Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde mei 2015 Alle rechten voorbehouden - Alle rechten van intellectueel eigendom op de inhoud van de interuniversitaire voortgangstoets en de itembank berusten bij de opleidingen Geneeskunde van de universiteiten Maastricht, Nijmegen, Groningen, Leiden en de Vrije Universiteit Amsterdam. Het gebruik van voortgangstoetsvragen door een partij, voor andere doeleinden dan de gezamenlijke samenstelling van de voortgangstoets, is uitsluitend toegestaan indien de Interuniversitaire Voortgangstoetscommissie (IVC) hiervoor vooraf schriftelijk toestemming heeft verleend. Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen INVULINSTRUCTIES BIJ DE BEANTWOORDING VAN VRAGEN Consequenties van het niet naleven van de invulinstructies komen geheel en al voor je eigen verantwoordelijkheid. - Controleer altijd of er pagina's ontbreken uit het toetsboekje en of het goede antwoordformulier met jouw eigen naam en ID-nummer voor je ligt. Indien je een verkeerd antwoordformulier invult wordt je toets als niet-gemaakt beschouwd en krijg je voor de betreffende toets geen resultaat toegekend. - Maak géén wijzigingen in je naam, ID-nummer of measurement moment/meetmoment. Correcties geef je door aan de surveillant. - Uitgezonderd het invullen van de keuzehokjes mag er niets op het antwoordformulier geschreven of veranderd worden, ook niet door je surveillant. - Vul het antwoordformulier met een zacht potlood (= HB) in. Nooit met andere kleuren of andere schrijfmaterialen. - Beantwoord iedere vraag door het corresponderende keuzehokje op het antwoordformulier zorgvuldig in te kleuren (niet aankruisen maar inkleuren). Schrijf niet buiten het keuzehokje. Voorbeeld: □ ■ □ □ □ □ - Een foutieve keuze maak je ongedaan door deze uit te gummen en een nieuwe keuze in te kleuren. - Vul bij iedere vraag altijd een antwoord in en laat geen vragen leeg. Vul bij iedere vraag altijd één antwoord in, kleur nóóit meerdere hokjes in bij één vraag. Als je het antwoord niet weet dan kies je voor het vraagteken. - Maak géén wijzigingen of aantekeningen, waar dan ook op het antwoordformulier. Als je je antwoordformulier vlekt, vouwt en/of beschadigt wordt het onverwerkbaar. - Sommige studenten noteren hun antwoorden op de toetsvragen eerst in het toetsboekje en daarna pas op het antwoordformulier. Je moet er rekening mee houden dat je dan in tijdnood kunt komen of dat je fouten maakt bij het overschrijven. In het toetsboekje genoteerde antwoorden op vragen worden nooit als vervanging van het verstrekte antwoordformulier geaccepteerd. Als je de invulinstructies negeert en vragen foutief of onduidelijk invult waardoor er twijfel ontstaat over wat er is ingevuld, of als je een antwoord kiest dat niet bestaat dan is het antwoord ongeldig en gelden de betreffende vragen als 'niet beantwoord'. Vraag zonodig een nieuw antwoordformulier aan de hoofdsurveillant. - Iedere vraag bestaat uit een stam gevolgd door één of meerdere items; deze stam is bedoeld als gegeven en bevat altijd correcte informatie. Bij de formulering van vragen wordt geprobeerd zo eenduidig mogelijk te zijn. Vage termen ('soms', 'vaak') worden waar nodig concreet gemaakt. Dit kan resulteren in een gekunstelde zinsconstructie. Het is niet de bedoeling strikvragen te stellen. - Ondanks zorgvuldige controle vooraf komt het voor dat een vraag verkeerd is gesteld of dat er een fout in zit. Vul zo'n vraag dan toch naar beste kunnen in en lever na afname een studentcommentaar in. Een toetsvraag kan en mag tijdens een afname niet meer worden veranderd. Stel tijdens de toetsafname géén vragen hierover aan de surveillanten of Alle rechten voorbehouden Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen aanwezige toezichthouders, dit verstoort de rust in de zaal aanzienlijk. Alle rechten voorbehouden Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen LEES EERST DE INVULINSTRUCTIES OP DE VORIGE PAGINA Controleer altijd het id-nummer op je antwoordformulier Het gebruik van eigen aantekenmateriaal is niet toegestaan. Aantekeningen kun je op de lege pagina('s) achter in dit toetsboekje maken. LET OP: Studenten mogen het iVTG toetsboekje pas na 10.30 uur mee de zaal uit nemen. Studenten die tussen 9.30-10.30 uur de zaal verlaten, kunnen de eerste werkdag na afname een papieren exemplaar afhalen bij de onderwijsbalie FHML, tijdens openingsuren. Er wordt geen digitale versie van het toetsboekje op EleUM geplaatst, evenmin is het toegestaan het toetsboekje zelf op deze manier te verspreiden. Welke hersenzenuw is uitgevallen bij paralytisch scheelzien met wijde pupil (mydriasis)? 1. A. n. abducens. B. n. oculomotorius. C. n. trochlearis. Meteorisme betekent een overmatige hoeveelheid gas in de tractus digestivus. Een veel vóórkomende oorzaak hiervan is: 2. A. lucht inslikken; B. obstipatie; C. vezelrijke voeding. Binnen de menselijke embryonale ontwikkeling onderscheiden we de buizen van Müller en Wolff. Hieruit ontstaan verschillende anatomische structuren. Ten aanzien van deze structuren is een van de onderstaande stellingen waar. Dit is: 3. A. de uterus en tuba uterina ontstaan uit de buizen van Müller en de epididymis, vesicula seminalis en het vas deferens ontstaan uit de buizen van Wolff; B. de uterus en tuba uterina ontstaan uit de buizen van Wolff en de epididymis, vesicula seminalis en het vas deferens ontstaan uit de buizen van Müller; C. de uterus, tuba uterina, epididymis, vesicula seminalis en het vas deferens ontstaan allen uit de buizen van Müller; D. de uterus, tuba uterina, epididymis, vesicula seminalis en het vas deferens ontstaan allen uit de buizen van Wolff. Antimüllerhormoon (AMH) wordt geproduceerd door de: 4. A. buizen van Müller; B. buizen van Wolff; C. mannelijke foetale gonaden; D. vrouwelijke foetale gonaden. Alle rechten voorbehouden Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Patiënten met hyperplasie van het endometrium kunnen behandeld worden met hormonen. Een bepaald soort hormonen heeft dan de voorkeur. Dit zijn: 5. A. Follikel Stimulerend Hormoon agonisten; B. oestrogenen; C. progestagenen. Er zijn mensen die vaak en anderen die zelden voor zichzelf hulp vragen aan een arts. Sociale klasse, geslacht en burgerlijke staat zijn in dit verband onderzocht. Gerelateerd aan een hogere frequentie van hulp vragen is: 6. A. hogere sociale klasse; B. van het mannelijk geslacht zijn; C. verweduwd zijn. Welk deel van het nefron bevindt zich in het merg van de nierpiramiden? Dat is de: 7. A. glomerulus; B. lis van Henle. Bij welke van de onderstaande psychiatrische stoornissen past het symptoom van een wisselend gedaald bewustzijn het best? 8. A. borderlinestoornis; B. delirium; C. depressie. Welk effect heeft rekking van een gladde spiercel in het spijsverteringskanaal op de membraanpotentiaal van deze spiercel? 9. A. Depolarisatie. B. Hyperpolarisatie. C. Repolarisatie. In het kader van een ernstig trauma kan onder andere shock optreden. In dat geval is het meest vóórkomende type shock: 10. A. hypovolemische shock; B. obstructieve shock. Het molecuul immunoglobuline type G (IgG) bestaat uit meerdere, door middel van disulfidebruggen gekoppelde, eiwitketens. Het molecuul is opgebouwd uit: 11. A. één zware en één lichte keten; B. één zware en twee lichte ketens; C. één lichte en twee zware ketens; D. twee zware en twee lichte ketens. Bij beschadiging van weefsel als gevolg van een bacteriële infectie accumuleren neutrofiele granulocyten ter plaatse. Deze accumulatie wordt geïnitieerd door: 12. A. complementactivatie; B. endotoxineproductie; C. immuunglobulinesynthese. Alle rechten voorbehouden 2 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Bij een zwangere vrouw reikt de uterus bij lichamelijk onderzoek tot de navel. De meest waarschijnlijke zwangerschapsduur bij deze bevinding is: 13. A. 16 weken; B. 24 weken; C. 32 weken. Een jongen van 10 jaar heeft sinds een uur acute hevige pijn in het scrotum. Bij het lichamelijk onderzoek wordt een gezwollen pijnlijke testis zonder verdere afwijkingen waargenomen. Gezien deze gegevens is de meest waarschijnlijke oorzaak: 14. A. acute epididymitis; B. beklemde scrotaalbreuk; C. torsio testis. Het plasma bevat verschillende soorten eiwitten. Albumine en fibrinogeen worden geproduceerd door: 15. A. het beenmerg; B. de lever; C. de lymfeklieren; D. de nieren. Type 2 diabetes mellitus wordt gekenmerkt door een combinatie van insulineresistentie en tekortschietende insulineafgifte. De meeste orale bloedglucoseverlagende middelen grijpen op één van beide aan. Stimulering van de afgifte van insuline is de belangrijkste werking van: 16. A. alfaglucosidaseremmers (bijvoorbeeld acarbose); B. biguaniden (bijvoorbeeld metformine); C. sulfonylureumderivaten (bijvoorbeeld tolbutamide). Bij een 48-jarige man met een hartinfarct in de voorgeschiedenis wordt besloten tot cholesterolverlagende behandeling. In dat geval is er een indicatie voor preventieve behandeling met een: 17. A. fibraat; B. statine; C. zowel een fibraat als een statine. Bij een 55-jarige vrouw is vorig jaar een T2 coecumcarcinoom verwijderd. Nu heeft ze een resectabele solitaire levermetastase. Resectie hiervan beoogt: 18. A. curatie; B. palliatie. Alle rechten voorbehouden 3 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Honderd studenten met keelpijn ondergaan een nieuwe bloedtest voor het aantonen van een infectie met het epstein-barrvirus. Er blijken 24 studenten een positieve uitslag te hebben. Met een kweek, de gouden standaard, blijken 20 van de 100 studenten daadwerkelijk de infectie te hebben; 8 studenten met een positieve testuitslag hadden geen infectie. Het aantal fout-negatieve uitslagen is: 19. A. 4; B. 8; C. 16; D. 72. Insuline stimuleert het vetweefsel tot verhoging van de import van glucose. Welk mechanisme ligt hieraan ten grondslag? 20. A. Toename van het aantal adipocyten. B. Toename van glucosetransporters in de celmembraan van de adipocyt. C. Activatie van glucosetransporters in de celmembraan van de adipocyt. De voorkeursleeftijd voor het osteosarcoom ligt in de: 21. A. 2e decade; B. 4e decade; C. 6e decade. Bij fundoscopie van de retina is de aanbevolen volgorde van onderzoek: 22. A. macula, bloedvaten, papil; B. papil, bloedvaten, macula. Het autonome zenuwstelsel kan bij rectumchirurgie gemakkelijk beschadigd worden. Indien bij het chirurgisch verwijderen van het rectum de nn. hypogastrici worden doorgenomen dan leidt dit in de man tot: 23. A. ejaculatiestoornissen; B. erectiestoornissen; C. zowel erectie en als ejaculatiestoornissen. Van welke stof is de concentratie in zymogeen granules in het pancreas het hoogst? 24. A. Bicarbonaat. B. Lipase. C. Secretine. D. Trypsinogeen. Cholesterol wordt door verschillende lipoproteïnen en via verschillende routes getransporteerd door het lichaam. 'Low-density' lipoproteïnen (LDL) transporteren cholesterol: 25. A. van de darm naar de organen; B. van de lever naar de organen; C. van de organen naar de lever. Alle rechten voorbehouden 4 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen De diverse erfelijke stollingsfactordeficiënties worden gekenmerkt door verschillende overervingspatronen. Welke aandoening erft meestal autosomaal dominant over? 26. A. Hemofilie-B. B. Factor-XI-deficiëntie. C. Ziekte van Von Willebrand. Kinderen die vanwege religieuze overtuiging van hun ouders niet deelnemen aan het Rijksvaccinatieprogramma lopen risico op het krijgen van de ziekten waartegen wordt gevaccineerd. Een argument tegen overheidsingrijpen in een dergelijk geval is dat: 27. A. er juridische regelgeving bestaat die overheidsingrijpen in dit geval verbiedt; B. er voor het betreffende kind geen direct gevaar dreigt op zulk een ziekte; C. onbekend is wie niet aan het Rijksvaccinatieprogramma deelnemen. Een patiënt lijdt aan een lichte depressie. Welk symptoom past NIET bij die diagnose: 28. A. een schuldwaan; B. geremde psychomotoriek; C. stupor. Septische- of bacteriële artritis is een ernstig ziektebeeld. Bij volwassenen is de meest voorkomende verwekker van een septische artritis: 29. A. Borrelia burgdorferi; B. Neisseria gonorrhoea; C. Staphylococcus aureus; D. Streptococcus pyogenes. Een vrouw van 20 jaar oud, heeft veel last van acne in haar gezicht. Zij wil er graag vanaf en wil er nu iets voor hebben. Bij onderzoek blijkt zij inderdaad een aantal ontsierende papels en pustels in haar gezicht te hebben. Naast de nietmedicamenteuze adviezen is het geneesmiddel van eerste keus: 30. A. antibiotica lokaal: clindamycine of erytromycine; B. antibiotica oraal: doxycycline; C. benzoylperoxide of retinoïde lokaal; D. isotretinoïne oraal. Bij een foetus van 16 weken worden bloedcellen vooral aangemaakt in: 31. A. de lever; B. de milt; C. het beenmerg; D. het mesoderm van de dooierzak. Alle rechten voorbehouden 5 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen De prevalentie van diverticulosis coli bij bejaarden van 80 jaar en ouder, ligt het dichtst bij: 32. A. 10 procent; B. 25 procent; C. 60 procent; D. 90 procent. Een 31-jarige vrouw die 30 weken zwanger is, bezoekt haar huisarts omdat zij sedert een dag frequente aandrang en pijn bij het plassen heeft. Zij voelt zich niet koortsig; haar temperatuur is 37,2 graden Celsius, axillair gemeten. Onderzoek van de urine met een teststrip op leukocyten en nitriet is voor beide positief. Wat is de meest geschikte antimicrobiële therapie? 33. A. Amoxicilline. B. Cefuroxim. C. Nitrofurantoïne. D. Trimethoprim. Van een van de volgende voedingsbronnen voor een gezonde zuigeling is het eiwitgehalte het laagst. Dit is in: 34. A. colostrum; B. moedermelk; C. geadapteerde zuigelingenvoeding. Uit welk deel van het pre-embryo ontstaat de placenta? 35. A. De binnenste celmassa; B. De granulosacellen; C. De trofoblast; D. De zona pellucida. De ductus thoracicus mondt uit in de: 36. A. vena cava superior; B. vena jugularis externa dextra; C. vena subclavia dextra; D. vena subclavia sinistra. In de psychoanalytische theorie wordt een aantal afweermechanismen beschreven. Een daarvan is het onbewust weghouden van bedreigende herinneringen, gedachten of wensen uit het bewustzijn. Hoe noemt men dit afweermechanisme? 37. A. Projectie. B. Rationalisatie. C. Sublimatie. D. Verdringing. Alle rechten voorbehouden 6 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Een 40-jarige vrouw ontwikkelt 10 dagen na een buikoperatie waterdunne diarree op basis van een pseudomembraneuze colitis. Het beste geneesmiddel in dit geval is: 38. A. amoxicilline-clavulaanzuur; B. loperamide; C. metronidazol; D. prednison. Duchenne spierdystrofie is een progressieve spierziekte. Het progressieve karakter van deze ziekte is het gevolg van een afname van de cellen die nodig zijn voor de regeneratie van de spieren. Welke cellen dragen door deling en/of differentiatie bij tot de regeneratie van het skeletspierweefsel? 39. A. Skeletspiercellen. B. Satellietcellen. C. Fibroblasten. Bij oudere patiënten met onderbehandelde hypothyreoïdie kan bij stress situaties (infectie, trauma, etc.) myxoedeem coma voorkomen. Het meest specifieke symptoom voor dit ziektebeeld is: 40. A. hypoglykemie; B. hyponatriëmie; C. hypothermie; D. hypoxie. De toename van het hartminuutvolume (HMV) aan het einde van de zwangerschap in vergelijking met de situatie voor de zwangerschap, ligt voor de doorsnee zwangere het dichtst bij: 41. A. 500 ml/min; B. 1000 ml/min; C. 1500 ml/min; D. 2000 ml/min. Een abces in de frontaalkwab wordt veroorzaakt door micro-organismen in de hersenen. In het merendeel van de gevallen zijn deze micro-organismen daar gekomen via: 42. A. bloed; B. liquor; C. lymfe. Een patiënt is icterisch door obstructie van de galafvloed. U laat een echo van de lever en galwegen verrichten, deze toont op meerdere plaatsen uitgezette intrahepatische galwegen met kaliberwisselingen. De ductus choledochus is echter niet verwijd en er worden geen galstenen gezien. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? 43. A. Galwegcarcinoom (cholangiocarcinoom). B. Primaire biliaire cirrose (PBC). C. Primair scleroserende cholangitis (PSC). Alle rechten voorbehouden 7 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen D. Morbus Gilbert. Alle rechten voorbehouden 8 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Psychische klachten moeten worden onderscheiden van somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten. Tot de psychische klachten behoort: 44. A. hoofdpijn; B. jeuk; C. moedeloosheid. Bij een pasgeborene zijn de schedelnaden en fontanellen nog niet gesloten. De grootste fontanel die bij de geboorte aanwezig is wordt begrensd door het: 45. A. os frontale, os parietale dextrum en os parietale sinistrum; B. os occipitale dextrum, os occipitale sinistrum, os parietale dextrum en os parietale sinistrum; C. os frontale dextrum, os frontale sinistrum, os parietale dextrum en os parietale sinistrum; D. os occipitale, os parietale dextrum en os parietale sinistrum. Welke van de onderstaande veranderingen is het meest waarschijnlijk wanneer er een toegenomen binding optreedt van een hormoon aan plasma-eiwitten? 46. A. Afname in de halfwaardetijd van het hormoon. B. Toename in de graad van negatieve feedback uitgeoefend door het hormoon. C. Toename in het plasmareservoir voor snelle aanvulling van vrij hormoon. D. Toename van de hormoonactiviteit. E. Toename van de plasmaklaring van het hormoon. Bij een patiënt ziet u een vrij uitgebreide huiduitslag, waarbij u differentiaal diagnostisch aan psoriasis vulgaris denkt. Welke van de onderstaande combinaties van klinische en histopathologische bevindingen ondersteunt dit vermoeden het best? 47. A. Klinisch: een monomorfe eruptie; histopathologisch: kernhoudende keratinocyten in de hoornlaag. B. Klinisch: een monomorfe eruptie; histopathologisch: verruiming van de intercellulaire ruimte tussen keratinocyten in de hoornlaag. C. Klinisch: een polymorfe eruptie; histopathologisch: kernhoudende keratinocyten in de hoornlaag. D. Klinisch: een polymorfe eruptie; histopathologisch: verruiming van de intercellulaire ruimte tussen keratinocyten in de hoornlaag. Training doet de omvang van skeletspieren toenemen. Deze toename is voor het merendeel het gevolg van: 48. A. hypertrofie van spiercellen; B. hyperplasie van spiercellen. Alle rechten voorbehouden 9 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Het zgn. kaartje van Amsler wordt in de spreekkamer gebruikt om de volgende functie van het gezichtsvermogen te testen: 49. A. de perifere begrenzing van het gezichtsveld; B. de leesvisus; C. het centrale gezichtsveld; D. het kleurenzien. Het Philadelphia chromosoom is pathognomonisch voor chronische myeloïde leukemie. Het Philadelphia chromosoom ontstaat door een: 50. A. deletie; B. inversie; C. translocatie. De lokalisatie van immuuncomplexen in de glomerulus is bij IgA-nefropathie voornamelijk: 51. A. intramembraneus; B. mesangiaal; C. subendotheliaal; D. subepitheliaal. Een patiënt heeft na het eten van een appel last van urticaria. U vermoedt een IgE gemedieerde reactie bij deze patiënt. Welke van de onderstaande testen is voor het aantonen hiervan het MINST aangewezen? 52. A. Allergeen specifieke IgE (RAST) testen. B. Epicutane testen. C. Huidpriktesten. D. Intradermale testen. In een onderzoek bij operatiepatiënten ging men na of preoperatieve antisepsis met chloorhexidine-alcohol minder risico op een infectie in het operatiegebied oplevert dan antisepsis met povidonjodium. Het risico op een infectie in het operatiegebied wordt uitgerekend met een epidemiologische ziektefrequentiemaat. Het gaat hierbij om een: 53. A. incidentie; B. prevalentie. Hoeveel glazen alcohol die iemand drinkt per week wordt gekwantificeerd volgens een bepaalde meetschaal. Dit is een: 54. A. intervalschaal; B. nominale schaal; C. ordinale schaal. Alle rechten voorbehouden 10 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Doormaken van primaire toxoplasmose bij een zwangere vrouw kan leiden tot ernstige aangeboren afwijkingen bij het kind. Welke maatregel is NIET zinvol om toxoplasmose te voorkomen? 55. A. Handen wassen na tuinieren. B. Handschoenen dragen bij verschonen van de kattenbak. C. Goed verhitten of doorbakken van vlees. D. Volgen van een strikt vegetarisch dieet. Langs de binnenwand van de thorax lopen de nn. splanchnici. In geval van onbedoelde chirurgische beschadiging treedt verstoring op van autonome zenuwstelselfuncties van: 56. A. de ademhalingsspieren; B. de spijsverteringsorganen; C. het hartspierweefsel. Fracturen veroorzaken soms zenuwletsel. Dit kan resulteren in motorische uitval. Van welke spieren komt uitval het meest frequent voor bij een humerusschachtfractuur? 57. A. Mm. extensores carpi en extensor digitorum. B. Mm. extensores en flexores carpi. C. Mm. triceps en biceps brachii. D. Mm. triceps brachii en extensor digitorum. Een paralyse van een van de koepels van het diafragma is te herkennen op een röntgenfoto van de thorax, tijdens inspiratie, door een hoogstand van het betreffende hemidiafragma. Door welke zenuw wordt het diafragma geïnnerveerd? 58. A. Door de nervus hypogastricus. B. Door de nervus intercostalis. C. Door de nervus laryngeus recurrens. D. Door de nervus phrenicus. E. Door de nervus vagus. Welke van de onderstaande mogelijkheden wordt door het lichaam NIET gebruikt voor temperatuurregulatie? 59. A. Actieve vasodilatatie. B. Apocriene zweetklieren. C. Eccriene zweetklieren. D. Onvrijwillige, ritmische contracties en relaxaties van spieren, (rillen). Op welke locatie leidt een obstructie van de galwegen het meest frequent tot icterus? 60. A. Obstructie van de ductus choledochus. B. Obstructie van de ductus cysticus. C. Obstructie van de overgang van de galblaas naar de ductus cysticus (Hartmann-pouch). Alle rechten voorbehouden 11 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Het kabinet Rutte heeft in het regeerakkoord afgesproken dat de vergoeding van behandeling voor aandoeningen met een geringe ziektelast uit het basispakket verdwijnt. Het idee hierachter zou kunnen zijn dat de consequenties van het niet behandelen van dergelijke aandoeningen niet ernstig zijn voor iemands gezondheid. Hoe heet een dergelijke benadering in ethische termen? 61. A. Autonomie. B. Egalitarisme. C. Utilisme. Welk micro-organisme is de belangrijkste verwekker van salpingitis? 62. A. Chlamydia trachomatis; B. Escherichia coli; C. Neisseria gonorrhoeae; D. Ureaplasma urealyticum. Een huisarts ziet een man van 25 jaar met hoesten en sinds 2 dagen koorts. Welk van onderstaande bevindingen rechtvaardigt een snelle doorverwijzing naar een longarts het meest? 63. A. Intrekkingen van de thorax bij ademen. B. Piepende ademhaling. C. 40 graden Celsius koorts. D. Een verlengd expirium. Bij een neusbloeding veroorzaakt door arteriosclerose of hypertensie is de bloeding vooral gelokaliseerd in een bepaald gedeelte van de neus. Dit betreft: 64. A. het voorste gedeelte van de neus; B. het achterste gedeelte van de neus. Er zijn obstructieve en restrictieve ademhalingsstoornissen. De ademhalingsstoornis is het vaakst obstructief bij: 65. A. acute respiratory distress syndrome (ARDS); B. asbestosis; C. emfyseem; D. sarcoïdose. In de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders staan de negen diagnostische criteria van een depressie beschreven. Volgens deze handleiding moet er voor het diagnosticeren van een eenmalige depressieve episode tenminste één van de twee volgende symptomen aanwezig zijn: 66. A. depressieve stemming of gevoelens van waardeloosheid; B. depressieve stemming of verlies van interesse en plezier; C. gevoelens van waardeloosheid of suïcidegedachten; D. verlies van interesse en plezier of suïcidegedachten. Alle rechten voorbehouden 12 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Bij de postcoitumtest volgens Sims-Hühner let men vooral op de aanwezigheid van: 67. A. leukocyten; B. spermatozoa; C. spinnbarkeit; D. varenvorming. Infectie ten gevolge van besmetting met Treponema pallidum (lues) kan kenmerkende ontstekingen veroorzaken. Welke van onderstaande ontstekingen komt het meest voor? 68. A. Aortitis. B. Artritis. C. Colitis. D. Urethritis. Bij schildklierchirurgie is het van belang om uitval van de ramus externus van de nervus laryngeus superior te voorkomen. Immers uitval van deze zenuwtak leidt tot: 69. A. heesheid; B. kriebelhoest; C. slikstoornissen; D. verlies van toonbereik. Voor de contractie van gladde spiercellen is fosforylering noodzakelijk van: 70. A. alfa-actinine; B. Ca2+-calmodulinecomplex; C. lichte keten van myosine; D. tropomyosine. Een 46-jarige vrouw heeft heftige hoofdpijnklachten. Zij blijkt bij radiologisch onderzoek een tumor in de hypofyseregio te hebben. Zij heeft een toegenomen urineproductie. Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van de toegenomen urineproductie? 71. A. Diabetes insipidus. B. Diabetes mellitus. C. Hyperprolactinemie. D. Syndrome of inappropriate ADH-secretion (overmaat aan ADH). Welk effect hebben lisdiuretica op de kaliumhuishouding? 72. A. Hyperkaliëmie. B. Hypokaliëmie. C. Geen. Alle rechten voorbehouden 13 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Op het ochtendspreekuur ziet de huisarts een vrouw van 45 jaar oud die klaagt over moeheid, tintelingen aan de handen en een zwaar gevoel in de benen. Er zijn geen aanwijzingen voor chronische infectie of maligniteiten. De huisarts vermoedt alcoholmisbruik (foetor ex ore). De huisarts doet bloedonderzoek: Hb 7,1 mmol/l (verlaagd), MCV 113 fl (verhoogd). Welke vorm van anemie is het meest waarschijnlijk? 73. A. anemie door vitamine-B12-deficiëntie. B. aplastische anemie. C. thalassemie. D. ijzergebrekanemie. Bij uitgebreide verbranding is het belangrijk om snel een inschatting te maken van het percentage van het verbrande lichaamsoppervlak. Bij verbranding van één been wordt het percentage van het totale lichaamsoppervlak dat verbrand is het beste benaderd met: 74. A. 9; B. 12; C. 18; D. 24. Een man van 64 jaar heeft een moeilijk behandelbare urineweginfectie. Bij onderzoek wordt een magnesium-ammoniumfosfaatsteen (struvietsteen) in het pyelum gevonden. De meest waarschijnlijke verwekker van deze urineweginfectie is: 75. A. Escherichia coli; B. Proteus mirabilis; C. Pseudomonas aeruginosa. Bij welk cellulair afbraakproces treedt de meeste ontsteking op? 76. A. Apoptose. B. Autofagie. C. Necrose. Een medisch ethische toetsingscommissie beoordeelt een onderzoeksprotocol positief. Dit betekent dat de betreffende onderzoeker(s) vanaf dat moment: 77. A. hun verslag kunnen gaan schrijven; B. hun onderzoeksresultaten mogen gaan uitwerken; C. kunnen starten met het werven van proefpersonen voor het onderzoek; D. hun proefpersonen kunnen informeren dat het onderzoek begint. Wanneer bij een discussie aan de orde komt of het oordeel over een behandeling voor iedereen gelijkelijk van toepassing is, dan heeft men het over het aspect van de: 78. A. universaliseerbaarheid; B. prescriptiviteit; C. utiliteit; D. reciprociteit. Alle rechten voorbehouden 14 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Tot de symptomen van een geïsoleerde stoornis van de basale ganglia behoort: 79. A. spasticiteit; B. een voetzoolreflex volgens Babinski; C. rigiditeit; D. intentietremor. Een huisarts ziet een 36-jarige man met pijnklachten rondom de patella van de rechterknie. Deze klachten zijn toegenomen na patellaluxatie 1 jaar geleden. Er wordt een röntgenfoto in twee richtingen van de knie gemaakt. In het röntgenverslag staat dat er sprake is van een patella baja. Wat is de betekenis hiervan? 80. A. Een aangeboren kleine knieschijf; B. Een accessoir stukje knieschijf. C. Een hoogstand van de knieschijf. D. Een laagstand van de knieschijf. Welke ioneninflux door L-type channels in de celmembraan is er in een hartspiercel nodig om calcium uit het sarcoplasmatisch reticulum vrij te maken? 81. A. Ca2+. B. Cl-. C. K+. D. Na+. Bij welke bevinding is een niet-kleincellig bronchuscarcinoom in de rechterlong incurabel? 82. A. Atelectase van de gehele rechter long (T3). B. Contralaterale mediastinale lymfekliermetastasen (N3). C. Hypertrofische osteoartropathie (syndroom van Pierre-Marie Bambergen). D. Ingroei in de thoraxwand (T3). Welke van de onderstaande bevindingen bij radiologisch onderzoek van de wervelkolom is diagnostisch voor een spondylartropathie? Dat is de aanwezigheid van: 83. A. discopathie; B. spondylartrose; C. syndesmofyten. Op de afdeling chirurgie worden geregeld patiënten opgenomen ten gevolge van ernstige verkeersongevallen. Velen van hen komen terug op de polikliniek. Bij een aantal van hen wordt na verloop van tijd een posttraumatische stressstoornis gediagnosticeerd. Wat is het eerste wat deze patiënten dan geadviseerd dient te worden: 84. A. debriefing in groepsverband; B. een expectatief beleid; C. Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR); D. start van een serotonine heropnameremmer. Alle rechten voorbehouden 15 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Een 33-jarige vrouw met een borderline persoonlijkheidsstoornis wordt op de afdeling psychiatrie opgenomen. Na een aantal dagen blijkt dat de patiënte met sommige verpleegkundigen heel goed kan opschieten en met anderen juist helemaal niet. Met name met de nachtzusters is er een goed contact. De ochtendploeg en ook de zaaldokters op ronde moeten het altijd ontgelden. Een en ander levert veel onrust in het team op. De patiënte vertelt de nachtzusters voortdurend hoe geweldig zij zijn en hoe slecht de ochtendploeg is. Van welk afweermechanisme is hier sprake? 85. A. Ageren. B. Devalueren. C. Projecteren. D. Splitsen. E. Verdringing. Wat wordt door het atropine verhoogd? 86. A. Bloeddruk. B. Bronchotonus. C. Hartfrequentie. D. Maag-darmmotiliteit. Een patiënte wordt al enkele maanden behandeld met simvastatine (cholesterolsyntheseremmer) om haar plasma-LDL concentratie te verminderen. Het effect van de behandeling is goed, maar de patiënte heeft ook een depressie waarvoor ze medicamenteus behandeld moet worden. Vanwege een klinisch relevante geneesmiddelinteractie, die leidt tot toxiciteit van simvastatine mag er geen fluoxetine (een SSRI, antidepressivum) worden toegevoegd aan de behandeling. Hoe zit deze interactie in elkaar? 87. A. Fluoxetine is een CYP450 3A4 remmer en simvastatine is substraat. B. Fluoxetine is een CYP450 3A4 inducer en simvastatine is substraat. C. Simvastatine is een CYP450 3A4 remmer en fluoxetine is substraat. D. Simvastatine is een CYP450 3A4 inducer en fluoxetine is substraat. Een test voor de opsporing van een aandoening die voorkomt bij 1:1000 mensen in een bepaalde populatie heeft een sensitiviteit van 80 procent en een specificiteit van 70 procent. Als dezelfde test wordt toegepast in een andere populatie waar de aandoening voorkomt bij 1:2000 mensen zal: 88. A. de sensitiviteit dalen; B. de specificiteit dalen; C. de positief voorspellende waarde dalen; D. de negatief voorspellende waarde dalen. Uit welke elementen bestaat het cognitief-gedragsmatige model van lichamelijk onverklaarde pijnklachten en in welke volgorde komen ze in het model voor? 89. A. Letsel, pijn, catastroferen, vrees, vermijdingsgedrag, disuse, pijn. B. Letsel, pijn, disuse, catastroferen, confrontatie, vrees, pijn. C. Letsel, pijn, vermijdingsgedrag, confrontatie, disuse, vrees, pijn. D. Letsel, pijn, vrees, vermijdingsgedrag, catastroferen, depressie, pijn. Alle rechten voorbehouden 16 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Wat is een voordeel van een patiëntcontroleonderzoek boven een cohortonderzoek? 90. A. Patiëntcontrole levert informatie op over incidentie van ziekte, cohortonderzoek niet. B. Patiëntcontroleonderzoek is geschikt voor het bestuderen van weinig voorkomende ziekten, cohortonderzoek niet. C. Patiëntcontroleonderzoek is geschikt voor het bestuderen van het effect van zeldzame expositie, cohortonderzoek niet. In een onderzoek werd de proportie mensen met een BMI > 30 geschat. Op grond van de gevonden resultaten berekenen de onderzoekers zowel een 95% als een 99% betrouwbaarheidsinterval (BI). Het 99% BI zal: 91. A. breder zijn dan het 95% BI; B. even breed zijn als het 95% BI; C. smaller zijn dan het 95% BI. Bij het opzetten van een onderzoek wordt meestal de gewenste steekproefgrootte berekend. Een valide reden hiervoor is: 92. A. om te voorkomen dat er onnodig veel patiënten worden onderzocht; B. om te voorkomen dat er onnodig veel extra variabelen die samenhangen met de ziekte worden onderzocht; C. om te voorkomen dat er onnodig veel ziektes worden onderzocht. Curariforme spierverslappers blokkeren receptoren ter hoogte van de neuromusculaire junctie van de skeletspieren. Deze medicamenten worden tijdens narcose toegediend om de spierspanning van de patiënt te verlagen. De anesthesioloog wil op het einde van een operatie de werking van dit type spierverslappers opheffen. Het meest aangewezen middel hiervoor heeft de volgende werking: 93. A. inhibitie van acetylcholinesterase; B. inhibitie van norepinefrine receptoren; C. stimulatie van acetylcholinesterase; D. stimulatie van norepinefrine receptoren. Diabetes mellitus is een ziekte waarbij schade gezien wordt in weefsels van vele organen. In welk weefsel wordt microscopisch GEEN schade gezien? 94. A. De exocriene klieren van het pancreas. B. De glomeruli van de nier. C. De perifere zenuwtakken in de benen. D. De retinale bloedvaten van het oog. Nieuwe medische technologieën roepen vaak ethische vragen op. Hoe worden ethische vragen over toepassing en verantwoord gebruik van een nieuwe technologie genoemd? Dit zijn: 95. A. wenselijkheidsvragen; B. zorgvuldigheidsvragen. Alle rechten voorbehouden 17 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Een arts vraagt een patiënt om deel te nemen aan een wetenschappelijk onderzoek naar nieuwe medicijnen. De arts vertelt over de risico's, de belasting, de mogelijke blijvende schade en de effecten van het onderzoek en geeft een folder mee hierover. Vervolgens stemt de patiënt in met deelname aan het onderzoek. In dit geval heet de instemming: 96. A. implied consent; B. informed consent; C. presumed consent. De therapeutische effectiviteit van antidepressiva wordt manifest: 97. A. na 1,5 tot 2 uur; B. na 1,5 tot 2 dagen; C. na 1,5 tot 2 weken. Een patiënt met een myocardinfarct komt binnen op de afdeling Spoedeisende Hulp vier uur na aanvang van de klachten. Welke behandeling zal in het merendeel van de gevallen in deze situatie gekozen worden? 98. A. Trombolyse. B. Percutane coronaire interventie. Bij een patiënt met een exsudatieve pericarditis wordt pulsus paradoxus vastgesteld. Pulsus paradoxus is gedefinieerd als: 99. A. excessieve daling van de bloeddruk bij inademing; B. krachtige pulsaties van de a. radialis ondanks een lage bloeddruk; C. versnelling van de hartfrequentie bij uitademing in plaats van bij inademing. Een patiënt met spierklachten heeft een CPK van 3333 U/L (n < 200 U/L). De meest waarschijnlijke diagnose is: 100. A. fibromyalgie; B. myasthenia gravis; C. polymyalgia rheumatica; D. polymyositis. Analyse van het karyotype vindt bij voorkeur plaats als de chromosomen het best zichtbaar zijn. In welk stadium van de mitose is dat? Dat is in de: 101. A. profase; B. metafase; C. anafase; D. telofase. Bètahemolytische groep-B-streptokokken komen bij veel zwangere vrouwen voor. Kinderen van deze vrouwen lopen een risico op een infectie met deze bacterie bij een vaginale partus. De porte d'entrée van deze infectie bij het kind is de: 102. A. huid; B. luchtweg of darmmucosa; Alle rechten voorbehouden 18 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen C. navelstreng. Alle rechten voorbehouden 19 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Sem, 4 jaar, komt met zijn moeder op het spreekuur. Sem is hangerig, klaagde over keelpijn en had vuurrode wangen. Een week eerder was hij ook niet lekker. Bij onderzoek ziet de arts kleine rozerode vlekjes op de romp en op de strekzijde van de ledematen en de billen. De temperatuur is 38,1 graden C. Bij inspectie van de keel en mondholte zijn er geen afwijkingen. De meest waarschijnlijke diagnose is: 103. A. erythema infectiosum (5e ziekte); B. erythema subitum (6e ziekte); C. impetigo; D. scarlatina (roodvonk). Een 33-jarige vrouw ziet in de spiegel dat haar rechteroog er anders uitziet dan normaal. Tijdens het neurologisch onderzoek valt een milde ptosis van het rechteroog op. De rechterpupil is 2 mm kleiner in vergelijking met links. De directe lichtreflex is bij beide pupillen normaal. De testen van de gezichtsscherpte, de gezichtsvelden en de oogvolgbewegingen laten geen afwijkingen zien. Deze verschijnselen passen het best bij uitval van: 104. A. de nervus II (opticus); B. de nervus III (oculomotorius); C. de sympathische innervatie van het oog; D. het chiasma opticum. Sikkelcelziekte is een afwijking van de: 105. A. erytrocyt; B. leukocyt; C. lymfocyt; D. trombocyt. Bij het lichamelijke onderzoek van de heup wordt de proef van Trendelenburg uitgevoerd, door de patiënt te vragen rechtop op één been te gaan staan. Een positieve proef van Trendelenburg wijst op verzwakking van de: 106. A. m. adductor longus; B. m. gluteus medius; C. m. rectus femoris; D. m. quadriceps femoris. Het femur, de patella, de tibia en de fibula vormen samen de benige begrenzing van: 107. A. de elleboog; B. de enkel; C. de heup; D. de knie. Wat moet men vermijden bij de opvang van een patiënt met epiglottitis? 108. A. Antibiotica toedienen. B. Een thoraxfoto maken in liggende houding. C. Vernevelen met adrenaline. Alle rechten voorbehouden 20 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen D. Zuurstof toedienen. Alle rechten voorbehouden 21 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Welke bloedcellen zijn bij een epstein-barr-infectie verhoogd? 109. A. Eosinofiele granulocyten. B. Monocyten. C. Neutrofiele granulocyten. D. Trombocyten. Bij schizofrenie komt één type hallucinatie het meest voor. Het betreft welk type hallucinatie? 110. A. Auditieve (akoestische) hallucinatie. B. Gustatorische (smaak) hallucinatie. C. Olfactorische (reuk) hallucinatie. D. Tactiele (haptische) hallucinatie. E. Visuele (optische) hallucinatie. Een waan is een voorbeeld van een stoornis in een van onderstaande mentale functies. Het betreft een stoornis in: 111. A. bewustzijn; B. denken; C. executieve functies; D. oordeelsvermogen; E. perceptie. Een huisarts ziet een 21-jarige zwangere bij een amenorroeduur van 38 weken. Haar 4-jarig zoontje is een week geleden ziek geweest met een jeukende vesiculeuze rash en hoge koorts. Op de SEH stelde men de diagnose waterpokken. De huidletsels zijn nu ingedroogd en korstig. Patiënte weet niet of ze zelf ooit varicella of gordelroos heeft doorgemaakt. Welk van onderstaande is het meest aangewezen beleid? 112. A. Behandel de moeder 7 dagen met acyclovir (Zovirax®) om verticale transmissie te voorkomen. B. Behandel de moeder met varicellazoster-hyperimmunoglobulines om verticale transmissie te voorkomen. C. Laat specifieke varicellazoster IgG-antistoffen bepalen bij de moeder. D. Zorg ervoor dat het kindje van patiënte na de geboorte dagelijks gecheckt wordt op varicella zodat prompt kan behandeld worden met acyclovir (Zovirax®). De behandeling van een patiënt met longoedeem op basis van decompensatio cordis bestaat in eerste instantie uit het geven van: 113. A. een bronchusverwijder; B. een diureticum; C. een parasympathicolyticum; D. een sedativum. Alle rechten voorbehouden 22 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Bij cystische fibrose zijn meerdere organen aangedaan. Afgezien van de longen treft men het meest frequent pathologie aan in: 114. A. het beenmerg; B. de hersenen; C. de nieren; D. het pancreas. Carcinoïdtumoren kunnen mediatoren produceren. Kenmerkend voor carcinoïd is de productie van: 115. A. adrenaline; B. noradrenaline; C. serotonine; D. "vasoactive intestinal peptide" (VIP). De polycysteuze nierziekte kent een juveniele en een volwassen vorm. De volwassen vorm onderscheidt zich van de juveniele vorm doordat de volwassen vorm: 116. A. meer voorkomt dan de juveniele vorm; B. minder vaak gepaard gaat met intracraniële aneurysmata; C. een groter risico heeft om te eindigen in nierinsufficiëntie; D. vaker gepaard gaat met leverinsufficiëntie. Bij ongeveer 20 procent van de patiënten met migraine is er sprake van een aura. De meest typische vorm van zo'n aura bij migraine is: 117. A. dubbelzien; B. flikkerscotoom; C. homonieme hemianopsie. Het taaie slijm in de longen van patiënten met taaislijmziekte wordt veroorzaakt door een verstoring van het elektrolytentransport in het apicale deel van longepitheelcellen. Welk ionkanaal is aangedaan bij taaislijmziekte? Dat is het ionkanaal dat doorgang biedt aan: 118. A. Mg2+. B. Cl-. C. H+. D. Ca2+. Een patiënt komt bij de huisarts met schouderklachten. Bij functieonderzoek is er voornamelijk een beperking van de exorotatie. Dit duidt op een aandoening van: 119. A. de cervicale wervelkolom; B. het gewricht of gewrichtskapsel; C. de subacromiale ruimte. Alle rechten voorbehouden 23 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Moleculen met stikstofatomen spelen belangrijke rollen in metabole processen in de mens. Wat is de voornaamste bron van stikstof in de menselijke voeding? 120. A. Eiwitten. B. Koolhydraten. C. Vetten. De precursor van vele biologisch actieve stoffen is een aminozuur. De precursor van de neurotransmitter serotonine is: 121. A. arginine; B. glutamine; C. tryptofaan; D. tyrosine. Welk van onderstaande factoren schuift de zuurstofhemoglobinedissociatiecurve naar rechts? 122. A. Toegenomen O2-concentratie. B. Toegenomen hemoglobinegehalte. C. Verlaagde CO2-concentratie. D. Verlaagde pH. Een vrouw van 40 jaar heeft sinds 10 jaar in toenemende mate krachtverlies in de bovenbenen. De diagnose limb girdle syndroom wordt gesteld. Er zijn nu geen andere lichamelijke afwijkingen. Voor welk van de onderstaande aandoeningen heeft zij op basis van deze gegevens het grootste risico? 123. A. Bronchusobstructie. B. Hartfalen. C. Hypothyreoïdie. D. Nierinsufficiëntie. Een pasgeborene die geboren werd na een à terme zwangerschap en ongestoorde bevalling, wordt een dag na de bevalling naar u ingestuurd vanwege icterus. U ziet een niet zieke, bleke en icterische neonaat met een caput succedaneum. Aanvullend onderzoek laat de volgende uitslagen zien: reticulocyten 130‰ (N 2-20), Hb 5.3 mmol/l (N 10-14), LDH 450 U/l (N 100-300), totaal bilirubine 230 µmol/l (N < 18), geconjugeerd bilirubine 6 µmol/l (N < 8), bloedgroep A Rh-positief, directe Coombs reactie zwak positief. De bloedgroep van de moeder is 0 Rh-positief. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? 124. A. AB0-antagonisme. B. Congenitale hemolytische anemie. C. Extravasculair bloed. D. Resusantagonisme. Alle rechten voorbehouden 24 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Een kind wordt geboren met een onduidelijk geslacht. Er is sprake van of een zeer kleine penis met hypospadie of een vergrote clitoris met gefuseerde labia. Met echoscopisch onderzoek worden een uterus en ovaria gezien. In het bloed is het 17-OH-progesteron verhoogd. De meest waarschijnlijke diagnose is: 125. A. 21-hydroxylasedeficiëntie; B. congenitale bijnierhypoplasie; C. congenitale leydigcelhyperplasie; D. syndroom van Klinefelter. U ziet een patiënt met een prostaatcarcinoom. De patiënt heeft botpijnen. U vermoedt dat er sprake is van botmetastasen. Welke van de volgende onderzoeken heeft de hoogste sensitiviteit voor botmetastasen? 126. A. Botscintigrafie. B. Conventioneel röntgenonderzoek van het skelet. C. Serumcalcium. D. Serum-PSA (prostaat specifiek antigeen). Bij gebruik van verschillende antibiotica tegelijk kunnen verschillende typen interacties optreden. Bij de combinatie van penicilline plus een aminoglycoside treedt één bepaald type interactie op. Deze interactie is: 127. A. additief; B. antagonistisch; C. synergistisch. Een meisje van 4 jaar heeft hepatosplenomegalie door portale hypertensie. Hepatosplenomegalie kan leiden tot een afwijkend bloedbeeld. In dat geval is het meest waarschijnlijk: 128. A. eosinofilie; B. polyglobulie; C. trombocytopenie. Bij een patiënt die is behandeld voor een bovenbuiktrauma wordt een trombocytose van 1100 x 109/liter geconstateerd. Van welke van de volgende therapeutische ingrepen is dit het meest waarschijnlijke gevolg? 129. A. Spoedlaparotomie met splenectomie. B. Conservatieve behandeling van een subcapsulair milthematoom. C. Embolisatie van de arteria lienalis met behulp van een coil. D. Splenorafie (operatief herstel van miltscheur met een netje). Bij een patiënt is een rectumcarcinoom vastgesteld op 7-10 cm van de anus, met doorgroei door de mesorectale fascie naar het sacrum. Welke van onderstaande behandelingen wordt in dit soort gevallen het meest frequent uitgevoerd? 130. A. Rectumresectie gevolgd door chemotherapie. B. 5x5 Gy en aansluitend rectumresectie. C. Bestraling + chemotherapie, zo mogelijk gevolgd door rectumresectie. Alle rechten voorbehouden 25 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Wat is van klinische relevantie bij een dysplastische naevus naevocellularis? 131. A. Het is een potentiële marker of precursor voor melanoom. B. Het is een maligne aandoening. C. Het is al aanwezig bij de geboorte. Het osteosarcoom is de meest voorkomende maligne primaire bottumor. Wat is histologisch karakteristiek voor een osteosarcoom? 132. A. Afzetting van bindweefsel. B. Afzetting van bot. C. Afzetting van kraakbeen. Het samentrekken van spieren wordt aangestuurd door zenuwcellen. Slechts bij één soort spierweefsel wordt elke spiervezel afzonderlijk aangestuurd. Dit betreft: 133. A. glad spierweefsel; B. hartspierweefsel; C. skeletspierweefsel. Een 40-jarige man heeft uitstralende pijn in het rechterbeen vanuit de rug naar de ventrale zijde van het rechterbovenbeen. Bij lichamelijk onderzoek blijkt er zwakte van de rechter m. quadriceps en is de kniepeesreflex afwezig. Deze klachten passen het beste bij een radiculopathie van wortel: 134. A. L4; B. L5; C. S1. Een man van 27 jaar heeft al meer dan 4 weken last van een sombere stemming en vermoeidheid. Zijn gewicht is verminderd. Bij lichamelijk onderzoek worden geen afwijkingen gevonden. Zijn schildklierfunctie is normaal. Differentiaal diagnostisch is het meest waarschijnlijk: 135. A. anorexia nervosa; B. depressie; C. dysthymie. Cognities spelen een grote rol bij het interpreteren van lichamelijke symptomen die iemand bij zichzelf waarneemt. De inhoud van deze cognities wordt vooral bepaald door: 136. A. informatie van de arts; B. informatie van de omgeving; C. persoonlijkheidskenmerken. Het afkappunt voor het stellen van de diagnose diabetes mellitus aan de hand van de nuchtere veneuze plasmaglucose ligt het dichtst bij: 137. A. 6,1 mmol/l; B. 6,9 mmol/l; C. 7,8 mmol/l; D. 11,0 mmol/l. Alle rechten voorbehouden 26 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Annemarie, 10 jaar, komt met haar moeder op het spreekuur. Zij is niet ziek maar heeft toenemend meerdere vlekken op de huid van haar romp, schouders, heupen en bovenbeen. De vlekken zijn 1-2 cm groot, iets onregelmatig rond, rozerood van kleur en vertonen een fijne schilfering. De vlekken op de romp zitten er nu een week, maar de grootste vlek van ongeveer 3 cm doorsnede op haar bovenbeen zit er al langer, nu ruim 3 weken. De vlekken zijn niet pijnlijk maar jeuken enigszins. De arts denkt aan een virusaandoening van de huid. De grootste laesie wordt benoemd als: 138. A. delle; B. erythema migrans; C. plaque mère; D. schietschijflaesie; E. xanthelasma. Het belangrijkste doel van de kwaliteitswetgeving in de gezondheidszorg in Nederland, waaronder de wetten BIG (wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg), WGBO (wet geneeskundige behandelingsovereenkomst) en WKCZ (wet klachtrecht cliënten zorgsector), is de positie in het hulpverleningsproces te versterken van: 139. A. de arts/hulpverlener; B. de overheid; C. de patiënt; D. de zorgverzekeraars. Jan de Jong, 22 jaar, komt op het spreekuur omdat hij zijn linkerhand niet meer kan heffen ('dropping hand'). Hij heeft de afgelopen nacht met zijn vriendin in de armen geslapen. De arts legt uit dat deze verlamming is ontstaan door langdurige druk op een armzenuw. Het betreft in dit geval de: 140. A. n. axillaris; B. n. medianus; C. n. radialis; D. n. ulnaris. De diagnose T4N+M+ prostaatcarcinoom (gemetastaseerd) wordt bij een patiënt na diverse onderzoeken bevestigd. Welke behandeling is zeker NIET geïndiceerd? 141. A. Dubbelzijdige subcapsulaire orchiëctomie. B. Injecties met LHRH-agonisten. C. Orale toediening van androgenen. D. Palliatieve radiotherapie op pijnlijke metastasen. Zwarte ontlasting op basis van een maagbloeding heet: 142. A. diarrhea gastricum; B. haematemesis; C. haematocolon; D. melaena. Alle rechten voorbehouden 27 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Saartje van 3 jaar oud wordt gezien op de polikliniek kindergeneeskunde in verband met tot drie keer toe een blaasontsteking. Er wordt echografisch onderzoek verricht van de blaas, urinewegen en nieren. Daarbij wordt een graad II vesico-ureterale reflux links vastgesteld. Welke van de onderstaande beweringen is waar? 143. A. De kans dat deze graad II reflux bij Saartje spontaan verdwijnt, is groter dan de kans dat deze reflux blijft bestaan. B. Er is bij Saartje sprake van reflux in de ureter, het pyelum en de calices links waarbij sprake is van dilatatie van ureter, pyelum en calices links. Op de kinderintensivecare-unit ligt de 2 jaar oude Tim opgenomen vanwege een neurotrauma. De IC-verpleegkundige belt de dienstdoende arts-assistent omdat zij denkt dat er sprake is van cerebrale inklemming. Zij noemt de 3 symptomen die behoren tot de trias van Cushing (Cushing triad), een combinatie van 3 symptomen die wijst op cerebrale inklemming. Welke symptomen noemt de verpleegkundige? 144. A. Apathie, bradycardie en sunset fenomeen. B. Apathie, pupilverschil en sunset fenomeen. C. Bradycardie, hypertensie en irregulaire hartactie. D. Hypertensie, irregulaire hartactie en pupilverschil. Elin, coassistent bij de kindergeneeskunde, gaat op kraambezoek bij een vriendin. Het valt haar op dat de 5 dagen oude neonaat blauw ziet. Moeder vertelt dat het kind aldoor deze kleur heeft. Welke van de volgende congenitale hartafwijkingen is het meest waarschijnlijk? 145. A. Coarctatio aortae. B. Persisterende ductus Botalli. C. Tetralogie van Fallot. D. Ventrikelseptumdefect. Een jongen van 3 jaar oud is een slechte eter, en is snel moe. Bij lichamelijk onderzoek is hij wat bleek en heeft een hartfrequentie van 85/min met een normale bloeddruk. Zijn Hb is 5.0 mmol/L (normaal = 6.0-9.0 mmol/L), het MCV is 60 fL (normaal = 70-90 fL), trombocyten zijn 180 x 109/L (normaal = 150-600 x 109/L). Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? 146. A. Alfathalassemie. B. Foliumzuurdeficiëntie. C. Vitamine-B12-deficiëntie. D. IJzergebreksanemie. Alle rechten voorbehouden 28 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Een 60-jarige patiënte heeft 3 dagen geleden een unilaterale adrenalectomie ondergaan in verband met een cortisolproducerend adenoom van de bijnier. Haar bloeddruk is laag, 90/60 mmHg. Bij radiologisch onderzoek zag de contralaterale bijnier er volstrekt normaal uit. Hoe is meest waarschijnlijk het functioneren van de resterende bijnier? 147. A. Onmiddellijk herstel normale cortisolproductie. B. Resterende overproductie gezien het meestal dubbelzijdig voorkomen van adenomen. C. Tijdelijk onvoldoende cortisolproductie vanwege atrofie. Een deel van de klachten die een arts gepresenteerd krijgt zijn zogenaamde functionele klachten. Welk van de onderstaande presentaties is meestal GEEN functionele klacht? 148. A. Chronische vermoeidheid. B. Hyperventilatie. C. Lage rugpijn. D. Oorpijn. Op de eerste hulp wordt een patiënt gezien met acute heftige buikpijn in epigastrio. Bij inspectie wordt een oppervlakkige thoracale ademhaling gezien. Bij auscultatie worden geen darmgeluiden gehoord. Bij percussie is er sprake van een opgeheven leverdemping. Wat is bij deze bevindingen de meest waarschijnlijke diagnose? 149. A. Acute cholecystitis. B. Acute pancreatitis. C. Geperforeerde appendicitis. D. Maagperforatie. Op het spreekuur van de huisarts komt een meisje van 16 jaar dat een uur geleden op het hockeyveld door haar enkel is gegaan. Ze komt mank lopend de spreekkamer in. Bij onderzoek van de enkel blijkt er een lichte zwelling te zijn ter hoogte van de laterale malleolus. Er is geen hematoom. Bij palpatie is de voorzijde van de laterale malleolus wat pijnlijk. De voorste schuifladetest is negatief. Wat is de meest voor de hand liggende diagnose? 150. A. Enkelbandruptuur. B. Enkeldistorsie. C. Fractuur van laterale malleolus. Een 74-jarige vrouw wordt verdacht van osteoporose. Er wordt een botdichtheidsmeting gedaan. Met welke referentiegroep moet de uitslag van deze meting worden vergeleken? Dat is de groep van: 151. A. jongvolwassenen (20-30 jaar); B. mensen van middelbare leeftijd (50-60 jaar); C. leeftijdsgenoten. Alle rechten voorbehouden 29 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Bij een 81-jarige man die regelmatig valt wil de huisarts vaststellen of er sprake is van orthostatische hypotensie. De bloeddruk van de man is in liggende toestand 146/86 mmHg. Er is sprake van orthostatische hypotensie als na 3 minuten staan de volgende bloeddruk wordt gemeten: 152. A. 124/86 mmHg; B. 128/82 mmHg; C. 136/78 mmHg. Voor een patiënt met een uitgezaaide longkanker is geen reguliere behandeling meer geïndiceerd. De patiënt wil per se dat een experimentele en niet kostbare behandeling gestart wordt. De arts verwacht hiervan geen resultaat en minimale bijwerkingen. Hij is in principe bereid om de behandeling te geven. Vanuit ethisch perspectief wordt deze behandeling verantwoord geacht vanwege: 153. A. de geringe kosten van de behandeling; B. de wens van de patiënt; C. het ontbreken van een alternatief. Bij een 74-jarige vrouw met staar wordt een cataractextractie uitgevoerd. Daarbij wordt via faco-emulsificatie de troebele lenskern verwijderd en een kunststof lens ingebracht. Waar in het oog wordt de lens geplaatst? Dat is in: 154. A. de achterste oogkamer; B. de voorste oogkamer; C. het achterste lenskapsel. Bij een 55-jarige vrouw wordt een gastroduodenoscopie uitgevoerd wegens verdenking op een barrettoesofagus. Uit de slokdarm worden daarom biopten genomen. De diagnose barrettoesofagus kan worden bevestigd indien in deze biopten een bepaalde afwijking wordt aangetroffen. Deze afwijking betreft: 155. A. hypoplasie; B. metaplasie; C. vlokatrofie. Een 64-jarige vrouw heeft een chronische nierinsufficiëntie met een berekende creatinineklaring van 20 ml/min (normaal >60 ml/min). Zij meldt zich nu met geleidelijk ontstane moeheid. De huisarts vermoedt een relatie met de slechte nierfunctie. De meest waarschijnlijke oorzaak van de moeheid in dit geval is een: 156. A. anemie; B. hyperkaliëmie; C. uremie. Een 72-jarige man heeft een cerebrovasculair accident (CVA) met spraakproblemen. Hij zegt vrijwel niets, behalve 'ja, ja, ja'. Zijn taalbegrip is totaal gestoord. Deze spraakstoornis past het beste bij een: 157. A. amnestische afasie; B. expressieve afasie; C. globale afasie; Alle rechten voorbehouden 30 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen D. sensorische afasie. Bij de behandeling van bronchiale hyperreactiviteit bij patiënten met asthma bronchiale, dient men de blootstelling aan uitlokkende noxen te vermijden. Daarnaast kan dit beleid medicamenteus ondersteund worden. Welk van onderstaande medicijnen is hierbij in eerste instantie aangewezen? 158. A. Anticholinergica. B. Bèta-2-sympathicomimetica. C. Inhalatiecorticosteroïden. Bij een patiënt die geen medicatie gebruikt, wordt een verlengde bloedingstijd waargenomen. Welke van onderstaande deficiënties is het meest waarschijnlijk? 159. A. Collageen type-III-deficiëntie. B. Factor-VIII-deficiëntie. C. Plaatjesglycoproteïnedeficiëntie. D. Proteïne-C-deficiëntie. Aldosteron heeft een rol in de waterhuishouding. De werking van aldosteron in de nier berust op: 160. A. inbouwen van aquaporines in de proximale tubulus; B. inbouwen van aquaporines in de urineverzamelbuis; C. verhogen van Na+ resorptie in distale tubulus en urineverzamelbuis; D. verhogen van Na+ resorptie in proximale tubulus. Sommige vitaminen zijn vetoplosbaar, andere wateroplosbaar. Tot de vetoplosbare vitaminen behoort: 161. A. ascorbinezuur; B. niacine; C. retinol; D. thiamine. Welk van onderstaande producten ontstaat door de afbraak van aminozuren door transaminases? 162. A. Ammoniak. B. Ketozuur. C. Kooldioxide. D. Ureum. Er zijn diverse orale bloedglucoseverlagende medicamenten voor de behandeling van diabetes mellitus type 2. Welke van onderstaanden is de eerste keuze in de huisartsgeneeskunde? 163. A. Metformine. B. Repaglinide. C. Sulfonylureumderivaten. D. Thiazolidinedionen. Alle rechten voorbehouden 31 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Welke gewrichten zijn het meest frequent aangedaan bij reumatoïde artritis? 164. A. De gewrichten van de handen en voeten. B. De sacro-iliacale gewrichten. C. Heup- en kniegewrichten. D. Gewrichten van de wervelkolom. Bij een patiënt met hartkloppingen wordt door de huisarts een onregelmatige hartslag geconstateerd. De huisarts vermoedt atriumfibrilleren. Welk aanvullend onderzoek is het meest aangewezen als eerste diagnostische stap? 165. A. 24-uurs Holter-ecg. B. Echocardiografie. C. Inspannings-ecg. D. Standaard 12-kanaals ecg. Een 53-jarige vrouw heeft een niersteenaanval met koorts en koude rillingen. Het risico op welke complicatie is het grootst? 166. A. beschadiging van de urethra bij uitplassen van de steen; B. levensbedreigende hematurie; C. scheuren van de ureter; D. sepsis. Subfertiliteit bij de man kan veroorzaakt zijn door disfunctioneren van de Leydigcellen. In dat geval is: 167. A. de testosteronproductie normaal en spermaproductie normaal; B. de testosteronproductie normaal en spermaproductie verlaagd; C. de testosteronproductie verlaagd en de spermaproductie normaal; D. de testosteronproductie verlaagd en de spermaproductie verlaagd. De meest frequente oorzaak van ontsteking van het myocard is een virale infectie. Welke van de hieronder beschreven virussen is de meest frequente oorzaak van virale myocarditis bij een volwassene? 168. A. Coxsackievirus; B. Epstein-barrvirus; C. Hepatitis-A-virus; D. Influenzavirus. Af en toe komt het voor dat jonge, ogenschijnlijk gezonde, sporters plotseling komen te overlijden. Meestal wordt dan de diagnose acute hartdood gesteld. Wat is in zo’n geval de meest waarschijnlijke oorzaak? 169. A. Acute myocardischemie op basis van coronairlijden. B. Congenitale aortaklepstenose. C. Hypertrofische cardiomyopathie. D. Mitralisklepprolaps. Alle rechten voorbehouden 32 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Op de afdeling geriatrie wordt een 82-jarige vrouw behandeld wegens een erysipelas aan haar linker onderbeen. Zij wordt door de verpleging in bed aangetroffen met een open mond, een happende ademhaling en een grauw gelaat. Haar inademingsbeweging is kort en snel en worden gevolgd door een lange expiratie. Ook zijn er trekkingen van haar armen en benen. Ze reageert niet op aanspreken. Welke wijze van ademhalen wordt hier beschreven? 170. A. Cheyne-stokes-ademhaling. B. Gasping. C. Kussmaul-ademhaling. Een 3-jarig jongentje heeft de ziekte van Duchenne. Zijn kuitspieren zijn opvallend fors, hij vertoont een ‘waggelgang’ en valt vaak. Het eiwit dat een schakel vormt tussen actine en fibronectine is afwezig. Dit complex geeft onmisbare steun aan de spiervezel en voorkomt scheuring tijdens een spiercontractie. Welk eiwit ontbreekt? 171. A. dystrofine B. myosine C. fibrine D. troponine Een 65-jarige vrouw bekend met COPD moet een abdominale ingreep ondergaan. Bij de preoperatieve screening wordt een spirometrie verricht. De volgende waarden worden gegeven: teugvolume 450 ml, expiratoir reservevolume 1100 ml, inspiratoir reservevolume 2950 ml en FEV1 3,13 L. Wat is de vitale capaciteit? 172. A. 1550 ml B. 1850 ml C. 3400 ml D. 4050 ml E. 4500 ml De dochter van een man met hemofilie-A is asymptomatisch draagster van deze X-gebonden ziekte. Dit komt omdat de ziekte op een bepaalde manier overerft. Hoe is dit overervingspatroon? 173. A. Autosomaal dominant; B. Autosomaal recessief; C. Geslachtsgebonden dominant; D. Geslachtsgebonden recessief. Alle rechten voorbehouden 33 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Een 89-jarige vrouw ligt sinds vier weken opgenomen in een verpleeghuis na een doorgemaakt cerebrovasculair accident. Sindsdien eet ze minder goed en is zij drie kilo afgevallen. Vanwege haar bedlegerigheid en comorbiditeit (onder andere ook diabetes mellitus type 2 en urine-incontinentie) is de arts bedacht op het risico op decubitus. Een belangrijke preventieve maatregel die bij elke patiënt met een risico op decubitus wordt toegepast is de wisselhouding. Welke maatregel ter preventie van decubitus is, naast de wisselhouding, hier ook zinvol? 174. A. een eiwitverrijkt dieet B. een halfzittende houding in bed C. ijzen van de huid D. inpakken van de hielen en/of ellebogen met vette watten en zwachtels E. regelmatige massage van de huid Stel: twee overigens gezonde jongens van 6 jaar zijn even lang. Hun lengte ligt onder het derde percentiel. Jongen A heeft een skeletleeftijd gelijk aan zijn kalenderleeftijd. Jongen B heeft een skeletachterstand van twee jaar. Bij het bereiken van de volwassen (= maximale) lichaamslengte is te verwachten dat: 175. A. jongen A groter is dan jongen B; B. jongen A even lang is als jongen B; C. jongen A kleiner is dan jongen B. Het aanbieden van een periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) is een wettelijke verplichting. De inrichting en opzet van een PAGO moet voldoen aan bepaalde randvoorwaarden. Welke van de onderstaande opties is zo’n randvoorwaarde? 176. A. Alle werknemers moeten aan een PAGO deelnemen. B. De werkgever moet voldoende financiële middelen hebben om een PAGO te bekostigen. C. De werkomgeving moet de mogelijkheid bieden om een interventie te plegen op basis van de uitkomsten. D. Het PAGO moet voldoen aan de wettelijk voorschriften ten aanzien van vorm, inhoud en frequentie. De analgetische en antiflogistische werking van NSAID's (non-steroidal antiinflammatory drugs) berust op: 177. A. remming van cyclo-oxygenases; B. stimulatie van cyclo-oxygenases; C. blokkade van opioïdreceptoren; D. stimulatie van opioïdreceptoren. Alle rechten voorbehouden 34 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen De huisarts komt op visite bij een 26-jarige vrouw. Zij is nu drie weken postpartum en geeft borstvoeding. Sinds vanochtend heeft zij koorts en pijn in haar rechterborst. Bij lichamelijk onderzoek ziet de huisarts een niet zieke vrouw, temperatuur 38,9 graden C. Inspectie van de rechtermamma toont tepelkloven en een rode zwelling. Bij palpatie is de vast-elastische zwelling warm en pijnlijk. Wat is nu het meest aangewezen beleid? 178. A. Alleen voeden uit de linkerborst. B. Antibiotica starten. C. Borstvoeding staken. Stel, er is aan de voorwaarden voor een gedwongen opneming in een psychiatrisch ziekenhuis voldaan. Als een rechterlijke machtiging niet kan worden afgewacht, dan is een inbewaringstelling mogelijk. Artikel 20 van de wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ) regelt de beschikking tot inbewaringstelling. Deze beschikking wordt in eerste instantie afgegeven door een bepaalde persoon. Deze persoon is de: 179. A. burgemeester; B. geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis; C. huisarts; D. Officier van Justitie; E. rechter. Rond veel zenuwvezels bevindt zich myeline. Het myeline wordt voornamelijk geproduceerd door één van de volgende cellen: 180. A. fibroblasten; B. macrofagen; C. neuronen; D. Schwanncellen. De specialist ouderengeneeskunde loopt visite bij een 84-jarige man in het verpleeghuis die klaagt over ernstige obstipatie. Na anamnese en lichamelijk onderzoek vermoedt de arts dat de medicatie van de patiënt de obstipatieklachten verergert. Zijn medicatielijst toont de volgende middelen: amitriptyline, carbasalaatcalcium, diclofenac en metformine. Welk geneesmiddel veroorzaakt meest waarschijnlijk de obstipatieklachten van deze patiënt? 181. A. amitriptyline; B. carbasalaatcalcium; C. diclofenac; D. metformine. Onder welke van onderstaande omstandigheden is een positieve mantouxtest het meest informatief voor de screening op latente tuberculose? Dit is bij personen die een half jaar geleden: 182. A. een negatieve huidtest hadden; B. een positieve huidtest hadden; C. gevaccineerd zijn tegen tuberculose; D. voor het laatst behandeld zijn voor tuberculose. Alle rechten voorbehouden 35 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Uit een onderzoek bij gezonde mannelijke bloeddonoren blijkt dat een urinetest op Chlamydia de volgende diagnostische waarden (DW) heeft: diagnostische waarde van de positieve testuitslag (DW+): 50,0%; diagnostische waarde van de negatieve testuitslag (DW-): 98,0%. Een huisarts wil de test gaan gebruiken bij mannelijke patiënten met pijn bij het plassen en wisselende seksuele partners. De diagnostische waarden van de test bij toepassing in deze groep patiënten zullen anders zijn, namelijk: 183. A. DW+ en DW- zijn beide lager; B. DW+ en DW- zijn beide hoger; C. DW+ is hoger, en DW- lager; D. DW+ is lager, en DW- hoger. De huisarts ziet een 22-jarige vrouw op zijn spreekuur. Sinds een week heeft zij een toename in vaginale afscheiding bemerkt met daarbij ook jeuk. De fluor is bij navragen wit van kleur, en stinkt niet. Bij lichamelijk onderzoek ziet de huisarts een rode vagina en veel witte brokkelige fluor op de vaginawand en cervix. Hij besluit medicatie voor te schrijven. Welk middel is in dit geval eerste keus? 184. A. Metronidazol oraal. B. Metronidazol vaginaal. C. Miconazol oraal. D. Miconazol vaginaal. Bij een echtpaar wordt oriënterend fertiliteitsonderzoek gedaan in verband met subfertiliteit. Op grond van serologisch onderzoek is het waarschijnlijk dat de vrouw ooit een infectie heeft gehad met een bekende verwekker van salpingitis. Welk beeldvormend onderzoek is nu geïndiceerd? 185. A. Hysterosalpingografie. B. Hysteroscopie. C. Saline infusion sonography (SIS). Bij een 82-jarige man wordt in verband met persisterende maagklachten een gastroscopie verricht. Histologisch onderzoek toont het beeld van een atrofische gastritis. Welk aanvullend onderzoek moet nu verricht worden? Het bepalen van de spiegel van: 186. A. vitamine-B1; B. vitamine-B6; C. vitamine-B11; D. vitamine-B12. Alle rechten voorbehouden 36 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Bij een 56-jarige man werd twee maanden geleden een colorectaal carcinoom geconstateerd. Intussen is hij geopereerd en is er een colostoma aangelegd. Vanaf de dag dat hij weet dat hij kanker heeft, piekert hij veel en slaapt hij slecht wegens zorgen over de toekomst. Hij voelt zich schuldig omdat dit zijns inziens een negatieve invloed heeft op zijn herstel. Voetballen en borrelen in de kantine doet hij niet, omdat hij eigenlijk nergens zin meer in heeft en er geen energie voor heeft. Ook zegt zijn vrouw dat hij steeds prikkelbaarder reageert op dingen. Hij heeft geen lichamelijke klachten. Wat is nu de meest waarschijnlijke oorzaak van bovenstaande klachten? 187. A. acute stressstoornis B. angststoornis C. depressieve stoornis D. rouwreactie In het centrale zenuwstelsel van patiënten met multiple sclerose vindt demyelinisatie van de axonen plaats. Door welke cellen in het centrale zenuwstelsel wordt myeline gemaakt? 188. A. Astrocyten. B. Ependymcellen. C. Oligodendrocyten. D. Satellietcellen. Een 32-jarige vrouw is naar de gynaecoloog doorverwezen omdat bij de termijnecho een mola hydatidosa werd vermoed. Behandeling en monitoring zijn noodzakelijk gezien mogelijke maligne ontaarding. Tot welke maligniteit kan een dergelijke graviditeit ontaarden? 189. A. Chorioncarcinoom. B. Endometriumcarcinoom. C. Ovariumcarcinoom. D. Teratoom. Op de SEH meldt zich een 16-jarige jongen die na een flinke val ernstige ademhalingsproblemen heeft. Aan de rechterzijde staat de thoraxwand in maximale inspiratiestand, er is een hypersonore percussietoon, het ademgeruis is opgeheven, en er is veneuze stuwing in de hals. Wat is nu het eerste aangewezen beleid? 190. A. Bronchoscopie. B. Decompressie rechter hemithorax. C. CT-thorax. D. X-thorax. Alle rechten voorbehouden 37 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Een Congolese vrouw meldt zich op de SEH met haar 3-jarige zoontje. Haar zoontje was de afgelopen dagen wat grieperig. Zijn toestand is de afgelopen nacht sterk verslechterd. Het jongetje is angstig en onrustig. Hij ademt snel, de inademing is duidelijk hoorbaar en hij kwijlt. Hij is geboren in Congo en is daar gevaccineerd tegen difterie, kinkhoest, tetanus en polio. Zijn temperatuur is 40,1 graden Celsius. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? 191. A. Acute bronchitis. B. Acute epiglottitis. C. Acute laryngitis subglottica. D. Difterie. Bij de huisarts komt een 32-jarige man vanwege jeukende plekken op de ellebogen. Bij inspectie wordt op de strekzijde van elke elleboog een scherp begrensde erythematosquameuze plaque gezien. Wanneer de arts langs de laesie schraapt, ontstaan er witte schilfers en wordt de hoornlaag ondoorzichtiger en nog witter. De huisarts denkt aan een erythematosquameuze dermatose. Wat is nu de meest waarschijnlijke diagnose? 192. A. Eczema seborrhoica. B. Eczema tyloticum. C. Psoriasis universalis. D. Psoriasis vulgaris. Welk hormoon stimuleert de toeschietreflex bij borstvoeding? 193. A. Dopamine. B. Oestrogeen. C. Oxytocine. D. Prolactine. Een 45-jarige vrouw met blanco voorgeschiedenis heeft sinds enkele weken last van een verminderd gehoor aan de rechterkant. De afgelopen dagen bemerkte ze een doof gevoel aan haar rechterwang. Enkele maanden geleden was ze een aantal dagen draaiduizelig. Wat staat bovenaan in de differentiaaldiagnose? 194. A. Benigne Paroxysmale Positie Duizeligheid. B. Brughoektumor. C. Neuritis vestibularis. D. Ziekte van Ménière. Een 15-jarige jongen komt bij de huisarts met klachten van een recidiverende ontsteking aan de glans penis. Bij onderzoek kan het preputium slechts gedeeltelijk worden teruggetrokken over de glans. Bij deze patiënt is er sprake van: 195. A. hypospadie; B. paraphimosis; C. phimosis; D. urethrastrictuur. Alle rechten voorbehouden 38 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Een 69-jarige man is door de huisarts doorverwezen naar de hematoloog in verband met verdenking op multipele myeloom. Welke stof is pathognomonisch als deze in de urine wordt aangetoond? 196. A. Catecholamines. B. Gamma- of bèta-lichteketens. C. Kappa- of lambda-lichteketens. Een 63-jarige vrouw heeft last van acute benauwdheid met stridor op basis van een tonsillitis met een retrofaryngeaal abces. Bij intubatie ontlast het abces zich waardoor pus een acute ademnood veroorzaakt. Coniotomie is nu noodzakelijk. Waar moet de larynx geopend worden? Direct onder het cartilago: 197. A. arytenoidea; B. cricoidea; C. epiglottica; D. thyroidea. Een 27-jarige vrouw heeft veel last van de symptomen van een paralyse van Bell. De eerste symptomen ontstonden tien dagen geleden, tot die tijd was zij gezond. De patiënte dringt erg aan op het starten van medicatie. Welk beleid is dan op dit moment eerste keus? 198. A. Behandeling met antiviraal middel. B. Geen medicatie. C. Behandeling met prednisolon. D. Behandeling met prednisolon, gecombineerd met een antiviraal middel. De uroloog vermoedt bij een man met kleine testes en azoöspermie de diagnose Klinefelter-syndroom. Welke karyotypering past hierbij? 199. A. 45, XO. B. 45, XY. C. 46, XY. D. 47, XY. E. 47, XXY. De kinderarts heeft zojuist een jongetje opgenomen. Het kind is 3 maanden oud. Het kind is erg verkouden en hoest. Bij lichamelijk onderzoek is de temperatuur 37,8 graden Celsius. Er zijn forse intercostale intrekkingen zichtbaar. De ademfrequentie is 40/min. De zuurstofsaturatie is rond de 90 procent. De arts vermoedt dat er sprake is van bronchiolitis. Welke behandeling is hier geïndiceerd? Het toedienen van: 200. A. Antibiotica intraveneus. B. Corticosteroïd per vernevelaar. C. Hypertoon zout per vernevelaar. D. Zuurstof via neuscanule. —— EINDE Alle rechten voorbehouden —— 39 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen We verzoeken je om de zaal zo stil en rustig mogelijk te verlaten als je klaar bent met je toets. Je medestudenten die nog niet klaar zijn, stellen het erg op prijs als je daar rekening mee wil houden. Alle rechten voorbehouden 40 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Antwoordsleutel De antwoordsleutel van de toets wordt op de dag van toetsafname na 16.00 uur elektronisch gepubliceerd via eleUM: Organizations > FHML Students FHML_st > Bachelor Geneeskunde (BA GEN) > Geneeskunde Algemeen > Voortgangstoets in de bachelor en master > Antwoordsleutels Studentcommentaar Ondanks intensieve beoordeling vooraf zijn onvolkomenheden niet uit te sluiten. De Voortgangstoets Beoordelingscommissie (VBC) wordt daarom graag attent gemaakt op inhoudelijk onjuiste of dubbelzinnig geformuleerde vragen. Daartoe kunnen studenten een relevant en inhoudelijk gefundeerd commentaar indienen dat door de VBC wordt bestudeerd. De bevindingen en conclusies worden waar nodig met de betreffende capaciteitsgroep besproken en vastgesteld. Er zijn drie mogelijke consequenties: de vraag blijft gehandhaafd zoals ze is, de vraag wordt niet opgenomen in de definitieve toets, de antwoordsleutel wordt gewijzigd, bijv. A wordt B. Als niet slechts één antwoord goed is, is de vraag geen geldig deel van de voortgangstoets en komt deze altijd te vervallen. Per vraag worden de VBC-bevindingen naar aanleiding van studentcommentaren en resultaten vastgelegd in een rapportage ('vervallen vragen met feedback'), die na bekendmaking van de resultaten op eleUM wordt geplaatst. Studentcommentaren op voortgangstoetsvragen kun je uitsluitend via eleUM indienen. Commentaar dat niet relevant is en/of niet aan de richtlijnen/instructies voldoet wordt niet in behandeling genomen. UM-studenten kunnen hun commentaar tot uiterlijk de volgende werkdag na toetsafname om 16.00uur indienen via eleUM. Volg de instructies op eleUM: Organizations > FHML Students FHML_st > Bachelor Geneeskunde (BA GEN) > Geneeskunde Algemeen > Voortgangstoets in de bachelor en master > Inleveren commentaar Voortgangstoets Vaststelling uitslag, resultaten en beroepszaken De voorzitter van de VBC bepaalt de definitieve samenstelling van de toets. Aan het feit dat er vragen zijn beantwoord die niet of met gewijzigde sleutel in de definitieve toets zijn opgenomen kunnen geen rechten worden ontleend. De uitslag wordt in de vorm van een beschikking voor iedere student afzonderlijk vastgesteld volgens het bepaalde in de OER/R&R en wordt uiterlijk binnen 20 werkdagen na de dag van afname van het tentamen bekendgemaakt aan betrokken student. De resultaten worden uitsluitend naar het UM emailadres van studenten verstuurd. Maak regelmatig je mailbox leeg om te voorkomen dat belangrijke berichten je niet bereiken, berichten worden niet opnieuw verstuurd. Eventuele consequenties zijn voor je eigen verantwoordelijkheid. Een toelichting bij de berekening van de individuele uitslag van een voortgangstoets staat op eleUM. Studenten worden er op attent gemaakt dat zij een beroep tegen de uitslag kunnen indienen. Indien je overweegt beroep in te stellen, verzoeken wij je eerst altijd contact op te nemen met de secretaris van de Examencommissie: deze zal het besluit toelichten en/of zal zo nodig je vragen/ klachten doorgeleiden naar de verantwoordelijke examinator. Zie eleUM: Organizations > FHML Students FHML_st > Bachelor Geneeskunde (BA GEN) > Geneeskunde Algemeen > Voortgangstoets in de bachelor en master > Praktische informatie over toetsing Alle rechten voorbehouden 41 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Voortgangstoetsing De interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) is bedoeld om de voortgang in kennisontwikkeling gedurende de studie te toetsen. De iVTG wordt daartoe vier maal per jaar afgenomen bij alle studenten geneeskunde. Een iVTG bestaat uit ten hoogste 300 vragen die zijn afgestemd op de eisen van het artsexamen. De vragen zijn volgens een vaste verdeelsleutel (de toetsblauwdruk) verdeeld over een aantal curriculumonafhankelijke categorieën en disciplines (een clustering van capaciteitsgroepen). De toetsblauwdruk is een richtlijn, per toets kan het aantal vragen per categorie en/of discipline afwijken van de toetsblauwdruk. Aan deze afwijkingen van de richtlijn kunnen geen rechten worden ontleend. De vragen De vragen zijn afkomstig van vragenteams van de opleidingen Geneeskunde van de universiteiten Groningen, Leiden, Maastricht, Nijmegen en de Vrije Universiteit Amsterdam. De verantwoordelijkheid voor de inhoudelijke kwaliteit van de geleverde vragen berust te allen tijde bij de betreffende capaciteitsgroep. Ten behoeve van studiedoeleinden worden de meerkeuzevragen voorzien van een literatuurreferentie. Deze bestaan voornamelijk uit boeken opgenomen in de adviesboekenlijsten van de deelnemende opleidingen. Wanneer het vignetvragen betreft, kan niet altijd een literatuurreferentie gegeven worden, in dat geval worden deze voorzien van feedback. De volgorde van de vragen in het toetsboekje is willekeurig. In de antwoordsleutel is terug te vinden tot welke discipline en categorie een vraag behoort. Voortgangstoets Beoordelings Commissie (VBC) De iVTG wordt samengesteld door de VBC, die bestaat uit vertegenwoordigers van de disciplineclusters: Basis-, ondersteunende vakken, Klinische Vakken en Gedragswetenschappelijke Vakken. Elke vraag die geselecteerd is voor een iVTG wordt beoordeeld door de VBC van de eigen faculteit en definitief vastgesteld door de Interuniversitaire Voortgangstoetscommissie (IVC). De inhoudelijke correctheid en relevantie van een vraag worden onderzocht en de eenduidigheid van de formulering wordt gecontroleerd. Zo nodig overlegt de betreffende VBC met de capaciteitsgroep en wordt de vraag aangepast of uit het selectiebestand verwijderd alvorens de definitieve iVTG wordt samengesteld. Bekijk de groei van je medische kennis op internet Met behulp van het programma ProF kun je de groei van je medische kennis, zoals gemeten met de iVTG, inzien op internet. Op de site www.ivtg.nl/ kun je vinden hoe dat in zijn werk gaat. Studenten FHML-G, AKO en ITM kunnen met hun UM-account (student-ID en wachtwoord) inloggen en krijgen dan toegang tot verschillende grafieken waarin ze hun eigen kennisgroei, afgezet tegen die van hun jaargenoten, kunnen bekijken. Door je kennisontwikkeling per categorie in te zien kun je vaststellen voor welke kennisdomeinen je ontwikkeling sterk of juist zwak is. Op die manier kun je te weten komen of er onderwerpen zijn waaraan je extra aandacht moet besteden. Let op: De officiële individuele uitslag van de iVTG wordt op de gebruikelijke wijze bekend gemaakt en niet via ProF. De studentresultaten van een iVTG worden ongeveer 6 weken na toetsafname opgenomen in ProF. Nog vragen? Deze kun je alleen stellen via het elektronisch Service Centre (eSC). Alle rechten voorbehouden 42 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Ga naar: http://esc-fhml.unimaas.nl/, of via eleUM: eSC. REGLEMENT VAN ORDE BIJ TOETSAFNAMES Om studenten gelijke kansen en goede omstandigheden te bieden voor het afleggen van een toets is er een Reglement van Orde bij Toetsen van kracht. Paragraaf 1 Algemene bepalingen Artikel 1. Toepasselijkheid Dit Reglement van Orde is van toepassing op alle schriftelijke toetsen die worden afgenomen op daartoe door of namens de Examencommissie van de Faculteit of School van Maastricht University, die de toets aanbiedt, aangewezen locaties. Indien van toepassing kan in de Appendix aanvullende dan wel andersluidende regelgeving worden vastgelegd voor toetsen die worden afgenomen in computerlokalen en facultaire ruimten. Artikel 2. Begripsbepalingen a. Examencommissie: de Examencommissie van de Faculteit of School; b. Toetscoördinator: degene die namens de Examencommissie verantwoordelijk is voor de planning en organisatie van een schriftelijke toets; c. (Hoofd)surveillant: degene die namens de Examencommissie of het Faculteitsbestuur toezicht houdt op de naleving van het Reglement van Orde op de toetslocatie; d. Examenbevoegd docent (examinator): de persoon die door de Examencommissie is aangewezen als degene die de toets afneemt en de uitslag daarvan vaststelt. Paragraaf 2 Deelname aan de toets Artikel 3 Legitimatie 1. Deelname aan de toets is voorbehouden aan de student die op het moment van toetsafname een geldige inschrijving aan de UM heeft. De student dient zich tijdens de toets te legitimeren door middel van een goed leesbare UM-Card met onbeschadigde en goedgelijkende/recente pasfoto die voldoet aan de richtlijnen digitale pasfoto ten behoeve van de UM-Card of een origineel wettelijk legitimatiebewijs. Onder een wettelijk legitimatiebewijs wordt uitsluitend verstaan: een geldig paspoort, rijbewijs of ID-kaart. De UM card of het wettelijk legitimatiebewijs dient goed zichtbaar op tafel gelegd te worden. 2. Kopieën van de genoemde legitimatiebewijzen kunnen niet ter legitimatie dienen. Indien een student zich tijdens de toets niet op de voorgeschreven wijze kan legitimeren, is de student niet gerechtigd deel te nemen aan de toets dan wel de deelname voort te zetten en dient de student de zaal op aangeven van de (hoofd)surveillant te verlaten. Artikel 4. Recht op deelname 1. De in art. 3 bedoelde student is slechts gerechtigd tot deelname aan de toets indien de student op grond van een facultaire regeling gerechtigd is tot deelname aan de betreffende toets. 2. Na de officiële aanvangstijd van de toets wordt de student géén toegang meer verleend tot de ruimte waarin de toets wordt afgenomen. Ongeacht de reden, is de student dan niet meer gerechtigd aan de toets deel te nemen. Artikel 5. Aanwijzingen De student is te allen tijde gehouden de aanwijzingen van de toetscoördinator en/of de (hoofd)surveillant op te volgen. Artikel 6. (Vervallen.) Paragraaf 3 Gebruik toetsruimte Artikel 7. Zaalindeling Alle rechten voorbehouden 43 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen 1. De zaal wordt minimaal 15 minuten voor aanvang van de toets opengesteld. Bij voortgangstoetsen wordt de zaal ongeveer 30 minuten voor afname opengesteld. De student kan vanaf de openstelling van de toetsruimte plaatsnemen in de zaal volgens de bij de ingang van de zaal aangekondigde zaalindeling. 2. Er is voor elke student die zich conform de aanmeldingsprocedure heeft geregistreerd voor de toets een plaats gereserveerd. Artikel 8. Jassen/ tassen onder de tafel/hulpmiddelen; horloges 1. Voor de aanvang van de toets worden eventuele jassen en tassen onder de tafel of op een door de (hoofd)surveillant aangewezen plek, geplaatst 2. De in art. 16, onder c genoemde hulpmiddelen (zoals communicatiemiddelen en andere informatiedragers) dienen te zijn opgeborgen in de tas en te zijn uitgeschakeld. Zij mogen tijdens de toets niet worden gebruikt tenzij de Examencommissie anders heeft bepaald. Deze niet toegestane hulpmiddelen mogen pas na het verlaten van de toetsruimte uit de tas worden gehaald. 3. Tijdens de toets mag de student geen horloge dragen. De student dient het horloge voor de aanvang van de toets in zijn tas op te bergen. Het horloge mag pas na het verlaten van de toetsruimte uit de tas worden gehaald. Artikel 9. Niet verlaten zaal/ zitplaats 1. De student mag de zaal niet verlaten tot 30 minuten na de officiële aanvangstijd van de toets. 2. Het zonder toestemming van de (hoofd)surveillant verlaten van de zaal/zitplaats is niet toegestaan Artikel 10. Overlast 1. De student is gehouden op generlei wijze overlast te bezorgen aan medestudenten/surveillanten en andere aanwezigen in de toetshal. De (hoofd)surveillant bepaalt wanneer er sprake is van overlast en spreekt de student daarop aan. 2. Het is toegestaan meegebrachte etenswaren en drinken tijdens de toets te consumeren mits dit geen overlast c.q. rommel veroorzaakt. 3. Bij ernstige overlast kan de (hoofd)surveillant de student uitsluiten van verdere deelname aan de toets Artikel 10a. Calamiteiten in de toetshal Studenten dienen bij calamiteiten de instructies op te volgen van (hoofd)surveillanten, hulpdiensten (zoals brandweer) en BHV-ers in de toetshal. Paragraaf 4 Inleveren toets Artikel 11. Procedure 1. Vanaf 30 minuten na aanvang van de toets kan de student de toets inleveren bij de surveillant van zijn/haar blok. De student kan op twee manieren aangeven dat hij/zij de toets wil inleveren: - Door het opsteken van de hand. De student dient te blijven zitten tot de (hoofd)surveillant het gemaakte werk/het antwoordformulier/de toets bij de tafel van de student heeft ingenomen; Alle rechten voorbehouden 44 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen - Door met de toets in de hand naar de surveillant te lopen en bij deze de toets in te leveren. Bij voortgangstoetsafnames gaat de student zelf naar de surveillant van het blok om het antwoordformulier in te leveren en de presentielijst te tekenen. De Examencommissie kan bepalen dat de toetsopgaven worden ingenomen. 2. Een half uur vóór de eindtijd van de toets, roept de (hoofd)surveillant dit tijdstip om. 3. Nadat de student de toets heeft ingeleverd, verlaat de student de zaal zo spoedig en zo rustig mogelijk. Wanneer de student de toets heeft ingeleverd en de zaal heeft verlaten, is het hem/haar niet meer toegestaan de zaal opnieuw te betreden. De Examencommissie kan bepalen dat een student op het moment dat hij/zij de toets inlevert, zich legitimeert conform het in art. 3 bepaalde, alvorens de zaal te verlaten. 4. Het gemaakte werk/het antwoordformulier/de toets dient uiterlijk op het officiële eindtijdstip of op indicatie van de (hoofd)surveillant ingeleverd te worden. Paragraaf 5 Toiletbezoek Artikel 12. Limitering; medische noodzaak 1. Bij een toetstijd van twee uren wordt slechts tweemaal de gelegenheid geboden het toilet te bezoeken, doch niet eerder dan 30 minuten na de officiële aanvangstijd van de toets en niet later dan 30 minuten vóór de officiële eindtijd van de toets. 2. Bij een toetstijd van drie uren of meer wordt de student driemaal de gelegenheid geboden het toilet te bezoeken, doch niet eerder dan 30 minuten na de officiële aanvangstijd van de toets en niet later dan 30 minuten vóór de officiële eindtijd van de toets. 3. In het geval dat er sprake is van een medische noodzaak voor meervoudig toiletbezoek tijdens een toets, dient de betreffende student dit vooraf aan de (hoofd)surveillant kenbaar te maken middels het overleggen van een toestemmingsdocument van de examencommissie/studieadviseur. Artikel 13. Procedure 1. Voor het tijdelijk verlaten van de toetsruimte in verband met toiletbezoek moet door de student toestemming door middel van het opsteken van de hand worden gevraagd aan de (hoofd)surveillant. De student die deze toestemming krijgt, ontvangt een toiletkaart in ruil voor zijn/haar ID. Na het verlaten van de toiletruimte wordt het ID-bewijs teruggegeven in ruil voor de toiletkaart. 2. De gelegenheid om van het toilet gebruik te maken wordt (per blok) aan niet meer dan twee studenten tegelijk verleend. 3. Ter controle van het toiletbezoek wordt door de (hoofd)surveillant vastgelegd wie van deze gelegenheid gebruik heeft gemaakt. Dit vastleggen gebeurt door het registreren van het toiletbezoek op speciale lijsten. Deze lijsten worden na afloop van de toets door de toetscoördinator afgegeven aan de Examencommissie. Deze gegevens worden ten laatste door de Examencommissie bewaard totdat op een eventueel beroep definitief is beslist. 4. Alvorens het toilet te bezoeken wordt de student verzocht de inhoud van diens zakken e.d. te tonen ter controle op het in bezit hebben van niet toegestane hulpmiddelen (zie art. 16 onder c), waarbij de privacy van de student in acht wordt genomen. Indien een student weigert de volledige inhoud van diens zakken e.d. te tonen wordt een Formulier Constatering Onregelmatigheid opgesteld. Art. 15 lid 2 is van overeenkomstige toepassing. 5. Tijdens de toets kan in de toiletruimte met behulp van detectieapparatuur worden gecontroleerd of een student gebruik maakt van communicatiemiddelen en/of andere elektronische apparaten. Alle rechten voorbehouden 45 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen Paragraaf 6 Invulinstructie Artikel 14. Naleven invulinstructie Op het antwoordformulier, de opgaven of in het toetsboekje staat een invulinstructie. Het negeren van deze invulinstructie, het gebruik van andere dan toegestane (zie art. 16, onder c) hulpmiddelen, het wijzigen van de voorgedrukte gegevens of het maken van aantekeningen elders op het antwoordformulier betekent dat het formulier niet kan worden verwerkt en er geen uitslag kan worden bepaald. Consequenties van het niet naleven van de invulinstructies komen geheel en al voor rekening van de student. Vermeende onjuistheden in de instructies dienen gemeld te worden aan de (hoofd)surveillant. Paragraaf 7 Vermoeden van fraude / Constatering Onregelmatigheid Artikel 15. Formulier Constatering Onregelmatigheid 1. Indien het vermoeden bestaat dat student zich schuldig maakt aan fraude, maakt de (hoofd)surveillant daarvan melding op een daartoe voor de Examencommissie bestemd formulier Constatering Onregelmatigheid. 2. De melding beschrijft de feitelijke situatie zoals deze door de (hoofd)surveillant wordt aangetroffen en waarvan deze verslag doet. De (hoofd)surveillant maakt het formulier Constatering Onregelmatigheid op in het Nederlands dan wel in het Engels afhankelijk van de spreek- en schrijftaal van de student. De (hoofd)surveillant vergewist zich ervan dat de student de inhoud van de melding begrijpt. Nadat de student het formulier Constatering Onregelmatigheid heeft gelezen en met de inhoud daarvan instemt, ondertekenen de (hoofd)surveillant, de examenbevoegde docent en de student het formulier. Indien de student niet instemt is de student gerechtigd zijn/haar eigen waarneming van het gebeurde aan het formulier toe te voegen. De student dient zijn/haar eigen verklaring te ondertekenen. Artikel 16. Vermoeden van fraude Er is sprake van een vermoeden van fraude, onder meer wanneer de student a. tijdens of na de toetsafname in de toetshal informatie uitwisselt met een medestudent of anderen, op welke wijze dan ook; b. voor, tijdens of na toiletbezoek tijdens de toets, informatie uitwisselt met een medestudent of anderen, op welke wijze dan ook; c. niet toegestane hulpmiddelen binnen bereik heeft. Onder deze niet toegestane hulpmiddelen worden in elk geval verstaan: - andere legitimatiebewijzen dan de UM Card of wettelijk legitimatiebewijs (zie ook art. 3); - communicatiemiddelen en/of andere elektronische apparaten (mobiele telefoons, smartwatches e.d.); - andere informatiedragers (calculators, palmtops e.d.), dan op het voorblad bij toegestane hulpmiddelen staat aangegeven; - (woorden)boeken, teksten en aantekenmateriaal (aantekeningen kunnen worden gemaakt op de lege pagina's in het toetsboekje of op door de toetsorganisatie verstrekte kladvellen), anders dan op het voorblad bij toegestane hulpmiddelen staat aangegeven; d. zonder toestemming van een surveillant de zaal verlaat; e. zonder toestemming van een surveillant een toilet bezoekt; f. zonder toestemming van een surveillant iets uit zijn/haar tas pakt. Artikel 17. Innemen niet toegestane hulpmiddelen 1. Indien de student, naar het oordeel van de (hoofd)surveillant, niet toegestane hulpmiddelen als bedoeld in art. 16 onder c binnen bereik heeft, is de (hoofd)surveillant bevoegd dit te onderzoeken. 2. De (hoofd)surveillant stelt de student op de hoogte van de geconstateerde mogelijke onregelmatigheid of fraude. Niet toegestane hulpmiddelen worden ingenomen. De student kan het tentamen in beginsel verder afleggen. Alle rechten voorbehouden 46 Interuniversitaire Voortgangstoets Geneeskunde (iVTG) mei 2015 Deze toets bestaat uit ten hoogste 300 vragen 3. Indien de student zich verzet tegen inname van niet toegestane hulpmiddelen maakt de (hoofd)surveillant daarvan melding op een daartoe voor de Examencommissie bestemd formulier Constatering Onregelmatigheid. De ingenomen niet toegestane hulpmiddelen, voor zover deze niet tot bewijs van de fraude kunnen dienen, worden aan de student geretourneerd op een door de Examencommissie te bepalen datum/tijdstip. 4. De student die van de Examencommissie schriftelijke toestemming heeft voor het gebruik van niet toegestane hulpmiddelen, dient dit vóór aanvang van iedere toets aan de aanwezige toetscoördinator of (hoofd)surveillant te melden en moet altijd een kopie van dit document kunnen overleggen. Paragraaf 8 Aansprakelijkheid Artikel 18. Schade aan of verlies van zaken in de toetshal De Universiteit Maastricht sluit nadrukkelijk iedere aansprakelijkheid uit voor schade aan of verlies van zaken die bij de (hoofd)surveillant in bewaring zijn gegeven dan wel door deze in beslag zijn genomen. Paragraaf 9 Onvoorziene gevallen Artikel 19 Bij overtreding van dit Reglement van Orde wordt een Formulier Constatering Onregelmatigheid opgesteld. Art. 15 lid 2 is van overeenkomstige toepassing. Artikel 20. Overleg In gevallen waarin deze regeling niet voorziet beslist de toetscoördinator in overleg met de hoofdsurveillant en, indien mogelijk, met de examenbevoegde docent. Dit Reglement is op 2 juli 2014 vastgesteld door de Examencommissie en treedt in werking op 1 september 2014. (24 juli 2017) Alle rechten voorbehouden 47