Curator niet geholpen bij vernietiging zekerheid voor

advertisement
1
Curator niet geholpen bij vernietiging
zekerheid voor nieuwe kredietrelatie
De Hoge Raad heeft recent uitgesproken dat bij het stellen van zekerheid in het
kader van het aangaan van een nieuwe kredietrelatie geen bewijsvermoeden
geldt dat betrokken partijen wetenschap van benadeling hadden. Dit maakt het
in beginsel niet eenvoudig een dergelijke zekerheidsstelling te vernietigen op
grond van de faillissementspauliana.
In dit arrest van de Hoge Raad van 29 november 2013 gaat het om vernietiging van een
geldleningsovereenkomst met zekerheidstelling op grond van faillissementspauliana, om de
toepasselijkheid van het wettelijk vermoeden van wetenschap van benadeling (art 43 lid 1
aanhef en onder 2e FW), en om de reikwijdte van de onderzoeksplicht van een professionele
geldverstrekker.
De curator van een failliete onderneming beroept zich jegens kredietverstrekker Jaya op het
bewijsvermoeden van art. 43 lid 1, aanhef en onder 2 Fw. Jaya heeft aan deze onderneming
binnen het jaar voor het faillissement een nieuw krediet tegen zekerheidsstelling verleend.
Het betrof hier een geheel nieuwe zakelijke relatie: er was geen sprake van voorafgaande
kredietverlening tussen dezelfde partijen, de geldverstrekker had geen toegang tot de
gegevensbestanden van Bureau Kredietregistratie en geen wetenschap van de
betalingsmoraal en financiële positie van de geldlener. Ook beschikte de geldverstrekker
niet over de fiscale gegevens van de onderneming en wist hij niet dat de geldlener
betrokken was bij illegale hennepteelt.
Tot nog toe was niet duidelijk of dit bewijsvermoeden beperkt was tot gevallen waarin
onverplicht zekerheid werd gesteld voor al bestaande niet opeisbare schulden, of dat het
ook gold voor zekerheidsstelling voor nieuwe schulden. De Hoge Raad oordeelt nu dat de
curator geen gebruik kan maken van het bewijsvermoeden van art. 43 lid 1, aanhef en
onder 2 Fw als in het kader van een nieuwe kredietrelatie een onverplichte
zekerheidsstelling voor een niet‑opeisbare schuld is verricht binnen een jaar voor de
faillietverklaring. .
Het bewijsvermoeden vormt een uitzondering op de stelplicht en de bewijslast die op de
curator rust en dient daarom niet ruim te worden uitgelegd. Bovendien blijkt, aldus de Hoge
Raad, uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 43 Fw dat het bewijsvermoeden zijn
rechtvaardiging vindt in het verdachte karakter van de rechtshandeling. Hiermee wordt
bedoeld dat een dergelijke rechtshandeling zal zijn verricht in het volle bewustzijn dat de
schuldeisers hierdoor benadeeld werden. Een dergelijk verdacht karakter kan niet op
voorhand worden toegeschreven als er bij het aangaan van een nieuwe kredietrelatie
zekerheid wordt bedongen voor de verschaffing van krediet(ruimte), zoals tussen Jaya en
de onderneming het geval was. Het past daarom niet om het bewijsvermoeden op
De Brauw Blackstone Westbroek
-1/2-
13.01.2014
2
dergelijke gevallen van toepassing te laten zijn.
Voor de praktijk blijft het van belang faillissementsrisico’s in acht te nemen bij het verlenen
van krediet. Als een nieuwe kredietrelatie wordt aangegaan, kan de curator echter geen
gebruik maken van het bewijsvermoeden. De curator zal dan, moeten stellen en bewijzen
dat het faillissement en een tekort daarin met een redelijke mate van waarschijnlijkheid
waren te voorzien voor de schuldenaar en de kredietverlener. Dit maakt het voor de curator
in beginsel niet eenvoudig een kredietverlening die voortvloeit uit een nieuwe kredietrelatie
te vernietigen. Nog steeds zal goed aandacht moeten worden besteed aan nieuwe
zekerheid die in het kader van “nieuw” geld wordt gesteld voor zowel oude als nieuwe
verplichtingen.
De Brauw Blackstone Westbroek
-2/2-
13.01.2014
Download