Thermometer of temperatuurmeter. De temperatuur is af te lezen in graden celsius of graden fahrenheit. Een temperatuur tussen 18 en 22 graden celsius is behaaglijk, daar boven is het warm en daar beneden koud. Stijgende temperatuur gaat in het algemeen gepaard met meer zon. TECHNISCHE INFORMATIE. De werking van de klassieke thermometer berust op de uitzetting van gekleurde alcohol of kwik bij temperatuur stijging. Voor de meting van zeer hoge of lage temteraturen maakt men liever gebruik van de uitzetting van metalen. De moderne elektronische thermometer maakt gebruik van temperatuur gevoelige weerstanden en transistoren. Barometer of luchtdrukmeter. De luchtdruk is af te lezen in millibar of centimeters kwikdruk. Een luchtdruk tussen de 1000 en 1020 millibar is normaal, daar boven is ze hoog en daar beneden laag. Dalende druk duidt op slechter weer en stijgende druk op mooier weer. TECHNISCHE INFORMATIE. De huiskamer barometer bestaat meestal uit een luchtledig gepomt plat cilindervormig doosje. Door wisselende luchtdruk wordt de bovenkant van dit doosje meer of minder ingedrukt. De beweging van de bovenkant wordt via een ingenieus mechanisme overgebracht naar de wijzer van de barometer. Hygrometer of luchtvochtigheidsmeter. De luchtvochtigheid is af te lezen in procenten vochtigheid. Het meetgebied loopt van de nul tot honderd. Beneden de zestig is droog, boven de tachtig is vochtig en tussen zestig en tachtig is normaal. Bij naderende mist of regen staat de meter al gauw in de buurt van 90%. TECHNISCHE INFORMATIE. De huiskamer hygrometer bestaat meestal uit open cilindervormig doosje. Hierin bevindt zich een mensenhaar die door wisselende vochtigheid meer of minder lang wordt. Het langer of korter worden wordt via een ingenieus mechanisme overgebracht naar de wijzer van de hygrometer Wind Wind is gewoon bewegende lucht. De lucht wordt bewogen, omdat er verschillende soorten luchtdrukken op aarde zijn. De windrichting en de windkracht kunnen veranderen. De windrichting wordt vaak uitgedrukt in windstreken. Als de windrichting veranderd noemen we dat omlopen (met de klok mee) of krimpen (tegen de klok in). De windkracht wordt vaak in een nummer gegeven. Dit wordt een Beaufort nummer genoemd. De windkracht wordt altijd 10 meter boven land gemeten. Nummer Beschrijving 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 Windstil Lichte wind Lichte wind Matige wind Matige wind Tamelijke sterke wind Sterke wind Zware wind Stormachtige wind Storm Zware storm Hele zware storm Orkaan Snelheid van de wind in m/s <1 1-3 4-6 7-10 11-16 17-21 22-27 28-33 34-40 41-47 48-55 56-63 >63 Omdat de zon de aarde gelijkmatig verwarmt, begint de wind in de atmosfeer te bewegen. De warme lucht van de evenaar wordt naar de polen gebracht en de koude poollucht naar de evenaar. Dit zorgt ervoor dat de polen niet te koud en het gebied rond de evenaar te warm worden. De oceaan zorgt ook voor de verspreiding van warmte. De lucht beweegt echter niet rechtstreeks van de evenaar naar de polen en terug. De wind wordt beïnvloed door het draaien van de aarde. De wind die van de evenaar naar het noorden waait, wordt een beetje naar het oosten gedraaid door het draaien van de aarde. Omdat de wind altijd benoemd wordt naar de richting waar hij vandaan komt, wordt dit oostenwind genoemd. De winden die van de evenaar naar het zuiden waaien zijn oostenwinden. De warme lucht die van de evenaar naar de polen wordt geblazen, koelt af. Op 30 ° noorder- en zuiderbreedte daalt de lucht terug naar het aardoppervlak. Niet al de lucht wordt van daaruit teruggeblazen naar de evenaar. Het rondje dat door de wind geblazen wordt, word een cel genoemd. Er zijn op aarde 3 van deze cellen: De Hadley cel is de cel tussen de evenaar en 30 ° noorder- en zuiderbreedte. De wind aan de oppervlakte van de aarde in deze cel wordt passaatwind genoemd. De Ferell cel ligt tussen 30 en 60 ° noorder- en zuiderbreedte. De wind in deze cel is in de winter sterker. De lucht daalt bij de 30 ° grens, en waait naar de polen. Bij 60 ° stijgt de lucht op en waait terug naar de 30 ° grens. Niet alle lucht waait terug. Een deel van de lucht uit de Ferell cel wordt opgenomen in de Poolcel. De Poolcel ligt op de polen, tot 60 ° noorder- en zuiderbreedte. Op 60 ° stijgt lucht op, boven de pool daalt de lucht. De winden in deze cel zijn normaal gesproken kouden en droog. De winden zouden alleen zo zijn als we nu verteld hebben, als de hele aarde alleen maar uit water bestond. Nu worden de winden ook beïnvloed door land. Wolken en wolkengeslachten Wolken worden ingedeeld in verschillende groepen en wolkensoorten. Tegenwoordig worden 10 soorten wolken onderscheiden, ingedeeld in 4 groepen. Verschillende wolkengeslachten zijn makkelijk te herkennen, andere moeilijker. Door meteorologen worden wolken in verschillende klassen ingedeeld. Deze klassenindeling stamt uit 1803 en werd bedacht door Luke Howard. De indeling van Howard is gebaseerd op het uiterlijk van de wolk en hij onderscheidde 4 basistypen: Stratus “laag” Cumulus “bol” Cirrus “haarlok” Nimbus “hevige regen” Andere wolken waren combinaties van de 4 basistypen, bijvoorbeeld nimbostratus (gelaagde wolk met regen) en cumulonimbus (regenwolk met verticale ontwikkeling). In 1887 werd het systeem van Howard uitgebreid. Dit systeem van 10 wolkensoorten, ingedeeld in 4 groepen wordt ook tegenwoordig gebruikt. Hoge wolken (5-13 km) Ci : Cirrus Cs : Cirrostratus Cc : Cirrocumulus Middelbare wolken (2-5 km) As : Altostratus Ac : Altocumulus Lage wolken (0-2 km) St : Stratus Sc : Stratocumulus Ns: Nimbostratus Verticaal ontwikkelde wolken Cu : Cumulus Cb : Cumulonimbus Beschrijving van de wolken Hoge wolken In de hogere delen van de atmosfeer is de lucht kouder en bevat minder vocht. De wolken die hier ontstaan, bestaan dan ook vrijwel uit alleen ijskristallen en ze zijn vrij dun. De kleur is meestal wit, maar bij zonsopkomst of zonondergang, kunnen de wolken, door verstrooiing van het zonlicht rood of oranje kleuren. Cirrus zijn wolken die door de wind uitgeveegd zijn. Cirruswolken zijn vaak van west naar oost georiënteerd en geven zo de heersende windrichting aan. Ze komen meestal voor bij zonnig weer en zijn de meest voorkomende hoge wolkensoort. Cirrocumulus komt minder voor. Ze zijn meer rond van vorm en vaak vrij klein. Hierdoor bedekken ze vaak maar een klein gedeelte van de lucht en kan de zon er goed doorheen schijnen. Cirrostratus bedekt vaak de gehele hemel en is vrij vlak en homogeen. Doordat de wolk vrij dun is schijnt de zon en maan er nog gemakkelijk doorheen. Soms is het mogelijk dat door de weerkaatsing van het zon- of maanlicht een halo is te zien. Bij cirrostratus is de lucht dus niet blauw, maar een beetje flets of wit van kleur. Als de cirrostratus dikker is, betekent dit vaak de nadering van een warmtefront. Middelbare wolken De lucht tussen 2 en 7 km is warmer, deze bewolkingssoorten bestaan dan ook uit waterdruppels en/of ijskristallen. Altocumulus ziet er uit als bolle wolken, die soms in parallelle golven of in banden voorkomen. De term schapenwolken is ook wel van toepassing voor dit soort type wolken. Altocumulus bestaat vrijwel altijd uit waterdruppels en is niet dikker dan ongeveer 1 km. Vaak is een deel van de wolk donkerder en zo zijn ze dan ook makkelijk te onderscheiden van Cirrocumulus. Altostratus is grijs en bedekt de gehele hemel. Naast waterdruppels zijn vaak ook ijskristallen aanwezig en de zon schijnt er dan ook soms net doorheen. Halo’s zijn bij deze soort bewolking niet waar te nemen, omdat de hoeveelheid ijskristallen, die het licht breken, te laag is. Vlak voor een warmtefront bevindt zich vaak altostratus, deze gaat dan langzaam over op nimbostratus, met een lager wolkenbasis. Lage wolken Deze wolken bestaan alleen uit waterdruppels, tenzij het koud weer is. Nimbostratus is een regenwolk, die zorgt voor matige regen, maar nooit buiige-neerslag. De kleur is donkergrijs en nimbostratus bedekt de gehele lucht en is vrij dik, soms tot 3 km. Stratocumulus wordt gekenmerkt door losse wolken, waar de blauwe lucht tussendoor komt. De stratocumulus ontstaat meestal door uitspreiding van een cumulus wolk. Uit stratocumulus valt meestal geen neerslag, maar als de wolkentop beneden -5 graden komt, in de winter, dan kunnen er buien ontstaan uit deze wolkensoort. Stratus kan tot heel laag boven de grond voorkomen en is lichtgrijs. Zodra de wolkenbasis echt de grond raakt, dan spreekt men van mist. Soms kan er motregen vallen uit stratus. Verticaal ontwikkelde wolken Cumulus wolken hebben het uiterlijk als bloemkolen of plukken watten en staan ook wel bekent als “mooi-weerwolken”. De wolkentop kan op verschillende hoogte liggen, afhankelijk van de sterkte van de verticale beweging. In de zomer kan cumulus uitgroeien tot een bui. Cumulonimbus ontstaat bij heel sterke verticale bewegingen in de atmosfeer. Dit soort wolken zijn ook wel onweersbuien. Door de (soms extreem) sterke verticale winden, kan er veel neerslag vrijkomen. Voor het luchtverkeer kunnen de verticale winden gevaarlijk zijn, daarom wordt vaak om deze buien heen gevlogen. Cumulonimbus zijn vaak alleenstaande wolken, die al van ver te zien zijn. De wolkentop kan zo hoog komen, dat de tropopauze wordt bereikt. Doordat de lucht moeilijk door de tropopauze heen komt, spreid de top zich vaak horizontaal uit en vormt een aambeeld.