Hoofdstuk 8: Control of movement

advertisement
Gedragsneurowetenschappen: Deel 2
Hoofdstuk 8: Control of movement
AJ 2010 – 2011
Hoofdstuk 8: Control of movement
SPIEREN
Skeletspieren
 Skeletspieren zijn spieren die ons skelet bewegen en verantwoordelijk zijn voor onze
handelingen.
Ze zijn vastgehecht aan elk uiteinde van elk been via pezen (sterke bundel bindweefsel).
 2 bewegingen die tot stand komen door skeletspieren:
Flexie: ledemaatbewegingen die de gewrichten doet buigen
Extensie: ledemaatbewing die de gewrichten uitrekt; de anti-zwaartekrachtspieren
Anatomie
 Skeletspier bestaat uit 2 type spiervezels:
Extrafusale spiervezels: verantwoordelijk voor kracht, uitgeoefend door een skeletspier
gestuurd
door
axonen
van
de
alfamotorneuronen
(spiercontracties).
1
Gedragsneurowetenschappen: Deel 2
Hoofdstuk 8: Control of movement
AJ 2010 – 2011
Alfamotorneuronen (AMN): neuronen waarvan de axonen synaps maken met de
extrafusale spiervezels.
Intrafusale spiervezels: - spierspoeltjes; gespecialiseerde sensoriële organen die gestuurd
worden door een motorisch en sensorisch axon
- parallel t.o.v. extrafusale spiervezels
- functioneren als een stretchreceptor
- detectie van veranderingen in spierlengte.
Gammamotorneuronen (GMN): neuronen waarvan de axonen synaps maken met de
intrafusale spiervezels.
 Motorunit: bestaat uit een alfa motor neuron, axon en geassocieerde extrafusale
spiervezels.
 Spiervezel bestaat uit myofibrillen die op hun beurt bestaan uit overlappende strengen
actine en myosine (eiwitten die basis vormen voor spiercontractie).
De fysische basis van spiercontractie
 Neuromusculaire junctie: synaps tussen de eindknoop van een efferent neuron en het
membraan van een spiervezel.
 Motorische eindplaat: postsynaptisch membraan van een neuromusculaire junctie.
 Eindplaat potentiaal: postsynaptisch potentiaal dat voorkomt in de motorische eindplaat
als reactie op vrijlating van acetylcholine (depolarisatie).

 Depolarisatie spiervezels  spanningsgevoelige Ca-kanaaltjes openen  d.m.v. ATP:
myosine-gekruiste-bruggetjes hechten aan actinestrengen  myosinebruggetjes buigen
 laten actinestrengen los  buigen terug  hechten aan een verdere actinestreng.
Gladde spieren
Gladde spieren: niet-gestreepte spieren bezenuwd door autonoom zenuwstelsel.
2 types: - multi-unit: in de lange slagaders, haarfollikels en ogen; contractie bij neurale
stimulatie of hormonen
- single-unit: in het gastro-intestinale systeem, baarmoeder en smalle bloedvaten;
rytmische contractie.
=> zijn een soort pacemaker potentialen
Hartspieren
Hartspier: verantwoordelijk voor hartcontracties.
2
Gedragsneurowetenschappen: Deel 2
Hoofdstuk 8: Control of movement
AJ 2010 – 2011
REFLEXIEVE CONTROLE VAN BEWEGING
Monosynaptische stretchreflex
 Monosynaptische stretchreflex: spiercontracties als reactie op snel uitgerekt te zijn en
bestaat uit een sensorisch neuron, motorisch neuron en één enkele synaps tussen beide.
 Begin a/d spierspoel  afferente impulsen naar eindknopen van grijze stof in
ruggengraat  eindknopen maken een synaps op een AMN van een extrafusale
spiervezel van zelfde spier.
 Functies: - opvangen van plots vallende voorwerpen
- controle van lichaamshouding (evenwicht)
Het gamma motor systeem
 Het einde van de intrafusale spiervezels worden samengetrokken door de efferente
axonen van de gamma motor neuronen; hun mate van vuren bepaald de graad van
contractie. Gamma motorneuronen zijn dus verantwoordelijk voor het wijzigen van de
gevoeligheid van het strekken: intrafusale spiervezels die
Relaxed
gamma
motorneuronen
produceren
ongevoelig zijn voor uitrekking/strekking
- Actieve gamma motorneuronen produceren intrafusale spiervezels die meer
gevoelig zijn voor uitrekking/strekking.
3
Gedragsneurowetenschappen: Deel 2
Hoofdstuk 8: Control of movement
AJ 2010 – 2011
Opdracht van hersenen: “beweeg lidmaat”  AMN en GMN geactiveerd  spiercontractie
(AMN) 
als weinig weerstand: extrafusale en intrafusale vezels contraheren aan zelfde
ritme  weinig activiteit van afferente axonen van de spierspoel

als veel weerstand: intrafusale vezels korten meer in  sensorische axonen
vuren  monosynaptische reflex.
DUS: de hersenen maken gebruik van het gamma motorneuronsysteem bij beweging van
ledematen.
Polysynaptische reflexen
 Polysynaptische reflexen: reflexmatige spiercontracties met meer dan 1 synaps (bvb.:
terugtrekken van lidmaat bij aversieve stimulatie, ejaculatie).
 2 populaties afferente axonen van de Golgi peesorgel detecteren spieruitrekking:
- de gevoeligere axonen: vertellen de hersenen hoe hard de spier trekt
- de minder gevoelige: hebben een aanvullende functie: kracht van spiercontracties
verlagen wanneer er gevaar is voor schade aan pezen of beenderen waaraan de
spieren aangehecht zijn.
Hun eindknopen maken een synaps op interneuronen van de ruggengraat 
interneuronen synaps op AMN van zelfde spier  eindknopen laten glycine vrij en
produceren daardoor inhibitorische postsynaptische potentialen op de
motorneuronen.
4
Gedragsneurowetenschappen: Deel 2
Hoofdstuk 8: Control of movement
AJ 2010 – 2011
 Decerebraat: beschrijft een dier wiens hersenstam werd doorsneden.
 Decerebrate rigiditeit: simultane contractie van agonistische en antagonistische spieren;
veroorzaakt door decerebratie of schade aan de reticulaire formatie. Deze
rigiditeit is het resultaat van excitatie in de caudale reticulaire formatie (faciliteert
alle stretchreflexen door de activiteit van het GMN-systeem op te drijven). Rostraal
van de hersenstam is er een inhibitorisch gebied van de reticulaire formatie
(contrabalanceert het excitatorisch ~). Bij transectie wordt dat gebied verwijderd 
weerstand bij het buigen van lidmaat
 knipmes-reflex = een reflex waarbij kracht wordt uitgeoefend om een lidmaat van
een dier met decerebrate rigiditeit te buigen of te strekken.
 Monosynaptische reflex = basis polysynaptische reflex: Spieren bestaan uit
tegengestelde paren:
- Agonist: spieren die contractie produceren of een specifieke beweging faciliteren
- Antagonist: spieren die weerstand biedt aan contractie of die een specifieke
beweging omkeert.
 Afferente axonen van spierspoeltje: synaps op inhibitorische interneuronen 
eindknopen van deze neuronen: synaps op AMN van antagonist.
DUS: excitatie van agonist én inhibitie antagonist door stretchreflex  lidmaat kan
bewegen in de richting van gestimuleerde spier = secundaire reflexen.
5
Gedragsneurowetenschappen: Deel 2
Hoofdstuk 8: Control of movement
AJ 2010 – 2011
CONTROLE VAN BEWEGING DOOR DE HERSENEN
Organisatie van de motorische cortex
 Ligging primaire motorische cortex (PMC): op de precentrale gyrus, rostraal van centrale
sulcus.
 Somatotopische organisatie: het is een topografisch georganiseerde mapping van
lichaamsdelen die gerepresenteerd worden in een bepaalde regio van de hersenen:
activatie neuronen PMC  bewegingen van bepaalde lichaamsdelen.
 Elke beweging is het resultaat van contractie van verscheidene spieren => complexe
neurale circuits gelokaliseerd tussen individuele neuronen in PMC en motorneuronen in
ruggengraat die verantwoordelijk zijn contractie van motorunits.
Graziano & Aflalo (2007): stelden vast dat hoewel kortstondige stimulatie van
bepaalde regio’s PMC bij apen kortstondige bewegingen van verscheidene
lichaamsdelen veroorzaakten, langdurigere stimulatie zorgde voor meer
complexe beweging.
6
Gedragsneurowetenschappen: Deel 2
Hoofdstuk 8: Control of movement
AJ 2010 – 2011
 Input naar PMC: - frontale associatiecortex (rostraal gelegen)
- supplementaire motorische area (SMA): gebied van de motorische
associatiecortex van de dorsale en dorsomediale frontale kwab,
rostraal gelegen van PMC
- premotorische cortex: gebied van de motorische associatiecortex van
de laterale frontale kwab, ook rostraal van PMC
- projecties van primaire somatosensorische cortex (tegenover sulcus
centralis): Neuronen PSC zenden axonen naar neuronen PMC
Asanuna & Rosén (1972): somatosensorische neuronen, corresponderend met
aanraking van achterkant van duim of bal van duim  axonen naar
motorneuronen  extensie van duim of flexie.
Corticale controle van beweging: de dalende pathways
Laterale groep
Ventromediale groep
7
Gedragsneurowetenschappen: Deel 2
Hoofdstuk 8: Control of movement
AJ 2010 – 2011
De laterale groep
Betrokken bij onafhankelijke lidmaatbewegingen, vooral hand en vingers.
Corticospinale buis
 Corticospinale buis: systeem van axonen die voortkomen uit de motorische cortex en
eindigen in de ventrale grijze stof van de ruggengraat.
 Pyramidale buizen: het aandeel van corticospinale buis aan de ventrale kant van de
medulla.
 Laterale corticospinale buis: systeem van axonen die voortkomen uit de motorische
cortex (PMC en SMA voor distale ledematen) en eindigen in de contralaterale ventrale
grijze stof. Stuurt bewegingen van distale ledematen.
 Ventrale corticale buis: systeem van axonen die voortkomen uit de motorische cortex en
eindigen in de ipsilaterale ventrale grijze stof. Stuurt bewegingen van bovenbenen en
romp.
 Neuronen van PMC (hier hoogste concentratie!), pariëtale en temporale kwabben
zenden axonen naar corticospinale buis  axonen verlaten cortex  subcorticale witte
stof  ventrale middenhersenen  in ventrale middenhersenen: cerebrale steeltjes 
verlaten steeltjes in medulla  vormen pyramidale buizen  deel van de draden kruisen
over aan caudale medulla en worden laterale corticospinale buis  rest van draden:
ventrale corticale buis.
Corticobulbaire buis
 Corticobulbaire buis: axonen van de motorische cortex naar de 5de, 7de, 9de, 10de, 11de en
12de craniale zenuwen. Staan in voor beweging van gezicht, nek, tong en delen van
extraoculaire oogspieren.
 Gelijkaardige pathway als die van corticospinale buis, behalve: axonen naar craniale
zenuwen.
Rubrospinale buis
 Rubrospinale buis: axonen die voortkomen uit de rode celkern van de middenhersenen
en gaan tot de ruggengraat. Staan in voor onafhankelijke lidmaatbewegingen van
voorarm en hand.
 Rode celkern ontvangt input van motorische cortex via corticorubrale buis (= axonen van
motorische cortex naar rode celkern) en cerebellum.
Ventromediale groep
8
Gedragsneurowetenschappen: Deel 2
Hoofdstuk 8: Control of movement
AJ 2010 – 2011
Betrokken bij meer automatische bewegingen: grove rompbewegingen en gecoördineerde
romp- en lidmaatbewegingen bij lichaamshouding en voortbeweging.
 Vestibulospinale buizen: axonen van vestibulaire nuclei naar grijze stof van de
ruggengraat. Staan in voor beweging in reactie op informatie van het vestibulair
systeem. Sturen lichaamshouding.
 Tectospinale buizen: axonen van tectum (in superieure colliculus) naar ruggengraat.
Coördinatie van hoofd- en rompbewegingen d.m.v. oogbewegingen.
 Reticulospinale buizen: axonen van nuclei in hersenstam en reticulaire formatie van
middenhersenen naar grijze stof van ruggengraat. Staan in automatische functies
(spiertonus, ademhaling, hoesten en niezen) en gedragingen die onder directe
neocorticale controle staan (bvb. wandelen).
 Input van: - gebieden romp en proximale spieren PMC
- premotorische cortex (reticulaire formatie)
- amygdala, hypothalamus en basale ganglia (reticulaire formatie).
Plannen en initiëren van beweging: rol van de motorische associatiecortex
 Motorische associatiecortex: handelingen van anderen imiteren en intenties van anderen
te begrijpen.
 SMA en premotorische cortex ontvangen info van associatieve gebieden van temporale
en pariëtale kwabben: 2 stromen van de visuele associatiecortex:
-
ventrale stroom (inferieure temporale kwab): “what”-stroom
-
dorsale stroom (posterieure pariëtale kwab): “where” stroom
 Pariëtale kwabben: - betrokken bij organisatie van visuele geleide bewegingen (“how”~).
- ontvangen ook info van somatosensorische, vestibulaire en
auditieve systemen en integreren deze info met visuele info
essentieel in voortbewegen en arm- en handbewegingen.
Supplementaire motorische area
 Belangrijke rol in sequenties van gedragingen. Schade aan dit deel zorgt voor een
onvermogen om geleerde responssequenties uit te voeren.
 Pre-SMA (anterieur van SMA): sturen van spontane bewegingen (perceptie van sturing).
9
Gedragsneurowetenschappen: Deel 2
Hoofdstuk 8: Control of movement
AJ 2010 – 2011
 Pariëtale kwabben zijn belangrijkste bron van input voor SMA: ontvangen info van de
pariëtale kwabben laat pre-SMA toe een beslissing om een beweging te maken, te
detecteren.
Premotorische cortex
Betrokken bij: - door sensorieel geleide info complexe bewegingen
- gebruik van arbitraire stimuli (info die niet rechtstreeks gerelateerd is aan
beweging die het aangeeft) om aan te geven welke beweging gemaakt zou
moeten worden => associaties tussen bewegingen moeten geleerd worden.
Bewegingen imiteren en begrijpen: het spiegelsysteem (mirror neuron system)
 Spiegelneuronen: neuronen in ventrale premotorische cortex en inferieure pariëtale
lobule die reageren wanneer een individu een beweging maakt of iemand ziet die deze
beweging maakt.
Activatie: - wanneer iemand een gedrag ziet waar hij al competent in is
- bij geluiden die voorval van familiaire actie aangeven (= audiovisuele neuronen)
- gehoor  beeld
 het spiegelneuronensysteem helpt ons handelingen van anderen te begrijpen.
Feedback van activatie van spiegelneuronen geven aanleiding tot herkenning van
de handeling.
 Ook betrokken bij: - het kopiëren van emotionele gezichtuitdrukkingen van anderen en
het uitlokken van een gelijkaardige emotionele staat bij zichzelf
door feedback
- begrijpen van andermans intenties.
Controle van reiken en grijpen
Reikgedragingen: - gestuurd door beeld
- dorsale en ventrale stroom leggen plaats, richting en snelheid van het
object vast
- verbindingen tussen pariëtale kwab (einde van dorsale stroom visuele
associatiecortex) en frontale kwab
10
Gedragsneurowetenschappen: Deel 2
Hoofdstuk 8: Control of movement
AJ 2010 – 2011
- Pariëtale reikregio: gebied in de mediale posterieure pariëtale cortex dat
een belangrijke rol speelt in wijzen of reiken met de hand. Lokaliseert
object en stuurt info naar motorische mechanismen in de frontale cortex.
Grijpgedragingen: - anterieur gedeelte van de intrapariëtale sulcus (aIPS): hand- en
vingerbewegingen.
Input: dorsale stroom van visueel systeem
Herkenning van grijpen naar object én uitvoering.
Deficit van handige (skilled) bewegingen: de apraxieën
- Apraxie: moeilijkheden bij het uitvoeren van doelgericht handelingen in afwezigheid van
verlamming of musculaire zwakte. Schade aan de linkerkant van frontale of pariëtale cortex.
- 4 types: - lidmaatapraxie
- orale apraxie
- apraxische agrafie
- constructionele apraxie
Lidmaatapraxie
 Beweging van het verkeerde deel van een lidmaat, incorrecte beweging van het juiste
deel of juiste bewegingen in de verkeerde volgorde.
 Vooral pantomimen van bepaalde handelingen zonder aanwezigheid van objecten
waarmee handelingen gedaan worden. Persoon moet opdracht kunnen begrijpen in
staat zijn om het missend deel voor te stellen en de juiste bewegingen te maken.
 Schade aan linker pariëtale hemisfeer zorgt voor apraxie aan beide handen
=> waarom enkel linker hemisfeer?
Rechterhemisfeer is betrokken bij extrapersoonlijke ruimte, en linkerhemisfeer is
betrokken bij het eigen lichaam. Rechterhemisfeer kan bewegingen opsporen in
ruimte, terwijl linkerhemisfeer bewegingen organiseert die gemaakt zouden worden
als reactie.
 Frontale cortex speelt ook een belangrijkere rol in het herkennen van betekenis van
gebaren.
Constructieapraxie
11
Gedragsneurowetenschappen: Deel 2
Hoofdstuk 8: Control of movement
AJ 2010 – 2011
 Constructieapraxie: moeilijkheden bij tekeningen en diagrammen en geometrische
constructies te maken zoals blokken bouwen. Schade aan de rechter pariëtale kwab.
 Vooral moeilijkheden in vermogen om geometrische relaties te percipiëren en voor te
stellen.
 Moeilijkheden in taken omtrent spatiale perceptie.
Basale Ganglia
Anatomie en functie
Input: - cerebrale cortex
Output: - PMC
- PMC
- SMA
- Primaire somatosensorische cortex
- premotorische cortex (thalamus
- substantia nigra
- motorische nuclei van
hersenstam die bijdragen aan
ventromediale pathways
 Functie: beïnvloeden van bewegingen onder controle van PMC en uitoefenen van directe
controle over ventromediaal systeem.
 Componenten: - caudate nucleus: telencephalische input nucleus; vrijwillige bewegingen
- putamen: telencephalische input nucleus; vrijwillige bewegingen
- globus pallidus: telencephalische nucleus; belangrijkste output; vrijwillige
bewegingen.
12
Gedragsneurowetenschappen: Deel 2
Hoofdstuk 8: Control of movement
AJ 2010 – 2011
Corticale-basale ganglia loop:
 Caudate nucleus en putamen ontvangen excitatorische input van cerebrale cortex
 Caudate nucleus en putamen zenden inhibitorische axonen naar externe en interne
verdelingen van de globus pallidus (GPe en GPi )
 Directe pathway: pad dat GPi , caudate nucleus, putamen en de ventraal
anterieure/ventrolaterale thalamische nuclei omvat. Heeft een excitatorisch
effect op beweging: neuronen in GPi  inhibitorsiche axonen naar VA/VL
thalamus  excitatorische projecties naar motorische cortex. Elke
inhibitorische link keert inputsignaal van deze link om. DUS: excitatorische
input naar caudate nucleus en putamen  c.n. en p. inhiberen GPi -neuronen
 inhibitie verwijdert inhibitorisch effect van links tussen GPi en VA/VL
thalamus.
 Indirecte pathway: pad dat caudate nucleus en putamen, GPe, subthalamische
nucleus, GPi en VA/VL thalamus omvat. Heeft een inhibitorisch effect op
beweging: GPe-neuronen  inhibitorische input naar subthalamische nucleus
 excitatorische input naar GPi. Circuit is identiek, behalve: effect van loop
op thalamus en frontale cortex is inhibitorisch.
Ziekte van Parkinson
 Symptomen: musculaire rigiditeit, vertraagde beweging, “resting” tremor en instabiliteit
van houding.
 Oorzaak vertraagde beweging en labiliteit van lichaamshouding: schade aan nigrostriaire
bundel.
Normale bewegingen vereisen evenwicht tussen directe en indirecte pathways. Caudate
nucleus en putamen hebben 2 zones:
- een met D1 dopamine receptoren (excitatorisch)  axonen naar GPi. Circuit gaat
doorheen 2 inhibitorische synapsen vooraleer ze bij VA/VL thalamus zijn 
excictatorisch effect
- andere met D2 dopamine receptoren (inhibitorisch)  axonen naar GPe.
Inhibitorische input naar c.n. en p.  substantia nigra  c.n. /p.  GPe 
subthalamische nucleus  GPi  VA/VL thalamus  excitatorisch effect =>
faciliteren beweging.
Verlaging van inhibitorische output = verantwoordelijk.
13
Gedragsneurowetenschappen: Deel 2
Hoofdstuk 8: Control of movement
AJ 2010 – 2011
Ziekte van Huntington
 Ziekte van Huntington: erfelijke stoornis (veroorzaakt door een dominant gen op
chromosoom 4) die ontaarding van caudate nucleus en putamen veroorzaakt, vooral van
GABA-erge en acetylcholinerge neuronen; gekarakteriseerd door oncontroleerbare
schokkende bewegingen, schrijfbewegingen en dementie.
 Eerste tekenen: ontaarding van c.n. en p..
Verlies van inhibitie van GABA-secreterende neuronen verhogen de activiteit van GPe 
inhibeert subthalamische nucleus  activiteitsniveau van GPi verlaagt en overdreven
bewegingen.
Cerebellum
Anatomie
2 hemisferen: bevatten diepgelegen nuclei, gelegen onder de gerimpelde opgevouwen
cerebrale cortex.
14
Gedragsneurowetenschappen: Deel 2
Hoofdstuk 8: Control of movement
AJ 2010 – 2011
 Flocculonodulaire kwab: aan het caudale einde van cerebellum; ontvangt input van
vestibulair systeem en projecteert axonen naar vestibulaire nucleus. Betrokken bij
posturale reflexen.
 Vermis: gedeelte van cerebellum op de middenlijn; ontvangt somatosensorische
informatie en helpt om de controle van vestibulospinale en reticulospinale buizen te
behouden door verbindingen met fastigiale nucleus.
 Fastigiale nucleus: een diepgelegen nucleus van cerebellum; betrokken bij beweging van
vestibulospinale en reticulospinale buizen.
 Rest van de cortex ontvangt input van cerebrale cortex en wordt doorgegeven aan
cerebellaire cortex via pontine tegmental nucleus.
 Interposed nuclei: set van diepgelegen nuclei; betrokken bij beweging van rubrospinaal
systeem (armen en benen). Input van projecties van intermediaire zone  interposed
nuclei  rode nucleus; output: ventrolaterale thalamische nucleus  projectie naar
motorische cortex.
 Laterale zone: - betrokken bij onafhankelijke lidmaatbewegingen (snelle, skilled
bewegingen), geïnitieerd door neuronen in frontale associatiecortex
- ontvangt info van frontale associatie cortex en PMC over doelgerichte
bewegingen via pontine nucleus (= een grote nucleus in de pons die een
belangrijke bron van input is voor cerebellum
- ontvangt info van somatosensorisch systeem over huidige positie en
snelheid van lidmaatbewegingen
- zendt ook efferenten naar rode nucleus via dentate nucleus.
 Het berekenen van bewegingen: cerebellum ontvangt informatie  motorische cortex
begint een beweging te initiëren  berekent de bijdragen van de verschillende spieren
die nodig zijn om die beweging uit te voeren  resultaten van die berekening worden
doorgezonden naar dentate nucleus (= diepgelegen nucleus die onafhankelijke
bewegingen van de ledematen helpt te controleren)  info naar ventrolaterale thalamus
 projecties naar PMC
=> laat cerebellum toe de geïnitieerde beweging te modificeren.
Schade aan cerebellum
 Flocculonodulaire kwab of vermis: verstoring in lichaamshouding en evenwicht.
 Intermediaire zone: deficit in bewegingen die bestuurd worden door rubrospinaal
systeem. Primair symptoom: rigiditeit van ledematen.
 Laterale zone: - zwakte en ontleedde bewegingen
15
Gedragsneurowetenschappen: Deel 2
Hoofdstuk 8: Control of movement
AJ 2010 – 2011
- aantasting van timing van ballistische (werpen) bewegingen; ballistische
bewegingen zijn te snel om gemodificeerd te worden door feedback => moet
al voorgeprogrammeerd zijn, en spieren moeten geactiveerd worden op ’t
juiste moment. Cerebellum berekent de tijd die spieren nodig hebben om
geactiveerd te worden. Cerebellum schakelt snel antagonistische spieren aan
om de beweging te stoppen.
 Cerebellum speelt ook een rol bij het integreren van opeenvolgende sequenties van
bewegingen die achter elkaar uitgevoerd moeten worden.
 Dentate nucleus: tonen antwoordpatronen die volgende beweging voorspelde in een
sequentie.
De formatio reticularis
Bestaat uit groot aantal nuclei in de kern van: - medulla
- pons
- middenhersenen
=> pons en medulla: nuclei met specifieke motorische functies
=> medulla: bepaalde regio’s sturen automatische en semi-automatische responsen
(bvb. ademen, niezen, hoesten en overgeven).
 Speelt een rol in postuur
 Speelt een rol in voortbeweging: stimulatie van de mesencephalische locomotorische
regio (= regio van de formatio reticularis in de middenhersenen, ventraal van de
inferieure colliculus, wiens stimulatie afwisselende lidmaatbewegingen veroorzaakt die
je normaal gezien ziet bij voortbeweging; stuurt de activiteit van neuronen van de
reticulospinale buizen.
 Relatie formatio reticularis – neuronen: neuronen spelen een rol in het sturen van
specifieke bewegingen door formatio reticularis.
16
Download