samen naar afrika: een lot uit de loterij

advertisement
interview met Mathijs Hoogstad en Rina Ghafoerkhan
“SAMEN NAAR
AFRIKA: EEN LOT
UIT DE LOTERIJ”
Mathijs Hoogstad (32) is GZ-psycholoog (gespecialiseerd in trauma, stress en crisismanagement) en freelance trainer.
Rina Ghafoerkhan (29) is psycholoog, traumabehandelaar en onderzoeker bij Equator. Als gedreven en idealistische
professionals gingen zij via diverse internationale organisaties naar conflictgebieden om daar hun kennis en expertise
in te zetten. Ze vertellen over wat zij tegenkwamen bij het ‘werken zonder grenzen’.
LINDA VERHAAK
T
ijdens haar studie Psychologie deed Rina Ghafoerkhan
in 2008 twee keer een half
jaar vrijwilligerswerk voor
Bobbi Bear in Zuid-Afrika, een
organisatie gericht op seksueel misbruik bij kinderen en hiv-preventie.
Mathijs Hoogstad had daar al
eerder gewerkt: na zijn afstuderen
in 2006. Voor beide partners was
dit hun ‘eerste grote liefde’ op het
gebied van ontwikkelingswerk en
buitenlandervaring. De directeur
van die organisatie, een echte
‘Afrikaanse powerlady’ volgens
Rina, raadde haar aan om Mathijs
te ontmoeten in Nederland. Zo zijn
de twee met elkaar in contact gekomen, en inmiddels zijn ze getrouwd.
Dit ondernemende stel vertelt
enthousiast over hun ervaringen als
psycholoog in conflictgebieden.
166
KIND EN
ADOLESCENT
PRAKTIJK
Hoe zijn jullie in het internationale werk terechtgekomen?
Rina begint: “Van jongs af aan
heeft onrechtvaardigheid me
beziggehouden. Tijdens mijn studie
ontstond bij mij het idee dat ik
wilde gaan werken met getraumatiseerde kinderen en seksueel
misbruik; dat voelde als een soort
roeping. Bovendien was ik nieuwsgierig naar andere wereldbeelden
en denkbeelden. Ik ging op zoek
naar een stageplek om behandelervaring op te doen met kinderen
in een internationale context, en
kwam zo bij Centrum ‘45 en Arq
terecht. Toen ik Mathijs leerde
kennen werd mijn passie versterkt,
omdat hij – los van mij – diezelfde
interesse heeft.”
Mathijs haakt hier op in: “Tijdens
mijn studie Psychologie ging mijn
interesse uit naar het serieuzere
leed: oorlog, vluchtelingen,
trauma. Als vrijwilliger werkte
ik bij Sama, een organisatie voor
vluchtelingen en asielzoekers. Ik
schreef mijn scriptie over hiv en
aids bij kinderen, en kwam zo bij
Bobbi Bear in Zuid-Afrika terecht.
Dat maakte me duidelijk wat ik als
psycholoog kan bijdragen. Daarna
wilde ik ervaringen stapelen zodat
ik voor Artsen zonder Grenzen
kon gaan werken. Bij Centrum ‘45
deed ik mijn GZ-opleiding in het
kinder- en jeugdteam. Rina en ik
hadden een bijna blinde ambitie;
het internationale werk was de
enige logische vervolgstap die we
wilden zetten. We zorgden dat
veel collega’s op de hoogte waren
van onze ambitie en werkten aan
ons cv. Zo werkte ik op erva-
over de auteur Drs. Linda Verhaak, klinisch psycholoog en psychotherapeut, is werkzaam bij Equator
Foundation en in haar eigen praktijk, aangesloten bij WEI43. Daarnaast is zij freelance docent bij de
RINO en lid van de voorjaarscongrescommissie van de VGCT.
Foto Aleid Denier van der Gon
ringsplekken bij verschillende
trauma-instituten. Het was een
geweldige opluchting toen we voor
de eerste keer samen weg konden.”
Rina voegt daar lachend aan toe:
“We hebben staan springen in de
woonkamer toen we het hoorden.
Een lot uit de loterij, zo voelde het.
Het was 2011, we gingen een jaar
naar Uganda via VIVO. We waren
net een jaar samen en gingen
samenwonen in Afrika!”
Waar bestaan jullie werkzaamheden in de diverse landen uit?
Mathijs: “Ons werk als psychologen bestaat voornamelijk uit het
opleiden van anderen. In Uganda
kwam gaandeweg het besef: er
zijn hier mensen die steengoed
kunnen behandelen maar die
ondersteuning nodig hebben. Als
wij daarvoor zorgen, wordt ons
werk duurzaam en effectiever.”
Rina knikt enthousiast: “Inmiddels vinden we dat het allerleukste:
om mensen te trainen en te zien
dat ze meer zelfvertrouwen krijgen
in hun werk als behandelaar.”
Mathijs: “We hebben daarnaast
ook als programmamanagers
gewerkt. In 2011 werkten we
een jaar in Uganda als therapeut,
trainer en supervisor via VIVO.
Doordat we een hoofdstuk over
ons werk in Uganda met de
Narratieve Exposure Therapie
BLINDE
AMBITIE OM
INTERNATIONAAL
TE WERKEN
168
KIND EN
ADOLESCENT
PRAKTIJK
(NET) hebben geschreven, lijkt het
misschien alsof we daar alleen als
NET- therapeut hebben gewerkt.
Maar dat was slechts een klein
onderdeel van het werk in Uganda,
en een heel klein onderdeel van
al die projecten. Daarnaast
hebben we ook politieagenten,
verpleegkundigen en maatschappelijk werkers getraind in gender
based violence en communicatie,
gespreksvaardigheden en het doen
van een goede verwijzing.”
Rina, lachend: ”En ook gewoon
als de auto het niet deed, regelen
dat er een andere auto kwam om
naar het dorp te rijden.” Mathijs
knikt: “We werkten eigenlijk als
een soort duizendpoot. Op iedere
plek waar ik ben geweest, waren
ook individuele patiënten die ik
werd gevraagd te beoordelen. Vaak
was de capaciteit er nog niet. Dan
trainden we op dag één counselors
in de herkenning en behandeling van depressie, en kwam de
volgende dag een psychotische
patiënt binnen. Dan pleegde ik
een interventie met de counselor
erbij zodat die ervan kon leren. Op
dat moment werk je klinisch als
psycholoog, maar nooit langdurig;
het ging er vooral om te zorgen dat
patiënten goed terecht komen.”
Jullie werkten ook in Palestina;
ook heel interessant.
Mathijs: ”Ja, Rina werkte in 2012
als therapeut in Palestina voor
Artsen zonder Grenzen, en ik voor
Dokters van de Wereld als trainer
en manager in een langdurig project
om de gezondheidszorgstructuur
op te zetten. Artsen en verpleegkundigen worden geschoold in de
detectie van psychische problematiek en leren 80 procent van die
problemen zelf te behandelen door
gesprekken of medicatie. Daarnaast
wordt een tweedelijns GGZ opgezet
met psychologen waar patiënten
naartoe verwezen kunnen worden,
zodat je een trapsgewijs systeem
krijgt. Dat is een project van jaren,
waarvan ik een deel heb gedaan.
Zolang het verwijssysteem nog niet
functioneert, is er onvoldoende
capaciteit om mensen met psychische problemen te behandelen.
Daarom werken er tegelijkertijd
therapeuten, waaronder Rina, via
Artsen zonder Grenzen. De twee
projecten versterken elkaar: alleen
therapeuten vanuit het buitenland
invliegen zou onvoldoende zijn, en
enkel het opzetten van een verwijsstructuur ook. Het opzetten van
een gezondheidszorgstructuur
kan daar, omdat er steun is van
de overheid en de situatie stabiel
genoeg is.”
Rina: “Ik werkte met Trauma
Focused Therapy, speltherapie en
deed gezinstherapie met moeders
en kinderen van wie de vader of
broer gearresteerd of vermoord
was. In Palestina is weinig ruimte
voor rouw omdat overledenen tot
martelaar worden gemaakt en als
vrijheidsstrijder worden opgehemeld. Als nabestaande moet je blij
zijn; bij de begrafenis wordt niet
gehuild maar feest gevierd. Op
straat hangen posters van jongemannen met geweren en foto’s van
mensen die neergeschoten zijn,
om te laten zien: hij heeft geleden
voor ons, hij is onze held. Ook
de kinderen krijgen foto’s te zien
van hun vader die neergeschoten
is door kolonisten. In de gezinssessies bespraken we de vragen
van kinderen over hun overleden
vader, en hoe je daarover kunt
praten met elkaar.”
In 2013 gingen jullie naar
Noord-Syrië. Wat deden jullie
daar?
Mathijs: “Daar werkten we
samen als mental health manager
voor Artsen zonder Grenzen. Er
waren twee ziekenhuizen waar wij
het psychische zorgprogramma
verzorgden. Dat hield in dat we
de lokale psychologen, die erg
goed waren, ondersteunden in
hun werk door supervisie, en dat
we training gaven aan nieuwe therapeuten. We waren er ook voor
de self care van de hele medische
staf. Dat was heftig, er kwamen
veel patiënten met brandwonden
binnen en velen gingen dood. We
wisten in Syrië nooit hoe lang
we konden blijven. Omdat we
ziekenhuisoverstijgend werkten,
gingen we ook geregeld naar
Turkije. Er mochten niet teveel
expats bij het ziekenhuis wonen
omdat er dan een evacuatieprobleem zou ontstaan. Regelmatig
werd mijn reis naar het ziekenhuis
uitgesteld totdat het veilig genoeg
was om te gaan. Als ik er eenmaal
was, moest ik snoeihard werken:
opleiden, begeleiden en patiënten
zien. Kortom: doen wat nodig is,
en hup weer weg. Dat maakte de
dynamiek heel anders dan in bijvoorbeeld Palestina. Daar hadden
we een auto, we konden rondrijden en het programma draait er
al jaren.”
Vanuit welk referentiekader trainden en superviseerden jullie?
Mathijs vertelt: “Het kon zijn
dat ik een patiënt twee keer sprak
met de lokale Syrische counselor
erbij, waarna ik de counselor
aangaf welke thema’s van belang
waren. Het werk bestond vooral
uit stabiliserende, motiverende en
informatieve interventies.” Rina:
“In Syrië ging behandeling in het
ziekenhuis vooral over hoop geven,
het leren van ontspanningstechnieken en technieken om met pijn
om te gaan. Patiënten met brandwonden moesten om de dag het
verband laten verschonen, wat heel
pijnlijk is. Voor traumaverwerking
was het te vroeg. We boden ook
creatieve therapie of tekenen, en
soms gingen we met mensen die
weinig bezoek kregen een spelletje
spelen. Eigenlijk deden we gewoon
wat nodig was.”
Welke psychologische en therapeutische kennis uit Nederland
kwam het meest van pas tijdens
de missies?
Mathijs: “Diagnostische kennis
van psychopathologie, en gespreksvaardigheden en attitude.” Rina
vult aan: “Ik ging steeds meer
holistisch denken. Het is belangrijk om de bigger picture zien,
het community-plaatje. Zoals in
Uganda. Daar heeft tachtig procent van de bevolking een heftige
traumatische gebeurtenis meegemaakt of gezien. Je kan iedereen
een PTSS-label geven, maar daar
help je ze niet mee. Het gaat om
contact maken, nieuwsgierig zijn,
dingen vertalen en uitleggen.
Voordat ik wegging heb ik als
docent gewerkt aan de universiteit,
dat heeft me geholpen. Ik had
geleerd om dingen te simplificeren,
waardoor ik mensen een concept
kon bijbrengen.” Mathijs voegt
daaraan toe: “Als psycholoog zou
ik een klachtenpatroon kunnen
labelen als PTSS, maar wat doet
het ertoe? Het is maar een kader
én het is vaak onvoldoende. Je
moet zoeken naar een gemeen-
schappelijke taal, en dat is niet per
se de classificatietaal.”
Hoe gaan jullie om met de
gruwelijke verhalen die jullie te
horen krijgen, en hoeveel praat je
daarover met elkaar?
Rina legt uit: “Dat was in elke
context anders. In Uganda bijvoorbeeld waren de verhalen gruwelijk. De vreselijkste film haalt
het niet bij de verhalen die je daar
hoort. We bespraken regelmatig
na de supervisie met elkaar wat
we nu weer hadden gehoord, hoe
een moord was gepleegd of de
vele variaties in martelingen. We
verbaasden ons er vooral over.
Maar later, na Uganda, hebben
we erover geschreven in het
‘WE ZIJN
AVONTURIERS
EN ADRENALINEJUNKIES’
Nederlands en toen ontdekte ik
dat het Engels een buffer voor mij
is geweest. Toen ik de verhalen
in het Nederlands ging vertalen,
kwamen ze pas echt binnen.”
Mathijs licht toe: “Verkrachting is
heftig, maar het woord rape lijkt
voor mij neutraler. We hebben het
destijds alleen over rape gehad;
dan bleef het verder weg. Wat
ook meespeelt is dat als je daar
iemand spreekt, je de nuances in
het verhaal ziet, zoals de lichtpuntjes en iemands sterke kanten.
Zodra je het verhaal opschrijft,
wordt het meer zwart- wit.”
Rina hervat: “Ik merk elke keer
als ik in Nederland kom weer
dat ik dan anders kijk naar onze
ervaringen en die van de mensen
daar. Opeens zie ik dan ik hoe
heftig en bizar het allemaal was.
Maar als ik daar ben, kan ik het
prima aan, bijna te goed. Zoals
in Syrië, waar ik niet door had
dat het voor mezelf ook onveilig
was. Nu realiseer ik me dat we
niet onschendbaar zijn. Er zijn
collega’s ontvoerd en er zijn collega’s die wat is aangedaan. Daar
laat je de angst niet toe, je bent
daar en je gáát. Ik dacht: ‘Ik ben
Nederlander en ik kan zo weer
weg. De mensen daar, dat zijn
de slachtoffers. Ik ben hier om te
helpen.’ Je gaat niet nee zeggen.”
Mathijs: “Ik heb vaak een lichte
irritatie bij de vraag: ‘Hoe ga je
er zelf mee om?’ Het is mijn vak,
daar heb ik voor gekozen. Ik heb
geleerd ermee om te gaan door
zelfzorg, vrije tijd en steun zoeken
bij elkaar. Het moeilijkst zijn niet
de verhalen; die zijn juist mijn
drijfveer om daar te zijn.”
Wat vonden jullie het lastigst aan
het werken in conflictgebieden?
Mathijs: “Wat het zwaar maakt
is de opstapeling van de onveiligheid, de onvoorspelbaarheid, hoge
werkdruk en de levensomstandigheden zoals het gebrek aan vrije
tijd. Ook moet je met velen in een
kleine ruimte slapen en kun je niet
bij elkaar zijn, zoals in Syrië.”
Rina: “Ik denk dat Syrië voor
onszelf het onveiligst was, maar
de moeilijkste context vond ik
Palestina. Hoewel de verhalen in
Uganda het heftigst waren, is het
daar vrede en behoren de verschrikkingen tot het verleden. De
mensen daar denken weer na over
de toekomst. Maar in Palestina,
waar ik als therapeut werkte met
mensen die depressief waren,
dacht ik na negen maanden: ‘Ik
word ook depressief als ik hier
nog langer blijf, het conflict is zo
uitzichtloos.’ Je moet als therapeut hoop geven, perspectief
bieden, terwijl je het zelf soms
ook niet meer weet. Op voorhand
waren we idealistisch, maar daar
heb ik een realitycheck gehad.
Het was niet zozeer de desillusie
in wat ik kan betekenen, maar
in de onrechtvaardigheid in de
wereld.”
In hoeverre hebben deze ervaringen ook consequenties gehad
voor je therapeutische werk in
Nederland?
Mathijs: “Mijn ervaringen in het
buitenland hebben vooral invloed
op hoe ik met mensen omga. Ik
169
NR 4
NOVEMBER
2014
170
Foto Aleid Denier van der Gon
KIND EN
ADOLESCENT
PRAKTIJK
ken bepaalde culturele omgangsvormen en spreek ook een beetje
Arabisch. En ik ben minder bang
voor heftige situaties met cliënten
dan voorheen.” Rina merkt op:
“Ons werk in confictgebieden
heeft me gevormd, als therapeut
en als mens. Ik kan me nu zoveel
beter voorstellen hoe een verhaal
in werkelijkheid is geweest, dat ik
veel specifiekere vragen stel over
een traumatische gebeurtenis.”
Wat kunnen hulpverleners hier
leren van jullie ervaringen met
hulp aan patiënten uit andere
culturen?
Mathijs zegt hierover: “Wat we
daar geleerd hebben, is eigenlijk
niet goed uit te leggen. Ik raad
iedereen aan om te reizen en
andere continenten en culturen
te verkennen. Wij merkten dat
we bij elk land ons weer verbaasden dat we zo’n stereotiep beeld
hadden. Ze zijn in het MiddenOosten bijvoorbeeld veel minder
conservatief en religieus, en veel
moderner dan we dachten.” Rina
voegt toe: “Mijn tip zou zijn: durf
de DSM soms in de prullenbak
te gooien. Mensen hebben vaak
een heel ander verklaringsmodel voor hun klachten; daarbij
aansluiten is belangrijk in de
psycho-educatie. Natuurlijk heb
je je eigen referentiekader, en ik
geloof zeker dat PTSS een fysiologische reactie is die wereldwijd
ervaren kan worden, maar wat
nog veel belangrijker is: hoe
verklaart iemand die klachten
zélf? Als een cliënt zijn intrusies
ziet als boodschappen uit het
hiernamaals, bijvoorbeeld dat de
geest van een overleden dierbare
hem iets probeert duidelijk te
maken, prima: dan gebruik je dat
in je bewoording naar de cliënt:
‘Laten we praten over wat je
hebt meegemaakt, dan krijgen de
geesten ook rust.’ Westerlingen
hebben een rationeel wetenschappelijk kader, maar dat is niet
de waarheid. Mensen in andere
culturen vinden wat hun voorouders zeggen, of geesten, of God,
veeleer de waarheid. Ze hoeven
het niet met de diagnose PTSS
eens te zijn om goed behandeld te
kunnen worden.”
Het is ook bijzonder dat
jullie dit werk als stel doen. Wat
zijn de voordelen om samen te
opereren, of juist de knelpunten?
Mathijs: “Het is een bewuste
keuze dat we samenwerken zodat
we ons leven kunnen delen. Het
is ook heel intensief, we hebben
veel gepraat: niet alleen over het
werk, maar ook over onze rolverdeling en over hoe we in elkaar
zitten.” Rina glimlacht: “Het is
overwegend super fijn. Maar het
is ook zwaar door de context, die
veel van je vraagt als individu én
als stel. We hebben geleerd dat
tijd voor jezelf nemen belangrijk
is.” Mathijs voegt toe: “Je bent
een autonoom persoon en dat
moet je blijven.”
Rina: “Het is een virus en een
levensstijl. We zijn avonturiers,
adrenalinejunkies en ervaringsstapelaars. Het is weer wennen
in Nederland, elke dag is hier
hetzelfde. Inmiddels vinden we
het fijn, maar toen we net terug
kwamen zaten we in een rush,
en wilde ik een nieuwe shot. In
het buitenland is het leven zo (ze
maakt met haar hand een grafiek
van pieken en dalen) en in Neder-
‘EEN PTSSLABEL, DAAR
HELP JE NIET
IEDEREEN MEE’
land is het meer zo (horizontale
lijn). Dus tijdens een missie zijn
de pieken hoog en ervaar je alles
intenser. In die zin is het een
soort drug. De dalen zijn er ook:
de onzekerheid, de heftigheid,
niet weten waar je over drie
maanden bent, huisvesting, en
die vergeet je als je in Nederland
bent.”
Mathijs: “We geven ook samen
trainingen, dat is prettig omdat
we allebei een eigen stijl hebben.”
Rina: “Het is fijn dat je gewoon
kunt zeggen wat je denkt wan-
neer je met je partner werkt. Dat
is meteen ook het lastige: tegen
een collega zeg je dingen subtieler.” Mathijs lacht: “Ik kan een
licht subtiele filter wel waarderen.” Rina: “Maar daardoor
komen we wel sneller tot iets; we
halen het beste in elkaar naar
boven. En we zitten meestal op
één lijn.”
Heb je wel eens het gevoel
dat je slechts wat druppels op een
gloeiende plaat kunt bieden? Er
is zo veel meer leed dan via de
NGO’s kan worden behandeld.
Rina antwoordt: “Ik had niet
de illusie dat ik op grote schaal
dingen ging veranderen. Als
psycholoog denk je op één-opéén niveau: je gaat een persoon
helpen en als dat lukt, heb je
iets bereikt. Collega’s uit andere
disciplines voelen die frustratie
eerder omdat die tegen de grote,
politieke machine vechten. Maar
eerlijk gezegd heb ik in Syrië
wel gedacht: ‘Is het nuttig wat
ik heb gedaan?’ De context was
zo heftig, alles wordt kapot
gemaakt, wat voeg je dan toe
als psycholoog? Maar als ik me
de feedback weer voor de geest
haal van de psychologen die we
hebben opgeleid, weet ik dat zij
dat enorm hebben gewaardeerd.”
Mathijs, nadenkend: “Ik haal
veel voldoening uit kortdurende
individuele interventies in crisis:
efficiënt en geconcentreerd. En
door mensen op te leiden en
samenwerking tussen organisaties en overheid te organiseren,
lieten we iets duurzaams achter.
We hebben gewerkt in de context van natuurramp, conflict,
langdurig conflict en postconflict. Als psycholoog kun
je beter werken als er wat rust
is, waardoor je een duurzamer
programma op kan zetten. Dan
kun je met een langere termijnplanning werken. We zouden
hierna wel langere tijd ergens
willen zijn in een stabielere context, waardoor we de tijd krijgen
om mensen gedegen te trainen
en samenwerkingsrelaties aan
te gaan met organisaties. Dan
zouden we iets stevigs kunnen
achterlaten.”
171
NR 4
NOVEMBER
2014
Download