Thema 1 spelling groep 5 tong bank Je hoort –ng. Je hoort –ngk. Je schrijft -ng Je schrijft –nk. 00 botsing 00 hengel 00 spanning 00 vangen 00 voeding 00 strenge 00 honger 00 stengel 00 koningin 00 keuring 00 vinger 00 honing 00 woning 00 spanning 00 lening 00 lading 00 melding 00 kleding 00 branding 00 aanvang 00 dranghekken 00 springen 00 dingen 00 bengel 00 verlang 00 anker 00 drinken 00 schenken 00 bankstel 00 donkere 00 blanke 00 linker 00 vonkje 00 enkel 00 flinke 00 wenken 00 frisdrank 00 blinken 00 stinken 00 denken 00 links 00 pink 00 vink 00 sprinkhaan 00 krenken 00 winkels NAAM:___________________________ beer Soms weet je niet zeker of je –eer of –ir hoort. Je schrijft –eer. 00 leerling 00 meneer 00 leert 00 smeert 00 keer 00 weer boor Soms weet je niet zeker of je –oor of –or hoort. Je schrijft –oor. 00 kantoor 00 spoorweg 00 hoort 00 door 00 voorkant 00 voortaan 00 oorbellen deur Soms weet je niet zeker of je –eur of –ur hoort. Je schrijft –eur. 00 speurneus 00 treuren 00 geuren 00 zeuren 00 kleuren 00 beurten 00 keuren 00 scheuren 00 gebeuren haai Je hoort –aaj. Je schrijft -aai. 00 lawaai 00 aaien 00 naait 00 saai 00 draait 00 papegaai 00 baai kooi Je hoort –ooj. Je schrijft -ooi. 00 dooier 00 prooien 00 nooit 00 gooit 00 plooi 00 fooi 00 toernooi boei Je hoort –oej. Je schrijft -oei. 00 sproeier 00 groeien 00 bloeit 00 groeit 00 boeit 00 knoeit 00 loeit 00 roeit 00 sproeit 00 vloeit 00 gloeien Zo ga je oefenen: 1. Lees de woorden een keer goed door. 2. Lees het net-als woord en waar je op moet letten. 3. Lees een woord, bekijk het goed, dek het af en schrijf het uit je hoofd op. 4. Kijk je werk na. Is het woord goed? Kleur dan het eerste bolletje voor dat woord. Is het woord fout? Schrijf het dan opnieuw. 5. Herhaal de stappen 1 tot en met 4 met de woorden die je de eerste keer fout had. 6. Kijk je werk na. Is het woord goed? Kleur dan het tweede bolletje voor dat woord. 7. Zet de woorden die je fout schreef op losse kaartjes. Oefen deze woorden extra goed.