Toxiciteitstesten met vislarven worden meestal

advertisement
Toxiciteitstesten met vislarven worden meestal uitgevoerd met soorten, die via
viskwekerijen beschikbaar zijn. Het kweken en onderhouden van vispopulaties in het
laboratorium is meestal een dure aangelegenheid. In Europa zijn slechts een paar soorten
vis kunstmatig verkrijgbaar: tong, tarbot, zeebaars en zeebrasem. Alleen tarbot kan het
gehele jaar door gekweekt worden en is zodoende gebruikt als testorganisme. De dieren
worden aangeleverd via een kwekerij als embryo, net uitgekomen vislarve of als juveniel
met een lengte van 4-6 cm. Na aankomst op het laboratorium worden de larven 16-24 uur
en de juvenielen 4 dagen geacclimatiseerd aan de testomstandigheden, waarna ze ingezet
kunnen worden.
De bioassays worden uitgevoerd bij 15°C en een licht/donker periode van 16/8.
Sedimenten kunnen getest worden d.m.v. poriewater. Poriewater bevindt zich in de
ruimtes tussen de zandkorrels en het slib en wordt ook wel interstitieel water genoemd.
Door het in een centrifuge af te draaien bij 3000 rpm wordt het water uit de porieen van
het sediment geperst. Dit poriewater wordt gefiltreerd en vervolgens in een
concentratiereeks verdund met zeewater. Een routinematige concentratiereeks voor de test
met tarbot bestaat uit 10-18-32-56-100% poriewater in triplo (larvale test) of in
enkelvoud (zoals bij de test met juveniele vissen).
Bij aanvang, verversen en einde van de test worden het zuurstofgehalte, de pH,
temperatuur, saliniteit en het ammonium- en nitrietgehalte gemeten.
De test met tarbotlarven duurt 48 uur en wordt niet ververst. Per concentratie wordt 3
keer 200 ml aangemaakt met elk 20 tarbotlarven. Elke dag worden de vislarven
beoordeeld op sterfte en abnormaal gedrag. Abnormaal gedrag kan bestaan uit
verkleuring en samengetrokken vinnen, tollend zwemmen of versufd bewegend. Versufte
niet meer bewegende larven zijn van dode exemplaren te onderscheiden doordat ze
gestrekt op de bodem liggen en nog reageren bij lichte aanraking. Dode dieren liggen in
een kromme houding op de bodem en zijn donker gekleurd. Dode dieren worden
verwijderd.
Na afloop van de test kan een NOEC, LOEC en LC50 berekend worden.
De test met juveniele tarbot duurt 96 uur en wordt elke dag ververst. De vissen worden
gedurende de acclimatisatie meerdere keren per dag gevoerd met pellets. Om ze ‘nuchter’
de toxiciteitstest te laten beginnen wordt het voeren 24 uur van tevoren gestopt. Tijdens
de test worden ze niet gevoerd.
Per concentratie wordt 10 liter aangemaakt waarin 10 tarbotjes worden overgebracht.
Elke dag worden de vislarven bij het overzetten op vers medium beoordeeld op sterfte en
abnormaal gedrag. Abnormaal gedrag kan bestaan uit verkleuring en samengetrokken
vinnen, tollend zwemmen of versufd bewegend. Versufte niet meer bewegende larven
zijn van dode exemplaren te onderscheiden door ze even aan te raken. Niet meer
bewegende dieren worden als dood verondersteld. Aan het eind van de test wordt de
lengte en het gewicht van de overlevende dieren bepaald. Alle resultaten worden
gerelateerd aan de zeewaterblanco.
De testen met juveniele tarbot wordt om praktische redenen niet veel uitgevoerd. De
larvale test blijkt even, zo niet gevoeliger te zijn dan de test met juveniele dieren.
Download