N E U R O C H I R U R G I E Hypofyse-adenomen (deel I): klinische presentatie en specieel onderzoek T R E F W O HYPOFYSE-ADENOOM; O R D E N C L A S S I F I C AT I E ; E N D O - C R I NOLOGISC H E DIAGNOSTI EK; SELL AR EGIO. door P.J. Schutte, H. van Dulken en F. Roelfsema Samenvatting De klinische verschijnselen van hypofyse-adenomen worden veroorzaakt door hormonale activiteit en/of compressie van aangrenzende neurale structuren. Elk hypofyse-adenoom behoeft uitvoerige endocrinologische analyse, gericht op hormoonsecernerende activiteit en hypofysevoorkwabinsufficiëntie. Een adenoom dient door MRI van de sellaregio te worden gevisualiseerd. Bij macro-adenomen maakt de ophthalmologische evaluatie van visus en gezichtsvelden een integraal onderdeel van het diagnostisch proces uit. (Tijdschr Neurol Neurochir 2003;104(2):97-104) Inleiding Adenomen zijn de meest voorkomende hypofysetumoren. Het zijn benigne neoplasmata die hun oorsprong vinden in de adenohypofysaire cellen en ongeveer 10-25% van de chirurgisch behandelde intracraniële neoplasmata vormen.1 De incidentie van symptomatische hypofyse-adenomen wordt geschat op ongeveer 2,0/100.000 per jaar, met een prevalentie van 20/100.000. Autopsieseries en systematische radiologische onderzoekingen van asymptomatische patiënten geven een veel hogere prevalentie, variërend van 2,7 tot 27%.2,3 Van deze zogenaamde incidentalomen of occulte adenomen is waarschijnlijk slechts een gering percentage klinisch relevant. Indeling hypofyse-adenomen De klinische indeling van hypofyse-adenomen wordt in de eerste plaats bepaald door de endocriene activi- teit. Overmaat van prolactine (PRL) leidt tot amenorroe en galactorroe bij vrouwen, libidoverlies en impotentie bij mannen. Acromegalie ontstaat door een overmatige productie van groeihormoon (GH). De ziekte van Cushing wordt veroorzaakt door een verhoogde productie van het adrenocorticotroop hormoon (ACTH). In zeldzame gevallen produceert het adenoom teveel gonadotrofinen, zoals follikelstimulerend hormoon (FSH) en luteïniserend hormoon (LH), danwel thyreotropine (TSH). De groep zogenaamde niet-functionerende adenomen is heterogeen en meestal blijkt dat in vitro toch een geringe hoeveelheid gonadotrofinen wordt geproduceerd. In de tweede plaats worden adenomen ingedeeld op grond van hun grootte en uitbreiding. De hormoonsecernerende adenomen zijn vaak kleiner op het moment dat de diagnose wordt gesteld, omdat de klinische verschijnselen zich relatief vroegtijdig voordoen. Dit in tegenstelling tot de niet-functionerende adenomen, waarbij de klachten en verschijnselen zijn gerelateerd aan de ruimte-innemende werking, die ten koste gaat van aangrenzende neurale structuren. Per definitie wordt onderscheid gemaakt tussen een micro-adenoom, dat een diameter <10 mm heeft en een macro-adenoom dat groter is. De diverse vormen van uitbreiding, die radiologisch zijn vast te stellen en peroperatief bevestigd kunnen worden, worden veelal ingedeeld volgens de internationaal gehanteerde classificatie volgens Hardy en gemodificeerd door Wilson (Figuur 1, op pagina 98). Wanneer chirurgische behandeling heeft plaatsgevonden, kan de indeling tenslotte worden gecompleteerd door middel van histologisch, immunocytochemisch en ultrastructureel electronenmicroscopisch onderzoek.4 Hieronder volgt een overzicht van de klinisch kenmerkende verschijnselen en endocriene (diagnostische) aspecten van de hormoonsecernerende adenomen, gevolgd door een beschrijving van de diverse vormen van perisellaire uitbreiding van macroadenomen. Prolactinoom Prolactine remt de afgifte van gonadotrofinen, zoals FSH en LH, en leidt daardoor bij vrouwen TIJDSCHRIFT VOOR NEUROLOGIE EN NEUROCHIRURGIE VOL. 104 NR. 2 - 2003 97 Figuur 1. Classificatiemodel van hypofyse-adenomen volgens Hardy en gemodificeerd door Wilson. Een adenoom wordt geclassificeerd naar grootte alsmede infrasellaire uitbreiding (I-IV); (O) subdiafragmatische uitbreiding; (A-C) suprasellaire uitbreiding; (D) intracraniale uitbreiding richting fossa anterior, media of posterior; (E, li en/of re) laterale uitbreiding in de sinus cavernosus. Een zich massaal in de sinus sphenoidalis uitbreidend adenoom, suprasellair het chiasma comprimerend, is bijvoorbeeld te classificeren als Gr IV-B. Hetzelfde adenoom dat tevens ingroeit in de sinus cavernosus links, als Gr IV B-E (li). naast galactorroe tot amenorroe en infertiliteit. Bij mannen ontstaan libidoverlies, impotentie en soms ook gynaecomastie. Het prolactinoom is het meest frequent voorkomende hypofyse-adenoom. De diagnose wordt gesteld op basis van de verhoogde prolactineconcentratie in het bloed en de beeldvorming van een (micro-)adenoom van de hypofyse, bij uitsluiting van gebruik van dopamineremmende middelen, psychofarmaca, nierfalen, levercirrose, zwangerschap en hypothyreoïdie. Er bestaat een positieve relatie tussen de grootte van het adenoom en de prolactineconcentratie in het bloed. Bij microprolactinomen bedraagt de prolactineconcentratie meestal <200 mg/L, bij macro-adenomen kan de prolactineconcentratie oplopen tot vele duizenden microgrammen per liter. Een nietfunctionerend macro-adenoom kan compressie van de hypofysesteel veroorzaken, waardoor minder dopamine uit de hypothalamus de hypofyse bereikt en de inhiberende werking op de aanmaak van prolactine in de normale lactotrope cel wordt verminderd. De prolactineconcentratie is bij nietfunctionerende macro-adenomen meestal niet veel hoger dan 50-100 µg/L, dat wil zeggen minder dan tienmaal de fysiologische bovengrens. Acromegalie Acromegalie wordt gekenmerkt door een teveel aan groeihormoon, hetgeen bijna altijd wordt ver- 98 VOL. 104 NR. 2 - 2003 oorzaakt door een hypofyse-adenoom. De klinische presentatie kan variabel zijn maar in een gevorderd stadium bestaat er onveranderd een vergroting van de acra, waardoor het karakteristieke uiterlijk ontstaat. In het begin van de ziekte bestaan de klachten onder andere uit overmatig transpireren, slaapapneusyndroom, carpaaltunnelsyndroom, artralgieën en bij vrouwen een verstoorde cyclus. De diagnose wordt gesteld wanneer de groeihormoonconcentratie in het bloed onvoldoende daalt na toediening van glucose, tijdens een zogenaamde orale glucosetolerantietest (OGTT). Met behulp van meer specifieke stimulatieen remtesten kunnen de functionele eigenschappen van de tumor worden gekarakteriseerd. Naast de ‘growth hormone-releasing hormone’ (GHRH)-test en de octreotide-test, zijn dit de ‘thyrothrophinreleasing hormone’ (TRH)-test en de ‘gonadotrophinreleasing hormone’ (GnRH)-test, waarmee een paradoxe stijging van groeihormoon kan worden vastgelegd. Een dergelijke stijging van groeihormoon komt bij ongeveer 50% van de patiënten voor. Octreotide is een langwerkend analoog van het natuurlijke somatostatine, een hormoon dat ondermeer betrokken is bij de groeihormoonregulatie door het remmende effect op de secretie. De resultaten van deze testen worden gebruikt bij de evaluatie van de effectiviteit van operatieve behandeling of wanneer medicamenteuze therapie overwogen wordt. TIJDSCHRIFT VOOR NEUROLOGIE EN NEUROCHIRURGIE Figuur 2. Frontale sectie van de hypofyseregio, welke de relatie tussen de hypofyse en de aangrenzende structuren perisellair laat zien. Suprasellair het chiasma opticum. Parasellair beiderzijds de sinus cavernosus met de arteria carotis interna, alsmede de nervi III, IV, V1,V2 en VI. Infrasellair de sinus sphenoidalis. Dit figuur is met toestemming van Bohn Stafleu Van Loghem overgenomen uit de Sobotta-atlas van de menselijke anatomie. Deel I hoofd, hals en bovenste extremiteiten. Tweede herziene druk 2000. Ziekte van Cushing De overmatige cortisolproductie bij deze aandoening leidt tot het typische uiterlijk van de Cushingpatiënt. Dit uiterlijk kenmerkt zich door een opgeblazen rood gelaat, een ‘buffalo hump’, rompadipositas met atrofische extremiteiten, een dunne huid met ecchymosen en hirsutisme. Andere vaak voorkomende verschijnselen zijn psychische veranderingen, myopathie, diabetes mellitus, osteoporose en hypertensie. De dexamethason-overnacht remmingstest, waarbij 1 mg dexamethason ’s avonds om 11 uur oraal wordt toegediend, heeft een hoge mate van sensitiviteit en specificiteit. Indien de uitkomst van deze test gestoord is, is de combinatie met een verhoogde 24-uurs urineuitscheiding van cortisol voldoende om hypercortisolisme vast te stellen. De verdere diagnostiek is erop gericht om vast te stellen of het ziektebeeld al dan niet ACTH-afhankelijk is. Blijkt dit zo te zijn, dan is de differentiaaldiagnose hypofysair gelokaliseerde productie van ACTH ofwel de ziekte van Cushing, danwel een ectopische productie van ACTH. De bevindingen van de eventueel ook dynamisch uitgevoerde MRI van de hypofyseregio zijn vervolgens van groot belang (zie verder). Indien bij dynamische MRI een evidente laesie in de hypofyse niet kan worden aangetoond, is selectieve bilaterale sinus petrosus inferior sampling vóór en na toediening van ‘corticotrophin-releasing hormone’ (CRH) nodig om een ACTH-gradiënt in de perifere circulatie vast te stellen. Bilaterale sinus petrosus inferior sampling blijkt daarnaast, in ongeveer 70-80% van de patiënten, aan te kunnen geven aan welke zijde van de hypofyse het adenoom is gelokaliseerd.5,6 Gonadotropinoom Klinisch gedraagt het gonadotropinoom zich als een niet-functionerend adenoom. Vooral bij vrouwen in de menopauze is de diagnose moeilijk te stellen. Meestal is alleen de FSH- of de LH-concentratie verhoogd en neemt de plasmaconcentratie toe na toediening van TRH. Een hoge LH-concentratie leidt bij mannen tot een hoge testosteronconcentratie en bij vrouwen in de premenopauze tot een hoge oestradiolconcentratie. Mannelijke patiënten met een FSH-producerend proces kunnen een vergrote testis hebben. TSH-producerend adenoom Een TSH-producerend adenoom is een zeer zeldzame tumor en geeft aanleiding tot hyperthyreoïdie. De diagnose wordt gesteld wanneer bij een (matig) verhoogde thyroxineconcentratie in het bloed de TSH-concentratie niet is onderdrukt. Differentiaaldiagnostisch moet gedacht worden aan het eveneens zeldzame ziektebeeld van schildklierhormoonresistentie. Bij ongeveer de helft van de patiënten is er coproductie van groeihormoon en wordt het klinische TIJDSCHRIFT VOOR NEUROLOGIE EN NEUROCHIRURGIE VOL. 104 NR. 2 - 2003 99 beeld gedomineerd door de acromegalie. Vaak zijn de tumoren groot en groeien invasief. Uitbreidingsvormen van adenomen De diverse uitbreidingsvormen van hypofyse-adenomen (veelal de niet-functionerende) kunnen ieder afzonderlijk danwel gecombineerd, worden gerelateerd aan specifiek klinische verschijnselen (Figuur 2, op pagina 99). Een vergrote sella is vrijwel pathognomonisch voor een hypofyse-adenoom. Intrasellaire lokalisatie Intrasellair gelokaliseerde adenomen veroorzaken slechts bij uitzondering hypofysevoorkwabinsufficiëntie. Hoofdpijn, vaak weinig kenmerkend qua karakter en lokalisatie, is soms een symptoom bij de presentatie. De hoofdpijn is mogelijk het gevolg van rek van het diaphragma sellae door verhoogde intrasellaire druk. Overigens kunnen adenomen, die zich buiten de sella uitbreiden, ook hoofdpijnklachten veroorzaken. Suprasellaire uitbreiding Suprasellaire uitbreiding van een per definitie macroadenoom kan aanleiding geven tot compressie van het opticochiasmatische systeem met visusklachten en/of gezichtsveldbeperkingen. Het meest gebruikelijk is een sluipend en geleidelijk progressief verlies van de gezichtsscherpte, veelal gecombineerd met een bitemporale gezichtsveldbeperking. In kenmerkende gevallen begint de gezichtsveldbeperking in het temporale bovenkwadrant. Indien hierop geen behandeling volgt, kan door aanhoudende of toenemende compressie van het opticochiasmatische systeem de beperking zich over het temporale onderkwadrant uitbreiden en zich tenslotte voortzetten in respectievelijk het nasale onder- en bovenkwadrant met totale blindheid als gevolg. De vaak aanwezige symmetrie van de gezichtsveldbeperking wordt veroorzaakt door tumorgroei in de mediaanlijn. Asymmetrie is het gevolg van een vooral paramediaan plaatsvindende groei, waardoor het chiasma meer unilateraal wordt gecomprimeerd. Ten gevolge hiervan kunnen ook een monoculaire visusdaling en gezichtsveldstoornis worden waargenomen. Bij een paramediane groei in dorsale richting kan een homonieme gezichtsveldbeperking ontstaan door compressie van de tractus opticus. Onderzoek van de pupilreactie op licht laat in typische gevallen een relatief afferent pupildefect of Marcus Gunn-fenomeen zien. Hierbij speelt de ligging van het chiasma 100 VOL. 104 NR. 2 - 2003 opticum, ‘pre- of postfixed’, nog een rol. Het chiasma bevindt zich in 70% van de populatie exact boven het diaphragma sellae en de hypofyse.7 Een ‘prefixed’ chiasma, in 15% van de populatie, bevindt zich meer ventraal boven het tuberculum sellae. Eventuele tumorcompressie vindt dan plaats ter hoogte van de tracti. Een ‘postfixed’ chiasma (in de resterende 15% van de populatie) bevindt zich meer dorsaal ter hoogte van het dorsum sellae. In deze situatie worden de nervi optici als eerste benadeeld. Papiloedeem is een zeldzaam verschijnsel bij hypofyse-adenomen. Het kan worden waargenomen bij een suprasellaire uitbreiding tot in het 3e ventrikel met obstructieve hydrocephalus. Deze suprasellaire uitbreiding gaat doorgaans gepaard met andere symptomen van verhoogde intracraniële druk zoals hoofdpijn, braken of een gedaald bewustzijn. Bij langer bestaande compressie van het opticochiasmatische systeem kan fundoscopisch papilatrofie worden waargenomen. De lokalisatie van de atrofie is logischerwijs afhankelijk van de plaats van compressie en dus in eerste instantie meestal nasaal gelokaliseerd. Zowel directe compressie op de preëxistente hypofyse als compressie van de hypofysesteel kan een hypofysevoorkwabinsufficiëntie veroorzaken. Meestal zijn eerst de gonadotrope en somatotrope assen aangedaan, gevolgd door de corticotrope en thyreotrope assen.8 Diabetes insipidus komt niet veel voor bij hypofyseadenomen maar wordt veel vaker gezien bij primaire suprasellaire tumoren, zoals craniofaryngeomen of germinomen. Hetzelfde geldt ook voor stoornissen van andere hypothalamusfuncties, zoals temperatuurregulatie en eetgedrag. Parasellaire uitbreiding Parasellaire uitbreiding van een adenoom kan aanleiding geven tot compressie van de in de sinus cavernosus aanwezige nervale structuren. Vaak bestaat er bij de beeldvormende diagnostiek verdenking op ingroei in de sinus cavernosus, zonder dat hiervan klinische verschijnselen aanwezig zijn. Parese van de uitwendige oogspieren is een relatief zeldzaam symptoom bij hypofyse-adenomen. Indien een parese aanwezig is, betreft het in de eerste plaats uitval van de nervus oculomotorius, gevolgd door uitval van respectievelijk de nervus abducens en de nervus trochlearis.9 Uitval van de nervus oculomotorius is meestal partieel, zonder betrokkenheid van de pupil. Het ziektebeeld kan zich beperken tot een lichte ptosis en exotropie met klachten van dubbelzien. Vermoedelijk beschermt de relatie van bovengenoemde oogspierzenuwen met de arteria TIJDSCHRIFT VOOR NEUROLOGIE EN NEUROCHIRURGIE A B C D Figuur 3. MRI-opnamen van een micro-adenoom bij de ziekte van Cushing. (A) Coronale T1-gewogen opname voor contrasttoediening; geen adenoom zichtbaar. (B) Coronale T1-gewogen opname na contrasttoediening; geen adenoom zichtbaar. (C) Coronale T2 -gewogen opname; linkszijdig hyperintense afwijking suspect voor adenoom.(D) Dynamische coronale T1-gewogen serie; achterblijven hypointens gebied linker hypofysehelft passend bij adenoom. In de linker hypofysehelft gelokaliseerd micro-adenoom Gr I-0 . carotis interna in de sinus cavernosus, tegen expansief danwel invasief groeiende hypofyse-adenomen. Een voortgaande tumorinvasie in de sinus cavernosus kan voorts aanleiding geven tot prikkelingsverschijnselen van de eerste of tweede tak van de nervus trigeminus. Als gevolg van veneuze stase, door afvoerbelemmering in de sinus cavernosus, kan ipsilaterale proptosis optreden. Bij nog verdere uitbreiding lateraal kan het adenoom de hippocampus bereiken en epileptische aanvallen veroorzaken. Infrasellaire uitbreiding Na of via destructie van de sellabodem kan adenoomuitbreiding in de sinus sphenoidalis optreden. Neuspassageklachten of spontane neusbloedingen kunnen duiden op verdere uitbreiding van een adenoom. Expansief groeiende adenomen kunnen lokaal een ernstige destructie van de schedelbasis veroorzaken met een quasi spontane liquorrhoea nasalis of meningitis als eerste manifestatie.10 Pituïtaire apoplexie Het klinische beeld van een pituïtaire apoplexie kan zeer kenmerkend zijn en verdient een aparte vermelding. De combinatie van plotseling optredende heftige hoofdpijn en braken met acute visusdaling, gezichtsvelddefecten en oogbewegingsstoornissen, soms gepaard gaande met meningeale prikkelingsverschijnselen is het typische, alarmerende ziektebeeld van een bloeding in danwel infarcering van een hypofyse-adenoom, met acute compressie van het opticochiasmatische systeem als gevolg. Meestal vormt dit klinische beeld een indicatie voor een snelle operatieve behandeling. Het ontstaan van een acute adrenocorticotrope insufficiëntie dient daarbij te worden overwogen en een adequate substitutie met corticosteroïden dient standaard te worden gegeven. Beeldvormende diagnostiek Naast uitvoerige endocriene evaluatie vervult de (neuro)radiodiagnostiek een onmisbare rol in de analyse en behandeling van hypofyse-adenomen. De radiodiagnostiek geeft inzicht in de lokalisatie en uitbreiding van hypofyse-adenomen, maar is niet in staat het type adenoom, al dan niet hormonaal actief, te onderscheiden. Bij verdenking op een hypofysair proces is MRI het onderzoek van eerste keuze, aangezien hiermee de sellaregio op meer gedetailleerde wijze kan worden gevisualiseerd dan met behulp van CT. Bovendien kan door MRI de sellaregio ook in het sagittale vlak worden afgebeeld. In een standaard MRI-hypofyseprotocol dienen coronale en sagittale T1-gewogen opnamen voor contrasttoediening (gadolineum) alsmede coronale T1-gewogen opnamen na contrasttoediening, te worden vervaardigd. Voor nadere differentiatie vormen coronale T2-gewogen opnamen soms een waardevolle aanvulling. Coronale CT-coupes zijn nuttig bij de analyse van sellabodemdefecten, die als gevolg van tumorale drukusuur danwel invasieve groei zijn ontstaan. Daarnaast geeft CT-onderzoek informatie over de toestand van de neusbijholten alsmede het aspect van de intrasphenoidale septering. Beide zijn van belang voor de chirurgische benadering. Kalkhoudendheid van het adenoom kan met TIJDSCHRIFT VOOR NEUROLOGIE EN NEUROCHIRURGIE VOL. 104 NR. 2 - 2003 101 AANWIJZINGEN VOOR DE PRAKTIJK 1 Bij een patiënt die zich met visusklachten en/of gezichtsveldbeperkingen presenteert, kan een op endocriene stoornissen gerichte anamnese reeds de diagnose van een hypofyse-adenoom meer of minder waarschijnlijk maken. 2 Een vroegtijdige bepaling van de prolactineconcentratie in bloed heeft direct therapeutische implicaties, gezien het effect van medicamenteuze behandeling op prolactinomen. 3 Alleen beeldvormende diagnostiek door middel van MRI, specifiek gericht op de sellaregio in sagittale en coronale richting, kan op adequate wijze (de grootte en uitbreiding van) een adenoom visualiseren. 4 Bij peracute hoofdpijn, al dan niet gecombineerd met een visusdaling, behoort de pituïtaire apoplexie in de differentiaaldiagnostische overwegingen. CT-onderzoek worden vastgesteld en is in minder dan 5% van de gevallen aanwezig.11 Micro-adenomen Micro-adenomen zijn kleiner dan 10mm en bevinden zich geheel (intrasellair) in de hypofyse. Meer dan de helft van de micro-adenomen is op MRI T1-gewogen opnamen, zichtbaar als een min of meer hypo-intense laesie. Na intraveneuze toediening van contrastvloeistof blijft het merendeel van deze laesies hypo-intens ten opzichte van het omliggende hypofyseweefsel, dat door aankleuring hyperintenser oogt. Sommige adenomen worden iso-intens na contrasttoediening en zijn dan niet meer te onderscheiden. Van de op MRI T1-gewogen opnamen voor contrasttoediening, iso-intense, dus ‘onzichtbare’ micro-adenomen, wordt de meerderheid opnieuw zichtbaar na contrasttoediening. Dit wordt veroorzaakt doordat het omliggende weefsel hyperintens is geworden. T2-gewogen opnamen kunnen een waardevolle aanvulling vormen in die gevallen waarbij op de T1-gewogen opnamen, voor en na contrasttoediening, geen adenoom zichtbaar is. De meeste laesies zijn hyperintens op de T2gewogen opnamen. Laesies die op de T1-gewogen opnamen, voor contrasttoediening, reeds hyperintens zijn, duiden veelal op een (kleine) bloeding in het adenoom. De hyperintensiteit van dit soort laesies neemt mettertijd geleidelijk af. Naast het direct zichtbaar worden van een laesie kunnen ook indirecte tekenen, zij het met een geringe mate van betrouwbaarheid, het vermoeden op de aanwezigheid van een micro-adenoom ondersteunen. Bijvoorbeeld een 102 VOL. 104 NR. 2 - 2003 A unilaterale uitbochting of usuur van de sellabodem, unilaterale elevatie van het diaphragma sellae of hypofysesteeldeviatie (meestal contralateraal). Dynamische MRI neemt in het diagnostisch proces van vooral de micro-adenomen een belangrijke plaats in. Wanneer het met behulp van de gangbare technieken, T1- en T2- gewogen opnamen, niet mogelijk is een adenoom te visualiseren, kan dynamische MRI soms uitkomst bieden. Bij dynamische MRI worden op dezelfde positie met korte intervallen, tijdens contrasttoediening, opnamen in het coronale vlak vervaardigd. De aankleuring van een adenoom verloopt in het algemeen trager dan de aankleuring van de hypofyse, zodat ergens in de serie een adenoom door het optredende contrastverschil zichtbaar kan worden. Vooral bij de diagnostiek van de ziekte van Cushing, waarbij het onderscheid tussen centraal of perifeer niet altijd biochemisch is aan te tonen, heeft deze vorm van onderzoek herhaaldelijk zijn waarde bewezen (Figuur 3, op pagina 101). Macro-adenomen Op conventionele röntgenfoto’s is de sella bij macro-adenomen vrijwel altijd vergroot. Op MRI T1-gewogen opnamen, tonen macro-adenomen vaak een inhomogeen aspect, waarbij solide partijen overwegend iso-intens zichtbaar zijn. Hyperintense gebieden kunnen op bloedingen in en/of infarcering van het adenoom wijzen, terwijl een cyste variabel zichtbaar kan zijn, afhankelijk van de inhoud. Ook na contrasttoediening hebben solide tumorpartijen meestal een inhomogeen aspect voor wat betreft aankleuring, welke vaak minder intens is dan het TIJDSCHRIFT VOOR NEUROLOGIE EN NEUROCHIRURGIE B Figuur 4. MRI-opnamen van een macro-adenoom, klinisch niet-functionerend. (A) Sagittale T1-gewogen opnamen zonder contrasttoediening. (B) Coronale T1-gewogen opnamen zonder contrasttoediening. Overwegend homogeen hypointens macro-adenoom met vergroting van de sella, zich uitbreidend tot in de IIIe ventrikel met obstructiehydrocephalus, Gr II-C. TIJDSCHRIFT VOOR NEUROLOGIE EN NEUROCHIRURGIE VOL. 104 NR. 2 - 2003 103 resterende normale hypofyseweefsel of de sinus cavernosus. Het eventueel opgedrukte chiasma opticum is doorgaans fraai zichtbaar. Invasieve groei ter plaatse van de sinus cavernosus kan met behulp van MRI worden vastgesteld. Dit fenomeen komt relatief frequent voor bij (grotere) macro-adenomen maar ook bij micro-adenomen. Na contrasttoediening is een tumorvrije sinus cavernosus zichtbaar met een hogere signaalintensiteit dan het aankleurende adenoomweefsel. Op deze wijze wordt invasieve groei zichtbaar als een vingervormige uitbreiding van het relatief hypointense adenoom, tussen en eventueel rond de in de sinus cavernosus verlopende arteria carotis interna waar de adenoomvrije delen hyperintens zichtbaar zijn. Invasieve groei is eenvoudig vast te stellen wanneer de arteria carotis in de sinus cavernosus volledig door hypo-intens adenoomweefsel wordt omgeven (‘encasement’).12 In het algemeen is het radiologische onderscheid tussen invasie of compressie vaak zeer lastig of zelfs onmogelijk te maken. Tenslotte vormt de ophthalmologische evaluatie met een uitvoerige documentatie van visus en gezichtsvelden, een integraal onderdeel van de analyse en controle op de behandeling van hypofyse-adenomen. Subjectieve verschijnselen of het radiologische beeld van een gecompromitteerd opticochiasmatisch systeem kunnen bij waargenomen uitvalsverschijnselen een cruciale rol spelen in de behandelingsstrategie, voornamelijk met het oog op het tijdstip van opereren. Onafhankelijk van de aard en uitbreiding van het adenoom is een ophthalmologische evaluatie geïndiceerd bij een chirurgische indicatie. Referenties 1. Scheithauer BW. Surgical pathology of the pituitary: the adenomas. Part I. Pathol Annu 1984;19:317-74. 2. Hardy J. Transsphenoidal microsurgery of the normal and pathological pituitary. Clin Neurosurg 1969;16:185-217. 3. Burrow GN, Wortzman G, Rewcastle NB, Holgate RC, Kovacs K. Microadenoma of the pituitary and abnormal sellar tomograms in an unselected autopsy series. N Eng J Med 1981; 304:156-8. 4. Kovacs K, Scheithauer BW, Horvath E, Lloyd RV. The World Health Organization classification of adenohypophysial neoplasms. A proposed five-tier scheme. Cancer 1996;78:502-10. 5. Oldfield EH, Doppman JL, Nieman LK, Chrousos GP, Miller DL, Katz DA, et al. Petrosal sinus sampling with and without corticotrophin-releasing hormone for the differential diagnosis of Cushing’s syndrome. N Eng J Med 1991;325:897-905. 104 VOL. 104 NR. 2 - 2003 6. Bonelli FS, Huston J 3rd, Carpenter PC, Erickson D, Young WF Jr, Meyer FB. Adrenocorticotropic hormone-dependent Cushing’s syndrome: sensitivity and specificity of inferior petrosal sinus sampling. AJNR 2000;21:690-6. 7. Renn WH, Rhoton AL Jr. Microsurgical anatomy of the sellar region. J Neurosurg 1975;43:288-98. 8. Arafah BM. Reversible hypopituitarism in patients with large nonfunctioning pituitary adenomas. J Clin Endocrin Metab 1986;62:1173-9. 9. Trautmann JC, Laws ER. Visual status after transshpenoidal surgery at the Mayo Clinic, 1971-1982. Am J Ophthalmol 1983;96:200-8. 10. Nutkiewicz A, DeFeo DR, Kohut RI, Fierstein S. Cerebral spinal fluid rhinorrhea as a presentation of pituitary adenoma. Neurosurgery 1980;6:195-7. 11. Schubiger O. Neuroradiologie der Sellaregion. Schweiz Rundsch Med Prax 1984;73:1007-18. 12. Scotti G, Yu CY, Dillon WP, Norman D, Colombo N, Newton TH, et al. MR imaging of cavernous sinus involvement by pituitary adenomas. AJR 1988;151:799-806. Correspondentie-adres auteurs: Drs. P.J. Schutte, neurochirurg Drs. H. van Dulken, neurochirurg Leids Universitair Medisch Centrum Afdeling Neurochirurgie Postbus 9600 2300 RC Leiden Tel: 071-5263957 E-mail: [email protected] Dr. F. Roelfsema, endocrinoloog Leids Universitair Medisch Centrum Afdeling Endocrinologie en Stofwisselingsziekten Postbus 9600 2300 RC Leiden Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld. TIJDSCHRIFT VOOR NEUROLOGIE EN NEUROCHIRURGIE