Compleet rantsoen(TMR)in de melkveevoeding Daniël De Brabander ILVO – DIER, Melle INLEIDING Vaak wordt « compleet rantsoen » genoemd naar zijn Engelse benaming « Total Mixed Ration », afgekort « TMR ». Men bedoelt hiermede een « homogeen » mengsel van alle voedermiddelen van het rantsoen. In principe bevat het « TMR » alle nutriënten behalve voldoende water, het wordt meestal naar believen en groepsgewijs gevoederd, en het krachtvoeder (KV)-aandeel wordt min of meer gericht op de gemiddelde behoefte van de groep of op een melkproductie die 1-2 kg hoger ligt dan het gemiddelde van de groep. Het « TMR » komt meestal tot stand met behulp van een voedermengwagen (VMW). Er zijn varianten waarbij nog een (deel van een) voedermiddel afzonderlijk wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld wat krachtvoeder in de melkstal of melkrobot als lokmiddel, of voor de productieve koeien via een krachtvoederautomaat. Het systeem « TMR» is eigenlijk ontstaan om te verhelpen aan voedingsproblemen (spijsverteringsstoornissen, acidose, lage melkvetgehalten) in de zestiger jaren in de USA als gevolg van het gebruik van veel KV door de lage graanprijzen. Door de stijgende melkproductie met toenemend KV-verbruik en om nog andere al dan niet voedertechnische argumenten heeft de VMW naderhand ook zijn intrede gedaan in Europa. Vaak wordt de VMW overwogen tegenover de aanschaf van een KV-automaat. Als belangrijkste niet-voedertechnisch argument voor de aanschaf van een VMW of KV-automaat, kan het uitschakelen van een KV-verstrekking in de melkstal vermeld worden. Dit impliceert een ontlasting van de melker, waardoor hij zich meer op het melken kan concentreren. Ook de eventuele KV-beperking door de korte verblijfsduur van de koe in de melkstal, vervalt. Vaak zijn de dieren bij het melken rustiger wanneer ze gewend zijn geen KV meer in de melkstal te krijgen. Alhoewel de arbeidsbehoefte voor het voederen vaak niet vermindert door het gebruik van een VMW, wordt de arbeid grotendeels gemechaniseerd, wat bijdraagt tot het comfort van de veehouder. MOGELIJKE (VOEDERTECHNISCHE) VOORDELEN VAN EEN COMPLEET RANTSOEN - Stabielere penswerking bij grote KV-hoeveelheden Ditzelfde voordeel geldt voor de KV-automaat. Bij hoogproductieve koeien bevindt de structuurvoedervoorziening zich vaak in de kritische zone. Wanneer een grote hoeveelheid KV in 2 beurten per dag wordt verstrekt, loopt men 2 tot 4 uren na voederen het risico op pensverzuring. Immers, KV wordt vrij snel 2 verteerd (= vorming van vooral zuren). De grote zurenproductie wordt onvoldoende geneutraliseerd (gebufferd) omdat er in het + tweede uur na voederen minder speeksel (bevat bufferende stoffen) in de pens wordt aangevoerd wegens de lage eet- en herkauwactiviteit op dat tijdstip. Wanneer daarentegen de opname van een grote hoeveelheid KV gespreid wordt in de loop van de dag, neemt het risico op pensverzuring af. De koe verdraagt hierdoor een groter KV-aandeel in het rantsoen. Het structuuronderzoek op het ILVO-DIER heeft duidelijk aangetoond dat de structuurbehoefte afneemt of dat aan KV een hogere structuurwaarde mag toegekend worden wanneer het KV in meerdere beurten wordt verstrekt. Dit effect is geïntegreerd in het afgeleide structuurwaarderingssysteem. Daar een koe + 10 eetbeurten heeft per dag, wordt het KV van het TMR ook in + 10 beurten opgenomen, weliswaar niet in gelijke hoeveelheden, maar merkelijk meer bij de eerste eetbeurt. Hierdoor zou de gunstige impact van een TMR op het risico op pensverzuring iets kleiner kunnen zijn dan wanneer de KV-opname gelijkmatig wordt gespreid (KV-automaat). Deze tendens werd door het structuurwaarderingsonderzoek bevestigd. - Constante en uniforme rantsoensamenstelling Daar koeien weinig of niet kunnen selecteren in een goed gemengd rantsoen, blijft de rantsoensamenstelling in de loop van de dag constant en is voor alle koeien dezelfde. Hierdoor heeft men een constanter evenwicht tussen de nutriënten, en is de kans groter dat de energie en het eiwit meer synchroon in de pens worden afgebroken. Door ditlaatste kan men zich een wat lagere OEB veroorloven, wat soms gunstig is voor de voederkosten en zeker de stikstofuitstoot naar het milieu drukt. Een rationele voeding is slechts mogelijk wanneer het aandeel van elk voedermiddel in het basisrantsoen individueel vrij goed overeenstemt met wat de veehouder aanneemt. De sterk individueel verschillende voorkeur voor voedermiddelen kan in dit verband in een loopstal storend werken wanneer de ruwvoeders niet gemengd zijn. Zo hebben bepaalde proeven aangetoond dat in situaties waar 2 ruwvoeders in eenzelfde voederbeurt werden verstrekt en waarbij het ruwvoederrantsoen gemiddeld voor 50 % uit elk voeder bestond, er koeien waren die meer dan 70 % van voeder 1 en minder dan 30 % van voeder 2 opnamen, terwijl bij andere koeien net een tegenovergestelde verhouding werd vastgesteld. Hieraan kan zelfs niet ten volle verholpen worden door het ene voedermiddel ’s morgens en het andere ’s avonds te verstrekken. Daarenboven zijn koeien tamelijk standvastig in hun voorkeur. Wanneer de 2 voedermiddelen in eigenschappen nogal verschillen (bvb. een eiwitrijk en een eiwitarm), kan zo’n rantsoen weliswaar “gemiddeld” perfect in evenwicht zijn met betrekking tot energie en eiwit, terwijl dit individueel sterk van het evenwicht kan afwijken. Daar men bij een TMR precies de rantsoensamenstelling kent, heeft men tevens een goed zicht op de structuurvoorziening van de koeien. Dit is veel minder het geval bij gescheiden voederen omdat men de individuele opname van elk ruwvoeder niet kent. - Kan aanleiding geven tot een hogere voederopname Daar van korter ruwvoeder meer kan worden opgenomen, heeft het snijden van ruwvoeder in de VMW soms een gunstig effect op de voederopname. Door echter overdreven te verkleinen kan men een compacte brij-achtige massa 3 benaderen, wat de opname geenszins ten goede komt. Bij een deeltjeslengte kleiner dan 1-2 cm daalt ook de structuurwaarde. Wanneer het ene ruwvoeder van duidelijk lagere kwaliteit is dan het andere, resulteert het mengen in een hogere ruwvoederopname. - Vergemakkelijkt een doeltreffend gebruik van stro in de voeding Stro heeft een lage voederwaarde maar een hoge structuurwaarde. Dit betekent enerzijds dat stro het middel bij uitstek is om de waarde van het rantsoen voor laagproductieve en droogstaande koeien te verlagen (verdunningseffect en lage opneembaarheid), en anderzijds dat stro als structuurcorrector kan aangewend worden bij hoogproductieve koeien. Daar stro echter minder smakelijk is, kan geenszins een voldoende individuele opname gewaarborgd worden bij gescheiden voedering. Bij droogstaande koeien die in een loopstal bijvoorbeeld een beperkte hoeveelheid maïskuilvoeder krijgen en afzonderlijk stro ter beschikking worden gesteld met het oog op de noodzakelijke pensvulling, kan de maïskuilopname en bijgevolg de energievoorziening sterk individueel verschillen en is een voldoende stro-opname geenszins verzekerd. Deze werkwijze kan ook onrust in de kudde in de hand werken. Het ILVO-onderzoek heeft aangetoond dat het afzonderlijk ter beschikking stellen van lang stro aan productieve koeien geen garantie biedt voor een veilige structuurvoorziening omdat bepaalde koeien te weinig stro opnemen. Een goed gemengd rantsoen waarbij geen selectieve opname meer mogelijk is, kan hiertoe een oplossing zijn. - Men heeft een idee van de gemiddelde voederopname De grootste onbekende bij de rantsoenberekening is meestal de voederopname. Een goede weeg-unit op de VMW kan derhalve bijdragen tot een passender KVgebruik. - Mogelijkheid om goedkope alternatieve voedermiddelen in te schakelen Minder smakelijke of moeilijk manipuleerbare voedermiddelen of producten kunnen zonder nadeel voor de voederopname ingeschakeld worden. Krachtvoeders kan men vervangen door grondstoffen. Deze kunnen als grove mengeling toegediend worden, wat gunstig is voor de structuurvoorziening. In het ILVO-onderzoek werd vastgesteld dat zowel pelleteren als fijn malen de structuurwaarde wat drukken. Het aanwenden van grondstoffen i.p.v. krachtvoeder dient economisch overwogen te worden. Hierbij moet men rekening houden met de kosten voor een noodzakelijke mineralenkern en moet men weten dat vaak de dienstverlening van de veevoederleverancier wegvalt. Derhalve moet de veehouder zelf meer nutritionist zijn. Ook de kennis en opvolgen van de voedermiddelenmarkt wordt hierbij zeer gewenst. MOGELIJKE RANTSOEN - (VOEDERTECHNISCHE) NADELEN VAN EEN COMPLEET Tijdelijke ondervoeding van de productiefste dieren De productievere koeien van de groep nemen meer droge stof op, doch deze meeropname is meestal ontoereikend voor de hogere productie. Hierdoor verkeren deze dieren in een (grotere) negatieve energiebalans dan wanneer 4 krachtvoeder individueel volgens de norm wordt verstrekt. Dit kan tijdelijk de melkproductie en het melkeiwitgehalte drukken en kan schadelijk zijn voor de vruchtbaarheid. Dit kan ook ketonomie of slepende melkziekte in de hand werken. Wanneer echter de ondervoeding binnen de perken blijft inzake duur en niveau (hoogstens 2-3 kg te weinig KV gedurende + 6 weken), zullen deze gedrukte prestaties vaak gecompenseerd worden in de tweede helft van de periode dat de koe in de betreffende productiegroep verblijft (krijgt dan te veel KV). Men krijgt dus een vlakkere lactatiecurve en een vlakker voederopnameverloop. Zelfs bij het systeem van gefixeerde KV-gift waarbij alle dieren van eenzelfde groep evenveel krachtvoeder krijgen, en wat dus nog extremer is dan een TMR, is de productie over de gehele periode meestal niet noemenswaardig lager. Of dit ook geldt voor de vruchtbaarheid, is nog niet uitgemaakt - Kans op een groter krachtvoederverbruik Om de energie-ondervoeding bij de hoogste melkproducties binnen een aanvaardbare limiet te houden, wordt het KV-aandeel vaak gericht op een wat hogere melkproductie dan het gemiddelde van de groep. Hierdoor is dan het KVverbruik hoger dan bij individuele normvoedering. Soms wordt aan de hoogproductieve koeien een paar kilogrammen KV verstrekt via de KV-automaat. - Geen individuele afstemming van de eiwitvoorziening De behoefte aan eiwitcorrector is eigenlijk individueel verschillend omdat deze afhangt van vet/eiwit verhouding van de melk. Bij een relatief hoog melkeiwitgehalte is er meer eiwitcorrector nodig, en omgekeerd. Hiermede kan rekening gehouden worden wanneer men met een KV-automaat werkt, terwijl bij een TMR het aandeel eiwitcorrector voor alle koeien gelijk is. - Productiegroepen zeer gewenst Wanneer alle koeien van de veestapel eenzelfde TMR zouden krijgen, is de nutriëntenbalans bij de productiefste koeien te negatief, terwijl de matig productieve dieren een luxe consumptie hebben met vervetting voor gevolg. Enkel bij zeer geconcentreerde kalvingen en een tamelijk homogene veestapel met betrekking tot melkproductievermogen, kan deze werkwijze overwogen worden. Tegenover het systeem van gemend voederen, vereist een KV-automaat geen productiegroepen, waardoor deze laatste de voorkeur geniet bij kleinere veestapels. - Bedorven voeder wordt soms meegevoederd Wanneer met een uitkuilfrees wordt gewerkt, kan met schimmel gecontamineerd voeder moeilijk verwijderd worden. Wanneer slechts eenmaal per dag wordt gemengd en gevoederd, verhoogt het TMR-systeem het risico op nabroei, vooral bij hogere omgevingstemperatuur. EFFECT VAN GEMENGD VOEDEREN OP DE DIERLIJKE PRESTATIES Soms is de voederopname bij TMR hoger. Dit is vooral het geval wanneer ook minder smakelijke voedermiddelen of veel KV worden verstrekt. In 5 voederproeven wordt echter vaak geen effect op de melkproductie bekomen. Blijkbaar compenseren het (positief) effect van de hogere voederopname, het (negatief) effect van de ondervoeding bij de hoogste producties van de groep. Bij rantsoenen met een groot KV-aandeel vermijdt men met een TMR soms de melkvetgehaltedaling die bij gescheiden voederen optreedt (structuur). Tegenover het uitblijven van een positief effect op de melkproductie in voederproeven, meent men in de praktijk eerder hogere producties te realiseren. Dit kan verklaard worden doordat het inschakelen van een VMW vaak gepaard gaat met een verhoogde betrokkenheid van de veehouder bij het gehele voedingsmanagement. AANDACHTSPUNTEN BIJ EEN COMPLEET RANTSOEN - Menging Een “homogene” menging is belangrijk omdat dit de koe verhindert te selecteren in het rantsoen. Hiertoe alsook om de voederopname te bevorderen is het noodzakelijk dat lang ruwvoeder verkleind wordt. “Overdreven” verkleining en menging is dan weer te mijden omwille van het risico op een verlaagde structuurwaarde en voederopname. - Eiwitvoorziening Zoals reeds gezegd, kan door de stabielere pensfermentatie de OEB van het rantsoen wat lager ingesteld worden. Daarentegen is het verdedigbaar iets meer DVE te voorzien dan wat de gemiddelde koe van de groep nodig heeft. We weten dat een eiwittekort vlug aanleiding geeft tot een gedrukte melkproductie. De productiefste koeien van de groep nemen te weinig voeder op waardoor ze tijdelijk moeten teren op hun reserves. De eiwitreserve is echter merkelijk kleiner dan de energiereserve. Bij energietekort wordt bovendien (meer) voedereiwit verbruikt als energiebron. Daarenboven is de DVE-behoefte per kg melk of per eenheid eiwitproductie hoger naarmate de melk(eiwit)productie hoger is. Weliswaar hebben de productiefste koeien vaak eerder een wat lager melkeiwitgehalte. Ook omwille van de hoger vermelde invividueel verschillende vet/eiwit verhouding van de melk, is het geraadzaam wat meer DVE te voorzien. - Structuurvoorziening De minimale structuurwaarde van het rantsoen moet gericht zijn op de dieren uit de groep met de hoogste structuurbehoefte ; dit zijn deze in 1 e, 2e of 3e lactatie met de hoogste melkproductie. - Kwaliteit ruwvoeders De productiefste koeien van de groep krijgen bij TMR te weinig KV. De weerslag hiervan op de melkproductie is het kleinst naarmate het gehele rantsoen van betere kwaliteit is. Deze laatste wordt vooral bepaald door het aandeel KV en KV-achtigen in het rantsoen en door de RV-kwaliteit. Het gebruik van (zeer) goede ruwvoeders is een eerste voorwaarde voor een succesvolle toepassing van gemengd voederen bij hoogproductief melkvee. Goede ruwvoeders hebben sowieso een hogere voedingswaarde en een hogere opneembaarheid. Maar daarenboven is de verdringing door krachtvoeder groter bij betere ruwvoeders. Omgekeerd betekent dit dat een KV-tekort dan in grotere mate gecompenseerd wordt door een verhoogde ruwvoederopname. 6 - Productiegroepen Om voedertechnische redenen gaat de voorkeur naar groepsindeling op basis van de melkproductie. Hierbij is het echter geraadzaam al de pas gekalfde koeien tijdelijk (bvb. eerste + 2 maanden) bij de productiefste groep te brengen. Dit verantwoordt zich door het lager voederopnamevermogen in het begin van de lactatie en het stelt de koe in staat haar productiepotentieel tot uiting te brengen. De melkproductievork binnen de groep wordt best beperkt tot hoogstens 15 kg melk. Door de lagere voederopname en de nodige groeitoeslag bij 1 e lactatiedieren, worden de groepsgrenzen voor deze ongeveer 4 kg melk (afhankelijk van de leeftijd en het lactatiestadium) lager ingesteld dan voor de oudere dieren. Concreet betekent dit dat wanneer een groep wordt gemaakt met melkproducties tussen 25 en 40 kg bij oudere koeien, deze grenzen + 21 en 36 kg worden voor 1e lactatiedieren. Eventueel zou men de grenzen voor dieren in 2e lactatie met 1 à 2 kg kunnen verlagen. - Aantal voederbeurten Ondanks het feit dat het voederen telkenmale aanzet tot eten, is het nog niet aangetoond dat meerdere voederbeurten per dag aanleiding zou geven tot een hogere voederopname en/of een hogere melkproductie. Er zijn zelfs indicaties dat 1 voederbeurt per dag of zelfs per 2 dagen (op voorwaarde dat er geen broei optreedt) zoniet beter, dan toch minstens even goed is als frequenter voederen. Men zou dit verklaren door het feit dat bij frequent voederen er telkens enige ongerustheid ontstaat in de kudde, zelfs voorafgaand aan het voederen omdat de koe de voedertijdstippen min of meer kent. Het hoeft geen betoog dat minder voederbeurten bij voorraadvoedering van een TMR, gepaard gaat met meer rust bij de dieren. Over dit aspect kan met betrekking tot de dierprestaties, momenteel nog geen uitsluitsel gegeven worden. BESLUITEN Gemengd voederen van melkvee kan enkele voor- en nadelen hebben en heeft geen algemene specifieke invloed op de dierprestaties. Koeien kunnen bij elk voedersysteem optimaal produceren op voorwaarde dat het vakkundig wordt toegepast. Bij de keuze van een voedersysteem spelen vaak de bedrijfsomstandigheden en de ambitie van de veehouder een grotere rol dan voedertechnische overwegingen. De investering in een voedermengwagen is eerder verantwoord naarmate de veestapel groter is, het melkproductieniveau hoger is (veel krachtvoeder), er meer voedermiddelen in het basisrantsoen voorkomen en er meer vakbekwaamheid op het bedrijf is.