Bedrijfskunde 1. Organisaties, Bedrijven en Ondernemingen 1.1. Individueel en collectief menselijk gedrag Mensen zijn open en doelgerichte systemen: Systeemkarakter: mensen bestaan uit complexe verzameling van fysieke en psychologische elementen die op complexe wijze interageren en elkaar beïnvloeden Open: mensen zijn voor hun voortbestaan en functioneren aangewezen op leggen en onderhouden van relaties met omgeving Doelgericht: mensen vertonen gedrag dat niet enkel door bepaalde oorzaken in het verleden wordt bepaald, maar dat evenzeer verband houdt met het bereiken van een aantal gewenste toestanden in de toekomst Mensen beschikken niet over mogelijkheid of middelen om op eigen houtje doelstellingen te realiseren collectief gedrag = ORGANISATIES STRATEGISCH MANAGEMENT = wetenschap die onderzoekt en beschrijft hoe organisaties doelstellingen formuleren en welke voorwaarden moeten vervuld worden opdat de organisatie haar doelstellingen zou bereiken. BEHEERSCONTROLE = wetenschap die onderzoekt hoe organisaties hun leden kunnen motiveren om hen ertoe aan te zetten hun activiteiten af te stemmen op de strategie van de organisatie (noodzakelijke component van organisaties). Tweeslachtig gedrag: aansluiten bij organisatie door onvermogen doelstelling alleen te realiseren, maar toch blijven ze streven naar bereiken doelstellingen waarvoor ze organisatie niet nodig hebben. Motivatie: PULL GOAL: mensen streven aantrekkelijk lijkende doelen na PUSH NEED: mensen trachten in eerste plaats tekorten die zij ervaren weg te werken Wetenschappelijk onderzoek van organisaties MINTZBERG: formulering van descriptieve organisatiestructuur – theorie: bekommernis om descriptieve theorie (niet normatief) Kosten en baten bij vormen van organisaties °organisaties kosten en baten HUMAN RESOURCE MANAGEMENT = onderzoekt omgang van organisaties en mensen die er deel van uitmaken met elkaar ORGANISATIEGEDRAG = onderzoekt rollen en stijlen in leiding geven binnen organisaties (onderdeel van ALGEMEEN BEHEER) 1.2. Organisaties, bedrijven en ondernemingen ORGANISATIE = min of meer permanent samenwerkingsverband tussen mensen tot het bereiken van welbepaalde, gemeenschappelijke doelstellingen collectief en doelgericht gedrag. ORGANISATIES: bestaan zolang gemeenschappelijk doel overeind blijft niet afhankelijk van leveren product of dienst BEDRIJVEN: organisaties die voor voortbestaan afhankelijk zijn van producten of diensten die zij voortbrengen ONDERNEMINGEN: organisaties met doelstelling het realiseren van winst door ontwerpen, ontwikkelen, produceren en aan een markt aanbieden van producten en/of diensten. 1.3. Bedrijven en ondernemingen transformeren inputs tot outputs Transformatieprocessen van input tot output Transformatie: omzetten van materiële en immateriële elementen die betrokken worden uit de omgeving tot nieuwe, andere materiële of immateriële elementen. OPERATIONEEL BEHEER = onderzoek van processen die zich bij transformatie van inputs tot outputs voordoen Soorten bedrijven/ondernemingen: Industriële ondernemingen Handelsondernemingen Dienstenondernemingen: verdere onderverdeling mogelijk op basis van mate waarin zich al dan niet goederenbeweging voordoen SERVITIZATIE = biedt een samenbundeling van goederen en diensten aan de klant Het aanbieden van de output van het bedrijf of onderneming aan de omgeving TOEGEVOEGDE WAARDE = gecreëerd door middelen van organisatie op de juiste manier, op het juiste tijdstip en tegen minimale kosten te benutten zodat de klanten kwaliteitsgoederen en –diensten kunnen ontvangen. MARKETINGMANAGEMENT = studie van processen die centraal staan in aanbieden van geproduceerde goederen of diensten aan klanten. 1.4. Primaire en secundaire transformatieprocessen: waardeketen PRIMAIRE PROCESSEN: grondstoffen of halffabrikaten worden d.m.v. machines en/of menselijke arbeid omgezet tot producten of diensten Ingaande logistiek Operaties Uitgaande logistiek Marketing en verkoop Dienst na verkoop SECUNDAIRE PROCESSEN: maken primaire processen mogelijk en ondersteunen deze. Verwerving Ontwikkeling technologie HRM Infrastructuur van onderneming Individuele waardecreërende activiteiten niet noodzakelijk rendabel totaliteit (algemene kostenbesparingsmaatregelen = slecht management) 1.5. Organisaties en hun omgeving INFORMATIE- en COMMUNICATIEMANAGEMENT = toont de manager hoe informatie kan worden opgevangen, verwerkt en naar de omgeving teruggestuurd en elke technologische hulpmiddelen daarbij behulpzaam kunnen zijn. Organisatie STAKEHOLDERS optimalisatie van relaties met stakeholders 1.6. Samenwerking tussen ondernemingen Ondernemingen concurreren en werken samen Met zelfde product op zelfde doelgroep concurrentiële relatie (strategisch management ontwikkelt methoden om stevige positie uit te bouwen) Samenwerking: individuele ondernemingen komen tot besluit dat zij over onvoldoende mogelijkheden beschikken om vooropgestelde doelstellingen te bereiken beroep doen op medewerking andere organisaties Verticale integratie van ondernemingen VERTICALE INTEGRATIE = breedte van activiteiten van onderneming Welke delen van transformatieproces zelf voor rekening nemen In welke mate zal onderneming primaire en secundaire processen voor haar rekening nemen VOORWAARTSE INTEGRATIE = ook distributie van geproduceerde goederen voor haar rekening nemen ACHTERWAARTSE INTEGRATIE = functies van leveranciers overnemen 1.7. Organisaties, bedrijven, ondernemingen en management MANAGEMENT = geheel van processen waardoor structuur en functioneren van organisatie, bedrijf of onderneming wordt gestuurd in richting van gewenste doelen. Manager: moet in staat zijn problemen en nieuwe kansen te herkennen, juiste beslissingen te nemen en juiste acties te ondernemen. 2. Theorieën over organisaties 2.1. Evolutie van het moderne bedrijfsleven Hoog productieniveau verticaal geïntegreerde productieketens ondernemer hield zich bezig met zowel aankoop als bewerking van ruwe materialen, de distributie en verkoop ervan. Verbreding aanbod multidivisionele organisatiestructuur complex ° Manager 20e eeuwverbetering communicatiemiddelen en transport voordelen grootschaligheid en verticale integratie gaan teniet Behoefte diverse klantengroepen small is beautiful (flexibel, creatief en innovatief) 2.2. Economische theorieën over bestaan van ondernemingen en de mate van verticale integratie Economisch: bestaan organisaties niet evident (klassieke micro-economisch marktmodel) voorkeur aan marktrelatie Bestaan ondernemingen THEORIES OF THE FIRM: Waarom ondernemingsrelatie ipv contractuele marktrelatie? Wat bepaald schaal en scope van activiteiten van organisatie? Markt en hiërarchie als vormen van interactie tussen individuen MARKTRELATIE: marktafspraken ONDERNEMINGSRELATIE: hiërarchische afspraken MARKTRELATIE ONDERNEMINGSRELATIE Contract Rechten niet volledig bepaald Geen hiërarchische Hiërarchisch verband relatie Y kan Z enkel Y kan gedrag Z beheersen binnen sturen contract Keuze relatie waarin kosten de baten meest overtreffen Y+Z – (Y+Z) > 0 2.2.1. Horizontale grenzen van een onderneming Bepaald door: Schaaleconomieën (Economies of scale): o Gemiddelde kost per eenheid daalt bij hoger productievolume Economieën van bereik/afzet (Economies of scope): o Meerdere verschillende producten aanbieden Grootschaligheidinefficiënties: Hogere arbeidskosten Complexe bureaucratie Verlies gespecialiseerde bedrijfsmiddelen 2.2.2. Verticale grenzen van de onderneming Productieketen afweging tussen zelf activiteiten doen of uitbesteden MAKE OR BUY (MoB-beslissing) Voordeel marktrelatie (buy): Inefficiënties worden blootgelegd, weg gefilterd en vervangen Nadeel marktrelatie: Meer coördinatieproblemen Verlies van informatie Hoge transactiekosten 2.2.3. Transactiekosten bij marktrelaties TRANSACTIEKOSTEN = kosten m.b.t. afstemming vraag en aanbod (bij ondernemingsrelatie: controlekosten en coördinatiekosten) Keuze (hoe meer van onderstaande, hoe beter onderneminsrelatie): Onzekerheid Frequentie van transacties IDIOSYNCRATISCHE INVESTERINGEN o = investeringen die noodzakelijk zijn in het kader van de relatie tussen 2 partners, maar die daarbuiten geen nut hebben. o Quasi-rente = vergoeding voor het uitvoeren van de transactiespecifieke investering o Hold-up = partner die investeringen heeft gedaan wordt in nauw gedreven door andere partner stijging transactiekosten: Meer onderhandelingen Opvangmogelijkheden voorzien Wantrouwen ontstaan Partijen met hold-up bedreigd, zullen minder geneigd zijn om verder in relatiespecifieke middelen te investeren optimale productiekost kan niet worden bereikt Oplossen door verticale integratie: Interne organisatie van transactie schept bijkomende mogelijkheden Interne transacties zijn herhaaldelijk schept vertrouwen Sociologische en bedrijfsculturele invloeden leiden bedrijfsinterne partijen tot samenwerking Contracten spelen belangrijke rol bij transacties: Specificeert alle rechten en plichten Sluit opportunisme uit In praktijk niet altijd compleet, wegens beperktheid menselijke ratio en gebrek aan objectieve criteria en metingen. 2.2.4. Verticale integratie TECHNISCHE EFFICIËNTIE = onderneming gebruikt kostendrukkende productietechnieken AGENTEFFICIËNTIE = mate waarin de productie- en administratiekosten van een onderneming toenemen door transactie- en coördinatiekosten, voortspruitend uit een marktrelatie en de agent- of lobbyingkosten die voorspruiten uit interne organisatie. Verticale organisatie wanneer: Kosten verbonden aan zelf ontwikkelen productieactiviteiten < kost van gebruik marktrelaties Mogelijkheden onderaannemers voor schaal/bereikeconomieën zijn beperkt Bedrijfsmiddelen die geïnvesteerd worden zijn relatiespecifiek Marktactiviteiten zijn groter naarmate schaal bedrijf groter is PARTIËLE INTEGRATIE = partners investeren in relatiespecifieke middelen maar doen voor andere zaken beroep op marktuitwisseling 2.2.5 Diversificatie DIVERSIFICATIE = bedrijfsproces dat realiseren van een afzet van een diversiteit aan producten aan heel diverse markten Doelstellingen: Versterking competitief voordeel door: o Kostenbesparing (scale/scope) o Verhoging differentiatie Risico-spreiding qua: o Markten o Technologieën o Financiële stromen o Competitieve vereisten Stabilisatie kasstromen Realisatie van groei-objectieven op niet bedreigende wijze en in mature markten Verhogen intrededrempels Verlagen uittrededrempels Persoonlijke doelstellingen (macht) 3. Managementtheorieën 3.1. Het managementproces MANAGEMENT = alle processen waarmee de organisatie wordt geleid naar het bepalen en bereiken van de doelstellingen. MANAGEMENTPROCES = besturingsproces in functie van strategische, organisatorische en operationele beslissingen. MANAGERS = leden van de organisatie die het handelen van anderen in een organisatie op gang brengen en sturen in richting van bereiken doelstellingen. 3.2. Managementperspectieven ENKELVOUDIG PERSPECTIEF = zich toeleggen op één bepaalde zienswijze MEERVOUDIG PERSPECTIEF = hanteren van meerdere modellen en het beste gebruiken naargelang de situatie ENKELVOUDIG PERSPECTIEF MEERVOUDIG PERSPECTIEF Rationele doel model Interne processen model Concurrerende waarden model Human relations model Open systeem model Rationele doel model (1900-1930) Hoofddoelstellingen: efficiëntie & productiviteit Taylor Scientific management: Voor elke taak moet regel ontwikkeld worden die bestaat uit bewegingsregels, gestandaardiseerde arbeidsimplementaties en juiste –omstandigheden. Voor elke taak moeten arbeiders op nauwkeurige wijze geselecteerd worden zodat de job hen past. Ook werkmiddelen moeten nauwkeurig gekozen worden. De arbeiders moeten getraind worden om taak uit te voeren. Ze moeten ook gestimuleerd worden zodat ze de regels naleven. Arbeiders moeten ondersteund worden door zorgvuldig hun werk te plannen en problemen tijdens het werk op te lossen. Manager: Maximale efficiëntie Harde bestuurders Streven naar maximale productiviteit Planning, controle en standaarden Interne processen model (1900-1930) Nadruk op: Informatieverwerking Stabiliteit Controle Fayol management kan worden aangeleer: 5 essentiële taken: Prévoir: bepalen strategisch beleid Organiser: ontwerpen organisatiestructuur Commander: delegeren & leiding geven Coördonner: beheersen van processen in organisatie Contrôler: bijsturen en evalueren Principes voor succesvol management: Arbeidsverdeling/-specialisatie Gezag en verantwoordelijkheid Discipline Eenheid van bevel Eenheid van leiding Onderschikking van individuele belangen aan algemeen belang Rechtvaardige en motiverende beloning Optimum van centralisatie Scalar principe Orde in technische en sociale zin Rechtvaardigheid en welwillendheid t.o.v. personeel Werkzekerheid Aanmoediging persoonlijk initiatief Ontwikkeling “esprit de corps” Weber Bureaucratie is een ideale organisatievorm: Kenmerken bureaucratie: o Duidelijke arbeidsverdeling o Duidelijke hiërarchie o Formele regels en procedures o Onpersoonlijkheid van besluitvorming o Carrière gebaseerd op verdienste Voordelen: o Grote continuïteit (duidelijk omschreven taken, iedereen is vervangbaar) o Voorspelbaarheid van het gedrag Human relations model (1930-1960) Hawthorne-experimenten: Niet alleen formele organisatie-aspecten zijn bepalend voor menselijk gedrag Ook informele aspecten gaat gedrag in organisaties bepalen HR-model: Uitgangspunt: mensen zijn sociaal en streven naar zelfverwezenlijking Doelen komen tot stand op basis van sociale interactie Aan mensen moet aandacht worden geschonken Manager vervult mentor-rol Open systeem model (1960-1990) Contingentie en open-systeem-denken: Contingentie iets hangt af van andere dingen Open systeem onderneming gedwongen voortdurend en snel aan omgeving aan te passen (bereidheid tot verandering en groei) Innovatie & aanpassing juiste middel van buitenaf worden aangetrokken Steun van stakeholders Flexibiliteit staat centraal Concurrerende waarden model (1990-…) Management is het vinden van evenwichten: Hantering van meerdere modellen Quinn & Rohrbauch: bestaande modellen passen in 3D-set van concurrerende waarden: o Flexibiliteit controle o Interne focus externe focus o Doelen middelen Goed management ~ situatie bedienen van meest geschikte model of combinaties 3.3. Inhoudelijke aspecten van de managementprocessen Managementdeelprocessen: Bepalen doelen & strategisch beleid: o Doelen o Omgeving o Middelen Plannen activiteiten: o Geheel van processen die waarborgen dat de juiste middelen op het juiste moment in de juiste vorm en in de juiste hoeveelheid beschikbaar zijn voor het voltrekken van de waardecreërende activiteiten van de onderneming. o Betrekking op: Personeel Financiële middelen Technologie Ontwerpen organisatiestructuur & wijze waarop deze zal functioneren: o Structureringsvraagstuk: Raamwerk ontwerpen waarbinnen de beschikbare middelen worden afgestemd op de doelstellingen Doelstellingen van zowel interne als externe belanghebbenden o Organisatiestructuur: Beschrijft de delen waaruit de organisatie bestaat De wijze waarop deze delen met elkaar communiceren, interageren en worden gecoördineerd Leiding geven: o Onderdelen: Delegeren Motiveren Controleren o OHIO-model: Succesvol leiderschap kenmerkt zich door een hoge taak- en hoge relatiegerichtheid 2 basisstijlen in management: consideratie structuur-initiatie Optimale = hoog scoren op beide stijlen Beheersen van processen: o =maatregelen die waarborgen dat de processen verlopen zoals ze dienen te verlopen o integrale kwaliteitszorg o integrale klantentevredenheid o milieuzorg o veiligheidsbeleid o deugdelijk bestuur o BEHEERSCONTROLE = geheel van structuren, processen en bedrijfsculturele elementen waarmee personeelsleden worden gemotiveerd om waardecreërende activiteiten uit te voeren zoals het moet. Evalueren & bijsturen: o Onvoorspelbaarheid permanente meting, toetsing & evaluatie van processen nodig o Resultaten bijsturende acties 3.4. Management en het werk van de manager 3.4.1. Basisregels voor goed management (Buelens) 1. Formuleer doelstellingen 2. Denk positief 3. Neem beslissingen 4. Geef informatie door – bespreek en evalueer 5. Delegeer 6. Geef het voorbeeld 7. Zorg ervoor dat mensen hun werken kunnen doen 8. Zorg voor duidelijkheid 9. Wees geen stofzuiger voor problemen medewerkers 10. Bereid uzelf voor 3.4.2. Beelden van organisaties Organisatie als machine Domineert klassieke denken (o.a. Fayol, Weber) Kenmerken: Voorspelbaarheid Welbepaald doel Efficiëntie Rationeel Analyseerbaar in delen Management: Sturen Voorbereiden Bijsturen Organisatie als voetbalploeg Kenmerken: Groep mensen die vlot met elkaar moeten samenspelen Individuen moeten worden gemotiveerd Managers moeten geloven in hun mensen (Pygmalion-effect) Management: Investeren in mensen Omgaan met (de)motivatie Mentor-rol Organisatie als regelpaneel Kenmerken: Op juiste moment aan juiste knoppen draaien Complex Voortdurende bijsturing Alleen regelen waarvoor er knoppen zijn Management: Identificatie van uitdagingen Draai op juiste wijze aan juiste knop 3.4.3. Wat doen managers? Buelens descriptieve theorie: 3 rollen: Interpersoonlijke rollen: o Manager is boegbeeld organisatie o Leider o Coördinator o Bouwt Sociale Architectuur op Informatierollen: o Netwerk van contacten o Verstrekt informatie o Woordvoerder van organisatie Besluitvormingsrollen: o Ondernemer o Probleemoplosser o Verdeler van middelen o Onderhandelaar 1. Strategisch beheer 1.1. Strategie en strategisch management STRATEGISCH MANAGEMENT = geheel van processen waarbij het management van de organisatie op continue wijze opportuniteiten voor het creëren van waarde en voor het distribueren van waarde ontdekt en ontwikkeld. STRATEGISCH ONDERNEMERSCHAP = ontdekken van opportuniteiten 1.1.1. Zes dimensies van strategie Patroon van beslissingen Lange termijn doelen: o Definiëren LT doelen o Activiteiten kunnen gemakkelijk aan KT doelen aangepast worden o Middelen steeds in overeenstemming met doelen Competitief domein Concurrentievoordeel Differentiatie in managementtaken: o Top management ONDERNEMINGSSTRATEGIE (corporate management); strategie bedrijf in het geheel o Middle management CONCURRENTIESTRATEGIE (business management): activiteiten nodig voor verhogen competitieve positie o Uitvoerend management FUNCTIONELE STRATEGIE (functional strategy): competenties ontwikkelen voor behouden concurrentievoordeel Bijdrage tot belanghebbenden: o STAKEHOLDERS = iedereen die de gang van zaken binnen de onderneming beïnvloedt of erdoor beïnvloed wordt 1.1.2. 5 P’s van strategie Plan: o Bewust gevolgde koers o LT doelen o Kenmerken: Vooruitziend Bepaald vooraleer tot actie overgegaan wordt o Nadeel: Rigiditeit Patroon: o Patroon bestaande uit consistentie in gedrag bedrijf o Leren van ervaring o Nadeel: toenemende verstarring Positie: o Situering van omgeving en markt o Concurrentievoordeel Perspectief: o Gedeelde visie op omgeving en organisatie erin o Niet noodzakelijk geformaliseerd o Wereldbeeld Ploy: o List o Concurrentie te slim af zijn 1.1.3. Fundamentele vraagstelling in strategisch beheer in organisaties Strategisch management is geheel van processen: o Verkennen van omgeving organisatie o Ontwerpen van mogelijkheden tot waardecreatie o Analyse en evaluatie van die mogelijkheden o Keuze van die mogelijkheden o Beslissen over producten, diensten, middelen o Verwerven van middelen voor waardecreatie Strategisch management verwijst naar herhaalbaarheid: o Strategie onderscheidt zich van geluk of toeval door herhaalbaarheid Waardecreatie: o Waardecreatie: Inschatten van behoeften & preferenties klant Bedenken producten Realiseren producten Aanbieden producten Aankoopbeslissing van klant waarde voor onderneming o Waardedistributie: Naar verschillende belanghebbenden Alleen als waardecreatie = waardedistributie zal onderneming slagen in creatie van continuïteit en bereiken doelen o Fundamentele strategische vragen: Welke middelen, structuren en processen moeten worden opgebouwd en benut om op een continue wijze waarde te creëren en distribueren en hoe moeten deze processen van opbouw en benutting worden aangepakt? Continuïteit als doel van strategisch management: o SYSTEEMVISIE winstobjectief vervangen door continuïteitsobjectief CONTINUÏTEITSMODEL 1.1.4. Continuïteitskring 1. Benutten van opgebouwde competenties: Middelen van onderneming = bronnen van producten Producten = uitwendige vertaling van middelen onderneming Producten laten ondernemingen toe te beantwoorden aan concurrentievoorwaarden en scheppen mogelijkheden tot concurrentievoordeel 2. Waardecreatie: Kiezen, realiseren en verstrekken gepaste en voldoende waarde voor de klant 3. Waardecaptatie: Winst die gemiddelde winstniveau overstijgt ontstaat uit concurrentiekrachtige producten. 4. Waardedistributie: Winst via ontwikkelen stakeholders: verwerven nieuwe middelen & versterken reeds bestaande middelen. 5. Opbouwen competenties: *Winst is tegelijk oorzaak en gevolg, doel en middel in de kring betekenis van winst hangt af van perspectief van waaruit winst als element van kringloop wordt bekeken. *Tijd is belangrijke factor in benoemen van elementen van kring als doelstelling van de onderneming strategisch management = geheel van maatregelen gericht op in evenwicht brengen van periodes van middelenopbouw en periodes van middelenbenutting. 1.1.5. Onderneming als open systeem OPEN SYSTEEM-model (Sanchez & Heene): Producten en product/markt-combinaties: o Meest concrete vertaling gekozen ondernemingsstrategie Operaties: o Productontwerp o Productontwikkeling o Productie o Marketing/verkoop Tastbare ondernemingsmiddelen: o Bepalen mee welke operaties kunnen uitgevoerd worden en hoe die zal verlopen Ontastbare ondernemingsmiddelen: o Beïnvloeden tastbare middelen en operaties o Binnen onderneming (kennis, vaardigheden,…) o Buiten onderneming (imago, merknaam,…) Managementprocessen: o Besturen aanwending tastbare en ontastbare middelen en uitvoering operaties o Vastleggen data o Bepalen informatieverwerking o Ontstaan van informatie- en beslissingsstroom naar lagere elementen Strategische logica: o Sturing van managementprocessen o Fundamentele denkmodel dat aan basis ligt van uittekening onderneming, organisatie en wijze waarop ze concurrentiekracht zal opbouwen. o Competitiviteitsrecept *Lagere elementen zekere en duidelijke data (kwantitatief) *Hogere elementen onzekere en onduidelijke data (kwalitatief): langere reactietijd debat, discussie en onzekerheid onzekerheid bij verwerken data tot info *Veranderende omgeving groeiende onzekerheid en lange reactietijd factoren waarmee rekening moet gehouden worden in groeistrategie. Anticipatie en proactiviteit noodzakelijk om hogere elementen bij te sturen. 1.2. Model van de strategische logica Business concept: o Kiezen welke behoeften en preferenties van welke klantengroepen da onderneming zal trachten tegemoet te komen o Kiezen wat aan deze afnemers wordt aangeboden o Kiezen hoe waarderealisatie en verstrekking worden opgebouwd en hoe zal dus het systeem van ondernemingsmiddelen, processen en structuren worden opgebouwd: KOSTENLEIDERSCHAP DIFFERENTIATIE Organisatieconcept: o Welke middelen aanwenden voor realisatie business concept o Welke structuren waarbinnen deze middelen worden gecoördineerd en georganiseerd o Hoe zullen leden organisatie worden gecontroleerd en welke controle en beloningsstructuren 4 kernprocessen: o Productcreatie o Productrealisatie o Stakeholder ontwikkeling o Transformatieve processen (feilloos laten verlopen andere processen) 1.3. Zelfregelende organisatie als ultiem doel strategisch management Ontstaan managementgedrag dat aan middle management en medewerkers mogelijkheid biedt om zichzelf te regelen. Beslissingen genomen op elk niveau waar informatie voor nemen beslissing aanwezig is. Hoger management 3 taken: o Doelen vastleggen o Grenzen bepalen o Controle Topmanagement: o Vormen & veranderen zelfregelende teams o Onderhandelen van contracten met teams o Waarborgen beschikbaarheid middelen 1.4. Modellen en technieken in strategisch beheer 1.4.1. Model van Ansoff: groei- en ontwikkelingsmogelijkheden voor onderneming Mogelijkheden tot groei: Marktpenetratie = verhogen van marktaandeel van bestaande producten in bestaande markten Marktontwikkeling = aanbieden van bestaande producten in nieuwe markten Productontwikkeling = nieuwe producten aan bestaande productlijnen toevoegen binnen bestaande markten (complementaire of concurrentiële producten) Diversificatie o = aanbieden van nieuwe producten op nieuwe markten o Verwante diversificatie = nieuwe product/markt-combinaties nog enig verband met oorspronkelijke o Niet-verwante diversificatie = geen verwantschap 1.4.2. Uitbouw van evenwichtige portefeuille product/marktcombinaties Boston Consulting Group model voor beoordeling portefeuille product/marktcombinaties van onderneming: 2 criteria: o relatief marktaandeel: = marktaandeel / gemiddelde 3 grootste concurrenten o industriegroei: = industriegroei / groep BNP 4 types: marktaandeel/ Hoog Laag industriegroei Snel Sterren Vraagtekens Kas in: +++ Kas in: Kas uit: +++ Kas uit: + Traag Kaskoeien: Dogs: Kas in: +++ Kas in: --Kas uit: --Kas uit: +++ o kaskoe: genereuze middelenstroom o dogs: verbruiken middelen o sterren: brengen op vragen om investeringen om positie te behouden o vraagtekens: niet veel opbrengst investeringen nodig Optimaal: gegenereerde en verbruikte kasmiddelen in evenwicht Levenscylus: o Vraagtekens dogs (mislukking) of sterren (succes) o Sterren kaskoeien o Kaskoeien dogs of vraagtekens (nieuwe impuls) 1.4.3. Omgevingsanalyse met competitieve krachten-model van Porter Verschillen in gemiddelde winstgevendheid bedrijfstakken PORTER vijfkrachten-model: “Hoe intenser de concurrentie binnen een bepaalde bedrijfstak is, hoe lager de gemiddelde winstgevendheid in de industrie zal zijn” Concurrentie 5 samenstellende delen: o Intreders o Structurele onderhandelingsmacht van onderneming tegen klanten o Structurele onderhandelingsmacht van onderneming tegen leveranciers o Concurrentie van substituten o Concurrentie van concurrenten-in-enge zin Mate van concurrentie in delen ~ macro-factoren: STEP: o Sociaal o Technologisch o Economisch o Politiek Verhogen van potentiële winstgevendheid onderneming in Porter-model Kenmerken bedrijfstakstructuur potentiële winstgevendheid onderneming: SCP – Structure-Conduct-Performance-Paradigma: Maatregelen verhogen potentiële winstgevendheid: o Intrededrempels o Verhogen onderhandelingsmacht tov klanten o Verhogen onderhandelingsmacht tov leveranciers o Verhogen performantie producten tov vervangproducten o Verkleinen intensiteit directe concurrentie 2. Organiseren als managementproces 2.1. Inleiding *ORGANISEREN = proces van regelen van mensen en andere middelen om samen een doel te bereiken. *Organisatiestructuur raamwerk voor: Taakverdeling opstellen Functie definiëren Coördineren Continuïteit verzekeren Transformatieproces vormgeven *Taakopsplitsing: centraal binnen organisatiestructuur *ORGANISATIEPRINCIPES = bepalen op welke wijze, waar en wanneer de activiteiten zullen verricht worden binnen de gekozen structuur coördinatie centraal *PROCEDURES = formele richtlijnen die moeten gevolgd worden om de processen te kunnen sturen, controleren en coördineren. *Organiseren: Differentiatie integratie Taakopsplitsing coördinatie *Contingentiebenadering: er is niet één beste manier van organiseren: bepalen organisatiestructuur en functioneren houden rekening met: Gekozen strategie Mensen en middelen Stijl van leiding geven managers Externe factoren Goede organisatie grondvoorwaarden: Kostenvoorwaarde (rationele doel): optimale efficiëntie Bestuursvoorwaarde (interne processen): procesbeheersing Sociale voorwaarde (human relations): jobtevredenheid Flexibiliteitvoorwaarde (open systeem): veranderbaarheid en aanpasbaarheid aan wijzigingen *Organisatie-dilemma: Differentiëren vs. Integreren 2.2. Opbouwen van een organisatiestructuur *MANAGEMENTPROCES = besturingsproces waarbij het nemen van beslissingen die betrekking hebben op de organisatiestrategie, organisatiestructuur en de operationele uitvoering van de activiteiten binnen de organisatie centraal staan 2.2.1. Structurele kenmerken = beschrijven hoe organisatie is opgebouwd: Horizontale organisatie-indeling: o Bevat eenheden waarin onderscheiden functies en taken op logische wijze worden gegroepeerd in beheersbare vorm (DEPARTEMENTALISATIE) o Departementaliseren: Functionele indeling: Gelijksoortige functies samenvoegen in functionele afdelingen Grote mate van specialisatie Voordelen: o Efficiëntie o Opleidingsbehoeften beter omschreven o Schaalvoordelen o Gevoel van samenhorigheid Nadelen: o Eentonigheid o Rigiditeit o Lange communicatielijnen o Geen totaalvisie Product indeling: Groepering op basis van het product Voordelen: o Snelle probleemsignalisering & oplossing o Betrokkenheid o Bredere vorming, minder eentonig o Korte communicatielijnen o Coördinatie binnen afdeling vlotter Nadelen: o Minimum volume o Minder schaalvoordelen (hogere kosten) o Mindere specialistisch Geografische indeling: Groepering volgens geografische plaats Veronderstelt zeker volume en geografische verspreiding Voordelen: o Lokale aanpassing o Korte communicatie naar klant o Lokale coördinatie o Betrokkenheid medewerkers Nadelen: o Moeizame communicatie met “corporate” o Eigen (lokale) doelstellingen eerst o Te strike procedures van moederhuis Markt indeling: Groepering volgens markt-segment segmentatie markt Voordelen: o Klant centraal o Grondige kennis van de markt o Gerichter marktsignalen detecteren, analyseren en kanaliseren o Commerciële activiteiten gedijen uitstekend Nadelen: o Te veel oog voor klant ipv op efficiëntie o Coördinatie tussen M-afdelingen o Tijdverlies door onderlinge twisten voor centrale diensten o Indien centrale arbiter minder efficiëntie Kanaal indeling: Groepering volgens distributiekanaal o Geen beste indeling contingentiebenadering noodzakelijk o Wel rekening houden met bepaalde aspecten: Omvang bedrijf (klein F; groot P) Aard activiteiten (bepaalde activiteiten best centraal P) Spreiding werkzaamheden (Groot volume & verspreiding G) Coördinatie activiteiten Verticale organisatie-indeling: o Vastleggen hiërarchie of bevelstructuur (gezagsverhoudingen) o FORMELE ORGANISATIE = officiële organisatie o INFORMELE ORGANISATIE = feitelijk functioneren (schaduworganisatiestructuur) o Verticale indeling: Lijnorganisatie: eenheid van bevel Voordelen: o Grote mate van duidelijkheid en ondubbelzinnigheid o Taakafbakening o Taak chef overzichtelijk o Eenvoudige informatie/communicatiestructuur o Verticale promotiekansen Nadelen: o Spanwijdte optimaal bepaald door: Capaciteit manager Capaciteit medewerkers Aard/moeilijkheid werk Beschikbare technologie Horizontale indeling o Lange communicatielijnen o Verstoringen en ruis o Overbelasting afdelingshoofden o Efficiëntie Uitgebreide lijnstructuren: Staffunctie: o Ondersteunen lijnfunctionaris in besluitvorming o Informatie verwerken/advies verstrekken o Geen lijnbevoegdheid o Deskundige o Voordelen: Verbetering kwaliteit besluitvorming Eenheid van bevel blijft Lijnverantwoordelijke kan bezig houden met beleidsbeslissingen o Nadelen: Niet productief meetbaar Duur betaald Leiden soms eigen leven Hulpfunctie: o Ondersteunen primaire processen o Uitbesteedbaar Functionele functie: o Wel verplichtingen opleggen aan lijnfunctionaris, doch onder andere directie o Beperkte omvang o Voordelen: Snelle communicatie Specialisten Informatiedoorstroming (eis van conformiteit) Grotere spanwijdte o Nadelen: Tegenstrijdigheden Geen eenheid van bevel Teveel aan functies overbelasting Matrixorganisatie: Duaal leiderschap Functionele structuur verzoenen met projectteamstructuur Intense samenwerking tussen verschillende afdelingen vereist Voordelen: o Flexibiliteit o Betere afstemming producten en diensten op klant o Korte communicatielijnen Nadelen: o Dure vorm o Conflicten tussen loyaliteit functionele afdeling en team o Veel overleg en verzoening 2.2.2. Structurerende kenmerken = politieken en activiteiten in de organisatie, die het gedrag van de leden voorschrijven of beperkencoördinatie horizontale en verticale indelingen: Formalisatie/Standaardisatie: o FORMALISATIE = voorschrijven wat de werknemers moeten doen o STANDAARDISATIE = voorschrijven hoe de werknemers het voorgeschrevene moeten doen o conformiteit beperken van controle en persoonlijk toezicht mogelijk Centralisatie: o CENTRALISATIE = formele beslissingsmacht geconcentreerd bij hoogste leiding o SUBSIDIARITEITSPRINCIPE = hogere niveau’s mogen zich niet inlaten met beslissingen die de lagere niveau’s ook kunnen nemen werk lagere niveau’s aantrekkelijker leiding kan zich richten op belangrijkste beslissingen o Mate van centralisatie ~ : Omvang Heterogeniteit Omgeving Specialisatie Duurzaamheid activiteiten 2.3. Bedrijfscultuur 2.3.1. Wat is bedrijfscultuur? *=geheel van waarden, normen en overtuigingen met betrekking tot de organisatie en haar omgeving die in de organisatie zijn ingebed. *Sanders & Neuijen ajuin: Basisassumpties: kern organisatiecultuur Waarden en normen: expliciet geformuleerd: o Waarden: Regels en voorschriften waaraan de waarden worden afgemeten Zero fouten topkwaliteit Mythen, helden en symbolen o Symbolen: Uiterlijke tekens van cultuur Gemakkelijk te wijzigen o Helden: Voorbeeldfunctie Aanduiden goed of slecht gedrag Meestal niet meer in organisatie Ook antihelden Gewoonten, rituelen en procedures: o Rituelen: Sociale gewoontes Essentieel voor leden Bieden zekerheid en houvast 2.3.2. Cultuurtypes *Spanningsvelden in bedrijfscultuur: Innovatie en nemen van risico’s Gerichtheid op details Resultaatgerichtheid Menselijke oriëntatie Teamgerichtheid Agressiviteit/competitie Stabiliteit Conflicthantering Identificatie en betrokkenheid *Cultuurtypes: Machtscultuur: o Succes ~ macht & gezag enkele personen o Weinig bureaucratie o Beoordeling op basis resultaat o Doel heiligt middelen Taakcultuur: o Klus klaren Rolcultuur: o Rol spelen volgens voorschriften o Plichtsbewustheid o Geschikt voor bureaucratieën en grote schaaleffecten Persoonscultuur: o Specialistische kennis 1 persoon Procesgerichte cultuur: o Geolied proces o Formalistisch o Risico mijden o Minimale inspanning Resultaatgerichte cultuur: o Behalen objectief o Uitdagingen & risicovolle situaties Mensgerichte cultuur: o Medewerker centraal o groepsbeslissingen Controlerende cultuur: o Discipline & actieve controle o Sterk kostenbewust o Geolied georganiseerd Organisatiegebonden cultuur: o Selectie op ‘behoren’ tot organisatie o Geen duidelijke scheiding werk/privé Professionele cultuur: o Selectie op basis van kunnen Open cultuur: o Open voor nieuwe ideeën o Niemand verlaat ooit echt organisatie o Makkelijke integratie Gesloten cultuur: o Minimale communicatie o Sterk in zichzelf gekeerd o geheimzinnig Losse cultuur: o Alles gebeurt bij benadering o Persoonlijk initiatief Pragmatisch ingestelde cultuur: o Objectieve halen & job uitvoeren o Regels alleen nageleefd als ze uitvoering niet hinderen Normatief ingestelde cultuur: o Waarden en normen boven alles *Dominante subcultuur: DOMINANTE CULTUUR centrale waarden en normen, gedeeld door meerderheid organisatie SUBCULTUUR naast kernopvattingen ook andere opvattingen onder leden bepaalde afdeling *Sterke zwakke cultuur: STERKE: o Centrale opvattingen wijd verspreid o Centrale opvattingen intensief beleeft o Gedrag individu meer voorspelbaar mindere willekeur CORPORATE CULTURE ondersteunt doelen en strategie bedrijf *Structuur en cultuur zijn alternatieven: Hoe meer cultuur, hoe minder de noodzaak aan regels en afspraken belangrijkste functie bedrijfscultuur = coördinatie 2.3.3. Cultuurverandering Technieken: o Direct werkende: Aandachtspunten management Reactie management op kritieke gebeurtenissen Voorbeeldgedrag Belonings-, promotie- en ontslagpolitiek o Indirect werkende: Organisatiestructuur en –ontwerp, systemen en procedures Vormgeving gebouwen en ruimtes Verhalen & mythes Vastleggen missie van onderneming Voorwaarden: o Grote druk van buitenaf o Ontevredenheid over huidige gang van zaken o Geldig alternatief aangeboden 3. Organisatietheorie van Mintzberg *Overzicht van hoe organisatie kan gestructureerd worden *configuratie van kenmerken 3.1. 6 basisdelen van een organisatie Strategische top (of apex) Middenkader of middelmanagement: o Verbindt top met operationele kern en verzorgt de communicatie ertussen Operationele kern Technostructuur (voorbereidende staf): o Werk van anderen effectiever maken Ondersteunende diensten: o Onrechtstreekse steun o Grijpen niet in op operationele kern Ideologie: o “Cultuur” van organisatie o Tradities & gewoonten 3.2. 6 coördinatiemechanisme *Structureren opsplitsen & daarna terug afstemmen *Afstelling: 6 mechanismen: Wederzijdse aanpassing: o Informele & spontane gesprekken o Coördinatie dmv overleg Directe supervisie: o Vertikale taakverdeling: leider toezicht op ondergeschikten o Nadelen: Creativiteit medewerkers daalt Weinig flexibel Autocensuur Lange reactietijd Standaardisatie van input: o Selectie vaardigheden en kennis vermijden grote variatie aan mensen behoefte coördinatie daalt Standaardisatie van output: o Definiëring gewenste resultaten o Hoe men ze bereikt is niet gedefinieerd o Voordelen: Goedkoop Stoot op weinig weerstand o Nadeel: Geringe mogelijkheid tijdens uitvoering nog info te verwerken Standaardisatie van processen: o Uit te voeren taken & gedrag voorgeschreven en geformaliseerd o Voordelen: Eenvoudig Goedkoop Organisatie-omvattend Snelle controle o Nadelen: Star (niet voor RAPLEX omgeving) Veel weerstand bij uitvoerders Zelfvernietigend effect (paradox van Perrow) Standaardisatie van waarden: o Minder hiërarchische controle noodzakelijk o Werk van lange adem 3.3. Organisatiedesign: 9 ontwerpparamters *Ontwerp organisatie beslissingen vorm & werking *9 designparameters die basiscomponenten zijn van organisatie (4 categorieën): Design van posities: o Taakspecialisatie: = aantal taken die men in bepaalde job dient uit te voeren & controle die men erover heeft o Formalisatie van gedrag: = standaardisatie werkprocessen (regels, procedures, …) standaardisatie Bureaucratische organisatie directe supervisie/onderlinge aanpassing Organische organisatie o Training en indoctrinatie: = eisen waaraan men in bepaalde functie moet voldoen wervings- en selectieprocedures kwaliteiten binnenshuis verder ontwikkelen Training vereiste vaardigheden & kennis aangeleerd Indoctrinatie eigen maken met normen organisatie Design van superstructuur: o Groepering van eenheden: = manier waarop jobs worden samengevoegd in diensten, afdelingen, … basismethode om werk in organisatie te coördineren o Grootte van eenheden (span of control): = omvang elke eenheid/werkgroep span of controle van de manager (hoe meer standaardisatie, hoe groter de eenheden) Design van laterale verbindingen: o Planning- en controlesysteem: =gewenste output voor toekomst specificeren (norm opstellen) ACTION PLANNING activiteiten die nog moeten plaatsvinden PERFORMANCE CONTROL bewaken prestaties achteraf o Coördinatie-instrumenten (liaisonposities): =mechanismen waarbij organisatie samenwerking tussen eenheden aanmoedigt Design van beslissingssysteem: o Verticale decentralisatie: =mate waarin formele beslissingsbevoegdheid is overgedragen naar lagere lijnmanagers/gezagsniveaus o Horizontale decentralisatie: =mate waarin beslissingsmacht (formeel & informeel) is verdeeld buiten de formele lijngezagsverbanden 3.4. 6 types van decentralisatie Verticale & horizontale centralisatie: alle macht bij top Beperkte horizontale decentralisatie Beperkte verticale decentralisatie Selectieve verticale & horizontale decentralisatie Verticale & horizontale decentralisatie Pure decentralisatie 3.5. 7 basistypen of configuraties van organisaties *Integreren coördinatiemechanismen, vorm & mate van centralisatie, dominanten onderdelen organisatie & ontwerpparameters Eenvoudige structuur: o Persoonlijk geleid (of groepje) o Weinig gespecialiseerde functies o Geen stafdiensten o Beperkte hiërarchie o Leider oefent persoonlijke controle uit; sterk betrokken bij alles o Coördinatiemechanisme = directe supervisie o Macht bij top Machinebureaucratie: o Voornamelijk bij massafabricage o Standaardisatie van werkprocessen o Bureaucratisch o Schaalvoordelen & kostenbeheersing o Proces centraal o Voornaamste deel = technostructuur Professionele bureaucratie: o Standaardisatie van input o Voornamelijk kennisondernemingen o Bottom-up organisatie o Onafhankelijk werken na intensieve opleiding o Voornaamste deel = uitvoerende kern Divisiestructuur: o Voornamelijk zeer grote bedrijven o Standaardisatie van output o Voornaamste deel = middle management o Rationeel leidinggeven o taakcultuur Adhocratie: o Voornamelijk projectmatige bedrijven o Voortdurende aanpassen aan omgeving o Weinig regels o Creativiteit o Wederzijdse aanpassing o Minimale hiërarchie o Voornaamste deel = ondersteunende diensten o Matrix-structuur Missionaire configuratie: o Standaardisatie van normen o Indoctrinatie o Pure decentralisatie o Voornaamste deel = ideologie o Bijna geen arbeidsverdeling Politieke configuratie: o Geen dominerend coördinatiemechanisme o Geen dominerend basisdeel o Geen stabiele vorm van (de)centralisatie o Moeilijk om conflicten binnen organisatie te temperen *configuraties onderhevig aan aantal contingenties 2 karakteristieken van omgeving zullen meest aangewezen organisatievorm bepalen: Mate van complexiteit Mate van onzekerheid Professionele Adhocratie Complex bureaucratie machinebureaucratie Simpele structuur Eenvoudig Stabiel dynamisch 3.6. 7 krachten in organisatie Sturen in gewenste richting & neiging om alles te overzien via centralisatie (vanuit top die eenvoudige structuur prefereert) Technostructuur machinebureaucratie beperkte horizontale decentralisatie Operationele kern: wenst standaardisatie van vaardigheden professionele bureaucratie Middenkader: wenst standaardisatie van output divisiestructuur Ondersteunende diensten: wensen coördinatie dmv onderlinge aanpassing adhocratie Ideologie = kracht om leden samen te bundelen missionaire configuratie (wanneer zeer dominant) zuiverste decentralisatie Kracht van politiek politieke configuratie (wanneer zeer dominant) geen stabiele vorm van (de)centralisatie Evoluties in denken over organisaties Kortere bevelslijnen: o Verminderen aantal organisatieniveaus Minder eenheid van bevel: o Cross functionele teams, projectgroepen, horizontale structuren Bredere spanwijdte Meer delegatie & “empowerment” Andere balans tussen centralisatie en decentralisatie Minder staffuncties 4. Leiding geven 4.1. Conceptualisering *LEIDING GEVEN = proces waarbij medewerkers worden gestimuleerd en gemotiveerd om zich in te zetten voor het waarmaken van de plannen en het bereiken van de doelstellingen van de organisatie *Getting things done3manieren: Hiërarchisch of formeel gezag Gedeelde visie of organisatiecultuur: o Leider presenteert duidelijk & aanlokkelijk toekomstbeeld o Visie op anderen overbrengen graag inspannen om visie te verwezenlijken o Kost veel tijd en moeite o Nieuwe ideeën moeilijk aan te brengen bij sterke cultuur indien ze ertegenin gaan Macht: o = vermogen om iemand anders iets te laten doen waarvan jij vindt dat het moet gebeuren. o Macht door positie: Beloning Dwang Legitiem o Macht als persoon: Deskundigheid Identificatie 4.2. Effectief leiderschap 4.2.1. Kenmerken van een goede leider *Samenhang van persoonlijke eigenschappen en andere situationele factoren *Persoonlijke kenmerken Kirkpatrick & Locke: Elan Zelfvertrouwen Creativiteit Cognitieve vermogens Zakelijke kennis Flexibiliteit Eerlijkheid & integriteit 4.2.2. Gedrag van een goede leider *Gedragstheorieën ~ taakgericht/mensgericht (spanningsveld): OHIO-model: hoge taak- & mensgerichtheid (zie vroeger) Managerial Grid (Blake & Mouton): o 2 dimensies: aandacht voor mens (y) aandacht voor productie (x) o 5 leiderschapstypes (y.x): teammanager (9.9) impoverished (1.1) country club (9.1) taakgericht (1.9) middle of the road (5.5) Reddin (zie 4.2.3) 4.2.3. Contingentie binnen leiderschap *Contingentiebenadering geen beste stijl, maar ~ situatie *Effectieve leiders hoge mate van cognitieve complexiteit en gedragscomplexiteit *Reddin = Blake & Mouton + 1 dimensie (situatie) contingentiestandpunt: Taak Mens RELATIE INTEGRATIE Goedkeurend Participatie Aanvaardend Motivatietechnieken Informeel Gezag Rustig Gemeenschappelijke doelen Persoonlijke ontwikkeling ONTWIKKELAAR Missionaris BESTUURDER Compromiszoeker Personeelszaken Opleiding onderzoek SEPARATIE Voorzichtig Zorgvuldig Conservatief Bedachtzaam Kalm Algemene directie Verbindingsfuncties BUREAUCRAAT Deserteur WELWILLENDE AUTOCRAAT Autocraat DEDICATIE Vastberaden Ambitieus Onafhankelijk Zelfvertrouwen Taken eerst Financiën en administratie productieafdelingen *Concurrerende waardemodel van Quinn 8 managerrollen: Rationeel doel model: o Producent: Vaardigheden Maximalisatie ouput Persoonlijke productiviteit taakgeoriënteerd o Bestuurder: Vaardigheden Outputgericht Competitief ingesteld Planning & formuleren doelstellingen Open systeem model: o Bemiddelaar: Vaardigheden Expansie & flexibiliteit Behoud externe erkenning Politiek sluw, overtuigend, invloedrijk en machtig o Innovator: Vaardigheden Expansie & flexibiliteit Creatief denken Vernieuwingen & veranderingen Human relations model: o Mentor: Vaardigheden: Ontwikkelen ondergeschikten Zichzelf en anderen begrijpen Interpersonele communicatie o Facilitator: Vaardigheden Collectieve inspanningen verhogen (teambuilding) Conflict management Participatie in beslissingname Interne processen model: o Coördinator: Vaardigheden Continuïteit Planning & controle Organisatie & ontwerp o Controleur: Vaardigheden Regelnaleving & prestaties nagaan Gericht op continuïteit & consolidatie Goed in analyse 4.3. Managementtheorie van Buelens *Centrale stellingen: Managementgedrag en leiding geven zijn bijzonder veelzijdig en vertonen dus zeer verscheiden kenmerken Er is niet één type succesvol managementgedrag Extremen zijn te mijden Managementgedrag en leiding geven hebben in eerste plaats te maken met beheersen van tegenstellingen en managen dilemma’s 4.3.1. Concurrerend krachtenveld van leiding geven Tegenstellingen & spanningsvelden Individueel belang Collectief belang Willen Kunnen Differentiatie Integratie Sturing Zelfcontrole Taakgerichtheid Mensgerichtheid Concurrerend krachtenveld 3 dimensies: o sturend zelfregelend o rationeel sensitief – intuïtief o resultaatzoekend stabiliserend Ondernemer = resultaatzoekend, sturend & sensitief-intuïtief Manager = sturend, resultaatzoekend & stabiliserend 6 krachten: o sturend: beheersing van processen controle macht centralisatie (H&V) persoonlijke verantwoordelijkheid opnemen sterk leiderschap onafhankelijkheidsstreven operationele betrokkenheid o rationele: analyse feiten & cijfers systemen algemene wetmatigheden efficiëntie binnen organisatie concepten & theorieën logica & systematiek depersonaliseren o Stabiliserend: Continuïteit & stabiliteit Evenwicht Voorspelbaarheid Bedrijfsethiek & -cultuur Historiek Lange termijn relaties met stakeholders o Zelfregulerend: Leervermogen leden Interne sturing Zelfstandigheid medewerkers Delegeren Decentralisatie o Sensitief-intuïtief: Warm-menselijke contacten Persoonlijkheid leden Breed netwerk van contacten snel opbouwen Gericht op buitenwereld Unieke van situaties & personen Alle zintuigen gebruiken Specifieke tot zich laten doordringen o Resultaatzoekend: Groei Verandering & beweging Actie & initiatief Ondernemerschap Doen & volhouden KT resultaten Snelheid in reageren Vereenvoudigen 4.3.2. Synthese verschillende krachten Imperiumsynthese: evenwicht sturend & zelfregulerend Entrepreneursynthese: evenwicht rationeel & sensitief-intuïtief Groeisynthese: evenwicht resultaatzoekend & stabiliserend 4.3.3. Verschillende managementrollen Sturend controlerende rol: o Planmatig o Systematiek o Voorbereiding o Duidelijke actieplannen o Duidelijke afspraken o Verafschuwt improvisatie o Fayol-rol POCCC Expert rol: o Goed geïnformeerd o Dossierkennis o Professionele aanpak o Technische details o Theorieën & concepten o Feiten & cijfers Mentor rol: o Integer handelen o Vertrouwen o Erkenning & aandacht o Investeren in opleiding o Luisterbereidheid o Inlevingsvermogen o Openheid & eerlijkheid Faciliterende rol: o Waarborgt samenwerking binnen organisatie o Zoekt concensus o Uitbouw samenhangend team o Integratie & socialisatie o Betrekt medewerkers bij beslissingen Opportunistische rol: o Innovatief o Grensverleggend o Pragmatisch o Grote overtuigingskracht o Nemen berekende risico’s o Politiek handig & groot onderhandelingsvermogen o coalitievormer Outputgerichte rol: o Prestatiegericht o Confronterende stijl o Stressbestendig o Inspanningen leveren o Ambitieuze doelen (zichzelf & anderen) 4.3.4. Dreigende eenzijdigheden *Contingentieprincipe meest aangewezen rol ~ situatie *Vermijden eenzijdige dominantie evenwicht bewaren *3 eenzijdigheden: Doordrammer: o ontspoord resultaatzoekend o hekel aan wachten o strakke planning o hoge eisen o automatische piloot o workaholic Heerser-perfectionist: o ontspoord sturend o wil alles onder controle hebben o wil zelf altijd opmerkelijke prestaties leveren o verbeten gedrag o delegeert moeilijk o falen niet toegelaten Rationalisator: o ontspoord rationeel o wil alles in systemen en procedures vatten o kan niet overweg met psychologische processen & fenomenen o wil in alles duidelijkheid o rationeel, verbaal geweld o handelt altijd rationeel, zelfs wanneer emotionele een rol moet spelen 4.3.5. Basis van leiderschap *succesvol manager 2 belangrijke eigenschappen: Mentale agenda: o = beperkt # zeer duidelijke en meeste eenvoudige principes die manager in zijn handelen hanteert en telkens weer bespeelt in zijn communicatie o Beknopt geformuleerd o Maximaal 5 vuistregels o Gericht op performantie-indicatoren o Intensief gecommuniceerd Uitgebreid relatienetwerk: o Niet alleen professionele sfeer 4.3.6. Principes van zelfzorg voor manager Steun bij familie & vrienden Geplande ontspanningen & verlof Niets doen Ongewoon gedrag stellen Systematisch nadenken en plannen Relativeren & zichzelf in vraag stellen 1. Personeelsbeleid 1.1. Domeinen in modern personeelsbeleid *Duidelijke kenmerken: Pro-actief problemen voorzien Geïntegreerd met andere functionele managementgebieden Betrokkenheid van de lijn functies gedelegeerd aan lijnmanagers Expliciete visie van top op personeel personeel is belangrijke factor sturing vanuit strategische visie *Verschillende domeinen: Instroom & uitstroom beheersen Motivatie & taakuitvoering Ontwikkeling loopbaan Beloning 1.2. Personeelsplanning *PERSONEELSPLANNING = proces waardoor wordt bereikt dat de juiste mensen op de juiste momenten op de juiste plaats aanwezig zijn, teneinde de geplande, van de strategie afgeleide activiteiten uit te voeren. *PERSONEELSPLAN = geheel van maatregelen die moeten worden genomen in het kader van personeelsmanagement. (verbindt ondernemingsstrategie met HRM) 1.2.1. Opmaak personeelsplan 1. doelstellingen vastleggen 2. analyse beschikbaar & benodigd personeel 3. identificeren mogelijke bezettingsproblemen 4. opmaken scenario’s ter oplossing van de problemen 5. scheppen voorwaarden om organisatiedoelen en individuele te verzoenen 6. evalueren resultaten 1.2.2. Belang personeelsplanning *Kostenefficiënt en pro-actief antwoord op: schaarste arbeidsmarkt toenemende turbulentie in omgeving beheersen personeelskost verkorten levensduur functies nood aan planmatige personeels-afbouw 1.2.3. Opbouw klassieke personeelsplanning *Traditioneel: 1. analyse beschikbaar & benodigd personeel 2. huidige en toekomstige personeelsbehoeften afleiden (kwantitatief & kwalitatief) 3. bepalen hoe taken en verantwoordelijkheden aan personeel zullen worden toegewezen 4. personeelsplan afleiden *Knelpunten: voortdurende bijsturing noodzakelijk door complexiteit proces enkel succesvol wanneer iteratief wordt opgebouwd rigiditeit 1.2.4. Human Resource Performance Potentieel Portfolio *Verschillende stappen: 1. gedetailleerde beschrijving & evaluatie medewerkers op basis van huidig functioneren & promotiepotentieel 2. analyse van eventueel minder goed of niet functioneren 3. ontwikkelen personeelsbeleidsmaatregelen *Flexibeler dan traditionele aanpak 1.3. Beheersing instroom personeel *4 deelfuncties personeelsbeleid: functieanalyse: o functieprofiel wat, waarom, waar, hoe & verantwoordelijkheden o personeelsprofiel beschrijving baan & mogelijke loopbaan werving: o = geheel van activiteiten gericht op vinden mogelijke kandidaten voor vacante functie. o Intern: Snel & goedkoop Bekende sollicitanten Motiverend o Extern: Ruimere keuze Meer objectief Geen stoelendans Geen competitiedwang Geen Peter principe o Boodschap: Selectief Motiverend Signalerend Selectie: o = proces waarbij de meeste geschikte kandidaten geïdentificeerd worden & getracht wordt het toekomstige arbeidsgedrag te voorspellen. o Technieken: Analyse CV Interview Testen Observatie Assessment center o 2 basisbenaderingen: signbenadering: aanwezigheid bepaalde kenmerken samplebenadering: arbeidsgedrag in gesimuleerde omstandigheden socialisatie: o = geheel van processen waardoor nieuwe medewerkers evolueren van buitenstaanders naar lid van groep/organisatie o 3 fasen: intrede breaking in plaats trachten veroveren settling in nieuwe plaats verworven, definitief lid 1.4. Beheersing uitstroom personeel 1.4.1. Vormen van uitstroom personeel *Oorzaken: baanmobiliteit of vrijwillig ontslag downsizing kwalificatieverandering ontslag 1.4.2. Ontslagsituaties *4 situaties: TOEVALLIG Onvoldoende motivatie/ betrokkenheid pech PERSOON Onvoldoende capaciteiten FUNDAMENTEEL Functie verdwijnt ORGANISATIE 1.5. Beheersing taakuitvoering & motivatie 1.5.1. Motivatie & motivatietheorieën *MOTIVATIE = geheel van dynamische factoren die verantwoordelijk zijn voor ontstaan, intensiteit en duurzaamheid van doelgericht arbeidsgedrag in organisaties Types motivatietheorieën PULL GOAL: o Mensen trachten aantrekkelijk lijkende doelen of resultaten na te streven PUSH NEED: o Mensen trachten tekorten die ze ervaren weg te werken Gemeenschappelijke kenmerken motivatietheorieën Motivatie ~ interne & externe factoren Motivatoren ~ tijd Intrinsieke vs. extrinsieke motivatoren: o Intrinsiek bvb. uitdaging o Extrinsiek bvb. salaries/promotiekansen Mensen streven naar oogsten opbrengsten & vermijden straffen Motivatietheorie van Herzberg *Onderscheid tussen demotivatoren & motivatoren *Centrale stelling: wegwerken demotivatoren is niet voldoende *Aanwezigheid demotivatoren demotiveert *Afwezigheid demotivatoren motiveert (nog) niet Motivatietheorie van Maslow *Piramidemodel verschillende lagen motivatoren: 1. fysieke behoeften 2. bestaanszekerheid 3. sociale contacten 4. erkenning 5. zelfontplooiing *Volgende behoeften slechts vervullen als vorige vervuld zijn 1.5.2. Personeelsinstrumenten en motivatie *Instrumenten voornamelijk betrekking op: Functiewaardering: o 3 vragen: welke bijdrage levert functie aan bereiken doelstellingen? Hoe verhouden de verschillende functies zich tegenover elkaar? FUNCTIECLASSIFICATIE: hoe kunnen de verschillende functies dan tegenover elkaar worden gerangschikt? o Functieclassificatie van Hay: Kennis & kunde Complexiteit probleembehandeling Reikwijdte verantwoordelijkheid Arbeidskwaliteit verhogen: o Arbeidskwaliteit = mate waarin personeelsleden de opgedragen arbeid als kwaliteitsvol ervaren o Verschillende dimensies en determinanten: Volledigheid taken Werkelijk ingezette & gebruikte kwalificaties Werkbelasting Mate van zelfstandigheid Feedback Mate van formalisatie Mate van identificatie Variatie o Maatregelen voor verhoging: Individueel: Banenroulatie (promotie of rotatie) Taakverbreding/verruiming Groep: Geïntegreerde teams Autonome teams Organisatie Personeelsbeoordeling en communicatie: o 3 vormen: Functioneringsgesprek hoe heeft de medewerker in zijn taak gefunctioneerd Prestatiebeoordelingsgesprek wat heeft de medewerker gepresteerd Potentieelbeoordelingsgesprek wat kan hij nog meer Verloning: o Vormen: Vaste verloning Op basis van premies Op basis van bonus o Totaalpakket Employee Benefits o Criteria voor beoordeling: Billijkheid Competitiviteit Objectiviteit Betaalbaarheid 1.6. Beheersing loopbaanontwikkeling 1.6.1. Loopbaanbeleid *LOOPBAANBELEID = politieken die worden toegepast om te beslissen over de loopbaan die medewerkers kunnen uitbouwen binnen de organisatie Life long employment: o Enkel ontslag op grond van slechte prestaties Up or Out: o Of promotie of verlaten onderneming In and Out: o In- en uitstroom op alle niveau’s mogelijk *GLASS CEILING = onzichtbare barrières waardoor bepaalde groepen beperkt worden in uitbouw van hun loopbaan 1.6.2. Vormingsbeleid Organisatiedoelstelling van vorming: o Bijblijven noodzakelijke kennis o Innovatie: aanleren nieuwe werkmethodes o Verhogen multi-inzetbaarheid o Ondersteuning loopbaanbeleid vermijden Peter principe Types vormingsbeleid: o Cultuurproces: gericht op ommekeer in organisatie o Marktproces: individu zowel binnen als buiten organisatie veranderen o Consultingsproces: enkele aspecten in organisatie veranderen o Taakproces: specifiek gericht op individu en taak binnen organisatie 1.6.3. Actuele vraagstukken in personeelsbeleid Flexibiliteit: o Arbeidstijden o Multi-inzetbaarheid Verloning: o werknemersparticipatie Employability: o kennismanagement 2. Operationeel beheer 2.1. Rol en inhoud van de productiefunctie 2.1.1. Wat houdt de productiefunctie in? *Productiefunctie = transformatieproces waarbij inputs gecombineerd en getransformeerd worden in producten en/of diensten *4 M’s: Materiaal Machines Mensen Methodes *Essentie productiefunctie ontwikkelen productiesysteem zodanig dat de middelen doelmatig worden gecombineerd 2.1.2. Wat omvat het vel “productiebeheer”? *PRODUCTIESYSTEEM = geheel van methodes om de combinatie van factoren voor de totstandkoming van diensten/producten tot stand te brengen. *Omvat alle taken die: Verband houden met de keuze en de ontwikkeling van het productiesysteem Met de besturing van het productiesysteem 2.1.3. Welke doelstellingen streeft het productiebeheer na? *Vroeger: productiviteitsverhoging meer output met minder input *Nu: maximaliseren doelmatigheid van het productiesysteem in functie van de ondernemingsstrategie 2.1.4. Afstemming productiesysteem & strategie *Open Systeem visie: Competitieve omgeving competitieve strategie strategische productietaak productiesysteem 2.1.5. Ontwerpen productiesysteem *Productiesysteem = 2 grote blokken: Materiële infrastructuur: o Operating Units (productieplants): Vestigingsplaats: Afzetmarkt Inputmarkt Grootte, aantal en focus units: Verwachte totale marktvraag Schaaleffecten Mate van focus (specialisatie) o Capaciteit: Reactieve capaciteitsopbouw Proactieve capaciteitsopbouw Volgstrategie Vlakstrategie Ploegenstelstel o Productieproces: Continuïteit: Projectenbouw: o Product éénmalig karakter o Complex, lange duur Stukproductie (job shop): o Beperkt volume o Aard; duur en volgorde activiteiten specifiek voor bepaald product o Kleinere omvang dan bij projecten o Productiefactoren permanent georganiseerd Serie- of batchproductie: o Beperkt gamma van relatief gelijkaardige producten o Aard, duur & volgorde bewerkingen gelijkaardig Continue productie (steeds hetzelfde product): o Lijnproductie: Voldoende groot volume eenzelfde product/familie Bepaalde doorlooptijd en cyclustijd o Procesproductie (continue stroomproductie): Flow-karakteristieken Volume voldoende groot Automatisatie: Mogelijkheid van proces om gegeven stel taken uit te voeren zonder directe menselijke tussenkomst Zelf controleren & aanpassingen uitvoeren Verticale automatisatie: o Mate waarin menselijke activiteiten geautomatiseerd zijn Horizontale automatisatie: o Aantal bewerkingen dat geautomatiseerd is o Automatisatie van de integratie van activiteiten (emanagement) Lay-out: Manier waarop werkcentra geschikt zijn Functionele lay-out (proces lay-out): o Groeperen machines die eenzelfde functie vervullen o Typisch voor stukproductie o Bevordert bezettingsgraad Product lay-out (lijn-lay-out): o Schikking bepaald door bewerkingen en volgorde o Vooral bij continue productie & grote serieproductie o Bevordert doorstroming product o Productiemethodes: Uitsplitsen proces in elementaire bewerkingen Vastleggen productiemethodes & standaarden en normen Keuze gereedschap & machines Groeperen activiteiten tot productietaken Tijds- en bewegingsstudies zijn hierbij onmisbaar o Spanwijdte proces: Mate van verticale integratie van productiegebeuren Make Buy Partnership o Voorraden: Vormen: Grondstoffen Halffabrikaten Afgewerkte producten Strategie & efficiënte bepalen: Rol Grootte ligging Beheerssystemen: o Productieplanning: Bepalen welke en hoeveel producten/diensten wanneer en gedurende welke periode moeten geproduceerd worden Rekening houden met: Capaciteit Verkoopsvooruitzichten Openstaande orders & aanwezige voorraden Leveringstermijnen Prioriteiten ~ dringendheid Hierbij is onderneming afhankelijk van omgeving o Productiecontrole: Verzamelen info om voortgang productie op te volgen o Kwaliteitsbeheer: Zorgen dat afgeleverde producten/diensten beantwoorden aan de gestelde kwaliteitseisen Kwaliteitscontrole: Controle geleverde kwaliteit na de feiten Integrale Kwaliteitszorg (IKZ): Op voorhand waarborgen dat gewenste kwaliteit wordt geproduceerd Doorheen het ganse proces & onderneming o Tewerkstellingspolitieken: Toepassen HRM politieken in de productieomgeving o Organisatiestructuur productie-afdeling: Manier waarop de taken zin toegewezen en gegroepeerd in afdelingen, departementen of diensten en de manier waarop die taken worden gecoördineerd o Managementcontrolesystemen: Systemen die men heeft opgezet bedoeling om de performantie van de productie, afdelingen en managers te meten, op te volgen en eventueel te belonen Afgestemd op strategisch belangrijke objectieven 2.2. Productieplanning *Functie: waarborgen dat materiaal, machines en mensen aanwezig zijn op het juiste moment, in de juiste hoeveelheden en op de juiste plaats. *Methodes: PUSH systemen (MRP): o MRP = Material Requirements Planning Doel: Tijdig verschaffen van correcte informatie zodat de verschillende materialen in de juiste en optimale hoeveelheden en op juist tijdstip aanwezig zijn in productieproces o Verschillende stappen: Product opsplitsen in samenstellende delen; opeenvolgende bewerkingen bepalen Voor elk deel materiaalbehoefte bepalen en moment van beschikbaarheid Behoeften exploderen naar onderliggend niveau in productiestructuur (Bruto Netto) Nettobehoefte signaal bijkomend order moet worden gelanceerd Geplande orders zetten nettobehoefte om o Vrij eenvoudig & logisch o Zorgt voor horizontale & verticale integratie van lanceringsbeslissingen o Rekenwerk computerondersteund o Beoordeling planner aan computer meedelen (niet volledig automatisch) PULL systemen (JIT en Kanban): o Materiaalstroom gepland op basis van feit dat werkcentrum of leverancier slechts mag beginnen produceren/toeleveren wanneer het een signaal ontvangt dat er behoefte bestaat aan materiaal in verbruikende werkpost o Geen centraal planningsysteem ketting o Just In Time: Bekommernis = tijdig leveren o Kanban: Dubbel stel kaarten als signalen Eerste stel controleert beweging van materialen producerende verbruikende werkpost Tweede stel controleert productie van materialen in producerende werkpost. Controleert op harmonieuze manier de productiehoeveelheden in elke fase van het proces Administratief erg eenvoudig Onderbreking zware gevolgen volgende werkposten Theory of Constraints (OPT): o Optimized Production Theory) o Geheel van regels en aanbevelingen om de performantie van een bedrijf te verbeteren o DOORVOER = snelheid waarmee productie via de verkoop geldmiddelen genereert o KNELPUNT = overbelaste productiemiddelen o Principes: Balanceer goederenstroom, niet capaciteit Belast een niet-knelpunt enkel in functie van een knelpunt Versnellen van een order dat verder opgehouden wordt in een knelpunt levert niets op Een uur verloren in een knelpunt is een uur verloren in totale fabriek Een uur gewonnen in een niet-knelpunt is zinsbegoocheling Doorvoer en voorraden worden bepaald door de knelpunten Proceslotgrootte en transfertlotgrootte moeten niet noodzakelijk gelijk zijn 3. Controle van gedrag in organisaties – Beheerscontrole 3.1. Wat is beheerscontrole? *BEHEERSCONTROLE (management control) = proces van motiveren van leden organisatie om hun activiteiten af te stemmen op de strategie zodat doelstellingen worden bereikt op effectieve en efficiënte manier *Deelprocessen: Plannen Coördineren Communiceren Evalueren Beslissen welke acties Beïnvloeden *Cruciale rol in uitvoering strategie 3.2. Welke doelstellingen streeft het management met beheerscontrole na? *Doelstelling = sturen van gedrag van mensen en organisatie in gewenste richting 3.3. Hoe verhoudt beheerscontrole zich tegenover de strategische cyclus? *Beheerscontrole ~ organisatiestructuur *Organisatiestructuur mede bepaald door graad van controle (BESTUURSVOORWAARDE) *Organisatiestructuur ~ strategie *Open systeem over elk onderdeel van onderneming wordt data verzameld & gecommuniceerd, waardoor organisatie in staat is om efficiënt en effectief haar doelen te bereiken *Beheerscontrole ≠ strategische planning: Strategische planning = formuleren van doelstellingen en strategieën om die te realiseren Beheerscontrole = doelstellingen helpen implementeren *Beheerscontrole ≠ taakcontrole: Taakcontrole = meer georiënteerd naar individuele taken en zorgt ervoor dat deze effectief en efficiënt worden uitgevoerd *Rol beheerscontrole bij °strategie: INTENDED STRATEGIE vs. EMERGENT STRATEGIE Groeiproces, vaak spontaan zonder tussenkomst top STRATEGIEPROCES-DILEMMA *Beheerscontrole ≠ MANAGEMENT ACCOUNTING: Management accounting = proces van identificatie, meting, verzameling, analyse,… van informatie (ondersteunt bredere proces van beheerscontrole) 3.4. Uit welke elementen bestaat een beheerscontrolesysteem? Beheerscontrolestructuur: o Opsplitsen organisatie in verantwoordelijkheidscentra o 4 types: opbrengstencentra (controle op basis van omzet) kostencentra (controle op respecteren kostenbudget) winstcentra (controle winstniveau) investeringscentra (controle op gerealiseerd rendement) Beheerscontroleproces: o Cyclus van planning van verwachte inputs & outputs, meting resultaten, vergelijking tussen plan en realiteit en bijsturing waar nodig o CYBERNETISCH PROCES = proces met feedbacklus, waarbij performantiestandaarden gedefinieerd worden, prestaties systeem gemeten worden, resultaten vergeleken worden met standaarden, informatie over afwijkingen worden teruggekoppeld naar systeem en bepaalde elementen van het systeem gewijzigd worden o Detector meten o Assessor beoordelen o Effector wijzigen o Communicatienetwerk doorstroming info Beheerscontrolecultuur: o Geheel van waarden en normen die gedrag van managers en personeelsleden bepalen o Waarden/normen met betrekking tot: Doelstellingen & strategie Manier van gedrag t.o.v. elkaar & buitenwereld Politieken in organisatie 3.5. Types beheerscontrole Tijdsgerichtheid: o FEEDBACK CONTROLE: Controle na de feiten Informatie uit verleden Controlerapporten genereren niet noodzakelijk correcties Nadeel tijdsvertraging o FEEDFORWARD CONTROLE: Proactief een afwijking van standaarden te voorspellen en hierop in te spelen vooraleer deze afwijking zich kan voordoen Vaak op informele wijze Voordeel: door oefening van anticiperen strategische alternatieven bedenken Nadeel: kost planning & risico verkeerde voorspellingen o Beiden vullen elkaar goed aan Object van controle: o OUTPUT-CONTROLE: Concentreert zich op resultaten Geschikt voor gedecentraliseerde ondernemingen met relatief autonome verantwoordelijkheidscentra 3 voorwaarden: duidelijke definitie gewenste resultaten invloed op resultaten door degene die gecontroleerd wordt meetbaarheid van resultaten o ACTIE-CONTROLE: Mensen in organisatie de juiste dingen laten doen of ongewenst gedrag vermijden Vormen: Opleggen beperkingen Voorleggen geplande activiteiten aan hoger management voor goedkeuring Afleggen van verantwoording door leden organisatie o Ouchi keuze tussen actie- en outputcontrole: 2 factoren: mogelijkheid om resultaten te meten kennis transformatieproces Volledige kennis Onvolledige kennis Actie / output Output Hoge meetbaarheid Actie Clancontrole Lage meetbaarheid Clancontrole= controle gebaseerd op cultuur, waarbij leden van de clan zich scharen achter aantal gemeenschappelijke waarden o INPUT-CONTROLE: Beperkingen in middelen die gebruikt worden voor uitvoeren activiteiten in organisatie Graad van actieve betrokkenheid management: o DIAGNOSTISCHE CONTROLE: Top management schenkt relatief weinig aandacht aan beheerscontrolesysteem en beperkt zijn tussenkomst tot afwijkingen en uitzonderingen Kenmerken: Stafspecialisten belangrijke rol Managers slechts zijdelings betrokken bij beheerscontroleproces Informatie & data doorgespeeld via formele kanalen Proces wordt verondersteld vooraf gestelde resultaten te bereiken o INTERACTIEVE CONTROLE: Topmanagement actief betrokken bij bepaalde activiteiten Kenmerken: Vereist regelmatig aandacht van alle geledingen in organisatie Informatie wordt persoonlijk geïnterpreteerd in bediscussieerd met alle partijen Steunt op permanent in vraag stelling van onderliggende assumpties en actieplannen 3.6. Berekenen van rendement van investeringen Investeren in enge en in ruime zin: o Eng investeren = vastleggen van vermogen in activa o Ruim elke ruil van liquide middelen tegen een in de toekomst verwachte en onzekere koopkracht Beoordelen investeringsbeslissingen: principe: o Beoordeling invloed onderzoeken die een bepaalde investering heeft op geldstromen onderneming o Voordelen al dan niet financieel o 4 vaak toegepaste benaderingen parameter(s) resultaat > parameter uitvoeren Gemiddeld Boekhoudkundig rendement: o Gemiddelde jaarlijkse winsttoename / investeringsbedrag o Ruwe benadering geen rekening met tijdswaarde kasstromen (inflatie) Terugverdientijd: o Investeringsbedrag / jaarlijkse positieve kasstromen o Berekent hoe lang het duurt eer de investeringsuitgave wordt terugverdiend o Snel, eenvoudig, geen tijdswaarde Netto Contante Waarde: o Jaarlijkse toekomstige kasstromen vergelijken met initieel investeringsbedrag o Huidige waarde van toekomstige kasstromen Interne Rendementsgraad: o Berekenen intrestvoet waartegen initieel bedrag zou moeten belegd worden om kasstromen te genereren die ontstaan door investering vergelijken met norm o Huidige waarde toekomstige kasstromen o Gewenste rentevoet vergelijken met geschatte rentevoet 4. Marketing 4.1. De marketingsvisie 4.1.1. Situering van het begrip Marketing *5 verschillende benaderingen: Vanuit de markt: o Actief zijn op markten o Kan vrij agressief karakter krijgen Vanuit koppelen vraag en aanbod: o Marketing = reeks van processen waardoor aanbieders en kopers van producten/diensten met elkaar in contact worden gebracht Vanuit ruilprocessen: o Marketing = geheel van processen die ruil van goederen/diensten ter bevrediging van behoeften activeert en realiseert Vanuit de consument: o Marketing = geheel van processen gericht op maken en behouden van klanten Als managementproces: o Marketing = proces waarbij men behoeften/preferenties van individuen/groepen opspoort, deze behoeften bevredigt in lijn met preferenties door ruilen van producten en waardeobjecten. 4.1.2. Definities en basisbegrippen *Marketing gestructureerd rond: Behoeften o =door een persoon ervaren tekorten of nagestreefde doelstellingen o cfr. Maslow o behoeften leiden tot actie o algemeen o onveranderd & onveranderbaar doorheen tijd o kunnen niet worden gecreëerd Preferenties: o =specifieke voorkeuren mbt concrete objecten, producten, diensten,…die kunnen worden gebruikt voor behoeftebevrediging o leiden tot aankoop specifiek opbject o kunnen worden gecreëerd (belangrijkste taak marketing) Vraag: o Wensen + koopbereidheid & koopkracht = Vraag Producten (kenmerken & voordelen): o Productkenmerken die aansluiten bij preferenties = productvoordelen o Productvoordeel TW aan product o Klanten kopen waarde Ruil & transactie: o Ten minste 2 partijen op een gegeven moment beslissen om hun respectieve behoeften te bevredigen door uilen objecten/prestaties o Transactie ruilpartijen ruilen iets dat waarde heeft voor andere partij Markt: o = groep van werkelijke of potentiële kopers van een product o DOELGROEP = deelverzameling binnen markt die eenzelfde verzameling behoeften & preferenties delen 4.1.3. Aspecten marketingmanagement *Soorten marketing: Strategische marketing: bepalen waarde die aan klant zal worden aangeboden (Know-What) Technische marketing: aanbieden van gekozen waarde aan de klant Tactische marketing: waarborgen dat potentiële klant de waarde van product percipieert (Knowhow) *Componenten marketingmanagement: Doelgroepenbepaling (segmentering): STP model o Segmentatie: Diverse criteria o Targetting (doelgroepenkeuze) aantrekkelijke segmenten kiezen o Positionering: Product een duidelijke, kenmerkende en wenselijke plaats geven in de ogen van de consument Componenten marketingmix vastleggen: o MARKETINGMIX = verschillende instrumenten die in kader van definitie van de waardepropositie naar de klant toe kunnen worden gehanteerd o 4P’s: Product Prijs Plaats Promotie o Verschillende componenten zijn: Van elkaar afhankelijk consistente beslissingen noodzakelijk Multifunctioneel P’s kunnen in verschillende richtingen evolueren Deels uitwisselbaar Kerntaken marketingmanagement: o Analyse van de externe omgeving o Planning: Marketingstrategieën kiezen die bijdrage leveren aan bereiken organisatiedoelen en waarbij het strategisch plan in een marketingplan wordt vertaald Marketingplan aandacht voor SWOT-analyse: Strength/Weaknesses (interne analyse) Opportunities/Threaths (externe analyse) o Implementatie o Controle: Resultaten meten Beoordelen Corrigerende acties 4.1.4. Marketingconcepten *MARKETINSCONCEPTEN = denkbeelden die organisaties hanteren om over producten en markten en over vraagstuk van waardeverstrekking na te denken *5 concepten: Productieconcept: o Klanten prefereren producten die beschikbaar, leverbaar en goedkoop zijn o Management efficiëntieverbetering o Relevant wanneer V >> A & markt gekenmerkt door hoge kosten Productconcept: o Klanten geïnteresseerd in producten zelf o Management kwaliteitsverbetering (cfr. IKZ) o Klanten kunnen kwaliteitsverschillen waarnemen en houden er rekening mee Verkoopconcept: o Klanten vertonen weerstand tegen aankoop van om het even welk product o Verkoop enkel door zware verkoopsinspanningen o Management opzetten sterke verkoopafdeling o Hit-and-run aanpak (gedwongen tot aankoop) o Klantentevredenheid minder belangrijk Marketingconcept: o Klant & behoeftevervulling centraal o Marktgerichtheid 3 componenten: Klantgerichtheid Gerichtheid op concurrentie Gerichtheid op nemen geïntegreerde, elkaar ondersteunende maatregelen o Goede prestaties & hoge rentabiliteit Maatschappelijk marketingconcept: o Marktgerichtheid o Belangen ipv verlangens centraal o Maatschappelijke doelen ipv winst o Stakeholders ipv consumenten 4.1.5. Classificatie van verschillende vormen van marketing Wie neemt beslissingen (marketers): o Politieke partijen o Vakbonden & pressiegroepen o Religieuze instellingen o Sociale instellingen o Culturele instellingen o Onderwijsinstellingen o … Tot wie richten de marketingactiviteiten zich (belangengroepen): o Kapitaalverschaffers o Leveranciers REVERSE MARKETING o Werknemers INTERNE MARKETING / ARBEIDSMARKETING o Distributeurs TRADEMARKETING o Afnemers CONSUMENTENMARKETING / BUSINESS-TOBUSINESS MARKETING o MASSAMARKETING / NICHEMARKETING o Overhead MEGAMARKETING Wat wordt gemarket (waarden): o Niet duurzame consumptiegoederen o Duurzame consumptiegoederen o Kapitaalgoederen o Diensten o Ideeën o Personen o Gebieden o Organisatie zelf 4.2. Componenten van de marketingmix 4.2.1. Productbeleid Vormgeving en stijl: o Vormgeving technische en functionele aspecten product o Stijl esthetische componenten Verpakking: o Bescherming o Informatie o Verkoopfunctie (herkenning) o Beheersfunctie (barcode) o Materiaalherkenning (labels e.d.) Merk: o MERK = geheel van visuele elementen die toelaten goederen/diensten van bepaalde aanbieder te herkennen en onderscheiden van concurrerende producten of diensten o MERKNAAM = verbale component merk o MERKTEKEN = non-verbale element sneller gewijzigd o Merkenstrategieën: Lijnuitbreiding: Extra artikelen onder zelfde merknaam introduceren in bepaalde productcategorie Merkuitbreiding: Mbv geslaagde merknaam nieuwe/gewijzigde producten in nieuwe categorie lanceren Meermerkenstrategie: Elke merknaam voor ander segment suggereert andere functie of andere goede eigenschappen Betere segmentering van markt Nieuwe merken: Om product te onderscheiden van andere o Soorten merken: P/F-merken: Verkrijgbaar op veel plaatsen Aanbevolen prijs A/B/C-merken (~kwaliteitsniveau) T/D-merken (Private labels): Laten differentiatie toe Leiden tot winkeltrouw Betere marge voor distributeur Betere beheersing productassortiment door distributeur Waarborg en service: o Waarborg verzekert klant ongestoord genot gedurende periode zonder kosten o Service voor, tijdens, na verkoop (snelle levering, goede betalingsfaciliteiten, voorlichting,…) Kwaliteit: o = mate waarin product voldoet aan de als doel gestelde te bevredigen consumentenbehoeften o aangepastheid aan behoeften van gekozen deelmarkt Breedte en diepte assortiment: o PRODUCTASSORTIMENT = volledige verzameling van producten die door een onderneming aan haar klanten worden aangeboden o Breedte (aantal verschillende producten): Risicospreiding Verhoging stabiliteit & continuïteit Bereikvoordelen Efficiënter gebruik productie-infrastructuur o Diepte (aantal varianten / LIJNEXTENSIE): Marktsegmentering Consument wil variatie Meer schapruimte in distributie Verkoopprijsvariatie Benutten overcapaciteit Meer omzet/winst met minimale risico’s Verhogen intrededrempels Eigen productvarianten aanbieden in verschillende distributiekanalen o Risico’s lijnextensies: Verwarring Daling merkentrouw Vergroten totale vraag niet Slechtere verstandhouding met distributeur Kostenstijging Meer kansen voor concurrent o Stroomlijnen assortiment: Verbeteren kostprijsberekening Toewijzen middelen aan kernproducten Onderzoek consumentengedrag tov verschillende varianten Bepaal concept achter elke variant Onderzoek marketing van ganse lijn Onderzoek gevolgen van lijnextensie voor betrokken handelspartner Volg levenscyclus op o Productlevenscyclus: Introductiefase: Klemtoon op product Productkwaliteit op voorgrond Informatieve reclame Bevorderen merkbekendheid Groeifase: Toename concurrentie Tegemoetkomen aan stijgende vraag Reclame late adopters Maturiteitsfase: Verruimen markt Prijspolitiek Merkentrouw bevorderen herhalingsreclame Vervalfase (idem) Adoptie nieuwe producten: o Adoptieproces: Kennismaking Belangstelling Evaluatie Proefgebruik Adoptie Bevestiging o Adoptiebevorderende factoren: Kenmerken innovatie zelf: Mate waarin het superieur wordt ervaren Compatibel met waarden & normen klant Complexitieit Testbaarheid Zichtbaarheid & communiceerbaarheid voordelen Onzekerheid & risico’s aankoop of gebruik: o Implementatierisico’s o Prestatierisico’s o Financieel risico o Sociaal risico Adoptiedrempels: o Verwachting verbeterde versies o Kritische massa effect Kenmerken aanbieder: Mate waarin klant werd betrokken bij innovatie Marketingstrategie aanbieder Afstemming tussen R&D, productie en marketing Kenmerken tussenhandel: Ondersteuning in schap (marges, rotatie) Kenmerken klant: Innovators Early adopters Early majority Late majority Laggards Kenmerken klantomgeving 4.2.2. Prijspolitiek Prijszetting gebaseerd op kostprijs product: o Verkoopprijs = kostprijs + marge o Gevaar voor negatieve spiraal bij hoge vaste kosten Prijszetting gebaseerd op vraag: o TARGET COSTING o Criteria Betalingsbereidheid, product zelf en prijsdifferentiaties Plaats Tijd (afroom/penetratieprijs) Prijszetting gebaseerd op concurrentie 4.2.3. Promotie Reclame: o Doel: Aandacht wekken Interesse opwekken Potentiële kopers gunstig stemmen o BELOW THE LINE actiereclame o ABOVE THE LINE themacommunicatie, sponsoring, public relations,… Persoonlijke verkoop: o Inspanningen verkopers & winkelpersoneel overtuigen klant Verkoopbevordering: o Extra tussentijdse verkoopinspanningen Publiciteit: o Alle vormen van promotie die bestaan uit de gratis informatieverstrekking door derden over het product en zijn voordelen 4.2.4. Plaats- of distributiepolitiek Fysieke distributie: o Wijze waarop binnenkomende orders worden afgewerkt o Vervoer o Plaats & interne organisatie magazijnen Afzetwegen: o Distributiekanaal: Directe verkoop Detailhandel Groothandel Exclusieve distributie o # & selectie verkooppunten: Selectieve distributie Intensieve distributie o vergoeding tussenhandelaars 1. Management van diensten 1.1. Diensteneconomie en belang van diensten *Groei van diensten economisch factoren: Impact van koopkracht Sociologische & demografische veranderingen (tweeverdienergezinnen, vergrijzing) Belang van producer services (outsourcing) Technologische ontwikkelingen 1.2. Oorsprong en rol van diensten in de concurrentiestrijd *Servitisatie (toevoegen van diensten voor differentiatie) gewijzigde kijk op belang diensten voor ondernemingscompetitiviteit: Product & dienst = totaalpakket Business Concept (blauwdruk van totaalpakket dat men op markt voorstelt): o Wat bronnen van waarde voor de klant: Product Bijgeleverde diensten o Reductie kosten voor klant Concurrentievoordeel = verzameling van factoren die de onderneming uniek maakt in ogen van de klant (zoals aanbieden van diensten): o Laat onderneming toe meer winst te maken rendabel overleven o Concurrentie reductie naar concurrentievoorwaarde (noodzakelijke drempelvoorwaarden om mee te kunnen in de markt) o Productie-onderneming toevoegen diensten o Dienstenonderneming PRODUCTISATIE (verankeren van dienst in tastbaar product) *Verticale desintegratie van de waardeketen bepaalde activiteiten buiten bedrijf laten uitvoeren: Ondernemingen plooien zich steeds meer terug naar hun kernactiviteiten (processen die bron van concurrentievoordeel vormen) Uitbesteden aan derden die efficiënter, goedkoper en beter kunnen (meestal diensten) 1.3. Basiskenmerken van diensten *2 basiskenmerken Ontastbaarheid: o Eigenschappen en kwaliteiten niet bij voorbaat gekend reputatie & imago geven verwachting o Zelden ‘pure’ diensten bevatten vaak materiële componenten of zijn verbonden met FACILITATING GOODS (vergemakkelijken aankoop dienst) o Continuüm van lage tot hoge ontastbaarheid Simultaniteit: o Gedeeltelijke overlapping tussen productie en consumptie van dienst o Gradaties o Verschil in intensiteit Hoge tastbaarheid Lage tastbaarheid Zuivere diensten Hoge gelijktijdigheid Lage gelijktijdigheid Industriële bedrijven *2 afgeleide kenmerken Vluchtigheid: o Kunnen niet op voorraad worden gemaakt en ongebruikt hebben ze geen enkele waarde Heterogeniteit: o Potentiële schommelingen in kenmerken van dienst *Gevolgen van ontastbaarheid en gelijktijdigheid: Dienst is moeilijk te omschrijven en definiëren: o Complexiteit moeilijker te communiceren o Complexiteit moeilijker voor klant om verschillende diensten te beoordelen & vergelijken baseren op prijs & tastbare elementen Verlies van controle: o Dienstenorganisatie moeilijk om variabiliteit te absorberen en te bufferen o Erg afhankelijk van personeel Interactie tussen proces en klant is erg hoog: Interactie tussen operationeel beheer en marketing Groei van dienstenorganisatie: o Intrededrempels o Limieten aan grootte van eenheid op bepaalde plaats zonder negatieve impact o Verschillende sites problemen mbt organisatiestructuur & algemeen beheer o Decentralisatie & autonomie personeel 1.4. Specifieke strategische vraagstukken voor diensten *Levering diensten betrokkenheid klant: Hoe goed kan klant kwaliteit van dienstverlening beoordelen? o Rigoureuze afspraken over rol elke partij o Duidelijk detailleren aan welke criteria de dienst moet voldoen en welke meetnormen gehanteerd zullen worden o Waardesignalen verzorgen (uiterlijke tekenen die waarde uitstralen) Wanneer schept betrokkenheid klant toegevoegde waarde? o Expliciet gebruik maken van expertise klant hefboom voor hoogkwalitatieve en op maat gesneden dienst o Win-win relatie o Dienstverlener en klant bepalen samen de samenhang tussen waardecreërende activiteiten Hoe kan het feitelijke gebruik van dienst gewaarborgd worden? Hoe kan kwaliteit van diensten onafhankelijk worden van ruimte en tijd? o Technologie speelt grote rol 1.5. Componenten van servicekwaliteit *SERVICEDRIEHOEK conceptualiseert elementen waaruit kwaliteit van een dienst moet bestaan Organisatorische component (structurele kapitaal) Menselijk kapitaal: o Technische vaardigheden o Persoonlijke vaardigheden 1.6. Back-office versus Front-office *Front-office: Activiteiten in aanwezigheid van klant *Back-office: Voorbereidende taken & nabewerkingen Efficiëntie voorop klantencontact tot minimum herleiden 2. Integrale kwaliteitszorg 2.1. Wat is kwaliteit? *5 opvattingen: Intrinsieke excellentie, schoonheid filosofische visie Aanwezigheid van productkenmerken productvisie: o Meetbaar & objectief o Niet perceptie van klant, maar intrinsieke eigenschappen product voorop Aangepastheid aan behoeften van de klant klantenvisie: o Moeilijk te achterhalen o Oplossen dmv marketing: marktonderzoek, enquêtes,… Conformiteit met specificaties productievisie: o De klant foutloos bereiken o Eerder naar binnen gericht o Geconcentreerd op productontwikkeling & productiecontrole Verhouding tussen prijs en waarde van een product: o Klantenkost (total cost of ownership): Verkoopprijs Tijd & energie Psychologische kosten o Klantenmeerwaarde *8 dimensies van kwaliteit: Prestaties van product of dienst (primaire functionaliteit): o Sluiten aan bij product- en klantenvisie o Meetbaar & onderling vergelijken Toebehoren (features): o Secundaire attributen o Onderscheid prestaties/features steunt op inschatting klant & evolueert in tijd Betrouwbaarheid: o defectwaarschijnlijkheid Conformiteit: o Mate waarin ontwerp & gebruik product overeenstemmen met vooropgestelde normen o Intern: % afgewezen producten o Extern: service/reparatiebezoek & klachten o Objectief meetcriterium o Productievisie Duurzaamheid: o Technische & economische levensduur Onderhoud & dienstverlening: o Zowel objectief als subjectief criterium Esthetische ervaring: o Persoonlijke voorkeur klant Gepercipieerde kwaliteit: o Bij afwezigheid voldoende informatie 2.2. Kwaliteitszorg in diensten *Kwaliteitszorg diensten marketing belangrijk 3 klemtonen (naast externe marketing): Interne marketing: o Naar eigen personeel & binnen onderneming o Personeel voldoende gemotiveerd en geïnformeerd o Verhoogt effectiviteit verkoopproces Interactieve marketing: o Optimaliseren persoonlijk contact tussen klant en aanbieder Relatiemarketing: o Klanten zo lang mogelijk behouden & duurzame band opbouwen 2.3. Integrale kwaliteitszorg *INTEGRALE KWALITEITSZORG = waarborgen van kwaliteit door het geheel van waardecreërende activiteiten *Premissen voor IKZ: Klant moet kwaliteit duidelijk kunnen waarnemen: o Zoeken naar behoeften & aankoopcriteria klant o Communicatie naar klant o Zorgen dat klant betrokken wordt in alle fasen van productieproces Kwaliteit is een zaak van alle departementen: o Interne klant o Kwaliteit is systeemeigenschap (waarde wordt gecreëerd in zowel kernprocessen als ondersteunende processen) Kwaliteit veronderstelt inzet alle medewerkers: o Interne communicatie o Empowerment zorgt dat medewerkers gepaste beslissingen tegenover klant kunnen nemen Kwaliteit vergt kwaliteitspartners: o Stroomopwaarts: Partnerships met leveranciers o Stroomafwaarts: Goede relatie met distributeurs o EFFICIËNT CONSUMER RESPONSE (ECR): Samenwerking tussen bedrijven in bedrijfskolom Waarborgen dat klant verse, kwalitatieve en goedkope producten krijgt Kwaliteit is nooit af: o Voortdurend streven naar kwaliteitsverbetering o KAIZEN iets geleidelijk maar gestaag aanpassen ten goede Soms zijn kwaliteitsspongen nodig: o Gedurfde nieuwigheden shocktherapie in gaan zetten o BUSINESS PROCESS REENGINEERING (BPR) Kwaliteit is gratis: o Correct produceren van begin af aan kan enorm kostenbesparend werken Kwaliteit is niet voldoende: o Kwaliteit behoort tot concurrentievoorwaarden o Kan door andere voordelen vervangen worden Kwaliteit kan zwak product niet redden: *Deming-wiel (PLAN-DO-STUDY-ACT methode/PDCA cirkel) voortdurende verbeteringen reeks van activiteiten: Plan: o Opmaken plan voor verbetering bestaande praktijken mbv onderzoek huidige situatie Doe: o Plan uitvoeren Controleer: o Uitvoering controleren Actie: o Vervolgactie om verbetering duurzaam te maken nieuwe norm o Opnieuw PDCA cirkel om verbetering te stabiliseren 2.4. Effecten van kwaliteitszorg *Invloed kwaliteit op omzet en marktaandeel: Positieve impact op imago & reputatie Positieve invloed op merkbekendheid *Invloed kwaliteit op kosten: Conformiteitskosten: o Preventiekosten fouten voorkomen o Evaluatiekosten conformiteit met standaarden vaststellen Kosten van non-conformiteit: o Interne fouten (corrigeren niet conforme producten) o Externe fouten (waarborgkosten, aanpassingswerken) Kosten voor nodeloos overtreffen kwaliteit: o Gebrek aan behoefte van klant overbodig/onbelangrijk Opportuniteitskosten: o Gemiste kansen 2.5. Kwaliteitssystemen *KWALITEITSSYSTEMEN waarborgen dat de organisatiestructuren en –processen van de zijde van de leverancier zodanig zijn opgezet dat de gevraagde kwaliteit aan de klant zal worden geleverd. Normen *ISO-9000 normen: International Standards of Operations Pasklare recepten voor realiseren kwaliteit ISO verhoogde kwaliteitsbetrouwbaarheid IKZ verbetering kwaliteitsniveau *Opbouwen van kwaliteitssysteem: KWALITEITSHANDBOEK geeft vanuit beleidsstandpunt weer hoe kwaliteit zal worden verhoogd PROCEDURES geven concreet weer wat zal gebeuren om eisen van norm in te vullen WERKINSTRUCTIES geven weer hoe bepaalde handelingen dienen te gebeuren & hoe bepaalde operaties dienen te worden uitgevoerd PLANNEN klantenspecifieke procedures & werkinstructies die lichte afwijkingen vertonen ten opzichte van de algemene procedures of werkinstructies REGISTRATIES bewijzen dat werd uitgevoerd wat werd voorgeschreven *Certificatie: Verificatie goede werking van kwaliteitssysteem Door onafhankelijk auditbureau Kwaliteitscertificaat (3 jaar) Tussentijdse audit (6 maand) 3. Kennismanagement en de lerende organisatie 3.1. Betekenis van kennis *Ontwikkelen omgeving, globalisatie, technologische evoluties PERMANENTE INNOVATIE management van individuele & organisationele kennis kennis = bron van innovatie *Kennis dient ook te worden vernieuwd leerprocessen ondernemingen ontwikkelen naar lerende organisaties 3.2. Soorten kennis *Impliciete – expliciete kennis: IMPLICIETE KENNIS = kennis die wel aanwezig is bij individuen of groepen, maar die door hen niet kan worden verwoord of op een of andere wijze gecodificeerd. EXPLICIETE KENNIS = kennis die werd neergeschreven of werd geëxpliciteerd (doorgeefbaar) *Individuele – collectieve kennis: Individuele kennis: o Kennis bij individuen o Embrained (in menselijk denken) en embodied (in handelen) Collectieve kennis: o Gedeelde/gemeenschappelijke kennis o Encultured (in organisatiecultuur) *BOISOT: kern van ontwikkeling kennis ligt in toepassen 4 leerprocessen: o Problem solving o Verspreiding o Absorptie o Scanning Effectief & efficiënt kennismanagement herhaald doorlopen leercyslus *NONAKA: Kern van ontwikkeling kennis ligt in omzetting van ene kennistype naar andere 4 deelprocessen: a. Socialiseren b. Expliciteren c. Combineren d. Internaliseren Verschillende processen moeten aan bod komen in volwaardig leerproces Van/Naar Impliciete kennis Expliciete kennis Expliciteren Impliciete kennis Socialiseren Combineren Expliciete kennis Internaliseren * SANCHEZ kennishiërarchie (3 lagen in hiërarchische relatie): Niveaus van kennis: o KNOW-HOW: Kunnen gebruik maken van oorzaak-gevolg relaties Praktische kennis Geen verklaringen causaal verband o KNOW-WHY: Waarom van bepaalde causale relatie Theoretische kennis Begrip bij kennisdrager o KNOW-WHAT: Mogelijke richtingen waarin oorzaak-gevolg relaties kunnen worden uitgebouwd Strategische kennis Laten toe nieuwe producten of processen te bedenken Relevantie van kennisniveaus: o Relevantie ~ kenmerken evolutie van de omgeving o Verbanden: Know How: stabiele markten & technologieën geen of nauwelijks evoluties veranderingen slechts kwantitatief Know Why: Evoluerende omgeving Onzekerheid over mogelijke toekomstige evoluties Management verschillende mogelijke toekomsten inventariseren & waarschijnlijkheid schatten Know What: Dynamische markt of technologie Onzekerheid over toekomst & heden 3.3. Kennismanagement: opdrachten en deelprocessen *Plannen, uitvoeren en evalueren van het OPBOUWEN van kennis: Processen: o Inventariseren nodige kennis tov beschikbare kennis o Beantwoorden aan vraag of kennis intern zal worden opgebouwd of betrokken zal worden uit externe bronnen Kennis vanuit buitenwereld: o Kopen o Huren o Lenen o Kopiëren Kennis door interne ontwikkeling Nonaka & Boisot *Plannen, uitvoeren en evalueren van het BENUTTEN van kennis: Toegankelijk maken: o Vastleggen o Beschermen tegen verlies o Toegang beveiligen Verspreiden: o Fysiek o Mentaal (opleiding) Toepassen: o Gebruiken o Combineren o Reflecteren Onderhouden: o Vernieuwen o Vergeten 3.4. Lerende organisatie *Voorwaarden voor leren: Snelle en intensieve feedback: o In praktijk gehinderd door dynamische complexiteit Systeemgericht denken: o Denken over grenzen van functionele managementdomeinen heen Bereidheid tot veranderen: o Ontleren, veranderen, vergeten o DISSIDENTIE: in vraag stellen van vertrouwde Meta-leren: o Leren over leren Interne locus of control: o INTERNE ATTRIBUTIE o Besef dat men zelf aan basis ligt van oorzaken en fouten *Organisatieprincipes voor lerende organisatie Systeembewust handelen en denken: o Opbouwen geïntegreerd totaalbeeld berust op: Teamwerk Jobrotatie & interne promotie Breed geöriënteerde opleidingen in multifunctionele groepen Aandacht voor departementsoverschrijdende verbanden Vermenigvuldigen contanten met buitenwereld o Geïntegreerd totaalbeeld zal dan ook door leden organisatie worden gedeeld o Nadruk op collectief leren: Gezamenlijk aanpakken van problemen met alle stakeholders Onderhouden van frequente en open communicatie met alle stakeholders Permanente waakzaamheid voor problemen die zich bij alle stakeholders voordoen Voortdurende bereidheid om ook op problemen van stakeholders actie- en oplossingsgericht te reageren Streven naar vernieuwing & verbetering: o Herwinnen concurrentiekracht 3 doelstellingen: Verkleinen Verbeteren Vernieuwen o VERNIEUWEND LEREN: Hanteren nieuw referentiekader Herformuleren uitgangspunten, werkwijzen en afspraken Afleren, vergeten, ontleren (uitdaging!) Organisatieklimaat: Vrijheid voor dissidente ideeën Voortdurend in vraag stellen Openheid voor het nieuwe o VERBETEREND LEREN (continuous improvement): Voortdurende verbetering van processen binnen organisatie Ondersteund worden door: Scherpe objectiefstelling Permanente meting performantie Voortdurende evaluatie metingen in functie van doelstellingen Aangepaste informatiestromen: o Leren wordt ondersteund en bevorderd door gepaste informatiestromen o Bijpassende infrastructuur o Comprimeren tijd & afstand & toegankelijkheid informatie belangrijk o Gevarieerde informatie o Onbeperkte toegang voor iedereen in organisatie Zelfregulerende teams: o Zelfregelende organisatie vertrekt in haar coördinatie- & controlemechanismen van minimumspecificaties: Weinig sturing van bovenaf vlakke structuur management schept voorwaarden voor ontstaan zelfregulerende teams managers zijn verantwoordelijk voor ter beschikking stellen van middelen voor teams Leiderschapsstijl = participerend & ondersteunend Maximale benutting van aanwezige kennis: o Maximaal kennis delen binnen & tussen afdelingen o Klemtonen managementontwikkeling: Invullen reële opleidingsnoden Toepassing van nieuwe kennis op werkplek ondersteunen Reflectie over eigen functioneren Experimenteren & foutentolerantie Gemeenschappelijke visie: o Missie gedreven organisatie o Kenmerken missie: Beknopt & eenvoudig Getuigend van visie Wars van commercieel misbruik grensverleggend Trans-rationele processen: o Niet allen rationaliteit o Ook intuïtie, gevoel en emoties 4. Dynamische vormen van concurrentie en vormen van samenwerking 4.1. Begrip “alliantie” *ALLIANTIE = formele, duurzame en uitgebreide overeenkomst tussen 2 of meer organisaties, tot het bereiken van gemeenschappelijke objectieven, met een deling van opbrengsten en risico’s en met een draagwijdte die verder gaat dan enkel enkelvoudige processen. *Beslissing tot samenwerking strategisch: Concurrentie in bedrijfstak verminderen Risico spreiden over meerdere bedrijven Bij elkaar brengen van specifieke ondernemingsgebieden Wegnemen specifieke barrières *Uitgangspunt van alliantie: samenwerking tussen verschillende economische partijen kan alle partijen ten goede komen (koek wordt eerst vergroot, nadien wordt hij door de concurrentie opnieuw verdeeld) *COÖPETITIE = coöperatie + competitie = ondernemingen niet op alle vlakken van bedrijfsvoering concurrenten zijn maar evenmin op alle vlakken samenwerken. 4.2. Redenen voor alliantievorming *Ontwikkelingen in de omgeving Omgevingsturbulentie: o Omgeving = snel veranderend, onvoorspelbaar & complex o Flexibiliteit vaak problematisch voor grote ondernemingen o door alliantie: snel en tegelijk kostenefficiënt en flexibel reageren Globalisatie van concurrentie: o Noodzaak tot globaliseren activiteiten vormen grensoverschrijdende netwerken Toenemende concurrentiedruk: o Kan leiden tot risicobeperkingen in pre-competitieve waardecreërende activiteiten (R&D) niet mogelijk voor individuele ondernemingen *Ontwikkelingen inzake producten en markten: Complexiteit van producten: o 1 onderneming kan nog onmogelijk aan alle vereisten voldoen Verkorting levenscyclus producten: o Onmogelijk voor individuele onderneming voldoende rendement te halen uit investeringen precompetitieve ontwikkelingsallianties Branchevervaging: o Samenwerking tussen ondernemingen die voorheen in relatief gescheiden sectoren actief waren Productintegratie & systeemaankoop: o Klanten verwachten totaalpakketten o allianties tussen componenten – producenten en OEM-ers of systeembouwers Customisatie: o Noodzaak zeer dicht bij markt te staan samenwerking in bedrijfskolom Complexere competitieve vereisten: o Leidt tot ‘back to basics’ beweging o uitbesteding & outsourcing (verticale integratie) *Ontwikkelingen inzake middelen: Beperkte beschikbaarheid van middelen: o samenwerking waarbij beperkte middelen op flexibele manier worden verdeeld Verhoogde risico’s: o Delen van kosten voor ontwikkeling tussen aantal partners Hybridisatie van technologieën: o Technologie-split en markt-split vallen niet langer samen o ondernemingen gedwongen tot samenwerking met anderen 4.3. Vormen van samenwerking *Op basis van gebondenheid, controlevorm & omvang: Geen aandelenvermenging: o Lange termijnaankopen (globale aankoophoeveelheid op LT met leverancier) o Inkoopcombinaties (samen aankopen versterkte onderhandelingspositie) o Kartel (marktverdeling & prijsafspraken) o Syndicaat (prijsafspraken en/of marktafspraken & productieafspraken) o Uitbesteding (deel waardecreërende activiteiten afgestoten naar toeleveranciers) o Comakership & cologistics (vormen van outsourcing waarbij ondernemingen productieactiviteiten & logistieke stromen op elkaar afstellen (JIT)) o Dealership (verkoop & distributie bepaalde producten in exclusiviteitsverband) o Vrijwillig filiaalbedrijf (ondernemingen sluiten zich aan bij grotere groep voor bvb. aankoop) o Franchising (franchisenemer koopt formule en verbindt zich ertoe deze toe te passen) o OEM-contracten (tussen componenten-producten en systeembouwers) o Technologie-licenties (verkoop ontwikkelde technologie aan anderen) o Consortium (groep van ondernemingen opgericht voor bepaald project) o Gemeenschappelijke ontwikkeling (samenbrengen ontwikkelingsafdelingen) Wel aandelenvermenging: o Minderheidsparticipatie o Meerderheidsparticipatie o Kruiselingse participatie o Joint-venture o Holding-creatie *Op basis van waardecreërende activiteitenconfiguratie Technologie-licenties Marketingovereenkomsten (merkenproducten gaan samen adverteren) Pre-competitieve overeenkomsten: o Verticaal (tussen opeenvolgende schakels) o Horizontaal (tussen concurrenten) Seriële overeenkomsten (tussen opeenvolgende schakels in bedrijfskolom Netwerken (tussen veel partners met diverse rollen in bedrijfskolom) 4.4. Processen van alliantievorming Omgevingswijziging Ervaring nood aan alliantie Vinden en screening potentiële kandidaten: o Profiel geschikte kandidaten: Mekaar iets substantieels te bieden Bezitten onvoldoende middelen Hebben een coöperatieve cultuur Bezitten belangrijke strategische zwaktes Klaar om een leiderspositie in te nemen Beseffen dat bereiken van hun objectieven risicovol is Twijfelen zelf aan hun mogelijkheden o Partners dienen betekenisvolle overeenkomsten te vertonen qua: Stijl van de operaties (doelstellingen, evaluatiesystemen, beloningssystemen) Interpretatie tijdsdimensie Financiële doelstellingen Algemene sterkte o Verder belangrijk: Relaties van samenwerking in verleden tussen partners Onvoorwaardelijke support van top Afwezigheid dreiging vijandige overname o Te mijden: Afhankelijken die niet zonder alliantie kunnen overleven Niet coöperatieven Ondernemingen geleid door overdominante egotrippers Financiële investeerders Ondernemingen gedomineerd door familie Vorming alliantie Management alliantie Resultaatmonitoring en -evaluatie 4.5. Valkuilen bij alliantievorming *Oorzaken van problemen: Same bed, different dreams expliciteren gemeenschappelijke doelstellingen Opportunisme Hidden agenda’s Men heeft niet wat men dacht te zullen krijgen Onzichtbare en niet bedoelde samenwerking: o draag alleen duidelijk gedefinieerde dingen over o evalueer permanent de samenwerking o gatekeeper o creëer fysieke barrières Not invented here-syndroom Cultuurbotsingen Gebrek aan leervermogen en leerbereidheid 5. Ondernemerschap 5.1. Wat is ondernemerschap? *ONDERNEMERS creëren en bouwen iets van waarde vanuit bijna niets *ONDERNEMEN = creatief proces waarbij een opportuniteit gerealiseerd wordt waarvoor de middelen nog niet te beschikking zijn ondernemer moet over netwerken kennis beschikken om middelen op juiste moment samen te brengen met opportuniteit *Ondernemen waarde creëren en voordelen realiseren voor personen, teams, organisaties en gemeenschap. *Drijfveer = opbouwen van stabiele organisatie die een LT-waarde vertegenwoordigd voor de stakeholders *Ondernemen visie, passie & betrokkenheid nodig & capaciteit om deze over te brengen *Ondernemer bereid een (berekend) risico te nemen 5.2. Verschillende omgevingen voor ondernemerschap Ondernemerschap in startende ondernemingen: o Drijfveer voor ondernemen proces met verschillende stappen: Innovatie (introductie van iets vernieuwend) Prikkel (triggering event): Moment van discontinuïteit waarin de ondernemer het moment kiest om de situatie aan te pakken Implementatie & ondernemingsopstart (installeren van onderneming door ondernemer) Groei (proces van opbouw, beheer en groei van het bedrijf tot een waardecreërende organisatie) Ondernemerschap en kleine ondernemingen: o (dynamische) ondernemer: werkt zijn eigen ideeën uit continu op zoek naar groei en verandering heeft visie opportunistisch maakt gebruik van externe middelen bewust van zwakke punten risicobereidheid o eigenaar van een bedrijf: wil overleven Ondernemerschap en intrapreneurschip: o Ondernemerschap kan ook in grote ondernemingen voorkomen o = methode om individuele personen in grote organisatiestructuur te stimuleren om de business op een nieuwe en creatieve wijze aan te pakken o intrapreneur moet rekening houden met hiërarchische structuur Ondernemerschap en familiale ondernemingen: o Ondernemingen gecontroleerd door familie: Strategisch management beantwoordt aan behoeften familie Bij conflict familie trekt aan langste eind o Onderneming: Strategisch management beantwoordt aan noden bedrijf Omringt zichzelf met beste mensen om continu te groeien en concurrentiele positie van de onderneming niet aan te tasten Ondernemerschap en eigenaarschap: o Eigenaarschap specifieke dimensie aan management door eigen kapitaalinbreng o Gesloten eigendomstructuur (aandeelhouderschap beperkt tot 1 persoon/ familie) o Open eigendomstructuur (derde partij treedt toe tot aandeelhouders) 5.3. Belang van ondernemerschap *Werkgelegenheid: Birch indeling bedrijven naar gelang jobcreatie: o Muizen: snelle opgang, snelle dood o Olifanten: grote ondernemingen, stagnerende werkgelegenheid o Gazellen: snelle groei, klein-middelgroot, jong & volatiel, dynamisch jobcreatie *Bron van innovatie: Schumpeter ondernemerschap wordt gekenmerkt door ontstaan van nieuwe combinatie, leidend tot een discontinuïteit Taak van ondernemer: opportuniteiten te zien en daarna alles doen om kans tot een succes te maken 5.4. Ondernemerseigenschappen Drang naar zelfstandigheid (a strong locus of control) Geobsedeerd door kansen: o Zeer kieskeurig, weet gouden kansen te onderscheiden o Juiste idee komt tegemoet aan echte behoefte in markt Gepassioneerd voor een doel: o Zelfzeker, vastberaden en betrokken o Gedisciplineerd, doorzettingsvermogen o Nooit doelloos/roekeloos Leven op pro-actieve manier: o Gedrag is functie van beslissingen en niet van omstandigheden o Nemen initiatief en verantwoordelijkheid om dingen te laten gebeuren Zijn vertrouwenswaardig en geloofwaardig: o Voortbestaan hangt af van percepties van stakeholders en relaties in toekomst Kunnen leiding geven en hebben vermogen om te inspireren: o Invloed uitoefenen zonder formele macht o Bemiddelaar o Integriteit cruciaal Hisrich & Peeters gebrekkige onderneminsprofielen 5.5. Ontwikkeling & groei *Groei = typische eigenschap voor ondernemende bedrijven (belangrijker dan ondernemingsgrootte) *Groei zowel kwantitatief als kwalitatief *Portfolio entrepreneurs bezitten/controleren meer dan één business: Opstart bedrijf als onderdeel globaal groeiproces Individueel bedrijf in cluster kan niet groeien, maar cluster zelf kan dat wel *Groei verschillende fasen Chandler bepaalde sleutelstrategieën (structure follows strategy) Volume-expansie Geografische expansie Verticale integratie Productdiversificatie 5.6. Onderscheid manager – ondernemer *Ondernemers moeten over managementvaardigheden beschikken *Managers zijn niet altijd ondernemend *Verschillen in besluitvormingsprocessen: Ondernemer Manager Strategische *Gedreven door opportuniteiten *gedreven door planning en oriëntatie *Gedreven door kortstondigheid strategie bestaande opportuniteiten Betrokkenheid *handelt op KT *tragere besluitvorming t.a.v. de *snelle besluitvorming, *betrokkenheid in bepaalde opportuniteit wendbaarheid, flexibiliteit richting is veel groter *rekening houden met beperkt aantal elementen Inzet van *lagere betrokkenheid *grotere betrokkenheid middelen *tijdelijk beschikbare middelen *zoekt middelen die langer *zoekt naar wendbaarheid en beschikbaar zijn en waartegenflexibiliteit over engagementen ook groter Controle van *streeft naar weinig controle over *streeft naar veel controle over middelen weinig middelen veel middelen *reduceert op die wijze risico en *verhoogt op die wijze status en verhoogt flexibiliteit macht Structuren *vlak *hiërarchisch *weinig hiërarchisch *autoritair *zelf management *zeer gestructureerd 5.7. Opportuniteiten *Liggen aan basis ondernemerschapsproces *Is verankerd in product dat waarde creëert voor de klant *Zijn gevolg van imperfecties van markt ondernemer moet deze herkennen en er voordeel uit halen *Bronnen van opportuniteiten: Technology-push: o Vanuit opgebouwde expertise, kennis & technologie product ontwikkeld waarvan verwacht wordt dat het winstgevend zal zijn o Spin-offs Market-pull: o Ontdek een gat in de markt en tracht daar een oplossing voor te vinden o Niet voldane behoefte katalysator voor dit soort ideeën o Makkelijker om nieuwe onderneming te starten vanuit dit idee Doe-het-beter: o Streven naar beter doen dan een ander *Evaluatie opportuniteiten: Grootte & continuïteitsmogelijkheid van opportuniteit (omzet, return, duur) Wat is onze markt en hoe kunnen we die bereiken? (kostprijs, risico’s) Past de opportuniteit bij interesses en waarden van ondernemer? 5.8. Bedrijfsplanning *Redenen voor schrijven bedrijfsplan: Afstand nemen van operationele gebeuren Nadenken over toekomst en manier om er te geraken Financiering bekomen hoeveel geld is er nodig Haalbaarheidsanalyse inzicht in omvang en haalbaarheid project Communiceren onderhandelingen leveranciers, klanten, nieuwe medewerkers *Inhoud bedrijfsplan: Opgebouwd rond 4 hoofdthema’s: o Activiteit (welke producten/diensten, hoe naar markt brengen) o Markt (welke klanten) o Mensen (wie werkt er in en staat er achter het bedrijf) o Geld (hoeveel, aanbesteding, wat brengt het op) Vragen ivm: o Businessconcept: Aangeboden producten & diensten Markt Manier waarop men markt wil bereiken o Externe analyse: Markt- en omgevingsanalyse o Interne analyse: Management Personeelsorganisatie Productieproces Marketingplan Relevante zwaktes en sterktes o Strategie: Missie en doelstellingen