirene 40 (1989).
18 L. Hunt, ‘The Language of Politics and Political Culture in France, England,
the USA, and the Dutch Republic’, BMGN 4 (1989) 619.
19 F. Furet, ‘La naissance de l’histoire’, in: Idem, L’atelier de l’histoire (Parijs
1982) 113.
20 B. Baczko, ‘Le Calendrier Républicain. Décréter l’éternité’, in: P. Nora, Les
lieux de mémoire I (Parijs 1984) 54.
21 Hunt, The language, 28; Huysseune, ‘Het tableau’, 75; A. Jainchill,
Reimagining Politics after the Terror. The Republicain Origins of French
Liberalism (New York 2008) 8.
gevolg hiervan huldigden de revolutionairen
een antihistorisch uitgangspunt.18 De menselijke geschiedenis werd afgedaan als een
langgerekt proces van verval.19 De politieke
ongelijkheid die tijdens het ancien régime
had geheerst, maakte dat de revolutionairen
de geschiedenis brandmerkten als ‘veertien
eeuwen despotisme’. De enige manier om
de mens te herstellen in zijn oorspronkelijke
rechten van vrijheid en gelijkheid, was volgens deze redering dan ook om te breken met
het verleden en terug te keren naar een geïdealiseerde, voorhistorische natuurtoestand.20
Grieken en Romeinen hadden volgens de
revolutionairen echt vrije samenlevingen gekend, net als de oude Galliërs.21 De periode
tussen de vrije republieken van de oudheid en
hun eigen tijd veroordeelden ze daarentegen
als onvrij en despotisch. Het openen van de
Schelde kon bij uitstek dienst doen als symbool voor het einde van het despotisme en de
terugkeer naar een oertoestand.
Toch was de manier waarop de revolutionairen zich in hun discours van het openen
van de Schelde bedienden, niet zo eenduidig.
Ze beperkten zich immers niet tot een oppervlakkige verwijzing naar de terugkeer van
de vrijheid en het einde van het despotisme,
maar trachtten doelbewust een parallel tot
stand te brengen tussen hun politieke project en de Scheldehistorie. De kern van de
revolutionaire boodschap bestond erin dat
Frankrijk de Zuidelijke Nederlanden was
binnengevallen om de bevolking te bevrijden
van de tirannie van de Oostenrijkse keizer en
de bevoorrechte standen. Door deze ingreep
werd de bevolking hersteld in de toestand
van vrijheid waarin ze oorspronkelijk had
geleefd en die door eeuwen van willekeur en
despotisme tot een toestand van slavernij was
verworden. Hetzelfde schema van ‘oorspronkelijke vrijheid – onderdrukking – (hoop op)
bevrijding’ was ook terug te vinden in het
ter plaatse bekende Scheldeverhaal. De eens
zo bloeiende staat van de Antwerpse handel
was immers, door het sluiten van de Schelde
in het fatale verdrag van Munster, tenietgedaan en omgeslagen in een voortschrijdend
proces van verval. Door de gelijkenissen in
de structuur tussen beide verhalen, konden
de abstracte idealen van het revolutionaire
bevrijdingsdiscours worden hertaald naar de
particuliere omstandigheden van de lokale
historische context.
539
‘Sa splendeur et sa décadence sont également célèbres’
Het gevolg van deze toepassing van de
revolutionaire boodschap op de lokale geschiedenis, was dat het handelsverleden ging
dienstdoen als leidmotief in het revolutionaire discours over de stad. Hiertoe riepen
de redenaars onophoudelijk de vroegere commerciële bloei van de stad op, waarvan de
teloorgang zo dikwijls was betreurd. Zoals
citoyen Max Solvyns het formuleerde in een
redevoering in de Tempel van de Wet ter
gelegenheid van het openingsfeest in 1795:
‘Le superbe fleuve qui baigne vos murs et qui
jadis fit de cette Ville la première place de
l’univers, l’entrepôt général des transactions
mercantiles de toutes les nations du globe’.22
De periode van vóór de Vrede van Munster
verkreeg het statuut van ideale ‘natuurtoestand’ waarin de Antwerpse handel floreerde
en het volk in welvaart leefde ten gevolge van
de vrijheid van de Schelde. Geheel in lijn met
het traditionele Scheldeverhaal verwezen de
revolutionaire redenaars expliciet naar de
zestiende eeuw – de fameuze Gouden Eeuw
– als een periode van vrijheid en voorspoed.
Solvyns had het over ‘ces Négotiants fameux
qui ont tant illustrée votre Patrie au commencement du 16me siècle’. Ook nationaal commissaris Publicola Chaussard beriep zich in
een redevoering voor de jacobijnse club op de
glorie van de handelseeuw: ‘Rappellez-vous
le siècle de la ligue anséatique, Anvers, libre
alors, voyait fleurir son commerce à l’ombre
de Liberté’.23 Dat aan deze toestand van handelsvoorspoed een einde was gekomen, betekende een inbreuk op de wetten van de natuurlijke vrijheid. Net als in het traditionele
Scheldeverhaal werd de Vrede van Munster
opgevoerd als het fatale traktaat dat de volledige vernietiging van de Antwerpse handel
tot gevolg had gehad. Bij Solvyns heette het:
‘l’époque fatale de la signature du Traité de
Munster en 1648, […] cet ancien monument
de la féodalité, au temps, ou tout courbait encore sous le joug des despotes’.24
Deze voorstellingswijze kwam handig van
pas om zich af te zetten tegen de monarchale
regeringswijze. De verantwoordelijkheid voor
het nefaste verdrag legden de revolutionaire
redenaars immers bij de zelfzuchtige politiek
van de monarchale despoten. De oorzaak van
het verdrag lag volgens een pamflet uit 1792
bij: ‘l’intérêt des cours & l’ambition des despotes, dont l’autorité pesoit alors sur toute la
surface de l’Europe’.25 Door het verband te
leggen tussen een monarchale regeringswijze
en een onvrij handelsklimaat, probeerden de
redenaars het despotische karakter van het
oude politieke regime te benadrukken. Met
dat doel werd ondermeer verwezen naar de
mislukte poging van keizer Jozef II in de
jaren tachtig om de Schelde te heropenen.
Over diens onderneming klonk het: ‘des
préparatifs immenses se firent, une guerre
était sur le point d’éclater, mais son avarice,
mais son intérêt, que la Maison d’Autriche a
constamment préféré au vrai bonheur de ses
Sujets, n’ont pu tenir contre les Trésors que la
Nation Batave fit briller à ses yeux avides’.26
Na bemiddeling van Lodewijk XVI had
Jozef zijn pogingen immers gestaakt en zich
in het verdrag van Fontainebleau neergelegd
bij de sluiting in ruil voor een minieme gebiedsuitbreiding en een forse geldsom. Meer
zelfs, de suggestie werd opgeworpen dat de
Oostenrijkers de rivier opzettelijk gesloten
hadden gehouden uit angst voor de republikeinse denkbeelden waarvan een vrij handelsklimaat onvermijdelijk gepaard zou gaan.
Aan de sluiting van de Schelde verbonden de
revolutionairen dus ook een politiek gevolg.
Het einde van de vrije handel zou tegelijk het
begin hebben ingeluid van een despotisch politiek regime.
Opvallende afwezigen in dit verhaal waren de Verenigde Provinciën. Aan hun inhaligheid werd in het Zuiden traditioneel de
ondergang van de Antwerpse handel toegeschreven. In de revolutionaire versie kwam de
schuld daarentegen te liggen bij het monarchale staatsbestuur, hetzij omdat het actief
aan de sluiting had meegewerkt, hetzij omdat het te zwak was geweest om zich tegen
de plannen van de andere Europese machten
te verzetten. Ondanks enkele losse verwijzingen naar de rol van de Verenigde Provinciën,
werden zij zeker niet als de hoofdschuldigen
aangeduid. Deze opvallende afwijking van het
traditionele verhaal heeft wellicht te maken
met de ideologische en politieke verhoudin22 M. Solvyns, Discours prononcé au Temple de la Loi, le 30 Germinal, par le
Citoyen Max. Solvyns, Chef du Bureau de Commerce à l’Administration
Centrale du Département des deux Nêthes. A l’occasion de l’Ouverture de
l’Escaut et de l’Arrivée du premier Batiment neutre au Port d’Anvers, le 29
germinal an IV (Antwerpen 1796).
23 P. Chaussard, Discours prononcé à la Société des Amis de la Liberté et de
l’Egalité (Antwerpen 1793).
24 Solvyns, Discours.
25 SAA, MA 1032/1, Lettre d’un Citoyen Français. Ook te vinden in: P. Génard,
‘L’ouverture de l’Escaut en 1792’, Revue d’Anvers, 13 januari 1862.
26 Solvyns, Discours.
540
Brecht Deseu re
gen tussen beide staten. In het revolutionaire
discours deden de Verenigde Provinciën immers dienst als een vroeg voorbeeld van een
vrije samenleving die zich van het monarchale juk had bevrijd en waarin politieke vrijheid
samenging met een florerende handel. Vanaf
1795 waren ze onder de benaming ‘Bataafse
Republiek’ bovendien omgevormd tot een
Franse zusterstaat.
Het tijdperk van onvrijheid dat de Vrede
van Munster in Antwerpen had ingeluid, zou
door de komst van de Franse revolutionairen
ongedaan worden gemaakt. Ontelbaar zijn in
de periode 1792-1799 de verwijzingen naar
een herleving van de voormalige Antwerpse
welvaart. De volksvertegenwoordigers Ramel
en Lefebvre de Nantes schetsten de intenties
van de Franse republiek tijdens de het openingsfeest in 1795 als volgt: ‘Nous venons
rendre la Liberté aux ondes de l’Escaut,
captives depuis plus d’un Siècle, que le
Commerce banni de votre Territoire y rentre
& reprenne sa premiere vigueur’.27 Ter gelegenheid van de aankomst van het eerste neutrale handelsvaartuig in haven in 1795, profeteerde Solvyns: ‘vous allez voir renaître au
millieu de vous, ces siècles d’abondance et ces
beaux jours, ou votre Ville était le magasin de
tous les Tresors du Monde’.28 De Franse aanwezigheid in Antwerpen zou de vervulling
brengen van de wens die gedurende zoveel
jaren een centraal element was geweest in het
Antwerpse identiteitbesef.
Gezien de eerder besproken revolutionaire historische opvattingen, was de interesse
die de Franse autoriteiten in Antwerpen aan
de dag legden voor de lokale geschiedenis,
opmerkelijk. Het roemen van een periode uit
het ancien régime als een tijdperk van vrijheid,
was zondermeer uitzonderlijk. Nog opmerkelijker wordt het echter wanneer blijkt dat
de autoriteiten niet enkel pleitten voor een terugkeer naar het commerciële, maar ook naar
het politieke systeem van de zestiende eeuw.
De herleving van de handelsvrijheid zou immers ook van een politieke bevrijding gepaard
gaan. De redenaars gebruikten daarvoor dikwijls als beeld het verbreken van de kettingen
27 S.a., Procès-Verbal de l’Ouverture de la Navigation de l’Escaut, dont la
Liberté a été Proclamé par la République Française, le 30 Thermidor, jour de
la Célébration de l’Immortelle Journée du 10 Août 1792 (Antwerpen 1794).
28 Solvyns, Discours.
29 S.a., Procès-Verbal.
30 Chaussard, Discours.
der slavernij. Deze klassieke metafoor uit het
revolutionaire bevrijdingsdiscours kreeg in
Antwerpen een dubbele betekenis. Enerzijds
bevrijdden de Fransen de inwoners van de
ketens van een ondemocratisch politiek regime, anderzijds verbraken ze de gehate ‘ketting op de Schelde’ in Vlissingen die de grote
handelsschepen de weg naar Antwerpen
afsloot. Commerciële herleving en politieke
bevrijding zouden hand in hand gaan. Het
verband tussen de twee werd zeer expliciet
gemaakt door de voorzitter van de municipalité Matthey in zijn redevoering ter gelegenheid van het feest van de heropening in 1795:
‘Vous allez leur donner la Liberté Politique
& Personnelle & la Liberté du Commerce,
car il ne suffisoit pas de les rendre Libre dans
un sens trop étroit, il leur falloit une Liberté
Sage, Politique & Commerciale’.29
Deze politieke interpretatie van de
Scheldeblokkade en de herleving van de handel, had ook gevolgen voor het geïdealiseerde
handelsverleden. Volgens het revolutionaire
idee van regeneratie betekende de politieke
bevrijding ten gevolge van de Revolutie de
terugkeer naar een oorspronkelijke toestand
van vrijheid. In Antwerpen werd die oertoestand geprojecteerd op de welvarende
zestiende eeuw. Als gevolg daarvan werd de
zestiende eeuw niet enkel opgevoerd als een
periode van voorspoed gebaseerd op vrije
handel, maar ook van politieke vrijheid. Zo
drukte nationaal commissaris Chaussard
zich in 1793 als volgt uit over het Antwerpse
verleden: ‘Le régime démocratique que nous
rapportons aujourd’hui au milieu de vous était
le régime d’Anvers; […] l’Escaut, orgueilleux
de promener une onde libre, roulait dans vos
ports l’abondance’.30 Door het heropenen van
de stroom zou niet alleen de Schelde in haar
natuurlijke toestand worden hersteld, maar
zouden ook de Antwerpenaren de politieke
rechten herwinnen die ze in de zestiende
eeuw hadden genoten.
Een dergelijk positief oordeel over een
voorbije historische periode was zeer ongebruikelijk in het revolutionaire discours. De
behandeling van het Antwerpse verleden
ging dan ook lijnrecht in tegen het klassiek beeld van de revolutionaire historische
denkbeelden. In plaats van afrekening met
het prerevolutionaire verleden, spreekt uit
de presentatie van het Scheldeverhaal de wil
om het verleden te herstellen. Vanuit het idee
541
‘Sa splendeur et sa décadence sont également célèbres’
dat er vóór 1648 in Antwerpen commerciële
en politieke vrijheid had geheerst, werd het
tijdperk van het despotisme door de revolutionaire redenaars in Antwerpen van ‘veertien
eeuwen’ herleid tot ‘meer dan 140 jaar’. De
idee van de zestiende eeuw als democratisch
tijdvak in de Antwerpse geschiedenis was
bovendien niet eens erg overtuigend. Aan
de Antwerpse commerciële voorspoed had
een monarchaal regime beantwoord waarvan de getuigen nog overal in de stad waren
te zien. Zo prijkten op de muren van de fiere
Handelsbeurs de wapens van keizer Karel V
en werd de handelseeuw eveneens herinnerd
vanwege de schitterende blijde intredes van
keizers en landvoogden. Op het eerste zicht
was de politieke idealisering van de zestiende
eeuw op meer dan één vlak paradoxaal.
Toch kan deze opmerkelijke afwijking
van het klassieke revolutionaire discours
worden begrepen als het logische gevolg
van een volgehouden streven naar het verwerven van politieke legitimiteit. Uit de
consequente manier waarop de Franse bestuurders zich in Antwerpen beriepen op
de Scheldegeschiedenis, spreekt de wil om
de abstracte revolutionaire boodschap aan
te passen aan een voor de inwoners vertrouwd register. Vanuit het besef dat het
Scheldeverhaal een belangrijke plaats bekleedde in de Antwerpse identiteit, projecteerden de revolutionairen hun politieke bevrijdingsstreven op het Antwerpse verlangen
naar Scheldevrijheid. Het aan elkaar gelijk
stellen van deze twee vrijheidsverlangens
moest het voor de inwoners gemakkelijker
maken om zich met het Franse project te
identificeren. Door de revolutionaire democratische idealen te projecteren op de zestiende eeuw, maakten de revolutionairen duidelijk dat Fransen en Antwerpenaren hetzelfde
doel nastreefden. De Franse aanwezigheid
zou de vervulling brengen van het eeuwenoude Antwerpse verlangen. Of zoals nationaal
commissaris Chaussard het uitdrukte: ‘Nous
ne vous disons pas, soyez Français; nous vous
disons, soyez vous-mêmes, soyez ce que vous
futes autrefois’.31
Het uitzonderlijke karakter van deze historische projectie binnen het kader van de
revolutionaire tijdspolitiek, en het volgehouden gebruik ervan in de Antwerpse context,
roepen de vraag op naar de actoren ervan.
Ontsproot het idee ertoe aan het brein van
lokale bestuurders ter bestrijding van lokale
anti-Franse sentimenten, of is er sprake van
een meer systematisch beleid van bovenaf?
Patricia Howe identificeerde de Franse
minister voor Buitenlandse Zaken Pierre
Lebrun als de bedenker van het plan om de
Antwerpse bevolking via de vrijmaking voor
de Franse zaak te winnen, dit in het kader
van de voorbereidingen van de eerste inval
in 1792.32 Eenmaal ter plaatse werd de heropening van de stroom door republikeinse
bewindsvoerders van bij het begin in historische termen beargumenteerd. Onder de redenaars vinden we zowel lokale aanhangers
van het Franse systeem, ingeweken Fransen
als Franse volksvertegenwoordigers op missie die slechts kort de Scheldestad aandeden. Ook Minister van Binnenlandse Zaken
Bénézech, die in 1797 een werkbezoek bracht
aan de stad, lardeerde zijn betoog over vrijheid en gelijkheid met verwijzingen naar de
Antwerpse handelsglorie.33 Opmerkelijk genoeg waren de belangrijkste elementen van
deze historische projectie dus al van bij het
begin van de eerste inval aanwezig en bleven
ze gedurende twintig jaar overeind. Het gebruik ervan kan bovendien bij zowel lokale
als nationale bewindvoerders worden teruggevonden. Deze vaststelling doet vermoeden
dat het voornemen om de heropening aan
de Antwerpse bevolking te presenteren vanuit de invalshoek van de lokale geschiedenis,
reeds op voorhand deel uitmaakte van de
Franse strategie. De uitwerking en diepgang
ervan varieerden daarentegen bij elke spreker. Zoals in het volgende deel aan bod zal
komen, was de toepassing van dit geschiedverhaal op het ter plaatse ontplooide ceremonieel grotendeel een zaak van lokale (zowel
Franse als Zuid-Nederlandse) bestuurders.
Abstractie en herkenbaarheid in het revolutionaire ceremonieel
Niet enkel uit het in redevoeringen uitgedragen geschiedbeeld spreekt een verlangen
naar herkenbaarheid, hetzelfde idee komt
tot uiting in het in de stad ontplooide cere31 Ibidem.
32 Howe, Foreign Policy, 114.
33 Rijksarchief Antwerpen (RAA), Archief van het departement van de
Twee Nethen, L86A3, Extrait des registres aux procès verbaux de
l’administration centrale du département des Deux-Nèthes, 6 pluviôse
an V.
542
Brecht Deseu re
monieel. Als onderdeel van het streven naar
regeneratie, bedienden de Franse revolutionairen zich van een heel eigen politieke cultuur. Door de Parijse ideologen was een kalender van nationale feesten ontworpen die
als dubbel doel had om de bevolking van de
revolutionaire principes te doordringen en
moreel te verheffen.34 De feesten, die gewijd
waren aan revolutionaire gebeurtenissen en
abstracte principes, kenmerkten zich door
hun allegorische en op de klassieke Oudheid
gebaseerde beeldtaal. Zowel in de ‘Verenigde
Departementen’ als in het ‘oude’ Frankrijk,
leden de revolutionaire feesten echter onder
een manifest gebrek aan populariteit. De abstracte beeldtaal was voor de meeste mensen
onherkenbaar en had een vervreemdend effect.35 Bovendien kenden de feesten een stereotiep verloop en was er slechts weinig ruimte
voor een actieve inbreng van het publiek.
Uit de manier waarop de feesten in
Antwerpen werden gevierd, spreekt de duidelijke intentie om het abstracte kader te
overstijgen door voor de bevolking herkenbare elementen op te nemen in het revolutionaire ceremonieel. Enerzijds bleven de lokale
bestuurders binnen het traditionele republikeinse kader door trouw de voorschriften
te volgen waarmee de Parijse ideologen (zeker na de staatsgreep van 9 Thermidor jaar
II/27 juli 1794) steeds strikter het verloop
van de feesten regelden. Een vast onderdeel
van dit ceremonieel was het vernietigen van
symbolische objecten uit het ancien régime
als teken van het begin van het nieuwe tijdperk van vrijheid. Zo werd ter ere van de
planting van de vrijheidsboom in 1792 op de
Grote Markt een brandstapel aangericht met
vorstenportretten uit het stadhuis. In 1794
werd de Tempel van de Rede ingewijd met de
plechtige verbranding van despotische symbolen, waaronder kronen, wapenschilden,
pauselijke attributen en een portret van keizer Jozef II. De publieke ruimte werd bovendien gezuiverd van symboliek die herinnerde
aan de oude maatschappelijke orde door het
34 E. Enhus, ‘En de tiende dag vierden zij feest’, in: TOR, De opstand, 151;
Ozouf, La fête, 234.
35 Ozouf, La fête, 228.
36 B. Deseure, “Ouvrez l’Histoire”. Nationale en lokale geschiedverhalen in
revolutionair discours in de Zuidelijke Nederlanden’, BMGN 125 (2010/4)
ter perse.
37 Zie ook: Balis, ‘Het lot’, 124; Thofner, A Common Art, 191.
38 GvA, 20 december 1792.
systematisch verwijderen van wapenschilden
en aanverwante tekens uit het straatbeeld.36
De lokale Antwerpse autoriteiten beperkten zich echter niet tot het republikeinse ceremoniële repertoire. Bij het overbrengen van
hun vrijheidsboodschap probeerden ze daarentegen op een selectieve manier aansluiting
te zoeken bij de oudere politieke cultuur. De
integratie van herkenbare elementen diende
bij de bevolking het vermogen tot identificatie met de Franse principes te vergroten.
Thematisch sloten deze elementen nauw
aan bij het in de revolutionaire vrijheidsboodschap geïntegreerde Scheldediscours.
Praktijken, plaatsen en objecten die verwezen naar het traditionele Scheldeverhaal en
de gouden handelseeuw, vonden zo hun weg
naar het revolutionaire ceremonieel. Soms
ging het om duidelijke ontleningen, in andere
gevallen werd er subtiel ingespeeld op lokale
gevoeligheden.
Een eerste opvallend element betreft de
visuele weergave van het Scheldeverhaal.
Elders in deze bundel wordt besproken hoe
er in Antwerpen een lange beeldtraditie bestond rond het thema van de gesloten stroom
en de hoop op heropening.37 Tijdens het
feest van de eerste opening van de Schelde
in 1792 werd op deze traditie ingespeeld.
Op de binnenplaats van de Beurs was ter
gelegenheid van het feest een langs drie zijden beschilderde obelisk opgericht.38 Eén
zijde toonde de treurende riviergod Scaldis,
die geketend op de Scheldeboorden ligt. De
Franse Vrijheidsmaagd komt hem ter hulp en
verbreekt zijn boeien, terwijl een putto op de
oever de Franse vlag opricht. Op een andere
zijde prijkte de zeegod Neptunus die zich tot
een personificatie van de Scheepvaart richt
met het bevelschrift: ‘sois libre à jamais’. De
derde zijde toonde hoe een (Bataafse) leeuw
met zijn klauwen een zware ketting bewaakt
die een met schepen beladen stroom afsluit.
Uit de hemel daalt de Vrijheidmaagd neer
die de ketting verbreekt onder de uitroep:
‘Plus ultra!’. Door hun thema en iconografie
verwezen deze taferelen rechtstreeks naar de
ter plaatse bestaande beeldtraditie en waren
daardoor zonder twijfel herkenbaar voor de
inwoners.
Bovendien betreft het een opvallend letterlijke overname uit de Antwerpse politieke
cultuur van het ancien régime. Dergelijke taferelen hadden tijdens de voorgaande eeuwen
543
‘Sa splendeur et sa décadence sont également célèbres’
immers in een monarchale context gefunctioneerd, onder andere door hen tijdens blijde
intredes aan te bieden aan de soevereine vorsten.39 Op de plaats die traditioneel aan hen
was voorgehouden, prijkte nu de Franse vrijheidsmaagd. De wel erg letterlijke continuïteit met de monarchale beeldtaal verklaart
mogelijk waarom er uit de revolutionaire periode na 1792 geen verdere gevallen bekend
zijn van overnames uit de beeldtraditie in het
overheidsdiscours. Ook de Bataafse leeuw
zou hierna uit het Franse discours verdwijnen. Naar het thema van de treurende en
geketende riviergod werd wel nog dikwijls in
woorden verwezen.
Ook plaatsen in de stad die een rol speelden in het bekende Scheldeverhaal werden
nadrukkelijk betrokken in het revolutionaire
ceremonieel. Daarbij ging het typisch om
plekken en gebouwen die door hun functie en
aanleg enerzijds naar de commerciële hoogdagen verwezen, maar anderzijds om diezelfde
reden na 1648 tot een symbool van verval
waren uitgegroeid. Een klassiek geval was de
Scheldekade. Ooit befaamd om het woud van
scheepsmasten waarop ze tijdens de glorie­
periode uitzicht had geboden, stond ze in
latere tijden bekend als een desolate plek die
door haar leegheid het verval van de handel
onderstreepte. Bij het feest ter gelegenheid van
de aankomst van het eerste neutrale zeeschip
bijvoorbeeld, werd het in een redevoering als
volgt uitgedrukt: ‘Le voyageur appercevant
ses rives désertes et la nudité de ses ondes,
s’arrête, et demande ce que sont devenus ces
mille vaisseaux qui venoient echanger le luxe
du midi contre les denrées du Nord’.40
Die symboliek zou door de Fransen opnieuw worden omgedraaid. Op elk van de
drie feesten die werden gegeven ter gelegenheid van het openen van de Schelde, was
de Scheldekade de voornaamste plaats van
het gebeuren. In de drie gevallen vormde de
plechtige ontvangst van één of meerdere zeeschepen in de haven het hoogtepunt van het
feest. Dat was een weloverwogen keuze. De
aanblik van de binnenzeilende zeereuzen,
die in Antwerpen enkel uit verhalen over de
vroegere voorspoed bekend waren, vormde
een bijna letterlijke visuele weergave van het
idee ‘terugkomst van de handel’. Voor de editie van 1795 werden ook alle binnenvaartuigen opgevorderd om in colonne naar de rede
te varen en de aanblik van de met schepen ge-
vulde rivier nog indrukwekkender te maken.
Op de kade werd zo het bekende beeld aanschouwelijk gemaakt dat ook in redevoeringen werd beschreven, namelijk de terugkeer
van: ‘ces temps de splendeur et d’opulence où
l’Escaut était tellement encombré de vaissaux
marchands, qu’ils étaient obligés de remonter
jusqu’à Burgt pour attendre leur tour d’entrée
dans les bassins d’Anvers’.41 Dit topos was
rechtstreeks geplukt uit de oudere reisliteratuur waarin het verval van Antwerpen
werd beschreven.42 Na hun aankomst voor
de Antwerpse rede voeren de lokale Franse
autoriteiten met de stadspleit op de vaartuigen toe om aan boord te gaan en hun kapiteins welkom te heten. De met schepen bezaaide Schelde deed als het ware dienst als
een immens decor waarin de revolutionaire
bewindvoerders de herwonnen vrijheid verwelkomden voor de ogen van het op de kade
verzamelde volk.
Tijdens de twee belangrijkste edities
kreeg de plechtigheid aan de haven een feestelijk vervolg in de oude Handelsbeurs. Ter
gelegenheid van het feest van 1792 waren de
gotische bogen van de Beurs prachtig verlicht, was in het midden ervan een obelisk
opgericht en vond in de zalen een concert
plaats.43 Ook in 1795 was het gebouw feestelijk verlicht en werd er op het binnenplein
bier bedeeld aan de soldaten en het volk.44
Ook de keuze voor deze locatie was allerminst toevallig. De Handelsbeurs was één
van de voornaamste herinneringsplaatsen
van de zestiende-eeuwse voorspoed en het
daaropvolgend verval. Talrijke zeventiendeen achttiende-eeuwse reizigers hadden zich
in hun verslagen verbaasd over het contrast
tussen de ruime afmetingen van het gebouw
en de staat van onbruik waarin het zich bevond. Opnieuw was de Franse toe-eigening
van deze plek bedoeld als een duidelijk antwoord op deze historische verzuchtingen.
Door het feest van de heropening te laten
plaatsvinden in de Beurs, werd de terugkeer
van de zestiende-eeuwse handelsvoorspoed
in het vooruitzicht gesteld.
39 Zie ook: Balis, ‘Het lot’, 124; Thofner, A Common Art, 191.
40 Koninklijke Bibliotheek van België (hierna KBR), Handschriften, II 1492/6,
P.A.J. Goetsbloets, Tijdsgebeurtenissen, f.63, ‘Discours sur la libre navigation de l’Escaut’.
41 SAA, Pk, inv. nr. 2893, Proclamaties, nr. 2573, 4 Ventôse jaar 8.
42 Zie de bijdrage van Gerrit Verhoeven in deze bundel.
43 GvA, 20 december 1792.
44 GvA, 3 fructidor jaar 3.
544
Brecht Deseu re
De Beurs was overigens niet het enige gebouw dat door de autoriteiten werd gebruikt
om de oude voorspoed op te roepen. De vele
grote en oude gebouwen die de stad rijk was,
werden geïnterpreteerd als getuigen van de
vroegere voorspoed. In een proclamatie van
het departementsbestuur uit het jaar VIII
klinkt het als volgt: ‘Jettez […] vos regards sur
les anciens édifices qui se rencontrent encore
soit dans vos villes soit dans vos campagnes;
[…] n’attestent-ils pas cette ancienne richesse
que vos ayeux s’étaient procurée par le commerce?’45 Nationaal Commissaris Chaussard,
gaf in een redevoering uit 1793 een ideologische invulling aan die materiële restanten:
‘On lisait sur vos murs, & vous pouvez retrouver encore ces inscriptions antiques, on
lisait sur vos murs, Ici le Peuple est Souverain’.46
Met dit laatste verwees hij naar de inscriptie
‘SPQA’, een variatie op het Romeinse democratische devies, dat deel uitmaakte van het
stadswapen en prominent aanwezig was in
het straatbeeld.47 De Antwerpenaren werden
aangemoedigd om in materiële overblijfselen van de handelseeuw een voorafspiegeling
te zien van de welvaart die hen opnieuw te
wachten stond. Zoals blijkt uit het citaat van
Chaussard werden de materiële overblijfselen
eens te meer verbonden met het veronderstelde democratische regime uit de glorieperiode.
Behalve plaatsen en gebouwen, werden
ook concrete materiële objecten toegeëigend
om het Franse revolutionaire discours aansluiting te doen vinden bij het Scheldeverhaal.
Het opvallendste voorbeeld daarvan was de
opname in revolutionaire stoeten van wagens
die gebruikt werden in de aloude Antwerpse
Ommegang. De Ommegang was een typisch
onderdeel van de feestcultuur onder het ancien régime en een belangrijk brandpunt van
stedelijke identiteit. De verschillende geledin45 SAA, Pk, inv. nr. 2893, Proclamaties, nr. 2573, 4 Ventôse jaar 8.
46 Chaussard, Discours.
47 Zie ook: Guido Marnef, Antwerpen in de tijd van de Reformatie.
Ondergronds protestantisme in een handelsmetropool, 1550-1557
(Antwerpen 1996) 37.
48 Thofner, A Common Art, 54.
49 L. Torfs, ‘Herinneringen uit de Antwerpsche feesten van vroegere tyden’,
De Vlaemsche school (1864) 141.
50 SAA, MA 1075A, Fête de la fondation de la République, nr. 1.
51 I. Schoups, Brabo en de reus. Het ware verhaal in woord en beeld (Zwolle
2002) 45; Torfs, ‘Herinneringen’, 142.
52 M. Meadow, ‘Ritual and Civic Identity in Philip II’s 1549 Antwerp Blijde
Incompst’, in: Nederlands kunsthistorisch jaarboek 49 (1998) 57; Thofner,
A Common Art, 61, 328.
gen van de stedelijke samenleving liepen er in
mee, vergezeld van een groot aantal praalwagens gewijd aan religieuze en profane thema’s.
De Ommegang bood daardoor niet enkel een
uitdrukking van de machtsstructuur van de
stad tijdens het ancien régime, maar was ook
sterk beladen met referenties aan het stedelijke verleden.48 De stoet was immers altijd
uitgegaan bij grote feestelijkheden, in het
bijzonder bij de inhaling van vorsten en landvoogden, en vele wagens waren speciaal voor
één van die gelegenheden vervaardigd.49
In 1794 legde citoyen Mesigh aan de municipalité het plan voor om enkele van de ommegangswagens op te nemen in de jaarlijkse stoet
ter herdenking van de stichting van de Franse
Republiek op 1 Vendémiaire. De aanvrager
wees erop dat de wagens als vanouds hadden
uitgereden op momenten van grote publieke
vreugde en dat daarom het hergebruiken
ervan zowel de eendracht onder de burgers
als het enthousiasme voor de revolutionaire
principes zou kunnen vergroten. Tegelijk was
hij er zich van bewust dat deze recuperatie
niet evident was vanwege de sterke historische referenties waarmee ze waren beladen.
Over de wagen van de Reus schreef hij: ‘Cette
statue qui a tant de fois servie à embelir les
fêtes du fanatisme et de la royauté ne pourra-t-elle pas une seule fois servir à embelir la
fête des Républicains’?50 De populariteit die
de ommegangswagens net vanwege hun band
met het oude regime genoten, zou worden
aangewend om de stoet van 1 Vendémiaire
aantrekkelijker te maken voor de inwoners.
De achterliggende reden voor deze ingreep is
duidelijk: door terug te grijpen naar elementen uit de oudere politieke cultuur, trachtte
de Antwerpse municipalité de herkenbaarheid bij de inwoners te vergroten.
De keuze voor welbepaalde ommegangwagens gebeurde uiteraard niet willekeurig.
De meeste interesse legden de leden van het
stadsbestuur aan de dag voor de wagen van
de Reus. Het ging om een kolossaal standbeeld, vervaardigd in 1534, dat een zittende
veldheer verbeeldde.51 Het beeld was een
sterk symbool van de Antwerpse stedelijke
identiteit en genoot grote populariteit onder de bevolking.52 Hierop rekenden ook de
municipale bestuurders, die de kosten voor
de restauratie van het beeld hoopten terug te
winnen door de opbrengsten die gegenereerd
zouden worden door de verwachte toestroom
545
‘Sa splendeur et sa décadence sont également célèbres’
2. De ommegangswagen van de Reus in de stoet ter
gelegenheid van de verjaardag van de stichting van de
Franse Republiek op 1 Vendémiaire an V (22 september 1796). Tekening door P.A.J. Goetsbloets.
Bron: Brussel, Koninklijke Bibliotheek
aan toeschouwers die speciaal voor de Reus
het feest zouden bijwonen. Door zijn leeftijd,
geschiedenis en symboliek was het beeld een
drager van vele betekenislagen. In de eerste
plaats refereerde het aan de oorsprongsmythe van de stad over de held Brabo en de
reus Antigoon, waarin de bevrijding van de
Schelde een centraal thema was.53 Daarnaast
had het een sterke historische lading, in het
bijzonder vanwege de vele blijde intredes
waarin het beeld sinds 1549 – de intrede
van prins Filips – een belangrijke rol had gespeeld.54 Bovendien verwees het door de periode waarin het was ontstaan rechtstreeks
naar de zestiende-eeuwse handelsvoorspoed.
Hoewel de Franse bestuurders zich bewust
waren van de band met het monarchale verleden, volstonden de populariteit van het beeld
en de verwijzingen naar de Scheldevrijheid
en de handelseeuw ruimschoots om het in te
schakelen in hun discours. Om het geschikt
te maken voor het revolutionaire ceremonieel
werd het in Franse kleuren geschilderd en
middels het opschrift ‘image du peuple français’ opgevoerd als symbool voor de kracht
van de Franse natie [afbeelding 2].55
Ook de drie andere hergebruikte wagens
verwezen door hun thema rechtstreeks naar
de Schelde en de scheepvaart.56 Alledrie de-
den ze minstens al sinds de zeventiende eeuw
dienst als symbolen voor de welvaart die
Antwerpen dankzij haar levensader genoot.57
Het waren ‘de walvis’, ‘het zeeschip met de
bootjes’ en ‘de wagen van Neptunus’. Aan de
kop van de optocht liep de walvis, een wagen
die oorspronkelijk was vervaardigd door het
gilde van de visverkopers. Het mechanisme
waardoor het beeld van de door een cupido
bereden walvis water kon spuiten op het publiek, was speciaal voor de gelegenheid hersteld. Vooraan was het beeld voorzien van het
opschrift ‘L’Escaut est libre à jamais’ [afbeelding 3].58 De stoet die het ontstaan herdacht
van de op abstracte principes gestoelde Franse
Republiek, werd dus geopend door een verwijzing naar het voor het lokale Antwerpse
publiek meest tastbare resultaat ervan.
Het ‘zeeschip met de bootjes’, in vroeger
tijden gebouwd door het gilde van de binnenschippers, verbeeldde een driemaster die gevolgd werd door drie sloepen. De vier vaartuigen waren herschilderd in de Franse kleuren,
droegen Franse vlaggen en werden bemand
met als Franse matrozen verklede kinderen.59
In de proclamatie voor het feest naar aanleiding van de vrede van Campo Formio (1797),
waarin de wagens eveneens uitgingen, werd
het zeeschip ‘la frégate l’Arielle’ genoemd.
Ook dit was een interessant staaltje van politieke toe-eigening. ‘Ariel’ was de naam van het
vlaggenschip van het eskader Franse schepen
dat in 1792 voor het eerst de vrije Schelde was
opgevaren tot Antwerpen.60 Door de wagen
van het zeeschip ernaar te vernoemen, kwam
een herkenbaar element uit de oude politieke
cultuur symbool te staan voor een belangrijke
verwezenlijking van het Franse revolutionaire
bestuur.
53 F. Prims, ‘Van Lohengrin tot Brabo en Jef Lambeaux’, Antverpiensia 19
(1948) 5-13; I. Schoups, Brabo, 27-40.
54 Schoups, Brabo, 51; Thofner, A Common Art, 60.
55 KBR, Handschriften, II 1492/9, P.A.J. Goetsbloets, Tijdsgebeurtenissen,
f.26v.
56 SAA, MA 1074A, Fête de la fondation de la République, nr. 1², Programma
van het feest van 1 Vendémiaire jaar 4. Zie ook: Balis, ‘Het lot’, 123;
Thofner, A Common Art, 67.
57 Dit blijkt bijvoorbeeld uit de beschrijving van de Ommegang van 1649.
C. van Essen, Antwerpsche Ommegangh oft Lust-triumphe verthoonende
het oudt wel-vaeren deser hooghloffelijcker vermaerde stadt (Antwerpen
1649).
58 KBR, Handschriften, II 1492/9, P.A.J. Goetsbloets, Tijdsgebeurtenissen,
f.21v.
59 KBR, Handschriften, II 1492/9, P.A.J. Goetsbloets, Tijdsgebeurtenissen,
f.24v.
60 F. Prims, ‘De fregat Ariël en de galioot Sainte Lucie’, De Binnenscheepvaart
(1947).
546
Brecht Deseu re
3. De ommegangswagen van de Walvis
in de stoet ter gelegenheid van de verjaardag van de stichting van de Franse
Republiek op 1 Vendémiaire an V (22
september 1796). Tekening door P.A.J.
Goetsbloets.
Bron: Brussel, Koninklijke Bibliotheek
In de ‘wagen van Neptunus’ ten slotte werden de zeegod en zijn echtgenote, gezeten op
een door dolfijnen getrokken zeewagen, opgevoerd als beschermers van de Scheldevrijheid.
De baardige zeegod met zijn drietand, omringd door meerminnen, kinkhoornblazers
en andere maritieme creaturen, maakte vanouds deel uit van de Schelde-iconografie.61
De wagen had een uitgesproken monarchale
connotatie want was oorspronkelijk vervaardigd ter gelegenheid van de blijde intrede
van de aartshertogen Albrecht en Isabella.62
Tijdens latere edities van het feest kreeg ook
de wagen met als thema ‘de ontvoering van
Europa’ een plaats in de stoet, waarvan het
thema opnieuw naar het belang van de zeehandel verwees.63
Antwerpen als bakermat der kunsten
De symboliek van de Reus bevatte nog een bijkomende betekenislaag die door de Fransen
werd opgepikt, namelijk de band met het artistieke verleden van de stad. In de motivering voor het hergebruik van de Reus wordt
het beeld beschreven als: ‘une statue faite
61 Balis, ‘Het lot’, 119.
62 Thofner, A Common Art, 220.
63 SAA, MA 1074A, Fête de la fondation de la République, nr. 18, Programma
van het feest van 1 Vendémiaire jaar 8.
64 SAA, MA 1074A, Fête de la fondation de la République, nr. 1², Programma
van het feest van 1 Vendémiaire jaar 4.
d’après le dessein du célèbre p.p. Rubbens.
C’est un chef d’œuvre de sculpture et depuis
bien longtems les habitants d’Anvers sont
privés de le voir’. De revolutionaire bestuurders waren zich bewust van de belangrijke
plaats die het artistieke verleden van de stad
bekleedde in de identiteit van haar inwoners.
De ‘Vlaamse’ schilderschool van de zestiende en zeventiende eeuw, waarvan Quinten
Metsijs voor de stichter en Rubens voor het
hoogtepunt doorgingen, bezorgde het geliefde beeld van het Antwerpse handelsverleden haar ware glorie. Het idee leefde immers
dat Antwerpen dankzij de commerciële bloei
was kunnen uitgroeien tot de bakermat der
kunsten. De Reus paste in dit verhaal omdat
het ontwerp ervan (ten onrechte) werd toegeschreven aan Rubens. In het aangeplakte
programma voor het feest werd het anachronisme rechtgezet en Pieter Coucke van Aelst
– een andere grote klepper uit het artistieke
verleden – als zijn schepper vermeld.64
Het opvoeren van de Reus als relict van
het glorieuze artistieke verleden van de stad
was geen geïsoleerd geval maar paste in een
volgehouden politiek van toe-eigening waarbij de revolutionaire bestuurders ook de artistieke traditie probeerden te integreren in
hun vrijheidsboodschap. Meerbepaald werd
aan de in het vooruitzicht gestelde heropleving van de handel ook een nieuwe bloei voor
de kunsten gekoppeld. De vrijheid van de
547
‘Sa splendeur et sa décadence sont également célèbres’
Schelde zou de stad herstellen in haar commerciële en artistieke glorie. Het voornaamste middel waarmee deze boodschap werd
overgebracht, was het kunstenonderwijs. In
Antwerpen had dit plaats aan de Academie.
Deze aloude kunstenschool was voortgekomen uit het Sint-Lucasgilde en was de plek bij
uitstek waar de herinnering aan de artistieke
hoogtijdagen in ere werd gehouden.
Kort na de tweede intocht van de Franse
troepen had de instelling haar activiteiten
moeten staken wegens het wegvallen van
haar inkomsten.65 Onder impuls van de aan
het stadsbestuur toegevoegde agent national
Simon Pierre Dargonne werd ze echter al in
1796 heropgericht onder de naam ‘école spéciale de peinture, sculpture et architecture’ en
later samengevoegd met de nieuwe departementale ‘école centrale’.66 Vooral de prijsuitreikingen boden de autoriteiten de gelegenheid
om zich op te werpen als de beschermers van
de Antwerpse artistieke erfenis. Reeds vroeger in de achttiende eeuw waren deze jaarlijkse
ceremonies uitgegroeid tot een gepolitiseerd
gebeuren. De prijzen werden in naam van de
keizerlijke overheid uitgereikt door leden van
de stadsmagistraat.67 Het beoefenen van de
schilderkunst, respect voor het glorieuze artistieke verleden van de stad en bevestiging van
het Oostenrijkse gezag kwamen er plechtig in
samen. Het revolutionaire stadsbestuur onderkende de ideologische mogelijkheden van
de Antwerpse artistieke erfenis en zocht dan
ook aansluiting bij de traditie van de prijsuitreikingen. Leden van de municipalité reikten
de prijzen uit in bijzijn van de verzamelde burgerlijke en militaire autoriteiten.
In de Franse ceremonies werd systematisch een beroep gedaan op de illustere
voorbeelden uit ‘de Antwerpsche school’. In
redevoeringen werden de leerlingen keer op
keer aangemoedigd om in de voetsporen te
treden van hun grote artistieke voorgangers.
Rubens en de zijnen werden vanzelfsprekend
opgevoerd in een scenario van heropleving.
Gewapend met een republikeinse moraal zouden de jonge burgers ‘den ouden Roemglans
der Antwerpsche School’ doen herleven.68
De herlevingsgedachte die ten grondslag lag
aan het Scheldeverhaal, werd op die manier
toegepast op de artistieke erfenis van de
commerciële hoogdagen. Het opschrift op de
zilveren gedenkpenningen maakte duidelijk
bij wie de verantwoordelijkheid voor die wel-
daad lag: ‘La République Française, protectrice des arts’.
De context van scholing en onderwijs
maakte de prijsuitreikingen van de kunstopleiding verder tot een ideale omgeving om de
leerlingen te onderwijzen in het republikeinse ideeëngoed. Een handig instrument in dat
verband waren de prijsvragen. Zo luidde de
opgave voor de architectuurstudenten in 1797
het ontwerpen van een achthoekige Tempel
van de Rede volgens de regels van de antieke
bouwkunde.69 Maar ook de setting was van
belang. Vanaf 1798 gingen de prijsuitreikingen niet meer door in de aloude Schilderszaal
maar in de Tempel van de Rede, waar ze een
jaarlijks onderdeel vormden van de het Fête
de la Jeunesse.70 Dit nationale feest had als
doel om de jeugd te laten opgroeien in de republikeinse moraal.71 De prijsuitreikingen en
het beroep op de artistieke erfenis werden in
de ceremonie geïntegreerd en deden dienst
als herkenbare opstapjes naar de abstracte
principes van het republikeinse discours.
Napoleon: oorlogsheld en Scheldebevrijder
Op 18 Brumaire jaar VIII (9 november
1799) maakte een staatsgreep onder leiding
van Napoleon Bonaparte een einde aan het
Directoire. Hoewel de machtsovername aanvankelijk werd gelegitimeerd als een poging
om de verwezenlijkingen van de Revolutie veilig te stellen, evolueerde het nieuwe regime al
snel weg van het republikanisme.72 De principes van vrijheid en gelijkheid maakten plaats
voor een pragmatische politiek waarbij de
nadruk lag op binnenlandse en buitenlandse
stabiliteit, ondersteund door een sterk staatsapparaat en militaire kracht. Revolutionaire
maatregelen die door hun gecontesteerde karakter de bevolking dreigden te verdelen, zoals de heftige antikerkelijke politiek, werden
ongedaan gemaakt.
65 F. Van Den Branden, Geschiedenis der Academie van Antwerpen
(Antwerpen, 1867) 64.
66 Jan Lampo, Een tempel bouwen voor de muzen. Een korte geschiedenis van
de Antwerpse Academie (1663-1995), extra nummer van het tijdschrift
Periscoop (april 1995) 11.
67 Van Den Branden, Geschiedenis, 55.
68 GvA, 20 germinal jaar 5.
69 Idem.
70 SAA, MA 1075A, Fête de la Jeunesse.
71 Enhus, ‘En de tiende dag’, 151; Michel Vovelle, Les métamorphoses de la
fête en Provence de 1750 à 1820, (Parijs 1976) 235.
72 H.G. Brown, ‘The Search for Stability’, in: idem en J. Miller (eds.),
Taking Liberties. Problems of a New Order from the French Revolution to
Napoleon (Manchester 2002) 20-47.
548
Brecht Deseu re
Grotere stabiliteit hield volgens de nieuwe
ideologen ook een beperking in van de parlementaire macht. Vanaf het Consulaat deed
zich een steeds toenemende machtsconcentratie voor aan de top van het regeringsapparaat.
Aanvankelijk werd de macht gedeeld door
drie consuls, onder wie Napoleon Bonaparte
die vanaf 1802 de titel consul voor het leven
kreeg. In 1804 volgde zijn keizerskroning, die
het sluitstuk betekende van een evolutie naar
een sterk gecentraliseerd, monarchaal staatsmodel. Aan deze evolutie beantwoordde een
reorganisatie van de administratieve structuren.73 De leiding over de departementen werd
toevertrouwd aan door Napoleon benoemde
prefecten die over uitgebreide bevoegdheden
beschikten en rechtstreeks in verbinding
stonden met Parijs.74 Hetzelfde gebeurde in
de stadsbesturen, die voortaan door benoemde burgemeesters werden geleid. Zij zouden
voortaan de leiding hebben over het ideologische beleid ter plaatse.
De regimewissel had belangrijke gevolgen voor het officiële discours. De revolutionaire politieke cultuur werd gaandeweg
ingeruild voor een gematigde variant die in
vele opzichten een terugkeer naar de prerevolutionaire traditie betekende.75 Ondermeer
de tempeldiensten en de cyclus van nationale feestdagen sneuvelden. In 1805 werden
ook de revolutionaire jaartelling en kalender
afgeschaft. Hoewel het Consulaat ook in
Antwerpen een duidelijke breuk markeerde
met de revolutionaire politieke cultuur, bleef
het Scheldeverhaal onverminderd aanwezig in
het lokale Antwerpse overheidsdiscours. Net
zoals tijdens de voorgaande periode kwam het
thema dikwijls ter sprake tijdens redevoeringen, maar werd er ook in publiek ceremonieel
op uiteenlopende manieren naar verwezen.
Het legitimerende potentieel van het verhaal
was groot genoeg om het te kunnen aanpassen
aan de nieuwe ideologische ontwikkelingen.
De ruggengraat van het na 1799 in het
Franse discours toegeëigende Scheldeverhaal
bleef dezelfde. In de eerste proclamatie
die de nieuw aangestelde prefect van het
73 David Laven en Lucy Riall, ‘Restoration Government and the Legacy of
Napoleon’, in: idem (eds.), Napoleon’s Legacy. Problems of government in
restoration Europe (Oxford-New York 2000) 1-25.
74 G. Ellis, The Napoleonic Empire (Londen 1991) 26; D.M.G. Sutherland,
France 1789-1815. Revolution and Counterrevolution (Londen 1985) 344.
75 A. Forrest, ‘Propaganda and the legitimation of power in Napoleonic
France’, French History 18 (2004/4) 430.
76 SAA, Pk 2893, Proclamaties, nr. 2606.
Departement der Twee Nethen, Charles
d’Herbouville, in april 1800 aan de inwoners
richtte, klonk het als volgt:
Votre capitale, Anvers, fut jadis riche, populeuse et commerçante. Vous savez dans quel
temps, sous quelle domination la prospérité
s’est éloignée de ses murs; la France veut l’y
ramener et l’y fixer à jamais. La France a
brisé les chaînes sous lesquelles gémissait
l’Escaut; il est libre ! Et les trésors du monde
vont arriver sur ses ondes.76
Net als tijdens het revolutionaire bewind leverde de gedachte van herleving na een periode van verval de basis voor de Franse machtsaanspraak. De oude commerciële voorspoed
van de zestiende eeuw, die door het Verdrag
van Munster in verval was geraakt, zou dankzij Franse interventie worden hersteld. Het
Scheldeverhaal bleef dus een belangrijk discursief middel om de eenheid met Frankrijk
te bevestigen. Om het verhaal aansluiting te
doen vinden bij het nieuwe regime, dienden
er echter andere accenten te worden gelegd.
In de eerste plaats moest het Scheldethema
dienen om een duidelijke cesuur aan te brengen met de revolutietijd. Die werd voortaan
afgeschilderd als een periode van rampspoed
en extremisme, die door de staatsgreep van 18
Brumaire was beëindigd tot opluchting van
velen. Door het nieuwe regime voor te stellen
als een reactie op de revolutionaire excessen,
kon tegemoet worden gekomen aan de antirevolutionaire sentimenten die leefden bij vele
inwoners. Er werden dan ook geen pogingen
meer ondernomen om aan de herlevingsgedachte een programma van morele waarden
en abstracte principes te verbinden. Deze evolutie weerspiegelde de stelselmatige afbouw
van het educatieve programma dat onder het
Directoire was opgezet om de revolutionaire
waarden te helpen verspreiden. Bovendien
werd onder invloed van de ontwikkelingen in
de Franse staatsvorm ook het idee verlaten dat
er in de voorspoedige zestiende eeuw een democratisch politiek regime had geheerst.
In de politieke constellatie van na 1799
diende het Scheldeverhaal niet langer de
Revolutie te legitimeren, maar wel de heerschappij van Napoleon. De Scheldehistorie
werd dan ook rond zijn persoon herschreven. Niet langer de revolutionairen, maar
Bonaparte werd opgevoerd als bevrijder van
549
‘Sa splendeur et sa décadence sont également célèbres’
de Schelde. Zonder verder in te gaan op de
chronologie van de gebeurtenissen, werd de
heropening van de stroom gepresenteerd als
een weldaad die door hem persoonlijk was
bewerkstelligd. Zijn ingrijpen moest de historische cirkel rond maken en de stad in haar
vroegere voorspoed herstellen. De heropening
van de Schelde door Napoleon zou de schakel zijn die verleden en toekomst met elkaar
verbond. Burgemeester Werbrouck vatte dit
idee samen in de woorden die hij tot de eerste
Consul richtte bij zijn bezoek aan Antwerpen
in 1803: ‘Le pacte odieux de Munster nous avait
anéantis, l’immortel 18 brumaire a relevé nos
espérances’.77 De centraliteit van Napoleon in
het nieuwe Scheldediscours blijkt ondermeer
uit het (onuitgevoerde) plan om per openbare
inschrijving een standbeeld op te richten ‘voor
den eersten Consul Bonaparte, als Bevryder
der Schelde’.78
Teruggrijpen naar het verleden ter legitimering van het regime was vanaf 1799 niet
meer uitzonderlijk. In functie van het streven
naar stabiliteit werd onder het Consulaat en
het Directoire niet langer gepoogd om de
Franse onderdanen te vervreemden van hun
eigen geschiedenis. Historische voorbeelden
konden dan ook opnieuw een exemplarische
functie vervullen, net zoals het verleden opnieuw kon dienstdoen als legitimatiegrond.
In de aangehechte linker Rijnoever bijvoorbeeld werd Napoleons bewind tijdens het
Keizerrijk gelegitimeerd in de stijl van de
Duitse keizers.79 De lokale Antwerpse geschiedenis kwam dan ook weer volop op de
voorgrond. Waar de revolutionairen zich enkel voor één specifiek thema hadden geïnteresseerd, toonde het nieuwe regime een ruimere historische belangstelling. De Tableau
statistique du département des Deux-Nethes die
de prefect in opdracht van Parijs samenstelde
over zijn departement, was gelardeerd met
anekdotes uit de Antwerpse geschiedenis.80
Alle traditionele onderdelen van het stedelijke geschiedverhaal kwamen daarbij opnieuw
aanbod. Wanneer het erop aankwam om de
historische informatie te gebruiken ter ondersteuning van de Franse aanwezigheid in
de stad, werd er echter onverminderd ingezet
op het Scheldeverhaal.
Het officiële bezoek waarmee Napoleon
in 1803 als eerste Consul de Scheldestad vereerde, illustreert ten volle die legitimerende
functie. Het bezoek maakt tevens duidelijk
hoezeer het nieuwe regime teruggreep naar de
oude monarchale politieke cultuur. Wat stijl
en vorm betreffen, verwees de ontvangstceremonie helemaal naar de luisterrijke intochten
van vorsten en prinsen uit het ancien régime.
Antwerpen had op dit vlak een roemrijk reputatie en de ontvangst van Napoleon werd in
hetzelfde rijtje ondergebracht. Aloude gebruiken uit de lokale traditie, zoals het aanbieden
van de stadssleutels en het presenteren van de
erewijn, kwamen opnieuw in voege. Het parcours dat Bonaparte aflegde doorheen de stad
was versierd met guirlandes, triomfbogen en
Latijnse opschriften waarin hij werd geprezen
als heerser en bevrijder. Ook de Ommegang
ging weer uit, zoals in vroegere tijden gebeurde bij de inhaling van de nieuwe landvoogden.
Samen met zijn echtgenote Joséphine sloeg hij
de stoet gade van op het balkon van de prefectuur op de Schoenmarkt. Het aantal wagens
was beperkt vanwege de slechte bewaringstoestand van de meeste ervan. De vier wagens die
ook in de republikeinse stoeten hadden meegelopen, werden slechts uitgebreid met een
triomfwagen, waarop een beeld van Napoleon
was geplaatst, en ‘de smidse van Vulcanus’,
die de eenheid tussen Frankrijk en België verbeeldde.
De hoop op bevrijding van de Schelde
vormde traditioneel een belangrijk thema
tijdens de blijde intredes.81 Waar deze boodschap voorheen echter in de vorm van een
smeekbede aan de heerser werd gepresenteerd, was de langverwachte bevrijding bij de
intrede van 1803 een realiteit geworden. Het
moment van de aankomst van Napoleon in
Antwerpen werd dan ook opgevoerd als de
vervulling van het eeuwenoude verlangen van
de bevolking naar bevrijding. Net als tijdens
de revolutionaire plechtigheden ter ere van
de heropening, gebeurde dit door een grootse
enscenering aan de Scheldekade. De Consul
en zijn gevolg gingen op het Vlaams Hoofd
aan boord van een rijkversierde sloep, die hen
77 J. Bourceret, Relation de la réception faite à Bonaparte, Premier Consul de
la République Française et Président de la République Italienne, dans la ville
d’Anvers, lors de son passage en l’an XI (Antwerpen 1904) 4.
78 GvA, 9 juli 1802.
79 A. Owzar, ‘Par la grâce de Dieu et les constitutions, Empereur des
Français.’ La représentation anachronique de l’Empire napoléonien
dans les régions occupées de l’Allemagne’, in: N. Scholz en C. Schröer,
Représentation et pouvoir. La politique symbolique en France (1789-1830)
(Rennes 2007) 121.
80 C. D’Herbouville, Tableau statistique du département des Deux-Nethes
(Parijs 1802).
81 Balis, ‘Het lot’, 123; Thofner, A Common Art, 191.
550
Brecht Deseu re
onder de ogen van het op beide oevers samengetroepte volk naar de rede van Antwerpen
bracht. Op dezelfde manier waren soevereinen zoals aartshertogin Isabella in vroeger
tijden de stroom overgestoken. Op de Werf
werd het hoge bezoek opgewacht door de verzamelde autoriteiten van het departement.
De gelegenheidsredevoeringen stelden het
bezoek meteen in het teken van de stroom
die de Consul net ostentatief was overgestoken. Zoals de voorzitter van de criminele
rechtbank het formuleerde: ‘L’Escaut dégagé
des fers que vous avez rompus, est glorieux
d’avoir porté son libérateur. La ville d’Anvers
vous reçoit dans son sein, et comptera ce jour
parmi ses jours heureux: sa nouvelle splendeur datera de cette époque’.82
Ook andere elementen uit het traditionele
Scheldeverhaal werden opgepikt tijdens het
bezoek. Het feest dat door de kooplieden werd
georganiseerd ter ere van de Consul, vond
plaats in de aloude Handelsbeurs. Net als
in 1792 prijkte er op die plek een afbeelding
waarmee opnieuw werd aangesloten bij de picturale traditie rond de sluiting van de stroom.
Boven de ingang was een transparantschildering aangebracht die Napoleon voorstelde,
rechtstaand op een overwinningswagen. De
beschrijving ervan luidt: ‘Ce héros s’avance vers
l’Escaut et apperçoit sur les rives un vieillard
abattu, languissant, fidèle image du commerce
de ce fleuve… Il ordonne à Mercure d’aller à
son secours; ce Dieu marche vers le vieillard,
lui tend la main et le relève’.83 De rol die aanvankelijk door de soevereinen van het ancien
régime, en in 1792 door de vrijheidsgodin was
vervuld, viel nu toe aan Napoleon. Als welwillend alleenheerser kwam hij de smeekbede van
het Antwerpse volk vervullen.
Op nog andere vlakken gingen de nieuwe
bewindvoerders verder op de thematische
keuzes van het revolutionaire regime. Zo
82
83
84
85
86
87
88
89
Bourceret, Relation, 15.
Ibidem, 31.
Lampo, Een tempel, 12.
Procès-verbal de la distribution des prix, faite aux élèves des écoles de
peinture, sculpture et architecture de la ville d’Anvers, de 7 Prairial de l’an
XII, in: C. d’Herbouville, Rapport administratif, présenté le 15 Germinal an
12 au Conseil général du Département des Deux-Nêthes (Antwerpen 1804)
2.
SAA, MA 13/2, Processen–verbaal der merkwaardige gebeurtenissen,
1804-1811.
RAA, Archief van het departement van de Twee Nethen, K439A1.
D’Herbouville, Rapport, 42.
SAA, MA 13/2, Processen–verbaal der merkwaardige gebeurtenissen,
1804-1811.
werd de aandacht die de lokale revolutionaire
ideologen hadden getoond voor het heropleven van de kunsten door d’Herbouville nog
opgevoerd. Na de afschaffing van de centrale
scholen in 1802, zorgde hij ervoor dat de
Academie onder haar oude naam werd heropgericht.84 De prijsuitreikingen werden voortaan door de prefect geleid, die de gelegenheid
aangreep om in gloedvolle redevoeringen de
herleving van de kunsten in het vooruitzicht te
stellen. Tijdens de uitreiking van het jaar XII
verklaarde hij dat de stad Antwerpen, ‘si fière
d’être le berceau de l’Ecole flamande’, zou nagaan of de jonge artiesten wel het engagement
respecteerden dat ze door hun inschrijving aan
de Academie aangingen ‘vis-à-vis des Artistes
qui les ont précédés’.85 De herleving van de
Vlaamse School werd niet enkel in woorden
beleden, maar ook benadrukt door de setting
van de ceremonie. Die vond niet langer plaats
in de steriele abstractie van de Tempel, maar
in het met herinneringen beladen decor van
de aloude Schilderskamer boven de Beurs. De
palmen voor de overwinnaars rustten op de
stoel die Rubens had laten maken toen hij tot
deken van het Sint-Lucasgilde was verkozen.86
Tevens schreef de prefect verzoekschriften om
ter inspiratie van de leerlingen een aantal van
de kunstwerken terug te krijgen die in 1794 in
beslag waren genomen en naar Parijs gevoerd,
maar tevergeefs.87
Eens te meer diende de nadruk op de herleving van de kunsten ook een politiek doel.
Enerzijds werd het thema aangewend om zich
te distantiëren van het revolutionaire verleden
dat zoveel schade had toegebracht aan het artistieke patrimonium. D’Herbouville sprak
in dat verband van ‘le vandalisme de ceux qui,
dans une époque peu reculée, mutilèrent les
monuments des arts’.88 Deze boodschap zette
hij ondermeer kracht bij door zorg te dragen
voor de restauratie van de kathedraal, die na
de revolutionaire ingrepen in een verregaande
staat van verval verkeerde. Anderzijds moest
de nadruk op de kunsten dienen om de rol
van Bonaparte in de verf te zetten. Zoals leraar Mathieu Ignace Van Bree het uitdrukte
tijdens de uitreiking van 1807: ‘comment
louer les arts sans associer à leur gloire celle
du héros qui les échauffe de son génie, les enrichit des ses conquêtes et les protège de sa
toute-puissance’.89
Ten slotte werd in 1803 ook de aanzet
gegeven voor een nieuw element dat tijdens
551
‘Sa splendeur et sa décadence sont également célèbres’
4. Tewaterlating van het schip de Fried-
land op de Antwerpse scheepswerven op
2 mei 1810, in het bijzijn van Napoleon en
zijn echtgenote Marie-Louise. Schilderij
door M.I. Van Bree.
Bron: Versailles, Musée du château de Versailles
de Napoleontische periode in het discours
over de Schelde werd geïntroduceerd. Na zijn
bezoek gaf de consul instructies voor grote
infrastructuurwerken in de stad. Ten gerieve
van de commerciële scheepvaart zouden in het
noorden van de stad handelsdokken worden
aangelegd, terwijl de bestaande havenkaaien
werden heraangelegd en gevoelig uitgebreid.
In het zuiden, op de plaats van de oude SintMichielsabdij, moest een enorme scheepswerf verrijzen waar de Franse militaire vloot
zou worden uitgebouwd.90 Een jaar later, op
de naamdag van de in tussentijd tot keizer gekroonde consul, vond de eerste steenlegging
van het hoofdgebouw plaats. In zijn gelegenheidsredevoering maakte de commissaris-generaal van de marine Malouet duidelijk hoe de
nieuwe militaire functie rechtstreeks samenhing met de herwonnen Scheldevrijheid: ‘Ce
n’était pas assez pour l’Empereur de rendre à
l’Escaut sa gloire passée, et à la ville d’Anvers
son ancienne industrie; Sa Majesté a voulu en
assurer la protection’.91 Vanuit Antwerpen,
waar de handel na jaren van verdrukking was
teruggekeerd, zou de vrijheid van de zeeën
worden verzekerd.
Doorheen het Keizerrijk trad de militaire
functie van de Schelde sterker op de voorgrond, zowel in de retoriek als in het daadwerkelijke beleid. Zo werden de aanvankelijk
voor de handelsvloot bestemde dokken in de
praktijk gebruikt om oorlogsschepen te herbergen.92 De herneming van de zeehandel
vanaf 1800 kwam trouwens al in 1807 tot
stilstand vanwege de handelsoorlog tussen
Frankrijk en Engeland.93 De handelsdokken
bekleedden bovendien slechts een beperkte
plaats in het discours en werden niet gebruikt
als locatie voor openbare plechtigheden. Het
Arsenaal daarentegen kreeg des te meer nadruk. De eerstesteenlegging van het hoofdgebouw werd gevierd met een groot feest op
de terreinen van de scheepswerf.94 Het van
stapel lopen van de nieuw gebouwde oorlogsvaartuigen was een indrukwekkend spektakel
dat door de autoriteiten werd aangegrepen
om publieke ceremonies op touw te zetten.
De tewaterlatingen gebeurden telkens in aanwezigheid van de verzamelde autoriteiten en
een massa kijklustigen. Niet toevallig vonden
zowel het feest in het Arsenaal als de tewaterlating van het eerste grote fregat plaats op
de keizerlijke feestdag ‘Sint-Napoleon’ op 15
augustus. Religie, Scheldediscours en keizerlijke propaganda werden er verenigd in een op
legitimering van het gezag gerichte plechtigheid. In 1810, bij Napoleons tweede bezoek
aan de stad, woonde het keizerspaar van op
90 L. Baudez, ‘De Franse Commission de l’an V en het eerste concept van
een marinebasis te Antwerpen (1797)’, in: Bijdragen tot de geschiedenis 72
(1989); P. Lombaerde (ed.), Antwerpen tijdens het Franse keizerrijk 18041814. Marine-arsenaal, metropool en vestingstad (Antwerpen 1989).
91 Discours prononcé par Mr. Maloüet, Commissaire-général de la Marine,
pour l’Inauguration de l’Arsenal d’Anvers, le 28 Thermidor, jour de St.Napoléon (Antwerpen, 1804).
92 P. Mengin Lecreulx, ‘Joseph Nicolas Mengin (1760-1842), Hoofdinspecteur
van Bruggen en Wegen van het Departement der Twee Neten’ (juli
1803-januari 1813)’, in: Lombaerde, Antwerpen, 66.
93 K. Jeuninckx, ‘De havenbewegingen in de Franse en Hollandse periode’,
in: Genootschap voor Antwerpse geschiedenis, Bouwstoffen voor de
geschiedenis van Antwerpen in de XIXe eeuw (Antwerpen 1966) 94-102;
Prims, Schelde, 40.
94 SAA, MA 740/2, ‘Marine. Arsenal’.
552
Brecht Deseu re
een speciale tribune zelfs persoonlijk de tewaterlating van het oorlogsschip ‘Friedland’
bij als hoogtepunt van een plechtigheid in
het Arsenaal.95 De twee officiële schilderijen
die hofschilder Van Bree vervaardigde naar
aanleiding van dit bezoek, staan allebei in
het teken van de marinefunctie van de stad.
Het ene heeft de vermelde tewaterlating als
thema, het andere toont het bezoek van de
keizerlijke gasten aan het voor de Antwerpse
rede gelegen eskader [afbeelding 4].96
Besluit
In zijn Tableau statistique du département des
Deux Nethes schreef prefect d’Herbouville
over de Schelde: ‘on peut dire qu’il est la propriété particulière de la ville d’Anvers, par
les avantages qu’il va lui procurer encore’.97
In de Franse periode was deze uitspraak in
meerdere opzichten waar. De band die tussen
Antwerpen en de Schelde werd verondersteld,
tekende tussen 1792 en 1814 in belangrijke
mate het officiële discours. Weliswaar was het
Scheldethema niet exclusief voorbehouden
aan Antwerpen. Ook in andere steden van het
departement, zoals in Mechelen, maar ook in
verder weg gelegen plaatsen zoals Brussel of
Leuven, werd verwezen naar de weldaden die
de heropening beloofde te brengen voor de
Belgische departementen.98 Nergens anders
dan in Antwerpen kwam het echter tot zo’n
exclusieve identificatie van het verhaal van de
stroom met dat van de stad. De officiële openingsplechtigheden vonden dan ook plaats op
de Antwerpse rede, en niet op die van een andere aan de Schelde gelegen plaats.
De wederzijdse identificatie van stad en
stroom was niet nieuw. In Antwerpen bestond een lange traditie waarin het lot van
de stad met dat van de Schelde werd vereenzelvigd. Het belang van het thema voor het
Antwerpse zelfbeeld, bezorgde het ook een
sterk politiek potentieel. Dit blijkt duidelijk uit de behandeling ervan door de Franse
95 Journal du Commerce d’Anvers, 5 mei 1810.
96 Musée du Château de Versailles, inv. nrs. 1078 (M.I. Van Brée, Napoléon
et Marie-Louise assistent au lancement du vaisseau Le Friedland au port
d’Anvers, 2 mai 1810) en 1076 (Idem, Napleon et Marie-Louise visitent
l’escadre mouillée dans l’Escaut devant Anvers, 1er mai 1810).
97 D’Herbouville, Tableau, 9.
98 P. Delsaerdt, ‘Pedagogie en conformisme. Het revolutionaire feest te
Leuven (1794-1799)’, De Brabantse Folklore 255 (1987) 234; Deseure,
‘Ouvrez l’Histoire’.
99 Archives Nationales de France (ANF), F1c/III/Nethes-Deux/3, decadair
rapport van 20 Ventôse an VII.
gezagsdragers. Doorheen de hele periode
bleven zij zich in hun communicatie met de
bevolking beroepen op het Scheldeverhaal.
Als vertegenwoordigers van een bezettingsregime beschikten ze niet over een traditionele basis om de Franse macht te legitimeren.
Daarom grepen ze in Antwerpen terug op
het belangrijkste argument dat hun aanwezigheid in lokale ogen geldigheid kon verschaffen, namelijk de sinds lang verhoopte
vrijmaking. Ze speelden daarbij in op het
bestaande Scheldeverhaal om te benadrukken hoe hun ingreep de vervulling betekende
van een eeuwenoud Antwerps verlangen.
Hoe schitterender het glorieuze handelsverleden en hoe duisterder het verval van de stad
werden afgeschilderd, des te geldiger leek de
Franse machtsaanspraak over de stad.
Het verwijzen naar de Scheldevrijheid
beperkte zich dan ook niet tot een beroep
op het materiële voordeel dat deze ingreep
zou brengen voor de Antwerpenaren. Uit het
Franse discours en ceremonieel spreekt een
volgehouden inspanning om aan het verhaal
een ideologische invulling te geven. Door de
eigen politieke overtuigingen te projecteren
op het ter plaatse bekende Scheldeverhaal,
probeerden de Franse bestuurders de inwoners aan te moedigen om zich met dit gedachtegoed te identificeren. Doorheen de hele periode werden er dan ook gericht herkenbare
elementen uit de lokale traditie in het Franse
discours geïntegreerd. Dit gebeurde zowel
door het toe-eigenen van bekende topoi in redevoeringen als door het zoeken van aansluiting met het traditionele ceremonieel. Deze
handelswijze strookt met de in de inleiding
aangehaalde vaststellingen van Conway en
Romijn met betrekking tot twintigste-eeuwse bezettingsregimes. Hoe doelgericht er bij
het toe-eigenen van elementen uit de reeds
bestaande politieke cultuur tewerk werd gegaan, blijkt ondermeer uit de motivatie voor
het hergebruik van de Reus en uit de rapporten over de ‘esprit public’ die op regelmatige
tijdstippen door de departementale commissarissen naar Parijs werden gestuurd. Deze
laatsten noemden het herstel van de vrije
handel op de Schelde het enige middel om de
aan hun oude privileges verknochte inwoners
te overtuigen van de voordelen van het revolutionaire systeem.99
Of deze politiek ook aansloeg, is een andere kwestie, die hier niet ten gronde kan
553
‘Sa splendeur et sa décadence sont également célèbres’
worden verkend. Departementaal commissaris Levêque stelde in 1798 vast: ‘Ils [de
Antwerpenaren] ne sont aucunement touchés des avantages que leur assure la libre navigation de l’Escaut, après laquelle naguère ils
ne cessaient de soupir’.100 Was de volgehouden toe-eigening van het Scheldeverhaal inderdaad een mislukking? Het beantwoorden
van deze vraag kan enkel onder voorbehoud
gebeuren. De consumptie en effecten van discours zijn immers veel moeilijker na te gaan
dan de productie ervan. Bij sommige bevolkingsgroepen, zoals de kooplieden, werd de
opening van de Schelde zonder twijfel op gejuich onthaald. Of zij hun lot daarmee echter
ook definitief wensten te verbinden met dat
van Frankrijk, is onzeker.101 Het stilvallen
van de zeehandel vanaf 1807 kan daar alvast
niet bevorderlijk voor zijn geweest. Andere
inwoners leken simpelweg onbewogen te
blijven door de affaire, of hechtten weinig
geloof aan de rooskleurig geschilderde toekomstbeelden. In de bewaard gebleven kronieken en dagboeken uit deze periode kreeg
de heropening bijvoorbeeld een bijzonder
kritische bespreking.102 De departementale
commissarissen klaagden in hun rapporten
dan weer steen en been over het gebrek aan
steun vanwege de inwoners. Wellicht stuiten
we hier op de grenzen van de Franse legitimatiepogingen. Hoe ver de lokale bestuurders
ook gingen in het toe-eigenen van de lokale
geschiedenis en tradities, de mate van medewerking met het nieuwe regime hing af van
meer dan enkel discours. Dit neemt niet weg
dat dit voorheen onderbelichte thema een
verrassend nieuw hoofdstuk toevoegt aan
de geschiedenis van de Franse politieke cultuur in de bezette gebieden en aan die van het
Antwerpse Scheldeverhaal.
Tijdens de revolutionaire fase van de
Franse aanwezigheid werd de Scheldehistorie
in de eerste plaats aangegrepen om er de revolutionaire vrijheidsboodschap op te projecteren. De overeenkomstige structuur van
beide verhalen maakte een systematische gelijkstelling van de twee mogelijk. Opmerkelijk
genoeg resulteerde dit in een beeld over het
verleden dat afweek van de traditionele revolutionaire geschiedvisie. In tegenstelling tot
elders in de Verenigde Departementen, kreeg
een episode uit de lokale Antwerpse geschiedenis het statuut van vrije oorsprongstoestand waarnaar dankzij het Franse ingrijpen
zou worden teruggekeerd. Het projecteren
van een abstracte vrijheidsboodschap op
de particuliere omstandigheden van de lokale geschiedenis, was tot zover bekend een
unieke situatie. De literatuur biedt geen andere voorbeelden van een dergelijk op maat
gesneden geschiedbeeld in het revolutionaire
Frankrijk en de erbij aangehechte gebieden.
Dat een herleving van de gouden handelseeuw als gevolg van de vrijmaking ook elders in de Verenigde Departementen in het
vooruitzicht werd gesteld, wijst eens te meer
op het belang van legitimerende intenties bij
de initiatiefnemers. De vrijmaking van de
stroom werd geacht tot ver buiten de stadsmuren weerklank te vinden.
Onder het Consulaat en het Keizerrijk
vond er als gevolg van ontwikkelingen in de
Franse politieke cultuur een algemene terugkeer plaats naar de geschiedenis als legitimatiegrond. Het Scheldeverhaal deed nu dienst
om het monarchale bewind van Napoleon te
ondersteunen. Talrijke elementen uit de oude
politieke cultuur maakten daarmee hun rentree. Met de uitbouw van de militaire functie
van de Antwerpse haven werd er bovendien
een nieuw element in het Scheldeverhaal geïntegreerd. De probleemloze aanpassing van
het verhaal aan de nieuwe politieke realiteit
illustreert de inzetbaarheid ervan. Ondanks
de grote verschillen in hun ideologische achtergrond, waren zowel heetgebakerde jacobijnen tijdens de eerste bezettingsperiode, revolutionaire ideologen onder het Directoire als
aristocratische prefecten onder het Keizerrijk
bereid om hun eigen politieke boodschap in
te schrijven in het bestaande Scheldeverhaal.
Het lot van de geketende en bevrijde stroom
bleek een ideaal thema om toe te eigenen in
de zoektocht naar politieke legitimiteit.
Brecht Deseure (°1985) is als aspirant van het Fonds
voor Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen verbonden aan het Centrum voor Stadsgeschiedenis van
de Universiteit Antwerpen. Hij bereid een proefschrift
voor over historische vertogen en politieke legitimering
in Antwerpen en Brussel tijdens de Franse periode.
100 ANF, F1c/III/Nethes-Deux/3, decadair rapport van 20 Ventôse an VII.
101 H. Greefs, Kooplieden te Antwerpen tijdens de overgang van de 18de naar
de 19de eeuw: een socio-economische en socio-culturele benadering (onuitgegeven licentiaatsverhandeling Rijksuniversiteit Gent, 1990) 257.
102 B. Deseure, ‘‘Den ouden luijster is verdwenen’. Geschiedenis, herinnering
en verlies bij Jan Baptist Van der Straelen (1792-1817)’, BTNG, ter perse.
Download