Bergson over innerlijke tijd Bergson: Een inleiding in zijn werk, door Leszek Kolakowski, vert. Herman Van Den Haute, inl. Jacques de Visscher, uitg. Klement, Kampen 2003, 144 blz., € 15,90 Door: Hans Achterhuis Scheppingskracht en openheid zijn typerend voor de tijd die wij innerlijk ervaren. Het blijft een waagstuk om een beroemd hedendaags denker te verzoeken een inleidende tekst over een befaamd filosoof te schrijven. De Past Masters-reeks van Oxford University Press is gebaseerd op dat uitgangspunt. De gedurfde vraag pakt helaas minstens even vaak zeer negatief als uiterst positief uit. Tenslotte slaagt lang niet elk wijsgerig kopstuk erin zijn eigen ego weg te cijferen voor een overzichtelijke introductie in het denken van iemand anders. Gelukkig kan dit waagstuk ook tot juweeltjes van teksten leiden. Dat is bijvoorbeeld het geval bij een inleiding in het werk van Henri Bergson door de Pools-Britse filosoof Leszek Kolakowski. Zoals Jacques de Visscher in de korte inleiding bij het boek met recht opmerkt, weet het hedendaagse kopstuk in dit geval feilloos de centrale thema's uit het besproken werk te destilleren en de sterke en zwakke kanten ervan te belichten. De vaste greep van de meester verschaft ons hier een helder overzicht omdat hij boven details durft uit te stijgen en de grote lijnen van Bergsons denken door zijn hele oeuvre heen blootlegt. Bergsonianen De naam Bergson zal veel hedendaagse lezers ongetwijfeld weinig zeggen. Deze vooral in het begin van de vorige eeuw productieve denker hoort niet meer thuis in het gebruikelijke rijtje grote filosofen van de twintigste eeuw. Toch was zijn wijsbegeerte over de tijdservaring aanvankelijk zeker invloedrijker dan die van een jongere tijdgenoot als Heidegger. Bergsons relatieve onbekendheid komt deels doordat hij geen school maakte. Bergsonianen hebben in tegenstelling tot Heideggerianen, die de universiteiten nog volop bevolken, eigenlijk nooit bestaan. Deels komt dit ook doordat Bergson als filosoof vooral met de wetenschappers uit zijn tijd, van Durkheim tot Einstein, in discussie ging. En naarmate de wetenschap evolueerde, raakte zijn filosofie die met 'achterhaalde' wetenschappelijke theorieën verknoopt was, ook op concrete punten gedateerd. Kolakowski maakt echter duidelijk dat de wijsgerige hoofdvragen van Bergson allerminst achterhaald zijn. Ze zouden tegenwoordig wel op een andere manier tegen het wetenschappelijke wereldbeeld in stelling moeten worden gebracht. Overigens valt het met die onbekendheid en het gebrek aan invloed van Bergson wel mee. Wie bijvoorbeeld een Parijse boekwinkel binnenloopt, ziet zijn belangrijkste werken nog in dikke stapels liggen. Daarnaast is zijn invloed eerder literair dan filosofisch. Bergson was een groot stilist, bij mijn weten de enige filosoof die uitsluitend op grond van zijn wijsgerig oeuvre de Nobelprijs voor literatuur ontving. Vandaar dat hij met zijn ideeën over de tijd misschien vooral schrijvers als Proust en Valéry inspireerde. Tijd is reëel Van Bergson stamt de uitspraak dat elke grote filosoof slechts één ding te vertellen heeft. Deze centrale gedachte lijkt op zich vaak uiterst simpel, maar de filosoof blijft er via veel verschillende benaderingen voortdurend omheen cirkelen zonder haar beslissend te kunnen verwoorden. Dat is werk voor de latere lezers die afstand kunnen nemen. Geen wonder dat Kolakowski Bergsons uitspraak op diens eigen werk laat terugslaan. Bergsons hoofdgedachte kunnen we als volgt samenvatten: 'De tijd is reëel'. Dat klinkt op het eerste gezicht niet bijster opwindend of origineel. Toch lijkt er een heel wereldbeeld uit ontwikkeld te kunnen worden; Kolakowski blijkt de vier heel verschillende hoofdwerken van Bergson vanuit dit kernidee te kunnen situeren en weergeven. Als Bergson de tijd reëel noemt, verwijst hij daarmee naar de tijd zoals wij die intuïtief innerlijk ervaren. De tijd van de natuurwetenschappen is volgens hem niet werkelijk. Die tijd wordt vooral vanuit ruimtelijke categorieën gecategoriseerd. Dat laatste doen we trouwens eveneens in de oppervlakkige ervaring van ons dagelijkse leven. Ook daar kijken we naar tijd alsof het om een soort ruimte gaat, een reeks van homogene segmenten die we naast elkaar plaatsen en die samen een oneindig lange lijn vormen. De reële tijd van onze diepste ervaring is volgens Bergson echter noch homogeen noch deelbaar. Hoe moet je haar dan wel beschrijven? Bergson neemt zijn toevlucht tot vergelijkingen en metaforen die vooral de creativiteit en de nieuwheid uitdrukken die in de toekomst steeds kan ontstaan. Daarnaast onderstreept hij het belang van het geheugen waarin de continuïteit van onze ervaringen en van onze identiteit wordt gewaarborgd. 'Bewustzijn betekent geheugen', zegt Bergson letterlijk. Juist omdat elk ogenblik in het heden de hele stroom van het verleden in zich draagt, is het nieuw en onherhaalbaar. Een bepaalde constellatie komt dus nooit op dezelfde wijze weer terug. Dit houdt in dat vanuit het heden ook nooit een voorspellend-deterministische lijn naar de toekomst kan worden getrokken. De discussie over determinisme versus vrijheid is volgens Bergson onoplosbaar zolang we de tijd als een soort homogene ruimte opvatten. Als we vrijheid definiëren als een inbreuk in deze fysische tijd blijven we voor altijd gevangen in de strikken van het determinisme. Pas als we inzien dat we vrij zijn door tijd voort te brengen in plaats van erin gesitueerd te zijn, ontsnappen we aan de fysische causaliteit. Bergson is realistisch genoeg om te erkennen dat deze vrijheid in de dagelijkse praktijk altijd relatief is. Maar naarmate wij onze handelingen meer en meer laten voortvloeien uit onze diepste persoonlijkheid zijn zij meer vrij en creatief. Het is geen wonder dat de kunstenaar model staat voor deze visie op vrijheid. Vanuit zijn centrale gedachte over de realiteit van de ervaren tijd die hij als durée (duur) omschrijft, gaat Bergson in discussie met de wetenschappelijke bevindingen van zijn tijdgenoten. De neurowetenschappen, de darwinistische evolutietheorie en de godsdienstsociologie leveren ons belangrijke feitelijke informatie over respectievelijk de werking van ons brein, de gang van de evolutie en het maatschappelijk nut van de religie. Maar ze raken niet de diepste kern van hun onderwerp. Het mysterie van de geest, de creativiteit die de evolutie voortstuwt en de innerlijke ervaringen van de mysticus en profeet ontsnappen aan de wetenschappelijke categoriseringen. Herinnering, scheppingskracht en openheid karakteriseren de durée die alleen intuïtief, literair kan worden gevat. Kolakowski laat overtuigend zien dat deze centrale gedachte van Bergson weinig aan actualiteit heeft ingeboet, ook al zouden we haar vandaag de dag ongetwijfeld anders verwoorden dan hij zelf deed.