De Zoon van God in ons gewone mensenleven Preek over Zondag 14 lezen: 1 Johannes 4:1-10; NGB art. 18, 19 Lelystad, 19 februari 2012 R.J.Vreugdenhil dia 1 DE ZOON VAN GOD IN ONS GEWONE MENSENLEVEN 1. Niet schijn, maar echt 2. Echt God, echt mens 3. om ons te verlossen 4. om ons leven te vullen met hem Vorige week, bij zondag 13, had ds. Van Houdt het over de dwaling van Arius, iemand van rond het jaar 300. 2 Arius zag een scherpe tweedeling: aan de ene kant God, daaronder alles wat niet God is. En Arius zei: Jezus hoort bij die laatste categorie. Hij is wel een bijzonder hoog schepsel, maar niet zelf God. Daartegenover belijden wij: Jezus Christus is de geboren Zoon van God. Echt God. Vanmiddag gaat het over een andere dwaling. 3 Je had in de begintijd van de kerk ook christenen die het tegenovergestelde zeiden van Arius: Jezus is echt God. Hij staat aan de bovenkant van die lijn. En hij is op één of andere manier wel een heel eind naar beneden gekomen. Maar niet helemaal beneden. Net alsof die lijn tussen God en mens van elastiek is: Gods Zoon heeft hem een heel eind naar beneden gerekt. Maar niet helemaal tot op de grond, op de bodem van ons bestaan. 4 Ze zeiden: Gods Zoon is niet echt helemaal mens geworden. We lazen dat net bij Johannes: er zijn mensen die niet belijden dat Jezus Christus als mens gekomen is. Toen had je die dwaling dus al! En vooral zei men dan: hij heeft niet echt als mens aan het kruis geleden. Er waren er die zeiden: op het laatste moment heeft Simon van Cyrene (dat is die man die volgens het evangelie-verhaal zijn kruis moest dragen) het helemaal van hem overgenomen, dus die Simon hing aan het kruis. Anderen zeiden: de Zoon van God had geen echt lichaam, maar een schijnlichaam. Het had wel de vorm en de kleur en alles van een lichaam, maar het was niet echt. Het was een schijn-lichaam. Of schijn-lijden. Net alsof. Van het Griekse woord ‘het schijnt alsof’ komt de naam die voor deze dwaling gebruikt wordt: docetisme. Simpel gezegd is het docetisme dit: God de Zoon is wel heel dichtbij gekomen, maar hij bleef als het ware net een stukje boven ons bestaan zweven. Hij is niet echt mens geworden. Hij hangt er net boven. En hij tilt ons ook boven het gewoon-menselijke uit. We lazen dat Johannes daar fel tegenin gaat. Tegenover die dwaling is de belijdenis van Nicea duidelijk: hij is neergedaald uit de hemel en vlees geworden door de Heilige Geest uit de maagd Maria en is een mens geworden. Helemaal tot op de bodem. Midden in bestaan. Er zat niets meer tussen. Hij is een mens geworden. Ik wil straks verder uitleggen waarom die belijdenis belangrijk is. 5 Eerst naar het tweede punt: 2 Echt God, echt mens. 6 Die belijdenis van Nicea is opgesteld door de Synode van Nicea (in 325). De leer van Arius werd afgewezen. Maar in de jaren daarna moest hier wel verder over worden nagedacht. Want als de Zoon van God echt neergedaald is en een mens is geworden, hoe moeten we dat dan begrijpen? Een goddelijke ziel in een menselijk lichaam? Of een menselijke ziel met wat goddelijke eigenschappen? Was hij echt helemaal mens, met menselijke gevoelens, emoties, pijn, verdriet? Of was hij eigenlijk alleen maar goddelijk, maar met een menselijke buitenkant? Daarmee dus weer de vraag: hoe echt kwam hij in ons menselijk bestaan? Daar kwam strijd over in de kerken. Ook daarover is toen een concilie, een synode gehouden. In Chalcedon, in 451. 7 Daar is een heel belangrijke uitspraak gedaan. Daar is geprobeerd om het goede midden te vinden tussen twee kanten van dwaalleer. De kerk heeft toen beleden: Jezus Christus is echt God en echt mens. Zoals we net gelezen hebben in artikel 19: twee naturen verenigd in één Persoon. De goddelijke natuur en de menselijke natuur. Eén met God omdat hij God is. Eén met ons omdat hij mens is. Niet ‘bijna goddelijk’ maar God. Maar ook: niet ‘net een mens’ maar echt mens. Twee naturen, de goddelijke en de menselijke. Hoe die twee verbonden zijn? Uiteindelijk kwam men in Chalcedon tot een uitspraak waarin men vooral zei hoe het niet was. Want hoe het echt is, is niet goed in mensenwoorden te zeggen. Het is een wonder van God, iets wat we niet echt kunnen begrijpen. 8 In Chalcedon zei men daarom: de twee naturen van Christus, zijn godheid en zijn mens-zijn, zijn onvermengd en onveranderd: het is niet een soort mengeling geworden, een soort nieuwe God-mens. Als het dat zou zijn, dan zou hij niet meer echt mens zijn. Dan zou hij niet meer naast ons staan, maar een beetje boven ons zweven. Daarom: de twee naturen zijn niet vermengd, niet veranderd. Nog steeds helemaal God, helemaal mens. 9 Tegelijk: de twee naturen zijn ongedeeld, ongescheiden. Er is geen scheiding in hem. Zijn god-zijn kun je niet los maken van zijn mens-zijn. Hij is één. Eén Jezus Christus, één Verlosser. Die uitspraak van Chalcedon hebben we als kerk meegenomen, de hele kerkgeschiedenis door. Elke keer kwam op allerlei manier weer dwaalleer op dit punt. En elke keer hielp deze belijdenis om die dwaalleer te ontdekken en tegen te gaan. Zo kwam deze belijdenis ook in de Catechismus en in de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Die zijn geschreven in de 16e eeuw, 1500-zoveel. Toen had je ook mensen die zeiden: de Zoon van God is niet echt mens geworden. Dat waren de wederdopers, mensen die tegen de kinderdoop waren en dus de gelovigen opnieuw, weder, weer doopten: weder-dopers, opnieuw dopers. We lazen in artikel 18: tegenover de ketterij van de wederdopers, die ontkennen dat Christus van zijn moeder de menselijke natuur aangenomen heeft, belijden wij... Jezus Christus is echt God en echt mens. Let ook op de accenten in de Catechismus: de eeuwige Zoon van God, die echt en eeuwig God is en blijft, heeft echte menselijke natuur aangenomen. Helemaal mens. Hij zweeft niet boven ons, maar staat tussen ons. Mens tussen de mensen. Zijn broeders in alles gelijk. Weliswaar zonder zonde, maar wel helemaal mens. 10 Waarom is belijdenis nu zo belangrijk? Dat vraagt de Catechismus ook: wat is voor u de waarde? Wat heb je eraan? 3 Hij is echt God en echt mens om ons te verlossen. Dat heeft te maken met wat de Catechismus eerder al uitgelegd heeft. 11 Wat is ons grootste probleem: de zonde. Onze opstand tegen God, waardoor er een grote kloof is tussen God en mens. 12 Hoe kan die kloof gedicht worden? Het kan alleen van Gods kant. Wij kunnen het niet. 13 Maar tegelijk kan het alleen als de mens gestraft wordt voor zijn opstand. Èn als de mens zich nu wèl houdt aan wat God gezegd heeft. Dat heeft te maken met de eerlijkheid van God: de mens heeft gezondigd dus de mens moet gestraft worden. De mens moet de doodstraf krijgen. En de mens moet zich helemaal houden aan Gods wil. Maar dat kunnen wij nooit! Daarom is zo belangrijk dat we mogen belijden dat Gods Zoon echt mens geworden. 14 Daardoor is hij onze Middelaar, zegt de Catechismus. Hij is zo degene die ons bij God kan brengen. Van onze kant kan het niet. Redding moet bij God vandaan komen. De Zoon van God komt om te redden. Maar hij wordt daarvoor mens. Om als mens de straf te krijgen. En om als mens alles goed te doen. Zo te leven als God van hem vraagt. Zo is hij onze Middelaar. Hij doet voor ons wat wij niet konden. Hij kan het, want hij is God. Het geldt voor ons, want hij doet het als mens. Ik zou er veel meer over kunnen zeggen, maar ik houd het kort. Ik hoop dat dit duidelijk en genoeg bekend is. 15 Ik wil vooral naar het andere waarom deze belijdenis van ‘echt God - echt mens’ zo belangrijk is. 4 Het is belangrijk voor je leven als christen. Hij is echt God en echt mens om ons leven te vullen met hem. 16 Terug naar dat docetisme van het begin. Ik zei: dat is zoiets als dat de Zoon van God wel uit de hemel komt, maar als het ware boven ons blijft zweven. Niet echt mens tussen ons in, met beide benen op de grond. Maar net erboven. Weet u wat voor conclusie mensen daar uit getrokken hebben? 17 Die dwaalleer betekende dat het christelijk geloof ook iets werd van buiten het gewone leven. Mensen gingen daarmee een tegenstelling maken tussen het geestelijke en het stoffelijke, het lichamelijke. 18 Het geestelijke, dat was het echte, het waardevolle. Bijbellezen, bidden, geestelijke gesprekken. Het lichamelijke, dat was van lager orde. Dat hoorde niet bij het geestelijke. Daar had Christus niets mee te maken. Men zei: Gods Zoon is niet echt mens geworden en hij heeft dus ook niets te maken met al die echt menselijke dingen van je dagelijks werk, huwelijk en seksualiteit, eten en drinken enzovoort. Een echte christen - zo zei men dan - werd daar door zijn geloof boven uit getild. Dan zweefde je eigenlijk zelf ook een beetje boven het gewone leven. Die gedachte vond je onder andere bij die wederdopers waar de belijdenis het over heeft. We noemen dat de doperse scheiding tussen het aardse en het geestelijke. 19 Bij hen kon dat twee kanten op gaan. De ene vorm was die van ‘met een boekje in een hoekje’: trek je maar zoveel mogelijk terug uit de wereld, want dat is toch allemaal aards. Doperse wereldmijding. De andere vorm was: als christen ben je eigenlijk overal bovenuit getild. Je bent verlost, een nieuwe schepping. Bij sommigen zelfs: je bent zonder zonde. Dan kun je tegelijk je in het lichamelijke best uitleven, want van diep van binnen was je daar boven verheven. Dan krijg je de idiote combinatie dat mensen zeggen: het aardse is maar aards, ik ben daar in Christus boven verheven - en tegelijk doen ze op het gebied van seks en ander genot alles waar ze zin in hebben. Dat is wat de Dopersen in Münster gedaan hebben, onder leiding van Jantje van Leiden. Dat is dus een praktisch gevolg van die dwaalleer van het docetisme. Je maakt daarmee een scheiding tussen het gewone leven en het geestelijke. 20 Dat doen wij ook zomaar. De dominee met zijn preek is mooi voor de zondag, voor het geestelijke, maar hij staat natuurlijk niet met beide benen in het leven en je kunt ook niet veel met die boodschap in het leven van elke dag. Houd dat gerust uit elkaar, dat zijn twee werelden. Een gesprek over je geloof, dat is iets voor de ouderling. Maar als vrienden onder elkaar praat je daar toch niet over. De ouderling op huisbezoek vraagt eerst wat naar de gezondheid, het werk, de kinderen op school. ‘Zullen we dan nu het huisbezoek beginnen. Laten we eerst beginnen met gebed.’ Blijkbaar horen die andere dingen daar niet bij. Zoek zelf maar eens verder waarin je het herkent: zo snel gaan wij er ook in mee om het geestelijk en het gewone dagelijkse tegenover elkaar te zetten. 21 Maar we belijden vanuit de bijbel: Gods Zoon werd echt mens. Mens tussen de mensen. Met twee benen op de grond. Mannenbenen. Met twee handen waarmee hij meubels gemaakt heeft of huizen gebouwd.. Met open ogen in deze wereld. Ogen waarmee hij ook gehuild heeft. Echt mens. 22 Vandaaruit wil hij nu ook door zijn Heilige Geest werken in jouw en mijn echt menselijke leven. Niet om je daaruit omhoog te tillen tot één of ander zweverig geestelijk niveau. Maar midden in je gewone leven is hij je Redder, je Christus. Hij wil je dagelijkse leven vol maken van hem. Als je aan je werk bent. Als je een project moet afmaken en in de stress zit. Maar ook als je een paar dagen vrij kunt nemen en lekker met je vrouw een hotelletje opzoekt. Hij wil voluit aanwezig zijn in alles van je leven. In de beide benen waarmee je op de grond staat. Je mannenbenen, je vrouwenlichaam: Christus is in je. In de handen die je uit de mouwen steekt, waarmee je keihard aan het werk gaat. Christus wil je handen sturen. In de ogen waarmee je kijkt. En er is een hoop te zien... Je mag leren kijken met de ogen van Christus. Christen-zijn in je dagelijkse leven. Christus in je leven van elke dag. Dat is het belang van deze belijdenis: de Zoon van God is neergedaald uit de hemel en heeft de echte, menselijke natuur aangenomen; hij is een mens geworden. Leef met die Christus. Laat die Christus je complete leven beheersen! AMEN