Aandoeningen - Fysiotherapie Bosch en Duin

advertisement
Hieronder staan een aantal aandoeningen met informatie weergegeven.
Wilt u direct naar een ziektebeeld of aandoening dan kunt u Ctrl f
(Control Find) met het trefwoord intypen en u komt dan het snelst op het
door u gewenste onderdeel.
Naast de beschrijving van de ziektebeelden is er ook beschreven volgens welke richtlijnen de
desbetreffende ziektebeelden behandeld kunnen worden. Echter u moet hierbij in acht nemen dat de
behandelingen die hier beschreven staan algemene behandelingen zijn. Het is dus niet vanzelfsprekend dat
u binnen de praktijk op exact dezelfde wijze behandeld zal worden. De behandeling wordt op uw klachten
afgestemd.
De weergegeven teksten hebben een informatief karakter. Er kan geen enkele aansprakelijkheid worden
aanvaard indien informatie uit de ziektebeeldengids aanleiding mocht geven tot enigerlei schade. Bij vragen
naar aanleiding van de getoonde informatie kunt u altijd contact opnemen met uw therapeut.
1Achillespeesklachtenenruptuur
2Aderverkalking
3Artrose en artritis
4Belasting en belastbaarheid
5Beroerte
6CANS
7COPD
8De Heup
9De Rug
11Enkelklachten
12Golferselleboog
13Hand, pols
14Hart en vaatziekten
15Hartfalen
16Het Hoofd
17Hoofdpijn
18Kaakklachten
19Knieklachten
10Dementie
20premenstrueel
syndroom
21Overgangs klachten
22Rugklachten specifiek
23 - a specifiek
24Schoudergordel
25Spierruptuur
26Stress
27Tenniselleboog
28Whiplash
29
ontspanningsoefeningen
Globaal gezien is de fysiotherapiebehandeling in fysiotherapie praktijk Bosch en Duin er op gericht
dat de bewegingen op een normale wijze moeten verlopen zodat er geen foutief bewegingspatroon
wordt ingeslepen.
Er wordt dus echt één op één behandeld en geoefend en getraind alvorens men in een groep kan
verder sporten.
Spieren dienen een goede lengte, spanning en kracht te hebben om goed te functioneren.
Massage, rekken van spieren en mobilisatie van gewrichten, eventueel ondersteund (manueel of met
tape) in een bepaalde glide, worden in de behandelingen gebruikt.
Advies en huiswerkoefeningen zijn ook een belangrijk onderdeel van de behandeling.
No pain, no gain, is een terminologie die gebruikt wordt echter in de praktijk is dit zelden waar.
1 Ziektebeelden > Achillespeesklachten
Achillespeesklachten
De achillespees is de sterkste pees van het lichaam en een samengestelde pees van drie kuitspieren
(m. Gastrocnemius, m. Plantaris en de m. Soleus, samen ook wel m. triceps surae), Deze hechten
samen aan op het hielbot (calcaneus), (Afb.1). De m. Gastrocnemius en m. Plantaris lopen vanaf het
hielbeen naar de binnen en buitenkant van de knie. De m. Soleus loopt vanaf het hielbeen naar de
knieholte.
De kuitspieren zijn o.a. actief bij het staan op de tenen en tijdens het rennen.
Tijdens het sporten kan de achillespees overbelast raken. Hierdoor kunnen verschillende klachten
rond de achillespees ontstaan. Dit zijn:
een ontsteking van de koker die om de achillespees heen loopt (tendovaginitis).
ontsteking van de achillespees. Dit wordt ook wel een tendinose genoemd.
Ook kan er een ontsteking van de slijmbeurs rond de achillespees ontstaan dit wordt ook wel
een bursitis genoemd .
Een hielspoor ook wel een fascitis plantaris genoemd. Dit is een ontsteking van het peesblad
onder de voet. De pijn wordt veroorzaakt door een niet-bacteriële ontsteking aan het
peesblad. Hierdoor wordt er een benige uitwas ten opzichte van het hielbeen gevormd. Veelal
is dit het gevolg van overbelasting.
Als de krachten echter groot zijn kan er een ruptuur
(afscheuring) van de achillespees ontstaan. Een
achillespeesruptuur treedt meestal acuut op bij het
beoefenen van een sport. Er treedt een plotselinge pijn
op ter hoogte van de achterzijde van het onderbeen na
een explosieve beweging.
De
graad I:
graad
graad
spierverrekking wordt onderverdeeld in drie gradaties van ernst:
milde verrekking ( = microruptuur)
II: matige verrekking: ( = partiële ruptuur)
III: ernstige verrekking ( = totaal ruptuur).
Symptomen
Een ontstekingsreactie van de peeskoker rond de Achillespees is een typische overbelastingsblessure
en gaat vaak gepaard met een zacht kraken tijdens beweging. Het geluid is alsof je over licht bevroren
sneeuw loopt. Bij chronische ontstekingen ontstaan er verklevingen tussen de peeskoker en de pees
met onregelmatige verdikkingen van de peeskoker.
Bij een ontsteking van de achillespees hangen de symptomen af van het stadium waarin de ontsteking
zich bevind. In het beginstadium zijn de ontstekingsverschijnselen zoals: zwelling, roodheid, warmte
en pijn aanwezig. De pijn is dan vooral na de belasting aanwezig. In een later stadium is de pijn
steeds meer aanwezig tijdens het belasten en is uiteindelijk ook aanwezig in rust.
Slijmbeursontstekingen kunnen voorkomen op twee verschillende plaatsen rond achillespees. Er zit
een slijmbeurs tussen de achillespees en het onderbeen en er zit een oppervlakkige slijmbeurs achter
op de hiel. De klachten bestaan uit een lokale drukpijn aan de achterkant van de hiel. Het dragen van
een schoen kan dan erg vervelend zijn. Meestal is het voordurende meganische contact tussen hak
en schoen ook de oorzaak van de bursitis op de hak.
De klachten bij een hielspoor bestaan uit een goed te lokaliseren vlijmscherpe pijn, met name tijdens
het lopen wanneer de hiel wordt neergezet. Er komt op dat moment extra druk op de hiel wat
vervolgens de vlijmscherpe pijn geeft.
Bij een achillespeesruptuur worden vaak de volgende symptomen zichtbaar.
Tijdens het sporten ontstaat een acute heftige pijn ter hoogte van de achillespees waarbij de patiënt
meestal een knap hoort en/of voelt. Verder lopen is onmogelijk.
Direct na het letsel is een gat te voelen in het verloop van de pees, na enkele uren is dit nog
moeizaam te voelen door de forse zwelling die dan volgt. De eerste dagen na het ontstaan van het
letsel houdt deze forse zwelling en een bloeduitstorting aan.
2 Ziektebeelden > Aderverkalking (atherosclerose, arteriosclerose)
Aderverkalking (atherosclerose, arteriosclerose)
Aderverkalking is de benaming van een aantal processen waarbij slagaders als het ware 'dichtslibben'.
Het dichtslibben van de aderen gebeurt niet van het ene op het andere moment. Het is een proces dat
vaak jaren in beslag neemt. Door bijvoorbeeld een hoge bloeddruk wordt de binnenbekleding van de
bloedvaten, het endotheel, aangetast. Op de beschadigende plekken kunnen zich vetten afzetten
waardoor het endotheel naar binnen wordt gedrukt. Hierdoor kunnen de bloedvaten vernauwen en
zelfs verstopt raken. Deze combinatie van processen leidt tot een vermindering van doorstroom van
het bloed, wat kan betekenen dat het weefsel en de organen die door deze bloedvaten worden
voorzien minder, te weinig of soms zelfs geen bloed meer krijgen.
Normale verouderingsprocessen, ongezonde voeding en andere levensgewoonten vooral roken!
dragen in belangrijke mate bij aan het proces van atherosclerose.
Aderverkalking is eigenlijk
een zwelling in de
bloedvatwand ten gevolge
van ophoping van
cholesterol en dode witte
bloedcellen.
1. Binnenbekleding bloedvat
(endotheel);
2. ophoping van cholesterol,
vet, dode witte bloedcellen;
3. verkalkte kern;
4. bindweefsellaag;
5. spierlaag.
Er zijn drie stadia van
aderverkalking:
Stadium 1
De binnenste bekleding van de bloedvaten bestaat uit platte cellen, de endotheellaag. Het eerste
begin van aderverkalking is een beschadiging van deze endotheellaag.
Stadium 2
Door de beschadiging van de endotheellaag kunnen zich vetten uit het bloed, bloedlipiden, vastzetten
in en onder de beschadigde bloedvatwand. Deze bloedlipiden zijn kleverig, waardoor op de
beschadigde plek ook weer bloedplaatjes vastkleven. Als reactie op de verdikking die hierdoor
ontstaat, stuurt het lichaam zogenaamde macrofagen naar de verdikking. Deze macrofagen breken de
verdikking weer af.
Stadium 3
Er treedt nieuwvorming op van spierweefsel en bindweefselcellen. Beiden zijn onderdeel van de
bloedvatwand. Door verkalking wordt het bloedvat stugger, en dus kwetsbaarder. Bovendien is de
verdikking onder de binnenste bloedvatwand, de endotheellaag, nog steeds (deels) aanwezig.
Hierdoor vindt vaak vernauwing van het bloedvat plaats.
Symptomen
Als er aderverkalking optreedt in de benen wordt het ook wel claudicatio intermittens genoemd, of ook
wel etalagebenen. Klik op de hyperlink om de specifieke symptomen van deze aandoening te
bekijken.
Verder zijn er geen symptomen op te merken aangezien het dichtslibben van de vaten bij een patiënt
niet opgemerkt wordt. Naargelang de aard van de vernauwde slagaders kunnen er zich in een latere
fase problemen manifesteren.
Diagnose
Aderverkalking is geen diagnose op zich maar een risicofactor voor vele andere hart- en vaat
aandoeningen. Kijk voor algemene informatie over hart- en vaatziekten op de hyperlink
Onderzoek naar snelheid van het bloed (vernauwing)
Het Doppler-onderzoek is een onderzoek naar de snelheid van de bloedstroom en de stroomrichting
van het bloed. Hierbij wordt gebruik gemaakt van ultrageluidsgolven. Dit zijn geluidsgolven die niet
hoorbaar zijn. De geluidsgolven worden uitgezonden door een zender, transducer genaamd. Deze
wordt geplaatst op de huid. Deze transducer is tegelijk ook de ontvanger van de golven die
teruggekaatst worden.
Het bloed bevat ontelbare bloedlichaampjes die geluidsgolven kunnen terugkaatsen. Afhankelijk van
de stroomsnelheid van het bloed wordt er een hoger of lager geluid weergegeven. Dit noemt men het
Doppler-effect. Op deze manier kan de snelheid en de richting van de bloedstroom worden gemeten.
Als het bloed veel sneller stroomt, is er een vernauwing. Als er geen stroom wordt waargenomen, is
het bloedvat verstopt.
Dit onderzoek wordt soms gecombineerd met een echografie. In dat geval spreken we van een
Duplex-onderzoek.
Tijdens het onderzoek neemt de patiënt plaats op een stoel of onderzoekstafel. Op de huid wordt gel
aangebracht. Met de gel wordt een goed contact tot stand gebracht tussen de transducer en de huid.
De transducer is verbonden met een computer, die de teruggekaatste geluidsgolven vergelijkt met de
verzonden geluidsgolven. Daaruit wordt opgemaakt wat de stroomsnelheid van het bloed is. Het
onderzoek duurt ongeveer 30 tot 45 minuten.
Oorzaken
Roken, stress, overgewicht, weinig bewegen.
Hoge bloeddruk
Suikerziekte
Cholesterol, hoe meer cholesterol erin het bloed zit, hoe meer er achter blijft in het bloedvat
Bestaande hart- en vaatziekten bv. hartfalen en trombose
Gevolg
Hartinfarct (Myocard Infarct)
Herseninfarct (Cerebraal Infarct)
Etalagebenen (Claudicatio Intermittens)
Hartkramp (Angina Pectoris)
Epidemiologie
Hart–en vaatziekten vormen nog altijd de belangrijkste doodsoorzaak in Nederland,met 33% van de
totale sterfte. Per jaar sterven in ons land meer dan 45.000 mensen aan deze aandoeningen.
Cerebrovasculaire aandoeningen (CVA) vormen een belangrijk deel van de problematiek van hart –en
vaatziekten. Per jaar sterven er meer dan 11.000 Nederlanders aan deze ziekten, waarvan driekwart
aan een herseninfarct. Naar schatting worden er 41.000 personen voor het eerst door een CVA
getroffen. Er overlijden in absolute zin meer vrouwen dan mannen aan hart–en vaatziekten. Wanneer
rekening gehouden wordt met de verandering in de leeftijdsopbouw van de Nederlandse bevolking is
er continuering te zien van daling in sterfte aan hart–en vaatziekten.
Behandelen
Hoge cholesterol is niet onomkeerbaar. Betere leefgewoonten zoals een gezondere voeding en meer
lichaamsbeweging kunnen de cholesterolspiegel verbeteren.
Daalt de cholesterolspiegel onvoldoende door deze maatregelen? Blijft de cholesterolspiegel sterk
verhoogd? Dan kan het gebruik van cholesterolverlagende geneesmiddelen nodig zijn.
Een regelmatige en volgehouden inname van deze geneesmiddelen zal het risico op hart- en
vaatziekten sterk verminderen. Daarnaast is het noodzakelijk dat de risicofactoren optimaal worden
aangepakt. Een aangepaste behandeling van suikerziekte en te hoge bloeddruk kan de kans op
vaatletsels drastisch verminderen.
In het ergste geval kan een medische ingreep nodig zijn. Er bestaan verschillende ingrepen voor de
behandeling van vaatvernauwingen:
Ter hoogte van het hart kan een 'ballonnetje' in de verstopte ader worden gebracht. Dit wordt
korte tijd opgeblazen om de verstopping open te rekken.
De bloedstroom kan ook worden hersteld met een bypassoperatie. Hierbij wordt een
omleiding gelegd die de verstopping omzeilt.
Voor de hersenbloedvaten en bloedvaten in de benen bestaan er eveneens speciale
technieken om de bloedsomloop te herstellen.
Preventie
Voorkomen is altijd beter dan genezen. Daarom volgen hier enkele waardevolle tips die onder andere
kunnen helpen het cholesterolgehalte onder controle te houden:
Zorg voor een evenwichtig voedingspatroon
- Gevarieerd eten
- Beperking van verzadigde vetten zoals roomboter, volle melk, vette vleeswaren
- Inname van veel groenten en fruit
- Matig gebruik van suiker en zout
- Inname van veel zetmeel en voedingsvezels
- Drink minstens 1.5 liter per dag
- Eet minstens tweemaal per week vis
Stop met roken: Roken verhoogt de kans op hart- en vaatziekten
Vermijd overgewicht
Laat hoge bloeddruk behandelen
Vermijd stress
Zorg voor voldoende lichaamsbeweging
Wees matig met alcohol
Fysiotherapie
De fysiotherapeut helpt om in beweging te blijven en de problemen te verminderen in het dagelijkse
leven.
Doordat lopen pijn gaat doen (bij etalagebenen), gaan veel mensen op een andere, geforceerde
manier lopen. Dit is bedoeld om klachten te vermijden en kost veel energie. Looptraining onder
begeleiding van de fysiotherapeut is effectief gebleken. Onder begeleiding leert u de coördinatie
verbeteren en u kunt steeds verder lopen zonder pijn.
Het geven van de juiste informatie en goede voorlichting is een essentieel onderdeel van de
fysiotherapeutische behandeling van aderverkalking. Om blijvend resultaat te boeken, is immers vaak
een verandering van uw gedrag nodig.
De fysiotherapeut leert ook aan hoe men zelfstandig de klachten onder controle kunt houden. Hiervoor
heeft de fysiotherapeut, naast de behandeling, een activeringsprogramma. Dit stimuleert de patiënt
om na afloop van de therapie te blijven bewegen en de gezonde leefgewoonten voort te zetten.
Behandeldoelen
Vergroten van de loopafstand
Verhogen van de pijntolerantie / leren "door de pijn heen te lopen"
Verminderen van angst voor de pijn
Verbeteren van het looppatroon
Ontwikkelen van een actieve leefstijl
Verbeteren van specifieke vaardigheden
Geven van informatie en voorlichting
Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar
www.hartstichting.nl
3 Ziektebeelden > Reuma
Reuma
Reuma is de verzamelnaam voor een groot aantal aandoeningen aan het bewegingsapparaat van het
lichaam. Dit bestaat uit gewrichten, pezen, banden en spieren. Er zijn maar liefst 200 verschillende
soorten reuma. De meest voorkomende
vormen van reuma zijn artrose en artritis.
Artrose (Artrosis deformans)
Degeneratie (kwalitatieve achteruitgang)
van het gewricht bijvoorbeeld door
slijtage.
Artrose is een degeneratief proces dat
het kraakbeen, een laagje bindweefsel
op het gewrichtsvlak, in het gewricht
aantast en op den duur kan laten
verdwijnen. Als reactie hierop vindt vaak
botwoekering plaats, een (tijdelijke) groei
van plaatselijk botweefsel. Zie de
afbeeldingen hiernaast voor
verduidelijking.
Artrose vindt meestal plaats in de knieën, heupen en de lage wervels.
Primaire vorm.
Deze vorm ontstaat meestal door ouderdom en vindt dus plaats op hogere leeftijd door een leven lang
belasten van het kraakbeen.
secundaire vorm.
Deze vorm vindt meestal plaats na een letsel. Dit kan een ruptuur aan de knie inhouden, een fractuur
van het bot, een artritis, een bandletsel enz, enz.
Waarom is het kraakbeen zo kwetsbaar?
Het kraakbeen is een dun laagje bindweefsel op het bot, aan de binnenkant van het gewricht. Het
heeft als functie de glijbeweging van de kop en de kom van het gewricht zo soepel mogelijk te laten
verlopen.
Tussen het kraakbeen van de kop en de kom zit vocht dat het kraakbeen smeert. Het is een soort
vettige substantie die door het gewrichtskapsel wordt afgegeven.
Het kraakbeen is een zeer kwetsbare structuur. Dit komt omdat het kraakbeen slecht doorbloed is.
Door de slechte doorbloeding kan er niet veel bloed door het kraakbeen heen lopen, waardoor
afvalstoffen en voedingsstoffen niet in grote hoeveelheden af- en aangevoerd kunnen worden. Als er
een beschadiging optreedt in een structuur moeten er grote hoeveelheden voedingsstoffen en
bouwstoffen worden aangevoerd om de schade te herstellen. Als dit niet snel genoeg kan, zal het
herstelproces van de desbetreffende structuur slecht en zeer langzaam verlopen.
Verloop van artrose
Artrose verloopt in drie fasen:
In de eerste fase is de aantasting van het kraakbeenweefsel aanwezig. Echter, de patiënt
merkt er nog vrijwel niets van.
In de tweede fase heeft de patiënt last van pijn en stramheid in de gewrichten. De
achteruitgang van het kraakbeen en het bot zijn duidelijk te zien op een röntgenfoto.
In de derde fase heeft het gewricht geen goede functie meer en is totaal onbruikbaar. Op een
röntgenfoto is goed te zien dat het botweefsel rond het gewricht ernstig is aangetast.
In een gevorderd stadium van artrose is het kraakbeen in het gewricht grotendeels of volledig
verdwenen. De twee botuiteinden waartussen het gewricht zich bevindt, komen nu direct met
elkaar in verbinding, in plaats van dat de uiteinden nog beschermd worden door een laagje
kraakbeen.
Doordat er geen kraakbeen meer is dat het botweefsel beschermd, neemt de druk op het botweefsel
toe. Het botweefsel maakt nu zelf aanpassingen ter bescherming. Het bot gaat “verharden”.
Als men kijkt naar een gezond stuk bot dan ziet men aan de binnenzijde van het bot een poreuze
structuur. Er zijn kleine ruimtes zichtbaar in het botweefsel. Mede hierdoor kan het bot de schokken
die het krijgt opvangen. Bij een patiënt met artrose verandert het botweefsel in een veel dichtere
structuur en kan het bot veel minder goed schokken absorberen. Hierdoor neemt de belasting op het
gewricht weer toe en komt men in een vicieuze cirkel terecht.
Kraakbeen beschermt het bot en heeft zelf geen pijnreceptoren (nociceptoren), zodra het kraakbeen
in zodanige mate versleten is, kunnen de botdelen tegen elkaar aan komen. Dit is dus erg gevoelig,
omdat het botvlies wel veel pijnreceptoren bevat (denk aan uw scheenbeen stoten).
Symptomen:
Pijn; ontstaat door:
Rekpijn van de omliggende banden en pezen van het gewricht
Ontstekingen ten gevolge van de artritis
Verhoogde botdruk
Verdwijnen van het kraakbeen als beschermingslaag voor het bot
Ochtendstijfheid
Overgewicht (obesitas)
Kraken van het gewricht (Crepitaties)
Verminderde beweeglijkheid
Verminderde spierkracht van omliggende spieren
Verminderde stabiliteit van het gewricht
Vervorming van het gewricht
Verminderd lokaal uithoudingsvermogen (vermoeid gevoel in de spieren)
Naast deze symptomen kan er ook nog sprake zijn van:
Startstijfheid
Het moeilijk op gang komen na een rustpauze die volgt op een redelijk intensieve belasting.
Nachtlijke pijn (in sommige gevallen)
Vervorming van het botweefsel
In fase drie van de aandoening kan het gewricht vervormingen geven. Dit komt door botvorming op de
aangedane gedeeltes van het gewricht.
Diagnostiek
In de huisartsenpraktijk wordt de diagnose artrose vooral gesteld op grond van de klinische
symptomen, de lokalisatie van de gewrichtsafwijkingen in combinatie met de leeftijd. Mocht de huisarts
twijfelen, dan kan er een röntgenfoto gemaakt worden.
Oorzaken / risicofactoren
Bij de primaire vorm van artrose is de verhouding tussen de belasting en de belastbaarheid verstoord.
Door een verkeerde belasting kan de hoeveelheid kraakbeen achteruitgaan. Hierbij kan verkeerde
belasting zowel overbelasting als onderbelasting betekenen.
Bij het ontstaan van de secundaire vorm van artrose gaat er een andere aandoening aan de
gewrichtslijtage vooraf. De artrose is in dit geval een gevolg van een andere aandoening.
Voorbeeld
Dit zou bijvoorbeeld een ontsteking aan één van de kniebanden kunnen zijn. Door deze ontsteking
komt er ontstekingsvocht in het gewricht. Dit komt in de plaats van de natuurlijke smeer die er behoort
te zijn. Door dit vocht kunnen de gewrichtskom en de kop niet goed meer over elkaar heen glijden en
is de kans op slijtage van het kraakbeen groter.
Als een ontsteking langere tijd aanhoudt kan het kraakbeen aangetast worden. Dit kan zo blijven ook
nadat de ontsteking is overgegaan. In dat geval is er sprake van een secundaire vorm van artrose.
Epidemiologie
Artrose is de meest voorkomende gewrichtsaandoening van het bewegingsapparaat. Het voorkomen
van artrose neemt toe met de leeftijd. Artrose komt meer voor bij vrouwen dan bij mannen. Op basis
van huisartsregistraties is geschat dat in 1994 in Nederland 181.800 personen artrose van de heup
hadden en 295.600 personen artrose van de knie,ook andere gewrichten zijn vaak aangedaan.
Wat kunt u zelf aan de aandoening doen
Wat u het beste kan doen als u gediagnosticeerd bent met artrose is zoveel mogelijk streven naar
zelfactiviteit. Dit leidt tot een actieve leefstijl en geeft als gevolg afleiding van de pijnklachten. Het is
sterk af te raden om bepaalde activiteiten door de pijn te verminderen of te vermijden, natuurlijk wel op
aangeven van uw behandelend specialist.
Preventie
De kans op artrose wordt groter bij aanhoudende overbelasting op één plek in het lichaam. Hierbij valt
te denken aan zwaar werk, werk waarbij steeds herhaalde bewegingen gemaakt moet worden,
topsport.
Ook overgewicht kan artrose vormen. Klik op de link overgewicht voor meer informatie over
overgewicht en onder andere voorkomen kan worden.
Als er al slijtage aanwezig is in de gewrichten kan fysiotherapie een goede behandelmethodiek zijn.
De slijtage wegnemen is helaas niet mogelijk, maar het is wel mogelijk bewegingsverlies terug te
winnen en soms de gewrichten weer op een pijnvrije wijze te laten bewegen.
Behandeling
Chirurgie
Door middel van chirurgisch ingrijpen kan:
Een standsverandering van een gewricht worden aangepast en zo de belasting worden
genormaliseerd;
Een prothese worden aangebracht;
Een gewricht in een zo gunstig mogelijke stand worden (vast)gezet.
Behandeling van de fysiotherapeut
De behandeling van de fysiotherapeut zal doorgaans in het teken staan van twee zaken:
Het stimuleren van functies, activiteiten en participatie:
De bewegingen in de gewrichten zijn juist via de behandelmethodes van Maitland en Mulligan goed te
sturen en bewegingsbeperkingen zijn soms op spectaculaire wijze te verminderen waardoor de
klachten van de patiënt soms zelfs geheel kunnen verdwijnen.
Hierbij wordt gekeken naar de bewegingen van het lichaam, eventuele beperkingen (zoals bijv. lopen,
bukken, gaan staan), en indien aanwezig de participatieproblemen (zoals bijv. deelname
aan huishouden en/of beroep). Welke vorm van bewegen is juist goed, en welke vorm niet.
Het bevorderen van een adequate wijze van omgaan met klachten;
Daar waar het vorige punt zich meer op het lichamelijk aspect richt, is dit punt meer gericht op het
geestelijk aspect. Hoe wordt de pijn ervaren, wat is de reactie hierop. Is dit de juiste reactie. Wordt het
bewegingsgedrag hierdoor beïnvloedt.
Met de fysiotherapeut worden dit soort zaken uitvoerig besproken.
Centraal in de behandeling staat de balans tussen belasting en de belastbaarheid. De behandeling bij
patiënten met artrose bestaat uit het reguleren van de belasting van het desbetreffende gewricht. Dit
kan door de belasting omlaag en/ of de belastbaarheid van het gewricht omhoog te brengen. Dit kan
op de volgende manieren:
Gewrichtsbescherming: Naast gedoceerde rust kunnen door middel van fysiotherapie bepaalde
spiergroepen worden getraind waardoor het gewricht beter belast kan worden. Daarnaast kunnen
spiergroepen met een te hoge spanning worden ontspannen (door massage) waardoor de druk op het
gewricht minder wordt. Gewrichten kunnen we ook trainen door een kleine standsverandering toe te
passen waardoor het gewricht soepeler beweegt. Aansluitend worden dan de spieren in dit
bewegingspatroon geoefend.
Pijnbestrijding: Door middel van de oefeningen die men bij de fysiotherapeut krijgt, kan de
belastbaarheid van de knie verhoogd worden of de belasting naar beneden gebracht worden. Kort
gezegd kan de knie daardoor meer verdragen waardoor de pijn bij bepaalde belasting kan afnemen.
Ook kan de pijn bestreden worden door medicijnen die de ontsteking doen afnemen en door
pijnstillende medicijnen in te nemen.
Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar: Artrose en Reuma stichting.
4 Ziektebeelden > Belasting en belastbaarheid
Belasting en belastbaarheid
Belasting: "Een last of gewicht dat gedragen moet worden of dat op
een individu rust."
Dit kan een last zijn in gewicht (kg) maar ook een last op geestelijk
niveau. Is de last op het geestelijk niveau dan is de last niet uit te
drukken in een waarde. Het is in dat geval de psychische druk die er
op een individu wordt uitgeoefend.
Belastbaarheid (ook wel draagkracht genoemd): dit is de last die een
individu of een gedeelte van het individu kan dragen. Belastbaarheid
hangt samen met de algehele conditie van het lichaam of delen van
het lichaam bijv. de achillespees of de knie. Een chronische
ontsteking van de achillespees verlaagt de conditie van de
achillespees en daardoor de belastbaarheid. Het woord conditie van
het lichaam of de conditie van delen van het lichaam is een
sleutelwoord bij het begrip belastbaarheid.
Ziektes (ontstekingen/griep), vermoeidheid (geestelijke conditie), overtraining, langdurige
onderbreking van de training verlagen de belastbaarheid: er is sprake van een verlaging in de
belastbaarheid.
Voorbeeld 1: de belastbaarheid van een gewricht is bijvoorbeeld plus minus 40 kg. Dit betekent dat
de belasting die het gewricht kan dragen kleiner of gelijk is aan 40 kg.
Als een persoon, bijvoorbeeld door overgewicht, meer dan 40 kg op het gewricht laat rusten dan is er
sprake van overbelasting. Het gewricht heeft een hogere belasting te verdragen dan de
belastbaarheid toelaat.
Voorbeeld 2: een persoon kan een bepaalde geestelijke belasting dragen.
Deze belasting is gedurende het dagelijks leven laag maar kan door bepaalde gebeurtenissen ineens
veel hoger worden. Dit kan bijvoorbeeld zijn door een aangrijpende gebeurtenis in de omgeving van
een persoon. Het kan op een dergelijk moment zo zijn dat de belastbaarheid van deze persoon veel
lager wordt omdat er op het desbetreffende moment al een hoge belasting op de persoon rust.
Als deze belasting te hoog is dan is de belasting groter dan de belastbaarheid. In een dergelijke
situatie kan dit resulteren in een overspannen toestand.
Voorbeeld 3: in voorbeeld 1 werd er uitgelegd dat een gewricht een bepaalde belastbaarheid heeft.
Dit geldt ook voor de spieren in het lichaam. Een spier is opgedeeld in 3 eigenschappen, namelijk:
spieruithoudingsvermogen, spierkracht en coördinatie. Door deze eigenschappen heeft de spier een
bepaalde belastbaarheid. Als er een overbelasting plaatsvindt, wil dit zeggen dat de spier de belasting
niet meer aan kan. Hierdoor kan de spier beschadigen in de vorm van een overrekking of
spierscheuring (ruptuur), klik op de link voor meer uitleg hierover. Dit kan liggen aan het
uithoudingsvermogen van de spier of aan de kracht of aan de coördinatie. Dit komt over het algemeen
meer voor in de sport, een aandoening die veelvuldig voorkomt in de sport is de zweepslag. De
oorzaken die hiertoe leiden hebben te maken met deze vorm van belasting en belastbaarheid.
Het fysiotherapeutische belang van belasting / belastbaarheid:
De fysiotherapiebehandeling in fysiotherapie praktijk Bosch en Duin is er op gericht dat de
bewegingen op een normale wijze moeten verlopen zodat er geen foutief bewegingspatroon wordt
ingeslepen.
Er wordt dus echt één op één behandeld, geoefend en getraind alvorens men in een groep kan verder
sporten.
Spieren dienen een goede lengte, spanning en kracht te hebben om goed te functioneren.
Massage en rekken van spieren en mobilisatie van gewrichten eventueel ondersteund (manueel of
met tape) in een bepaalde glide worden in de behandelingen gebruikt.
Advies en huiswerkoefeningen zijn ook een belangrijk onderdeel van de behandeling.
Binnen de fysiotherapie moet altijd gelet worden op de belasting en de belastbaarheid. Patiënten die
bij de fysiotherapeut komen, hebben in de meeste gevallen een verstoorde verhouding tussen de
belasting en de belastbaarheid.
De fysiotherapeut moet goed rekening houden met de belasting die aan de patiënt wordt opgelegd. Bij
de lage belasting heeft de behandeling geen effect. Bij te hoge belasting verergeren de klachten.
Bij het doel van de behandeling spelen de belasting en de belastbaarheid een grote rol. De
fysiotherapeut kan een patiënt helpen door de belasting omlaag te brengen of door de belastbaarheid
omhoog te brengen.
In het eerste geval pakt men hetgeen de patiënt belast aan. Dit kunnen van allerlei factoren zijn
bijvoorbeeld de werkomgeving van de patiënt, overgewicht, houding enz.
In het tweede geval pakt men de belastbaarheid van de patiënt zelf aan. Dit kan de therapeut doen
door de patiënt te trainen waardoor de patiënt een hogere belasting aan kan. De patiënt is als het
ware in staat meer last te torsen dan voorheen. Door training verbetert de belastbaarheid. Door
training is het lichaam in staat om steeds grotere belastingen aan te kunnen. Regelmatig trainen
verhoogt de conditie en daardoor de belastbaarheid; het lichaam wordt sterker: er is sprake van een
verbetering in de belastbaarheid.
De behandeling kan worden vergeleken met een weegschaal. Aan de ene kant de belasting en aan de
andere kant de belastbaarheid. Bij deze weegschaal mag de belasting niet zwaarder zijn dan de
belastbaarheid. Is dit het geval dan kan de fysiotherapeut het verschil oplossen door aan de ene kant
de belasting af te laten nemen en/ of aan de andere kant de belastbaarheid iets te laten toenemen.
Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar:
http://www.medicinfo.nl/%7Bf53e3059-d139-4815-8abb-31de26d9e0af%7D/d_js4000
5 Ziektebeelden > Beroerte
Beroerte
Als de bloedvoorziening naar de hersenen plotseling onderbroken wordt, spreekt men van een
beroerte. Er kan dan sprake zijn van een hersenbloeding, een herseninfarct eneen TIA of
eenvoorbijgaande beroerte. Een beroerte wordt ook wel een stroke of een CVA genoemd: Cerebro
Vasculair Accident.
Doordat er geen bloed meer komt in een deel van de
hersenen, functioneert een deel van de hersenen niet
meer. Meestal treden er verlammingen op, zie voor
andere verschijnselen kopje symptomen.
Herseninfarct
In 80% van de gevallen van de beroertes gaat het om
een herseninfarct. Dit ontstaat als een bloedstolsel een
slagader in het hoofd afsluit, waardoor een deel van de
hersenen geen bloed en dus geen zuurstof meer krijgt.
Dit deel van de hersenen sterft daardoor af. De
oorzaak van de vernauwing in de slagader kan
slagaderverkalking (ook wel atherosclerose genoemd)
zijn, maar het is ook mogelijk dat een bloedprop via het
hart naar de hersenen aangevoerd is en daar een ader afsluit.
Hersenbloeding
Een hersenbloeding ontstaat doordat een zwakke plek in een bloedvat openbarst of scheurt. Hierdoor
raakt er hersenweefsel beschadigd. De verschijnselen zijn hetzelfde als bij het herseninfarct.
Hieronder ziet u een voorbeeld van een hersenbloeding.
TIA (tijdelijke of voorbijgaande beroerte)
Als de verschijnselen van een beroerte maar kort aanhouden, is er sprake van een TIA (transient
ischemic attack). Dit is een tijdelijke beroerte, waarbij de verschijnselen tussen de 20 minuten en 24
uur aanhouden. Verlamming, duizeligheid, dubbelzien of blindheid aan één oog zijn veelvoorkomende
verschijnselen. Meestal aan één kant, omdat de TIA doorgaans maar in één hersenhelft zit. De linker
hersenhelft stuurt de rechterkant van het lichaam aan en de rechter hersenhelft stuurt de linkerkant
van het lichaam aan. Bij verlamming aan de linkerkant van het lichaam, is er dus sprake van een
beroerte ergens in de rechter hersenhelft. Het zit het spraakcentrum weer in de linkerhersenhelft.
Symptomen
Voorafgaand aan een beroerte, is er in 20 tot 30% van de gevallen sprake van kortdurende
uitvalsverschijnselen in de hersenen. Deze kunnen zich uiten in:
dubbelzien
blindheid aan één van beide ogen
wartaal praten, moeilijk praten
evenwichtsproblemen, duizeligheid, gebrekkige coördinatie van armen en benen
een afhangende mondhoek en/of een scheef gezicht
Vaak duren deze signalen korter dan 20 minuten en verdwijnen ze binnen een dag weer. In
dat geval is er sprake geweest van een TIA, een voorbijgaande beroerte dus. Een TIA kan
echter een belangrijke voorbode zijn van een hersenbloeding of herseninfarct.
Gevolgen
Verlamming. Na een beroerte heeft meer dan 80% van de gevallen één of meerdere
verlammingen. De verlammingen na een beroerte in de grote hersenen beperken zich altijd tot
één kant van het lichaam. We spreken dan van een halfzijdige verlamming oftewel
hemiplegie. Verlammingen aan de rechterkant worden veroorzaakt na een beroerte aan de
linkerkant en een halfzijdige verlamming links wordt veroorzaakt door een beroerte aan de
rechterkant
Gevoelsstoornis. De gevoelsstoornissen zijn halfzijdig en treden vrijwel altijd op aan de kant
van de verlamming. Er kunnen verschillende vormen optreden bijvoorbeeld geen pijn, kou en
warmte of aanrakingen meer voelen, of dat iemand helemaal niets meer voelt. Ook kan het zo
zijn dat iemand constant prikkelingen of tintelingen voelt (paraesthesiën). Het zogenaamde
diepe gevoel kan ook verstoord zijn. Iemand kan niet goed meer voelen hoe de stand van zijn
arm of been is. Wanneer iemand niet meer voelt hoe de stand van arm of been is kan hij
nauwelijks meer lopen.
Verwaarlozing (neglect). Iemand met verwaarlozing of neglect heeft geen aandacht meer voor
één kant van zijn lichaam en voor de omgeving aan deze kant van zijn lichaam. Één kant van
het lichaam bestaat niet meer. Hij is zich er niet van bewust. Zoals geldt voor alle gevolgen
van een beroerte, pakt een neglect niet voor iedereen hetzelfde uit. De neglect kan sterker zijn
als iemand moe is of als er links en rechts veel dingen tegelijk gebeuren.
Stoornis in het zien (hemianopsie). Bij hemianopsie is een deel van het gezichtsveld wazig.
Het wazige gebied wordt niet veroorzaakt door uitval van één oog. In beide ogen is hetzelfde
stukje aan de linker- en rechterkant van het gezichtsveld weggevallen. De uitval is het gevolg
van een beschadiging in de hersenen. Iemand heeft uitvalsverschijnselen van het oog door
beschadiging van de oogzenuw.
Het onvermogen om jezelf uit te drukken d.m.v. woorden (afasie). Afasie is een
spraakstoornis. Iemand met een spraakstoornis spreekt moeilijk, omdat hij moeite heeft met
het bewegen van de spieren van zijn mond, tong en keel. Bij afasie is de functie van het
taalcentrum in de hersenen verstoord. Iemand kan moeite hebben van het vinden van de
juiste woorden, terwijl hij precies weet wat hij wil zeggen. Iemand kan de verkeerde woorden
gebruiken. Hij zegt „trui‟ maar bedoelt „broek‟.
Het onvermogen om doelbewuste handelingen uit te voeren (apraxie). Iemand kan in woorden
uitdrukken hoe hij iets moet doen, maar hij kan het niet uitvoeren. Dit onvermogen is niet het
gevolg van verlamming, gevoelsstoornis of verwaarlozing. Hij kan bijvoorbeeld geen koffie
meer zetten, omdat hij de koffie op het schoteltje legt, het water in het kopje doet en de
koffiefilter in zijn hand houdt.
Pijn. Pijnklachten kunnen zijn gewrichtspijn, gezwollen of koude benen aan de verlamde of
verwaarloosde kant en drukpijn. Pijnklachten die het gevolg zijn van een gevoelsstoornis
kunnen heel hardnekkig zijn. Iemand heeft het gevoel dat hij zich verbrandt heeft of constant
met naalden in een arm of been wordt gestoken. De pijn ontstaat soms direct na de beroerte,
maar kunnen zich ook ontwikkelen enige weken tot maanden later.
Toeval (vroeger epilepsie genoemd). Een toeval ontstaat kort na een beroerte of pas na enige
tijd. Het eerste jaar na de beroerte is de kans hierop 5%, daarna daalt het risico tot 1 à 2%.
Snelheid van handelen/denken. Het tempo waarin iemand informatie verwerkt kan vertraagd
zijn.
Vergeetachtigheid. Bij geheugenproblemen wordt informatie sneller vergeten
Concentratieproblemen. Achteruitgang in de concentratie.
Stemmingsveranderingen. De stemming kan veranderen. Sommige mensen trekken zich
terug en zijn somber. Anderen kunnen hun emoties niet in bedwang houden, ze zijn snel
kwaad of lachen en huilen terwijl daar geen aanleiding voor is. Soms lukt het ze niet om te
stoppen.
Vermoeidheid. Na een beroerte klaagt bijna iedereen over vermoeidheid. Alles kost ook veel
energie.
Depressie. Het is belangrijk om deze gevoelens bij iemand te herkennen. Bij een depressie is
iemand niet gemotiveerd voor revalidatie. Een depressie maakt het leven voor de betrokkenen
extra moeilijk. Een depressie kan behandeld worden door medicijnen.
Verwerking van de beroerte. Mensen hebben vaak veel problemen bij het verwerken van een
beroerte. Dat heeft te maken met het besef dat het lichaam het volkomen onverwacht heeft
laten afweten. De vanzelfsprekendheid waarmee je op je lichaam kon vertrouwen is
verdwenen. Het kost tijd en energie om die ervaring te verwerken.
Doordat er na een beroerte vaak sprake is van moeilijkere communicatie (met de omgeving),
gedeeltelijk verlies van het gezichtsveld en fysieke problemen, kunnen mensen problemen krijgen. Zo
kan men door (gedeeltelijke) invaliditeit in de ziektewet belanden, sociale contacten kunnen minder
worden en ook de familie kan heel wat te stellen krijgen met de patiënt waardoor daar druk ontstaat of
schuldgevoelens ontstaan.
Diagnose
Om de diagnose beroerte vast te stellen wordt er vaak gebruik gemaakt van een CAT-scan en/of een
MRI scan. Zodra er een aantal symptomen aanwezig zijn kan er door een arts beslist worden of een
scan (MRI of CAT) gemaakt kan worden, om zo een beroerte aan te tonen of uit te sluiten.
Herkennen van een beroerte
Mond: Let op of de mond scheef staat of een mondhoek naar beneden hangt.
Hulpmiddel als u het niet direct ziet: vraag de persoon om zijn tanden te laten
zien.
Arm: Let op of een arm (of been) verlamd is.
Hulpmiddel: Vraag aan de persoon om beide armen tegelijkertijd horizontaal naar
voren te strekken en de binnenzijde van de handen naar boven te draaien. Let op of
een arm wegzakt of rondzwalkt.
Spraak: Let op of de persoon onduidelijk spreekt of niet meer uit de woorden
komt.
Hulpmiddel: vraag aan de persoon een zin uit te spreken.
Tijd: Stel vast hoe laat de klachten bij de persoon zijn begonnen. Indien de persoon binnen
drie uren behandeld wordt, is de kans op herstel groter.
Dit zijn de eerste symptomen die vooraf een beroerte waarneembaar zijn.
Oorzaken / risicofactoren
Een beroerte ontstaat als de hersenen plotseling geen bloed meer krijgen. Dat kan op twee manieren
gebeuren: via een herseninfarct of via een hersenbloeding.
Ongeveer 80% van de beroertes ontstaat door een herseninfarct (een afsluiting van een bloedvat). Dit
komt vooral bij ouderen voor, vaak als gevolg van aderverkalking of trombose.
De overige beroertes ontstaan door een hersenbloeding. Hersenbloedingen kunnen ontstaan door
een aangeboren zwakke plek in de slagader of aderverkalking in combinatie met een te hoge
bloeddruk. (Dit komt relatief vaker voor bij jonge mensen).
Sommige mensen lopen een groter risico op een beroerte. De belangrijkste risicofactoren zijn:
ouderdom;
hoge bloeddruk;
diabetes mellitus (suikerziekte);
te hoog cholesterol;
hart- en vaatziekten;
roken;
stress;
overgewicht;
te weinig bewegen.
Epidemiologie
In Nederland krijgen ongeveer 30.000 mensen per jaar een beroerte en leven rond 120.000 mensen
met de gevolgen van een beroerte. Het is doodsoorzaak nummer 4 in Nederland en één van de
belangrijkste oorzaken van invaliditeit. Het grootste gedeelte van de sterfte binnen de groep hart -en
vaatziekten wordt veroorzaakt door de ischemische hartziekte (13.343) en een beroerte (10.429).
Beroerte is verantwoordelijk voor 24% van de sterfte binnen hart -en vaatziekten. In 2005 stierven er
4.064 mannen en 6.365 vrouwen aan een beroerte.
Beroertes komen over het algemeen pas voor op latere leeftijd, meestal tegen de 60 jaar aan. Voor
deze tijd worden beroertes niet vaak gediagnosticeerd. Dit wil niet zeggen dat beroertes niet
voorkomen voor deze leeftijdsgrens, er bestaat altijd een kans dat u een beroerte kan krijgen.
Behandeling
De behandeling wordt door de complexe klachten bijna altijd in een multidisciplinair team gedaan:
De fysiotherapeut: Het werk van de fysiotherapeut richt zich vooral op het zo goed mogelijk
functioneren van het eigen lichaam. Het belangrijkste doel na een beroerte is dat er weer
controle komt over het eigen lichaam, waarbij gezonde en aangedane zijde zoveel mogelijk
samenwerken. Verder wordt er geprobeerd ongunstige gevolgen van de verlammingen en
bedrust tegen te gaan. Er kunnen dwangstanden of contracturen van de armen en benen
ontstaan. Door oefeningen probeert men te stimuleren dat de patiënt zich meer bewust wordt
van de verlamde zijde.
De ergotherapeut: Kijkt in hoeverre iemand zich kan redden, huishoudelijk werk kan verrichten
of misschien ook nog ander werk. Hij gaat na wat de beperkingen zijn die iemand heeft door
zijn handicap. Vervolgens traint hij met de patiënt de vaardigheden zodat hij een zo
zelfstandig mogelijk leven kan leiden. Zo nodig adviseert hij extra hulpmiddelen of
voorzieningen die in het huis aangepast moeten worden.
De logopedist: Richt zich op de communicatie en probeert de taal en de spraak te verbeteren.
De logopedist adviseert ook bij slikstoornissen. Als de slikstoornissen leiden tot problemen bij
het eten, wordt er advies gevraagd bij de diëtist.
De diëtist: Adviseert de patiënt over voeding. Om de kans op herhaling van een beroerte te
verkleinen, krijgt een patiënt soms een speciaal dieet.
De neuropsycholoog: Helpt de patiënt bij het verwerken. Hij onderzoekt of de patiënt
onzichtbare stoornissen heeft en zoekt naar manieren waarop de patiënt met de verloren
psychische functies zo goed mogelijk kan leven.
De maatschappelijk werkster: Begeleidt de patiënt met maatschappelijke zaken, zoals
financiën en de verzekeringen. Daarnaast ondersteunt zij de partner bij de
verwerkingsprocessen.
De revalidatiearts: Is verantwoordelijk voor de gehele revalidatie van de patiënt. Hij
inventariseert wat haalbaar is.
Fysiotherapeutische behandeling.
Als de fysiotherapeut voor het eerst naar u toe komt of u gaat voor het eerst naar de fysiotherapeut,
wordt er eerst een inschatting gemaakt in hoeverre u beperkt bent in uw functioneren in het dagelijks
leven. Om achter deze informatie te komen gaat de fysiotherapeut eerst even met u praten en vraagt
hij eventueel of u een vragenlijst in wilt vullen. De fysiotherapeut gaat vervolgens verder te werk met
een aantal meetinstrumenten. Als u een onvoldoende scoort op een van deze meetinstrumenten, wil
dit zeggen dat u voor dit aspect voor verbetering vatbaar bent. De meetinstrumenten staan in het
kader van: Bewegingsuitslag, pijn, reflexen, hersenzenuwfuncties, stijfheid bij passief bewegen,
spasticiteit, zitbalans, stabalans, transfers (een manier om van A naar B te komen),
uithoudingsvermogen (lokaal en algemeen), loopvaardigheid en handvaardigheid.
De fysiotherapeut houdt deze gegevens goed bij en maakt vervolgens een behandelplan die hij met u
zal gaan bespreken. De fysiotherapeut richt zich dan zowel op de aangedane als op de niet
aangedane zijde van de patiënt.
Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar
www.beroerte.info.asp
6 Ziektebeelden > CANS
CANS ( complaints arm neck shoulder)
Cans staat voor „complaints of the arm, neck and/or shoulder‟, oftewel klachten van de arm, nek en/of
schouder.
Klachten van de arm, nek of schouder kunnen het gevolg zijn van een duidelijke aanleiding.
Soms wordt bij deze klachten ook een medisch aantoonbare afwijking gevonden, er wordt dan
gesproken van specifieke klachten. De klachten waarbij medici geen afwijking kunnen aantonen,
noemt men aspecifieke klachten.
Er zijn 23 specifieke CANS, deze staan hieronder vermeld. Slechts 3 op de 10 mensen heeft last van
een specifieke klacht (CANS).
Bicepspees tendinose
Bursitiden rond de elleboog
Carpaal tunnelsyndroom
Cervicale hernia
Cubitaal tunnelsyndroom
M. Dupuytren
Epicondylitis lateralis cubiti
Epicondylitis medialis cubiti
Frozen shoulder
Guyon kanaalsyndroom
Instabiliteit van de schouder
Instabiliteit van de elleboog
Scheur in het labrum glenoidale
Lokale artritis (geen RA) in een gewricht van de bovenste extremiteit
Oarsman's wrist
Radiaal tunnelsyndroom
Raynaud's fenomeen
Rotator cuff scheuren
Subacromiaal impingementsyndroom (rotator cuff syndroom, tendinosen en bursitiden rond de
schouder
Sudeckse dystrofie
Suprascapulaire compressie
Triggerfinger
Ziekte van De Quervain
Symptomen
CANS ontwikkelt zich geleidelijk. Het sluipt er langzaam in.
Het verloop is grofweg in drie fasen in te delen. De klachten die hierbij ontstaan zijn gelegen in de nek,
de schouder, de armen en/of in de handen.
Fase 1: Pijn tijdens het werk, lokale vermoeidheid, kramp, tintelingen en een doof gevoel. De klachten
verdwijnen, als men stopt met werken, na enige rust.
Fase 2: Ook pijn na het werk, irritatie aan pezen en spieren, prikkelingen, slapeloosheid,
krachtsverlies. De klachten verdwijnen na een avond of een weekend rust.
Fase 3: Zwelling, drukpijn, chronische pijn, functieverlies, veranderingen van huidskleur en
temperatuur, doof en tintelend gevoel, aanhoudende en niet meer verdwijnende klachten en pijn zowel
tijdens het werk als in de weekenden (pijn zowel tijdens het werk als in de vrije tijd).
Verschil CANS en RSI (Repetitive strain injury)
Veel mensen denken bij deze klachten aan RSI (Repetitive Strain Injury). De term RSI is onjuist omdat
deze suggereert dat er een beschadiging (injury) is maar hiervan is bijna nooit sprake. Daarnaast zijn
ook de woorden „repetitive strain‟ (herhaalde belasting) verwarrend. Klachten ontstaan soms helemaal
niet door herhaalde belasting maar door constante belasting.
Nederlandse behandelaars hebben in 2004 afgesproken voortaan de term CANS (Complaints of the
arm, neck and/or shoulder, oftewel klachten van de arm, nek en/of schouder) te gaan gebruiken en te
gaan werken volgens het CANS-model. CANS is een omschrijving van een klachtencomplex, in het
model wordt stap voor stap gekeken welke specifieke klachten er zijn die bij een bepaalde aandoening
passen of welke aspecifieke klachten er zijn. Op deze manier spreken behandelaars dezelfde taal en
kan sneller duidelijk worden wat er aan de hand is en kan men daar sneller wat aan doen.
Diagnose
CANS is evenals RSI geen diagnose op zich, maar is een typering voor werkgerelateerde
aandoeningen die behandeling behoeven. Een goede diagnose stellen blijft van belang. Het CANSmodel is daarvoor een hulpmiddel.
Het CANS-model
Het CANS model laat zien dat de klachten in te delen zijn in specifieke en aspecifieke CANS. Een
aandoening is een specifieke CANS als deze te diagnosticeren is. Dit betekent dat op basis van
onderscheidende kenmerken de diagnose reproduceerbaar gesteld kan worden. Op deze wijze heeft
het panel 23 aandoeningen als specifieke CANS benoemd Zie bovenaan de pagina. Ze worden als
afzonderlijke aandoeningen benaderd en behandeld en dus niet als één grote groep van klachten
gezien. Om het gehele CANS-model te bekijken kunt u op de hyperlink klikken.
Oorzaken
Er zijn verschillende soorten risicofactoren waardoor klachten aan de arm, nek en/of schouder kunnen
ontstaan.
Fysieke (lichamelijke) belasting
Door vaak dezelfde beweging te maken kan een spiergroep of een pees geïrriteerd raken.
Continu kracht zetten of in een onnatuurlijke houding zitten of staan, kan ook een
overbelasting van spieren veroorzaken.
Psychosociale belasting
Een hoge psychische belasting (werkstress, werktempo, werkdruk, hoge mentale eisen) kan
in combinatie met bijvoorbeeld een slechte werkorganisatie of verstoorde werksfeer leiden tot
hogere spierspanning. Dit vergroot de kans dat een klacht voort blijft duren.
Persoonsgebonden factoren.
Waarschijnlijk spelen ook individuele factoren een rol, zoals een perfectionistische instelling
en iemands fysieke en mentale belastbaarheid.
Klachten van de arm, nek en/of schouder komen vrij vaak voor bij mensen die administratieve
werkzaamheden verrichten. Ook mensen in de industrie, vleessector of bouwnijverheid hebben
klachten.
Niet alleen het werk maar ook andere dagelijkse activiteiten, zoals het huishouden doen, het spelen
van een muziekinstrument of tennissen, kunnen klachten bevorderen. Andersom kan ook: als men
buiten het werk klachten krijgt, kunnen die ook op het werk storend zijn. Klik op de hyperlink belasting
en belastbaarheid, voor meer informatie.
Epidemiologie
Klachten arm, nek, schouder (K/CANS) komen steeds vaker voor. Uit onderzoek blijkt dat 20% van de
werknemers in Nederland in een jaar regelmatig of langdurig CANS- klachten heeft. Volgens NIA-TNO
hebben in Nederland 300.000 tot 400.000 mensen klachten die wijzen op CANS. In totaal zouden
meer dan 2 miljoen werknemers “at risk” zijn voor deze aandoening.
Behandeling
Bij de behandeling moet rekening worden gehouden met de eerdergenoemde fases waar de
aandoening zich in bevindt. In de eerste fase kan een patiënt op de werkvloer behandeld worden. In
latere fasen zal dit thuis of op de praktijk door de fysiotherapeut moeten gebeuren. Ook moet er bij de
behandeling niet alleen gekeken worden naar de klachten die er op dat moment zijn maar ook naar de
oorzaak van de klachten.
Fase 1
Het werk terugdraaien qua intensiteit.
Inlassen van korte pauzes op gezette tijden.
Zo veel mogelijk repeterend werk voorkomen.
Overmatige arm en handbelasting voorkomen.
Gedoseerde rust.
Aanpassen van de werkplek.
Start gedragsveranderingen.
Sporten.
Fase 2
Werk tijdelijk stoppen (bv. een of twee maanden).
Daarna gelijkmatige opbouw van de belasting.
Aanpassen van de werkplek.
Meer pauzes inlassen tijdens het werk.
Sport en fysiotherapeutische fitness.
Fase 3
Gedragsveranderingen. Fase drie wordt op dezelfde manier behandeld als fase twee, alleen
zal de patiënt voor langere tijd niet kunnen werken.
Fysiotherapie
De fysiotherapeut gaat ervan uit dat CANS een resultaat is van een verstoring in de balans van
belasting en belastbaarheid. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen algemene en lokale belasting
en belastbaarheid.
De fysiotherapie behandeling in fysiotherapie praktijk Bosch en Duin is er op gericht dat de
bewegingen op een normale wijze moeten verlopen zodat er geen foutief bewegingspatroon wordt
ingeslepen.
Er wordt dus echt één op één behandeld en geoefend en getraind alvorens men in een groep kan
verder sporten.
Spieren dienen een goede lengte, spanning en kracht te hebben om goed te functioneren.
Massage en rekken van spieren en mobilisatie van gewrichten, eventueel ondersteund (manueel of
met tape) in een bepaalde glide worden in de behandelingen gebruikt.
Advies en huiswerkoefeningen zijn ook een belangrijk onderdeel van de behandeling.
Algemene belasting is de algemene lichamelijke en/of geestelijke belasting. Het vermogen van iemand
om die belasting te dragen wordt de algemene belastbaarheid genoemd. Lokale belasting is een
mechanische, thermische of chemische belasting van weefsel op de plaats of regio van de stoornis.
Lokale belastbaarheid is het vermogen van weefsels en organen om die belasting te kunnen dragen.
In de zoektocht waar het mis is gegaan, zal de fysiotherapeut in overleg met de cliënt het persoonlijke
belasting-belastbaarheidsmodel in kaart brengen. Er wordt o.a. gekeken naar eventuele
veranderingen in het houdings- en bewegingsgedrag en / naar langdurig volgehouden eenzijdige
houdingen en bewegingen. Eerdere ongevallen, stoornissen, aandoeningen of chirurgische ingrepen
in het betrokken gebied geven een indicatie van de lokale belastbaarheid. De aard en de duur van
activiteiten maar ook de belasting of druk die de persoon zelf ervaart zijn bepalend in de analyse.
Signalen als: de vatbaarheid voor virale infecties, ongewild gewichtsverlies, moeilijk kunnen
concentreren en vermoeidheid, kunnen ook duiden op een verstoring in de balans. Daarom wordt in
de analyse ook aandacht geschonken aan de subjectieve (emotionele) beleving.
De lokale belasting kan (tijdelijk) te hoog zijn geweest (een extra taak of werk overgenomen van een
zieke collega). Er kan sprake zijn van overwerk en/of toegenomen werkdruk; moeten presteren onder
tijdsdruk; moeten voldoen aan hooggespannen verwachtingen. Een verkeerde werkhouding kan ook
aanleiding zijn tot klachten. Allerlei vormen van overbelasting kunnen in combinatie met andere
factoren leiden tot klachten.
Wat doet de fysiotherapeut
Analyse van de (specifieke) oorzaken van CANS-klachten
In overleg opstellen van een individueel plan met het oog op volledige reïntegratie van werk of
andere activiteiten
Wanneer wenselijk of noodzakelijk: doorverwijzen naar andere deskundigen
Het goed laten sporen van de gewrichten volgens een normaal pijnvrij bewegingspatroon.
Begeleiden van oefeningen/ training met als doel: verbeteren van de (werk)houding en
vergroten van de belastbaarheid van weefsel en organen
Oefeningen en adviezen geven, waarmee je zelf aan de slag kunt
Preventie: zie hieronder verder uitgelegd
Preventie CANS
Het voorkomen van CANS is niet altijd even makkelijk. Men kan zoveel mogelijk maatregelen treffen
waardoor de risico‟s voor het ontstaan van CANS minder worden. Hieronder staan een aantal
belangrijke preventieve tips.
1. Werkorganisatie: Zorg er voor dat het werk dat u doet zo is ingedeeld, dat er zo veel mogelijk
afwisseling bestaat. Zo is het misschien mogelijk om de typactiviteiten af te wisselen met andere
activiteiten. Op deze manier voorkomt u dat u te lang één en dezelfde activiteit uitvoert.
2. Werk en pauzes: Zorg er voor dat het werk dat u doet niet te lang achter elkaar door gaat. Is dit niet
te voorkomen, doe dan geregeld een paar oefeningen tussendoor. Ook is gebleken dat een persoon
veel meer en beter kan presteren als deze gedurende het werk zo nu en dan een pauze neemt.
3. Werkdruk: Probeer de werkdruk niet te hoog te laten worden. Dit veroorzaakt alleen maar meer
stress. Dit valt bijvoorbeeld te doen door goed te plannen waardoor er niet in te klein tijdsvak gewerkt
hoeft te worden. Er zijn ook computerprogramma´s die om een ingestelde tijd een aantal oefeningen
geven en je waarschuwen wanneer u te lang achtereen aan de computer hebt gezeten.
4. Werkplek: De werkplek moet goed zijn ingericht. Door een verkeerde houding kan er veel sneller
CANS en ander klachten ontstaan dan bij een goed ingerichte werkplek.
Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar
www.rsi-vereniging.nl.
7 Ziektebeelden > COPD
Astma
Astma is een ziekte die over de hele wereld voorkomt bij
mensen van jong tot oud. De ernst van astma kan sterk
variëren: van af en toe een piepende ademhaling tot ernstige
invalidering door kortademigheid. De laatste decennia is er
veel bekend geworden over astma. De behandeling is enorm
verbeterd met de introductie van inhalatiemedicijnen. Maar
deze chronische aandoening is niet te genezen, met de
behandeling kunnen de klachten slechts worden verminderd.
De term astma werd al 3000 jaar geleden gebruikt door de
Griekse geneesheer Hippocrates. Astma betekend: moeilijk
ademen.
Chronische bronchitis
Bronchitis is een aandoening (ontsteking) van het slijmvlies in
de luchtwegen. Mensen met bronchitis hoesten veel en geven
daarbij slijm op. Sommige patiënten hebben naast deze
klachten ook last van kortademigheid of een piepende
ademhaling. Bronchitis wordt chronisch als de klachten langer
dan drie maanden gedurende een jaar aanwezig zijn.
Longemfyseem
Bij emfyseem zijn de longen minder rekbaar geworden. Daardoor is iemand met emfyseem
voortdurend kortademig en bij geringe inspanning kan al benauwdheid optreden. Het stevige
bindweefsel van de longblaasjes wordt door een bepaald enzym afgebroken en de longblaasjes
worden slappe zakjes. Bij hard hoesten is het mogelijk dat de longen dichtklappen omdat ze alle
stevigheid zijn verloren. Het is belangrijk dat emfyseempatiënten leren huffen (zie gedeelte
fysiotherapie) in plaats van hoesten. Roken speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van
longemfyseem.
Chronische bronchitis en longemfyseem hebben gemeenschappelijke uitingsvormen. COPD is de
verzamelnaam voor deze twee aandoeningen. COPD staat voor Chronic Obstructive Pulmonary
Disease
Symptomen
COPD:






Hoesten en slijm opgeven
Benauwdheid
Prikkelbare luchtwegen
Minder inspanningen kunnen doen door kortademigheid
Vermoeidheid
Gewichtsverlies
Omdat het uitademen belemmerd wordt treedt er verandering op in de ademhalingsbeweging. Bij
mensen met emfyseem en chronische bronchitis (COPD) is er vaak sprake van een voorovergebogen
houding waarbij de schouders verder naar voren staan dan normaal. De stand van de longen net
zoals deze zou zijn wanneer men volledig inademt. Dit heet ook wel inspiratiestand. Deze stand wordt
door de patiënt aangenomen omdat zij het ademen vergemakkelijkt.
Door de verandering in de ademhaling krijgen de ademhalingsspieren veel meer te doen. Bij gezonde
mensen bedraagt het aandeel van de ademhalingsspieren in de totale zuurstofconsumptie niet meer
dan 5%. Bij patiënten met chronische bronchitis en emfyseem kan dit oplopen tot 40%.
De meeste mensen met COPD hebben dagelijks klachten. COPD is een progressieve ziekte, dat wil
zeggen dat de ziekte niet te genezen is en langzaam aan steeds erger wordt. Dit leidt tot beperkingen
en handicaps. De belangrijkste beperkingen zijn kortademigheid en een verminderde
inspanningstolerantie. De conditie van de patiënt gaat achteruit en de verhouding tussen belasting en
belastbaarheid gaat achteruit.
Hierdoor ontstaat dikwijls een neerwaartse spiraal. Uit angst voor kortademigheid gaan mensen
bewegen vermijden. Hierdoor verslechtert de conditie nog verder.
Door het vermijden van beweging komen mensen in een sociaal isolement wat op zijn beurt weer kan
leiden tot neerslachtigheid en een versterking van de inactiviteit.
Onderzoek heeft aangetoond dat voornamelijk spierzwakte, zowel van de ademhalingsspieren als van
de perifere skeletspieren, in belangrijke mate bijdraagt aan beperkingen en handicaps van COPDpatiënten. De lichamelijke inspanning die COPD-patiënten moeten leveren vraagt meer energie. In
combinatie met moeizaam eten als gevolg van ademhalingsproblemen raken COPD-patiënten
gemakkelijk ondervoed. Hierdoor kunnen patiënten in een neerwaartse spiraal raken waardoor het
steeds slechter met de conditie gaat!
Voedingstherapie, in combinatie met bewegingstherapie, helpt de neerwaartse spiraal van
energietekort en ondervoeding te doorbreken.
Astma:
Klachten van piepen, kortademigheid, drukkend gevoel op de borst en hoesten, in het
bijzonder ‟s nachts en in de vroege ochtend.
Klachten kunnen sterk wisselen in ernst, er kunnen zelfs perioden zijn waarin er nauwelijks of
geen klachten zijn. De luchtwegen zijn hierbij ook in wisselende mate vernauwd. De
luchtwegvernauwing kan vaak verminderen, spontaan of na therapie.
Het onderliggend lijden is een chronische ontstekingsziekte van de luchtwegen, waarbij veel
typen cellen en ontstekingsfactoren een rol spelen. De chronische ontsteking veroorzaakt
overgevoeligheid van de luchtwegen.
Versneld ademen (hyperventilatie)
Diagnose Astma
Volwassenen
De (huis)arts stelt de diagnose astma op basis van de anamnese, lichamelijk onderzoek (beluisteren
van de longen) en aanvullend onderzoek.
Bij de anamnese vraagt de arts onder andere naar klachten over hoesten, kortademigheid,
hyperreactiviteit en allergie.
Bij het aanvullend onderzoek meet de arts de longfunctie met een piekstroommeter of
spirometer. Vaak wordt een reversibiliteittest verricht. Bij een reversibiliteittest wordtde
longfunctie bepaald voor en na toediening van een zogenaamde bronchusverwijderaar. Als de
longfunctie na toediening van de bronchusverwijderaar verbetert, is er waarschijnlijk sprake
van astma. Een reversibiliteittest is ook een methode om astma van COPD te onderscheiden;
bij COPD zal de longfunctie of de FEV1 na toediening niet verbeteren.
Om te bepalen of er sprake is van een allergie, verricht de arts een allergietest (een RASTtest of een huidpriktest). Bij verergering van de klachten in een vochtige of stoffige omgeving
kan er sprake zijn van een huisstofmijtallergie, in voorjaar of zomer van allergie voor boom- of
graspollen, bij contact met dieren van allergie voor deze dieren (katten, honden, knaagdieren,
paarden etc).
Kinderen
Bij kinderen jonger dan 5 jaar kan de arts zelden met zekerheid vaststellen of
er sprake is van astma. Dat komt onder andere doordat deze jonge kinderen
de longfunctietesten die bij oudere kinderen en volwassenen worden gebruikt
om astma vast te stellen niet of moeilijk kunnen uitvoeren. Daarnaast hebben
juist jonge kinderen relatief vaak -in samenhang met virale luchtweginfecties luchtwegklachten, zoals piepende ademhaling en hoesten, die niet te
onderscheiden zijn van zich ontwikkelend astma. Daarom is de diagnose
astma bij kinderen jonger dan 5 jaar vaak een klinische diagnose, gebaseerd
op de aanwezigheid van recidiverend hoesten, piepen, kortademigheid en
'volzitten'. Deze laatste klacht komt voornamelijk in het 1e levensjaar voor.
Diagnose COPD
COPD kan gediagnosticeerd worden door een spirometrietest of longfunctietest.
De patiënt zal een geforceerde uitademing doen in een spirometer. Een verlaging van de één seconde
waarde (FEV1) zal waar te nemen zijn.
Indien de één seconde waarde onder 80% ligt zal de specialist extra
testen doen om de diagnose te bevestigen.
Oorzaken
COPD
Geschat wordt dat bij 75% van patiënten die lijden aan COPD, de
klachten zijn veroorzaakt door roken (vooral emfyseempatiënten).
Roken heeft daarnaast ook een negatief effect op het beloop van
COPD en kan de klachten verergeren. Ook (beroepsmatige)
langdurige blootstelling aan risicostoffen, luchtverontreiniging en
respiratoire infectie kunnen bijdragen aan het ontstaan van de
klachten.
Astma
De kortademigheid komt doordat hun luchtwegen snel geprikkeld raken door allerlei stoffen. Veel
mensen met astma zijn allergisch. De aanleg voor astma en allergieën is erfelijk. De een krijgt
bijvoorbeeld problemen door huisstofmijt, de ander kan niet tegen huisdieren of pollen. Vaak ontstaan
er klachten door niet-allergische prikkels zoals sigarettenrook, parfum en mist.
Epidemiologie
COPD
Precieze gegevens over het voorkomen van COPD in Nederland zijn niet bekend. Naar schatting zijn
er bij de huisarts zo‟n 455.000 COPD-patiënten bekend. De gegevens van het huisartsenonderzoek
vormen echter geen goede afspiegeling van de werkelijkheid, vooral voor wat kinderen betreft.
Gebaseerd op bevolkingsonderzoek wordt het aantal Nederlanders tot 65 jaar met COPD geschat op
950.000 – 1.100.000. Dit getal bestaat uit patiënten die wel en patiënten die niet bij de huisarts als
zodanig bekend zijn. Het betekent dat zo‟n 8% van de Nederlandse bevolking tot 65 jaar aan deze
aandoeningen lijdt.
Astma
In Nederland hebben zeker 400.000 mensen in meer of mindere mate last van astma. De verwachting
is dat dit aantal alleen nog maar zal toenemen.
Per jaar bestaat voor het gebruik van medische voorzieningen voor COPD en Astma uit ongeveer 1
miljoen huisartsenconsulten, 400.000 contacten met de wijkverpleging, ruim 400.000 bezoeken aan
de specialist, 27.000 ziekenhuisopnamen, 450.000 ziekenhuisverpleegdagen en 800.000
verpleegdagen in een verpleeghuis.
Behandeling
Medicijnen
Er zijn geen medicijnen die chronische bronchitis of emfyseem genezen.
Wel kunnen medicijnen klachten verlichten en helpen de conditie van de
luchtwegen op pijl te houden. De medicijnen worden grotendeels via
inhalatie toegediend.
Fysiotherapie
In de meeste gevallen kan de fysiotherapeut helpen om beter om te gaan
met COPD en astma. Een fysiotherapeut kan helpen:
om op een makkelijker manier te ademen
om te ontspannen, ook als u benauwd bent
om een betere conditie te krijgen
om beter te leren huffen, zodat vastzittend slijm makkelijker opgehoest kan worden
Kijk ook voor meer informatie ook op de website: www.astmafonds.nl
8 Ziektebeelden > De heup
De heup
Het heupgewricht wordt gevormd door de heupkom
(acetabulum) en de heup- of femurkop (caput femoris)
De heupkom is een onderdeel van het bekken en de
heupkop maakt deel uit van het dijbeen (femur). De
heupkop is via de nek (collum) verbonden met de
schacht van het dijbeen. Het heupgewricht vormt de
schakel tussen het bekken en het bovenbeen.
Het betreft hier een zogenaamd kogelgewricht, waardoor
het bovenbeen ten opzichte van het bekken in nagenoeg
alle richtingen kan bewegen. Hierdoor is het mogelijk het
bovenbeen ten opzichte van het bekken naar voren te
bewegen, dit wordt buigen (flexie) van het heupgewricht
genoemd. Het naar achteren bewegen wordt het
strekken (extensie) genoemd. Het bovenbeen van het
bekken afvoeren (naar buiten bewegen) wordt abductie
en het bovenbeen ten opzichte van het bekken
aanvoeren (naar binnen bewegen) wordt adductie
genoemd. Tenslotte kan het bovenbeen naar binnen
(endorotatie) en naar buiten (exorotatie) worden
gedraaid.
Banden
Zowel voor als achteraan zijn er een aantal stevige gewrichtsbanden die van het geheel een zeer
stabiel en beweeglijk gewricht maken.
Spieren
Stevige spieren rond de heup zijn noodzakelijk want de heup staat voor een deel in voor de stabiliteit
bij het rechtstaan en de functie van de heup bij het normaal stappen is evident.
De heup is voorzien van een tweetal spiergroepen:
De dorsale heupspieren (spieren die aan de achterkant lopen en stabiliteit geven aan het
heupgewricht tijdens bewegingen naar achteren)
De ventrale heupspieren (spieren die aan de voorkant
lopen en stabiliteit geven aan het heupgewricht
tijdens bewegingen naar voren)
De dorsale heupspieren zijn onderverdeeld in:
Musculus iliacus
Musculus psoas major
M. tensor fasciae latae
M. gluteus maximus
M. gluteus medius (kleine bilspier)
M. gluteus minimus (grote bilspier)
M. Piriformis
De ventrale heupspieren zijn onderverdeeld in:
M. Triceps coxae
M. quadratus femoris (grote bovenbeenspieren)
M. obturatorius externus
Kraakbeen
De bekkenkom en de heupkop zijn beide bedekt met een dikke laag kraakbeen die ervoor zorgt dat
het gewricht soepel en pijnloos kan bewegen.
Zolang de kraakbeenlaag intact is, zijn er geen problemen, zelfs op hoge leeftijd kan er voldoende
intact kraakbeen aanwezig blijven om normaal te functioneren, zonder pijn.
Door zijn functie, het dragen van het lichaamsgewicht en het voortbewegen van het lichaam, zijn er
uitgesproken krachten die inwerken op dit gewricht, het is de heup en met name het kraakbeen van de
heup zeer vatbaar voor slijtage.
Kapsel
Het gewricht is omgeven door gewrichtskapsel. Het gewrichtskapsel
wordt verstevigd door banden. De bewegingen van het heupgewricht
worden in feite alleen beperkt door het gewrichtskapsel. Hierdoor is
het buigen beperkt tot 100°, het strekken tot 20°, het afvoeren tot 40°
en het aanvoeren tot 30°. Bij volwassenen is het naar binnen draaien
evenals het naar buiten draaien van het bovenbeen beperkt tot 30°.
Jonge kinderen kunnen het bovenbeen 50° naar binnen en naar
buiten draaien.
Aandoeningen en operatietechnieken wat betreft het heupgewricht:
Heupdysplasie
Totale heup prothese
Dynamic Hip Screw
Liesblessure
Bekkeninstabiliteit
Fractuur
9
Ziektebeelden > De rug
De Rug
De rug is opgebouwd uit een 7-tal nekwervels, 12 borstwervels,
5 lendewervels, 5 heiligbeenwervels en een staart. Al deze
wervels zijn volgens een zelfde basispatroon opgebouwd (zie
figuur).
Er is een wervellichaam waaraan een wervelboog vastzit. Aan
deze boog zijn uitsteeksels bevestigd met daaraan gewrichtjes.
De wervellichamen zijn op elkaar gestapeld. Tussen twee
wervels zit de tussenwervelschijf of discus. De wervelbogen
vormen met elkaar een buis waarin het ruggenmerg verloopt.
Tussen elke twee wervels komt ter weerszijden een zenuw uit
het ruggenmerg te voorschijn. Deze zenuwen gaan dan naar de armen of de benen en zorgen voor de
beweging en het gevoel.
Een van de belangrijkste structuren in de rug is wel de tussenwervelschijf. Centraal hierin zit een kern
(nucleus) welke bestaat uit een gelatineuze massa. Deze kern wordt omgeven door een sterke
bindweefsel ring, die aan de beide wervels zit vast gegroeid. De gelatineuze kern probeert continu
water op te zuigen en zal daarmee dus opzwellen. Dit opzwellen wordt echter tegengewerkt door de
bindweefselring en boven en onder de aangrenzende wervel. Hiermee ontstaat een
schokbrekerwerking. (vergelijk een opgeblazen ballon in een doosje waarop je probeert te duwen).
Naarmate we ouder worden verminderd het vermogen van de tussenwervelschijf om water op te
nemen. Ook wordt het bindweefsel langzaam minder elastisch. Dit proces noemen we degeneratie en
treedt dus bij iedereen op. Als gevolg hiervan wordt de discus smaller, en neemt de
schokbrekerfunctie af.
De wervels
Een wervellichaam is naar voren toe verbonden met een wervelboog, naar links en rechts met een
dwarsuitsteeksel en naar achteren toe met een doornuitsteeksel.
De halswervels
De halswervels zijn relatief klein en zorgen ervoor dat hoofd en nek zeer beweeglijk zijn. De
halswervelkolom draagt het hoofd. In dit gebied van het lichaam ontstaan er vaak spanningen in de
spieren, meestal veroorzaakt door een slechte
houding, een bewegingsbeperking of stress.
De borstwervel
De borstwervels zijn iets groter en
stabieler, omdat zij een grotere belasting
moeten dragen. Iedere borstwervel is
verbonden met een ribbenpaar dat door de
borstwervel wordt ondersteund. Deze
borstkas is essentieel voor de mens om te
kunnen ademen (door het op- en neergaan
van de ribben) en zorgt er tevens voor dat de borstholte met de zich daarin bevindende vitale organen
zoals hart en longen goed worden beschermd.
De lendenwervel
De lendenwervels zijn de sterkste wervels van de vrije
wervelkolom, aangezien deze de grootste last moeten dragen. Vooral de vierde en vijfde
lendenwervel, die de overgang naar het heiligbeen vormen, worden het zwaarst belast, zodat hier ook
het vaakst pijnklachten ontstaan.
Het niet vrije deel van de wervelkolom vormt de verbinding naar de bekkenring en sluit bovendien
direct aan op de onderste extremiteiten. Dit deel wordt beschouwd als de sokkel waarop de vrije
wervelkolom rust.
Tussenwervelschijven
De wervellichamen in onze ruggengraat zijn met elkaar verbonden via
tussenwervelschijven (ook wel discussen genoemd) en
wervelgewrichten. Een wervelgewricht vormt een vast onderdeel van
een wervel; de tussenwervelschijven bevinden zich daarentegen
telkens boven resp. onder iedere wervel. De dikte van de
tussenwervelschijven neemt net als de grootte van de wervels van
boven naar onder toe (van hals- tot lendenwervelkolom).
De tussenwervelschijf is opgebouwd uit een gelachtige kern (de
nucleus pulposus) die wordt omgeven door een stugge vezelachtige
ring (de anulus fibrosus of bindweefselring). De anulus fibrosus is met
vezels verbonden aan de grond- en dekplaten van de naastgelegen
wervel. De waterachtige zachte kern van de tussenwervelschijf (de nucleus pulposus) zorgt ervoor dat
de druk op de wervels constant blijft.
Aandoeningen wat beteft de rug:
Aspecifieke rugklachten
Specifieke Rugklachten
Spina Bifida
Scheefhals
Hernia
Bechterew
Scoliose
Morbus Scheuermann
Whiplash
Fracturen
Discitis (ontsteking van de tussenwervelschijf)
Discopathie
Spit
Rugklachten
Over het algemeen kunnen rugklachten worden opgesplitst in twee groepen. Specifieke (lage)
rugklachten en aspecifieke (lage) rugklachten.
Specifieke rugklachten zijn rugklachten waarbij sprake is van een specifiek pathofysiologisch
mechanisme. Voorbeelden daarvan zijn een hernia nuclei pulposi (HNP), een infectie, een
ontsteking, osteoporose, een fractuur of een tumor.
Aspecifieke rugklachten zijn rugklachten waarbij geen specifieke oorzaak aantoonbaar is. Dit
is bij ongeveer 90% van demensen met rugklachten het
geval.
Rugklachten worden ook naar duur ingedeeld:
acute rugklachten (duur van minder dan 6 weken);
sub-acute rugklachten (duur van 6 tot 12 weken);
chronische rugklachten (duur van meer dan 12 weken).
Symptomen
Specifieke en A-specifieke rugklachten verschillen ten opzichte van
elkaar. Klik op de hyperlink specifiek lage rugklachten of aspecifieke lage rugklachten.
Oorzaken
Klik op de aandoening die u zoekt voor o.a de oorzaken/
risicofactoren
Epidemiologie
Rugklachten komen het meest voor tussen de 20 en 55 jaar.
60% - 90% van alle mensen in de westerse landen heeft ooit
last van lage rugpijn.
Jaarlijks heeft 5% van de bevolking klachten van de lage rug.
Van alle patiënten die bij de huisarts komen heeft 3%
klachten van de lage rug.
Van alle patiënten die bij de fysiotherapeut komen heeft 27%
klachten van de lage rug.
Wat de kosten van de zorg betreft nemen de lage rugklachten de grootste plaats in. Vele
miljarden moeten er jaarlijks worden uitgegeven aan onkosten veroorzaakt door rugklachten.
10% van de kosten van lage rugklachten wordt besteed aan medische en paramedische zorg.
90% van de kosten van lage rugklachten wordt besteed aan uitkeringen en
arbeidsongeschiktheidskosten.
De klachten verdwijnen bijna altijd.
Bij 80% tot 90% verdwijnen de klachten binnen 4 á 6 weken.
65% van alle patiënten is klachtenvrij na 12 weken.
Echter : lage rugklachten recidiveren vaak ( keren gemakkelijk terug)
90% van de rugklachten leidt niet tot arbeidsverzuim.
Behandeling
De mogelijke behandelingen zijn:
Medicatie
Infiltraties.
Wijzigen of stopzetten van bepaalde activiteiten.
Rust.
Houdingscorrecties
Kinesietherapie.
Chirurgische ingreep.
Per ziektebeeld worden bepaalde behandelmethodes toegepast. Er zijn dus geen specifieke
behandelmethodes voor rugklachten in het algemeen. Om de specifieke behandeling te bekijken kunt
u op de hyperlink klikken van het betreffende ziektebeeld.
Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar
http://rugklachten.startpagina.nl
10 Ziektebeelden > Dementie
Dementie
Dementie is niet een ziekte, maar een syndroom. Dat wil zeggen dat dementie bestaat uit een
verzameling van verschijnselen. Bij dementie wijzen deze verschijnselen er allemaal op dat
denkprocessen niet meer goed verlopen. Het gaat bijvoorbeeld om geheugenverlies, moeite met
aangeleerde vaardigheden en veranderingen in het gedrag. Het gehele geestelijke functioneren, gaat
steeds verder achteruit, zodat het normale zelfstandig leven uiteindelijk niet meer mogelijk is.
Symptomen
1. Geheugenstoornissen; verminderd vermogen om nieuwe informatie in zich op te nemen of
eerder ontvangen informatie te herinneren.
2. Eén of meer van de volgende cognitieve stoornissen:
Afasie (taalstoornis)
Apraxie (verminderd vermogen om motorische activiteiten uit te voeren ondanks
intacte motorische functie)
Agnosie (stoornissen in het herkennen of identificeren van voorwerpen, ondanks een
intacte zintuiglijke waarneming)
Stoornis van de uitvoerende functies (d.w.z. plannen maken, organiseren, volgorde
aanbrengen, abstract denken)
o
o
o
De stoornissen veroorzaken elk een duidelijke beperking in het sociaal of
beroepsmatig functioneren en betekenen een significante beperking ten opzichte van
het vroegere niveau.
De stoornissen komen niet uitsluitend voor tijdens het beloop van een acute
verwardheid (= delirium).
Vaak kan iemand met dementie niet goed meer plannen maken en zaken
organiseren, of logisch en abstract denken.
Andere symptomen die ook voorkomen bij dementie zijn onder andere stemmingswisselingen, woede,
agressie, angst, apathie, achterdocht of verzamelwoede.
Diagnostiek
Er zijn verschillende soorten onderzoek om de diagnose te helpen stellen. Vooropstaat zogenoemde
klinische diagnostiek. Dit wordt uitgevoerd door artsen (vooral huisartsen, psychiaters, neurologen en
geriaters) of psychologen. Ter bevestiging van de diagnose is lijkschouwing mogelijk. Dit gebeurt in de
praktijk bijna alleen als de betrokkene bij leven heeft laten weten zijn hersenen aan de wetenschap te
willen afstaan.
Driekwart van de diagnoses van Nederlandse huisartsen waarin dementie wordt vastgesteld of
uitgesloten, is correct vergeleken met het oordeel van een gespecialiseerde kliniek.
Er wordt wel voor gepleit om de steeds complexer wordende diagnostiek van dementie te laten
uitvoeren door gespecialiseerde multidisciplinaire teams. In ieder geval is consultatie van de
'tweedelijn' gewenst om te bepalen om wat voor soort dementie het gaat.
Er bestaan tal van psychologische tests voor het meten van cognitieve vaardigheden.
Een goede test laat onderscheid toe tussen ziekelijk verouderen bij dementie en normaal verouderen.
Het staat nog niet vast welke test in de praktijk de voorkeur moet krijgen.
Andere aandoeningen
Als er iets mis blijkt te zijn met cognitieve functies moet de arts of psycholoog uitsluiten dat er iets
anders dan onomkeerbare dementie in het spel is. Dus dat het niet gaat om louter delier, depressie,
vitaminetekort, uitdroging, slecht functioneren van de schildklier of van hart en bloedvaten, of om
bijwerkingen van geneesmiddelen.
Onderliggende ziekte
Bij vermoeden van onomkeerbare dementie moet men de onderliggende ziekte vaststellen. Artsen
kunnen vaatafwijkingen opsporen met beeldvormende apparaten, zoals computertomografie (de CTscan) en MRI ('magnetic resonance imaging').
Oorzaken
Dementie is niet één bepaalde ziekte met één bepaalde oorzaak. Het kan het beste worden
vergeleken met een paraplu waaronder tientallen aandoeningen thuishoren. In een deel van de
gevallen kan slechts na verloop van tijd of na het overlijden van de betrokkene met 100 % zekerheid
de oorzaak van de dementie worden vastgelegd.
Alzheimer dementie
De ziekte van Alzheimer is de meest voorkomende oorzaak van dementie (60 à 70 % van de
gevallen).
Ze wordt gekenmerkt door een sluipend begin en een langzame steeds erger wordende achteruitgang
van de cognitieve functies. Vaak treft men op microscopisch niveau in de hersenen plaques
(abnormale verharde eiwitophopingen buiten de hersencellen) en tangles (kluwens in de hersencellen)
aan.
Vasculaire dementie
In 15 à 30 % van de gevallen van dementie is er sprake van een vasculaire oorzaak. Hierbij vindt men
afwijkingen in de bloedvaten van de hersenen. Het kan gaan om veel kleine herseninfarcten
(verstopping van bloedvat(en)), een enkel herseninfarct of een hersenbloeding (scheurend bloedvat).
In tegenstelling tot Alzheimer dementie begint de vasculaire dementie direct en is er een eerder
sprongsgewijze achteruitgang. De symptomen zijn vaak afhankelijk van de plaats in de hersenen waar
het herseninfarct of – bloeding heeft plaatsgevonden.
Mengvormen van Alzheimer dementie en vasculaire dementie
Regelmatig treft men bij één persoon zowel kenmerken van Alzheimer dementie als vasculaire
dementie aan.
Andere oorzaken
Alzheimer dementie en vasculaire dementie zijn de meest voorkomende oorzaken van dementie. Af
en toe komen de volgende andere oorzaken voor:
frontotemporale dementie e.g. Ziekte van Pick
lewy-Body dementie
dementie ten gevolge van de ziekte van Huntington
dementie ten gevolge van de ziekte van Parkinson
In totaal zijn er echter een 60-tal oorzaken van dementie.
Epidemiologie
Dementie komt vooral voor
bij oudere mensen, van de
mensen boven de 80 jaar is
ongeveer 30% dement. Bij
ongeveer 7,0 per 1.000
mannen en 16,1 per 1.000
vrouwen. In 2005 overleden
1.919 mannen en 5.095
vrouwen aan dementie
(CBS
Doodsoorzakenstatistiek;
23,8 per 100.000 mannen
en 61,8 per 100.000
vrouwen). Dementie behoort
bij vrouwen daarmee tot de
top vijf van ziekten met de hoogste sterfte. Ongeveer 2,3% van de totale ziektelast in Nederland wordt
veroorzaakt door dementie. Dementie behoort daarmee tot de tien ziekten die verantwoordelijk zijn
voor het grootste gedeelte van de ziektelast. Dementie leidt tot een verlies aan kwaliteit van leven, en
is een belangrijke oorzaak voor sterfte (De Hollander et al., 2006).
Behandeling
Dementie is ongeneeslijk. Behandeling is gericht op symptoombestrijding: vermindering van een
aantal verschijnselen en vertraging van de achteruitgang. Allereerst zal de arts uitsluiten dat de
gesignaleerde verschijnselen veroorzaakt worden door andere, behandelbare ziekten, zoals
suikerziekte.
Afhankelijk van het stadium van de dementie en de persoonlijkheid van de zieke zijn verschillende
vormen van behandeling mogelijk. Daarbij gaat het er om de zelfstandigheid van de zieke en diens
controle over het leven te behouden en vertrouwdheid en veiligheid te creëren. De verschillende
behandelingen zijn erop gericht het geheugen zo goed mogelijk te gebruiken, het besef van de realiteit
te vergroten en herinneringen te stimuleren. Ook goede voeding en bewaking van de lichamelijke
conditie vormen aandachtspunten.
In een verder gevorderd stadium van de dementie speelt vooral de manier waarop de persoon
benaderd wordt een rol. Respect, voldoende comfort, aangename en vertrouwde muziek, aangename
prikkelingen van de zintuigen (fijne geuren, zachte stoffen, smaakvolle voeding) en aromabaden zijn
daarin belangrijke onderdelen.
De naaste omgeving krijgt voorlichting en ondersteuning, gericht op de praktische zorg, maar ook op
het omgaan met de situatie en de eigen emoties. Ook lotgenotencontact kan waardevol zijn voor de
omgeving.
Medicijnen
De wetenschap doet onderzoek naar nieuwe medicijnen, die bedoeld zijn om de verschijnselen van
dementie te verminderen. Deze medicijnen lijken bij sommige patiënten met de ziekte van Alzheimer
het ziekteproces in het beginstadium te vertragen en het dagelijks functioneren en de zelfredzaamheid
langer op hetzelfde niveau te houden.
Kalmerende medicijnen kunnen de angst, onrust, achterdocht, agressie en slaapproblemen
verminderen. Antidepressiva kunnen helpen bij een bijkomende depressie.
Behandeling van de fysiotherapeut
De behandeling van een fysiotherapeut in een verpleeghuis waar uiteindelijk de meeste patiënten met
dementie worden opgenomen is gericht op:
herstel of behoud van bewegingsfuncties
verminderen van pijn
ontspannen van spieren, maar ook algehele ontspanning
bevorderen van de balans tussen belasting en belastbaarheid
leren omgaan met de beperkingen
adviseren van en leren omgaan met hulpmiddelen
aanleren van strategieën voor bijvoorbeeld het wassen of aankleden
Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar:
www.alzheimer-nederland.nl/ De patiënten vereniging voor parkinson en dementie algemeen
11 Ziektebeelden > Enkelklachten
De Enkel
De enkel is het gewricht tussen het
onderbeen en de achtervoet en wordt
ook wel bovenste spronggewricht
genoemd. Het gewricht tussen de twee
achtervoetsbeenderen, het sprongbeen
(talus) en het hielbeen (calcaneus) wordt
het onderste spronggewricht genoemd.
Ter hoogte van de enkel (bovenste
spronggewricht) kan de voet 20°
omhoog worden getrokken
(dorsaalextensie) en 30° in spitsstand
worden gebracht (plantairflexie). Ter
hoogte van het onderste spronggewricht kan de voet 30° naar binnen worden gewend zodat men
tegen de voetzool aankijkt (inversie) en 20° naar buiten worden gewend (eversie).
Botstukken
Er zijn drie botstukken betrokken bij het enkelgewricht (bovenste
spronggewricht). Het betreft hier twee botstukken in het onderbeen
en één botstuk uit de achtervoet, het sprongbeen. Het onderbeen
bestaat uit het scheenbeen (tibia) en het kuitbeen (fibula).
Het scheenbeen is groter en zwaarder dan het kuitbeen. Beide
botstukken zijn even lang maar het kuitbeen is ten opzichte van het
scheenbeen 1 cm naar beneden verschoven. Het onderste gedeelte
van het scheenbeen en het kuitbeen omvatten als het ware het
bovenste gedeelte van het sprongbeen en wordt derhalve de
enkelvork genoemd.
De voet wordt onderverdeeld in de achtervoet, middenvoet en
voorvoet. De achtervoet bestaat uit het sprongbeen (os talus) en het
hielbeen (os calcaneus). De middenvoet bestaat uit de overige
voetwortelbeenderen: het scheepvormig been (os naviculare), het
dobbelsteenvormige been (os cuboideum) en de drie wigvormige
benen (ossa cuneiformea). De voorvoet bestaat uit de middenvoetsbeentjes en de teenkootjes. Deze
benoeming kan tot enige verwarring leiden omdat de middenvoetsbeentjes niet in de middenvoet
maar in de voorvoet liggen. Het onderste spronggewricht wordt gevormd door drie gewrichtsvlakken
onder het sprongbeen en drie gewrichtsvlakken aan de bovenzijde van het hielbeen.
Spieren
De spier (spier = musculus) die de voet in spitsstand brengt is de kuitspier die met de
achillespees op de achterzijde van het hielbeen aanhecht. De spier die de voet optrekt is
de musculus tibialis anterius (musculus = spier, tibialis = met betrekking tot het
scheenbeen en anterius = voor. Dus de spier die met betrekking tot het scheenbeen aan
de voorzijde ligt). Zie bovenste plaatje van het onderbeen.
De spier die de voet naar binnentrekt waardoor de voet naar
binnen wendt, is de musculus tibialis postirior (musculus = spier,
met betrekking tot het scheenbeen, postirior = achterzijde). De
deze spier loopt aan de achterzijde van de binnenzijde van de
de binnenzijde van de voet.
De spieren die de voet naar buiten trekken, zijn de musculus
longus en de musculus peroneus brevis (musculus = spier,
met betrekking tot het kuitbeen, longus = lang, brevis = breed).
spieren lopen aan de buitenachterzijde van het kuitbeen naar de
van de voet toe. Zie onderste plaatje.
tibialis =
pees van
enkel naar
peroneus
peroneus =
Deze
buitenzijde
Slijmbeurzen
Een slijmbeurs is een dunwandige holte die gevuld is met dezelfde stroperige vloeistof als het
gewrichtsvocht. Slijmbeurzen zitten op plaatsen die aan wrijving onderhevig zijn: tussen bot en huid;
tussen pees en de huid en tussen pees en een botstuk. Een pees is een koordvormige of platte
bindweefselverbinding tussen spier en bot. De belangrijkste slijmbeurzen rond de enkel zijn die tussen
het hielbeen en de achillespees en tussen de achillespees en de huid. Daarnaast zijn er nog
onderhuidse slijmbeurzen ter hoogte van de binnenzijde en buitenzijde van de enkel.
Aandoeningen wat betreft het enkelgewricht:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
Achillespeesklachten
Verzwikking / naar binnen klappen van de voet (inversietrauma)
Verzwikking / naar buiten klappen van de voet (eversie trauma)
Fracturen (botbreuk)
Ruptuur (Spierscheur)
Ontsteking achter het scheenbeen (Shint Splint)
Hielspoor (Fascitis Plantaris)
Reuma atritis of slijtage (atrose)
Klompvoet
Platvoet
Enkelletsels
Enkelletsels treden zeer frequent op en ontstaan voor meer
dan de helft tijdens het beoefenen van sport. Het betreft
vooral de bandletsels, die ontstaan als gevolg van het naar
binnen klappen van de voet (inversietrauma). Hierdoor
worden het gewrichtskapsel en de ligamenten aan de
buitenkant van de enkel uitgerekt. Na een geringe
uitstrekking zal er nog geen abnormale speling in de enkel
ontstaan en spreekt men van een verstuiking of ook wel een
distorsie genoemd. Wanneer door uitrekking of scheuring van
de ligamenten abnormale beweeglijkheid in het gewricht
optreedt, wordt de term enkelbandruptuur of enkelbandleasi
gebruikt. Zie de afbeelding hiernaast voor verheldering.
Bij enkelletsels als gevolg van een inversietrauma (naar
binnen klappen van de voet) staat de pijn op de voorgrond. Veel mensen horen of voelen iets knappen
op de plaats van de buitenste enkelband. Kort daarna ontstaat een zwelling op de plaats van de
overrekking of scheur.
Ook kunnen er fracturen ontstaan en of letsel aan de binnenste enkelband. Dit laatste gebeurt doordat
de voet naar buiten klapt en de binnenste band wordt daardoor belast, dit noemt men een
eversietrauma. Hier zijn dezelfde gradaties voor als bij een inversietrauma.
Symptomen
In ruim 85% van de gevallen is er sprake van een verzwikking van de voet naar binnen (inversie). Pijn
en zwelling aan de buitenkant van de enkel zijn het directe gevolg. Het slachtoffer kan meestal nog
wel op de voet staan, maar lopen is pijnlijk. Een eventuele bloeduitstorting wordt pas na een aantal
dagen zichtbaar.
Verschijnselen die kunnen wijzen op een verscheuring
Pijn aan de voorzijde van het onderste stukje van het kuitbeen (aan de buitenzijde van de enkel)
Een bloeduitstorting
Het niet op de voet kunnen staan
(Door de fysiotherapeut)
Het naar voren kunnen schuiven van de voet
t.o.v. het onderbeen.
Verschijnselen die passen bij een botbreuk
Het niet kunnen staan of lopen op de enkel
gedurende vijf passen, direct na het ongeval;
Een afwijkende stand van de voet t.o.v. het onderbeen;
(Door de fysiotherapeut)
Pijn bij het druk uitoefenen op een van beide enkels.
Pijn bij het druk uitoefenen op het 5e middenvoetsbeentje.
Pijn bij het druk uitoefenen op het verloop van het kuitbeen.
Diagnose
Direct na het ongeval is het moeilijk om onderscheid te maken tussen een verstuiking en een kapotte
buitenband van de enkel, door de zwelling die snel ontstaat. Vier tot zeven dagen na het ongeval is dit
onderscheid bij het lichamelijk onderzoek gemakkelijker. Een eventuele breuk kan worden
aangetoond met de ottowa enkelrules. Zodra deze test positief is dan is er een indicatie om een
röntgenfoto te laten maken. Een röntgenfoto is noodzakelijk, omdat zo de precieze locatie van de
fractuur vastgesteld kan worden. Hier wordt vervolgens de behandeling op aangepast. Wanneer er
geen bloeduitstorting is en de voet kan ten opzichte van het onderbeen in de enkel niet naar voren
worden verschoven (schuiflade onderzoek) dan is er mogelijk sprake van een verstuiking. Bestaat er
drukpijn ter hoogte van de buitenband van de enkel, gecombineerd met een blauwgroene verkleuring
aan de buitenzijde van de enkel en kan de voet ten opzichte van het onderbeen naar voren worden
verschoven, dan is er in 95% van de gevallen sprake van een kapotte enkelband.
Oorzaken
De meeste enkelklachten treden op doordat er een vreemde, onnatuurlijke beweging met de enkel
wordt gemaakt, waarbij de spieren de beweging niet kunnen opvangen. Hierbij kunnen de
gewrichtsbanden verrekt (verzwikking) of ingescheurd (verstuiking) raken. In ernstige gevallen kan de
enkel zelfs gebroken zijn.
Bij een verstuiking van de enkel, is de buitenste enkelband beschadigd. Deze loopt van boven naar
beneden, en verbindt daarbij het onderste deel van het kuitbeen (de grote knobbel aan de zijkant van
uw enkel) met de zijkant van de voet. Een verstuikte enkel doet de eerste 10 dagen vaak zo zeer dat
je er niet op kunt lopen. Dit is normaal en heeft als functie dat de enkel genoeg rust krijgt om te
herstellen.
Ook bij reumatische klachten geven beschadigde enkelbanden instabiliteit van de enkel. Hierdoor
komen er meer krachten op de enkelbanden te staan, wat weer meer pijn veroorzaakt en een grotere
slijtage van het enkelgewricht teweeg brengt.
Instabiliteit van het enkelgewricht is een belangrijke oorzaak van extra problemen. Het kan tijdens het
bewegen bijvoorbeeld resulteren in een sneller slijtageproces van het kraakbeen, dat bewegingen in
het gewricht soepel moet laten verlopen.
Epidemiologie
Het aantal enkelletsels dat via het persoonlijk ongevallen registratiesysteem voor de EHBO-afdelingen
van de nederlandse ziekenhuizen voor 1993 werd geregistreerd, kon worden berekend op 112.500
enkelletsels (stichting Consument en veiligheid 1993). Door de PORS-gegevens te relateren aan
onderzoeken van het CBS (Centraal Bureau voor statistiek) en LMR (landelijk Medisch
Registratiesysteem) kunnen we komen tot een schatting van 500.000 a 600.000 enkelletsels per jaar.
Dit betekend 120.000 tot 150.000 acute enkelletsels op de EHBO en 380.000 tot 450.000 via de
huisarts.
Wat kunt u er zelf aan doen.
Koel de enkel direct na het verstappen maximaal 20 minuten met bijvoorbeeld een ijspakking.
LET OP: wanneer u gebruik maakt van ijs, zorg dan altijd dat het ijs niet direct contact maakt met de
huid. Verpak het ijs bijvoorbeeld in een theedoek of handdoek, en breng deze aan op de zwelling. Dit
vermindert de zwelling en de pijn. Pas deze manier van koelen maximaal drie keer per dag toe en
steeds niet langer dan 20 minuten. Zorg voor voldoende rust, zeker de eerste 2 a 3 weken. Ga na 10
dagen beginnen met voorzichtig proberen te lopen, maar let er op dat je niet regelmatig door de
pijngrens heen gaat. Het is belangrijk dat de enkel na de rustfase van 2 a 3 weken weer belast wordt.
Deze belasting zorgt ervoor dat het nieuwe weefsel, waaruit de banden zijn opgebouwd, in de juiste
richting komt te liggen. Op die manier worden de banden het sterkst. Als er geen belasting is weten de
vezels niet in welke richting ze moeten liggen en ontstaat een zwakke plek op de plaats van het letsel.
Ook na verloop van tijd kan de enkel nog wel eens wat dik worden of warm aanvoelen dit is een teken
dat u net iets teveel heeft gedaan. Als de enkel na 3 weken nog steeds dik is, is het raadzaam om een
specialist op te zoeken.
Behandeling
Een enkelverzwikking herstelt over het algemeen vanzelf. Bij een verstuiking wordt er vaak op de
eerste hulp van het ziekenhuis een gipsverband aangelegd. De enkel wordt in een zodanige stand
getaped dat de uiteinden van de gescheurde banden weer dicht bij elkaar komen. De enkel is zeker
de eerste maand nog zeer onstabiel. Als het tape er na ongeveer drie weken af gaat is de enkel nog
wel gevoelig. Het is noodzakelijk dat tijdens het sporten of een andere hoge inspanning de enkel
wordt ondersteund, bijvoorbeeld door een enkelbandage of brace. Dit komt doordat de enkelbanden
opgerekt zijn en je niet helemaal goed meer aanvoelt hoe de enkel in de ruimte staat. De kans dat je
er de eerste weken doorheen zal gaan is groot. Dit is niet alleen zeer pijnlijk maar vertraagt ook het
herstel proces. Raadpleeg voor het aanleggen van een bandage of tape altijd iemand die hiervoor
gekwalificeerd is.
Een paar jaar geleden werd eerst nog de enkel ingegipst tegenwoordig wordt tape gebruikt voor
immobilisatie, omdat tape flexibeler is dan gips en het voor de patiënt comfortabeler zit.
Fysiotherapeutische behandeling
De fysiotherapeut komt pas in actie als het natuurlijke herstelproces niet voldoende
is voor een volledig herstel. Bijvoorbeeld: als er na 2 á 3 weken nog steeds sprake
is van een flinke zwelling of de enkel na 5 weken nog steeds zeer gevoelig en
instabiel aanvoelt. De fysiotherapeut zal dan verder onderzoeken welke factoren
nog belemmerend zijn voor het natuurlijke herstel. Als de banden verzwakt blijven,
worden er oefeningen gedaan voor het versterken van de spieren rond het gewricht
en de coördinatie te verbeteren zodat het spierkorset gedeeltelijk de functie van de (nu uitgerekte)
banden kan overnemen.
Tape behandeling van enkel(s).
Uw enkel is zojuist door uw fysiotherapeut ingetaped. Er zijn echter een aantal zaken die van belang
kunnen zijn voor een goed verloop van het genezingsproces.
De belangrijkste aanwijzingen vindt u hieronder puntsgewijs.
Het is natuurlijk wel zo dat de therapie individueel sterk kan verschillen. Dit heeft te maken met
factoren als: de ernst van de blessure, de leeftijd, het beroep, het gewicht, de mate van getraindheid
van de patiënt en andere vergelijkbare factoren. Dat wil dus zeggen dat niet alle informatie die u hier
vindt op u van toepassing behoeft te zijn.
In principe is het zo, dat u met de enkel die ingetaped is normaal moet kunnen lopen. Het is van zeer
groot belang dat u de voet weer juist afwikkelt. Vermijd "mank" lopen en tracht de voet recht naar
voren neer te zetten.
Bij het douchen proberen de tape droog te houden. U kunt hiervoor bijvoorbeeld een plastic zak om de
voet doen en deze met een elastiekje vastmaken.
Indien u het gevoel hebt, dat de tape te strak zit of indien het te veel jeukt, is het verstandig uw
behandelend fysiotherapeut te raadplegen.
Enige nuttige oefeningen:
a. Probeer te staan (los) op het aangedane been. Dit is een evenwichtsoefening.
b. In zit, de enkel zo ver mogelijk optrekken en zo ver mogelijk naar beneden bewegen.
c. Voet rollen over een fles.
Uw fysiotherapeut kan, bijvoorbeeld als er te veel zwelling is of als er te veel pijn bestaat, besluiten
naast de tape ook andere therapievormen toe te passen.
In het algemeen wordt de tape na tien dagen verwijderd. Dan wordt opnieuw bekeken, of de enkel
nogmaals ingetaped moet worden. In sommige gevallen kan dit meerdere malen nodig zijn.
Indien u specifieke vragen hebt, kunt u deze altijd tijdens een bezoek of telefonisch stellen.
Belangrijk: Wanneer u veel last van de tape heeft en uw therapeut is niet bereikbaar kunt u deze zelf
verwijderen om afknellingsklachten te voorkomen. U dient dan wel zo spoedig mogelijk contact met de
fysiotherapeut op te nemen.
Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar
www.orthopedie.nl
12 Ziektebeelden > Golferselleboog
Wat is een golferselleboog? (Mediale epicondylitis)
Een golferselleboog is een ontsteking aan de binnenzijde
(mediale zijde) van de elleboog. In de onderarm lopen
veel spieren en vooral pezen waarmee de pols en
vingers gestrekt en gebogen kunnen worden. De
strekspieren/pezen zitten vast aan de buitenste
elleboogknobbel, de buigspieren (flexor muscles zie de
afb. hiernaast) aan de binnenste elleboogknobbel. De
buitenste elleboogknobbel is betrokken bij een
tenniselleboog, de binnenste bij de golferselleboog. Belangrijke buig- onderarmspieren, die tot aan de
vingers lopen, trekken relatief te hard aan de aanhechtingsplaats zodat bij de pees of spierbuik een
zeurende chronische klacht ontstaat. Langdurige overbelasting van deze onderarmspieren ten
opzichte van de andere groepen spieren in de onderarm is meestal de oorzaak. De pijn die dan
veroorzaakt wordt kan zich ook elders voordoen; dat wordt “gerefereerde” pijn genoemd. De verklaring
hiervoor is dat de pijn van een ontsteking vaak wordt gevoeld in een bijbehorend, veel groter gebied
van de huid. Een voorbeeld hiervan is de pijn in het midden van de bovenarm ten gevolge van een
ontsteking in de schouder. Een ander voorbeeld is uitstralende pijn in de arm soms tot in de hand en
vingers.
De aandoening heet wel golferselleboog, maar dat wil niet zeggen dat het alleen maar door golfen kan
ontstaan. Het is ook regelmatig te zien bij tennissers, pitchers (honk- en softbal) of sportklimmers. Ook
in het dagelijkse leven kan het optreden (bijvoorbeeld tegelzetters).
Symptomen.
- pijn aan binnenzijde van de elleboog
- pijn bij buigen in combinatie met naar
binnendraaien van
de onderarm
- de pijn kan variëren van indringend stekend tot
zeurend met klachtenvrije periodes
- onderhands tillen wekt de pijn op en/of na gedane
werkzaamheden soms verhevigingvan klachten
- in de vuist knijpen / hand geven (met gestrekte
elleboog) is vaak pijn provocerend
- drukpijn op, of juist onder, het binnenste botuitsteeksel van de elleboog
- uitstralende pijn soms in de onderarm richting hand
- in rust treedt veelvuldig onaangename of zelfs hevige pijn op
- de elleboog kan beperkt zijn in zijn strekking of volledige buiging (vaak dan ook pijnlijk)
- er is vaak geen duidelijke oorzaak voor de opleving van de pijn
- pijn in pols, hand of schouderregio zijn zeldzaam (indien toch aanwezig betreft het
mogelijk een andere oorzaak)
- röntgenonderzoek geeft geen bijzonderheden (kalkafzettingen in de pees zijn
eerder uitzondering dan regel)
- er zijn vrijwel nooit specifieke uiterlijke kenmerken aan de (golfarm-) elleboog te zien.
Diagnose
De arts zal bewegingen uitlokken die de pezen belasten en pijn veroorzaken. Dit kan bijvoorbeeld
door de pols met weerstand te laten buigen. Voor het stellen van de diagnose is meestal geen nader
onderzoek nodig. De arts kan, afhankelijk van de bevindingen, een enkele keer een röntgenfoto laten
maken van de nek, de schouder (om andere aandoeningen uit te sluiten) of de elleboog. Ook kan de
arts er voor kiezen de elleboog aanvullend te onderzoeken met bijvoorbeeld echografie.
Oorzaken
De meest voorkomende oorzaak van een golferselleboog is overbelasting. Iedere activiteit
die een herhaalde, langdurige belasting geeft van de onderarmspieren gekoppeld aan een
niet adequate rust kan tot overbelasting van deze spieren leiden. Dit kan zijn in de vorm van
zwaar tillen of verkeerd bewegen vanuit de pols.
Epidemiologie
Een golferselleboog (epicondylitis medialis) wordt vaak gediagnosticeerd als CANS (Complains Arm
Neck Schoulder). Klik op de link om deze cijfers te bekijken.
Maatregelen na het ontstaan van de golferselleboog
IJs in de acute fase op de pijnlijke, soms opgezette plek. Gebruik een cold-pack 12 tot 15 minuten
(doe een zakdoek of iets dergelijks tussen huid en cold-pack om brandblaren te voorkomen). Gebruik
ijspakkingen 20 minuten (is minder koud). Gebruik deze koudepakkingen 2 à 3 maal daags. Soms kan
het gebruik van een 'brace' verlichting brengen.
Preventie
Het vermijden of het verminderen van de activiteiten die de klacht in eerste instantie hebben
veroorzaakt. Volg de adviezen van arts en/of fysiotherapeut op. Op die manier wordt spierkracht en
conditie opgebouwd. Er ontstaat een toenemende belastbaarheid van het bewegingsapparaat.
Toekomstige problemen worden zo voorkomen. Uiteraard is ook hier ''voorkomen beter dan genezen''.
Dat betekent dat sporters, die hun onderarmen zeer intensief gebruiken, de armspieren specifiek
dienen te trainen.
De armspieren moeten symmetrisch en gelijk belast worden. Langdurige en eenzijdige
trainingsvormen, moeten goed afgewisseld worden met oefenvormen die de spanning eraf halen. Ook
hier gaat het weer om de juiste verhouding tussen maximale inspanning enerzijds en herstel
anderzijds. Bij dagelijkse handelingen ligt overbelasting voor de hand. De desbetreffende spieren
krijgen daardoor te weinig tijd om te herstellen. Herstel is noodzakelijk voor een goed gestel!
Behandeling
Er zijn verschillende behandelingen die worden toegepast bij een golferselleboog. De ene methode
heeft bij de ene patiënt wel en bij de andere patiënt geen resultaat.
De eenvoudigste behandeling is om zelf overmatige of verkeerde belasting, en daarmee pijn, te
voorkomen.
Medicijnen
Ontstekingsremmende pijnstillers in de vorm van gel of crème zijn volgens de wetenschap op korte
termijn waarschijnlijk effectief in het verminderen van de pijn. Het slikken van ontstekingsremmende
pijnstillers lijkt minder zinvol.
Injecties
Het is onduidelijk of een injectie met corticosteroïden helpt. Een injectie met verdovingsvloeistof helpt
waarschijnlijk niet.
Fysiotherapie
De fysiotherapiebehandeling in fysiotherapie praktijk Bosch en Duin is er op gericht dat de
bewegingen op een normale wijze moeten verlopen zodat er geen foutief bewegingspatroon wordt
ingeslepen.
Er wordt dus echt één op één behandeld en geoefend en getraind alvorens men in een groep kan
verder sporten.
Spieren dienen een goede lengte, spanning en kracht te hebben om goed te functioneren.
Massage en rekken van spieren en mobilisatie van gewrichten eventueel ondersteund (manueel of
met tape) in een bepaalde glide worden in de behandelingen gebruikt.
Advies en huiswerkoefeningen zijn ook een belangrijk onderdeel van de behandeling.
Door middel van fysiotherapie kan men leren de elleboog te ontlasten en de aangedane spieren te
rekken, ontspannen en versterken zodat zij hoger belastbaar zijn.
Behandelingen met methode Mulligan en medical taping concept werken fantastisch.
Operatie
Wanneer de eenvoudige behandelingen onvoldoende resultaat bieden, of de pijn blijft te invaliderend
na langdurige conservatieve behandeling, kan een operatie overwogen worden. Deze ingreep heeft
als doel de pijn te verminderen, en daardoor de kracht en functie te verbeteren. De operatie kan
onmogelijk onmiddellijk alle pijn wegnemen. Ze creëert alleen de voorwaarden waaronder de
genezing kan plaatsvinden. Het succes van tennis/golfers-elleboogoperatie is echter wisselend en in
de medisch- wetenschappelijke literatuur zijn er zeer uiteenlopende cijfers over het succes van deze
operatie. Men kan er van uitgaan dat er gemiddeld ongeveer 80% kans is op belangrijke verbetering
tot volledige genezing.
Dit betekent dus dat een deel van de patiënten niet helemaal geholpen zal zijn door de operatie. Geen
enkele geneesheer kan echter vooraf het welslagen van de operatie voorspellen. De aanhechting van
de spieren wordt losgemaakt, en eventueel ontstoken peesweefsel verwijderd. Alzo kan de ontsteking
aldaar recupereren. Vaak wordt het bot lokaal wat aangefrist, ook voor betere genezing.
Meestal wordt een beperkte inspectie verricht van het ellebooggewricht om kraakbeenlijden uit te
sluiten.
Na de hechting en steriel verband wordt meestal een bovenarmgipsverband aangelegd voor een 3-tal
weken. Hierdoor is de elleboog in de onmiddellijke herstelperiode minder pijnlijk, en kan de pees beter
genezen. Een gips is echter niet noodzakelijk, en geeft soms wat verstijving van de elleboog.
Gevolgen na een operatie
De eerste dagen na de ingreep kunnen vrij pijnlijk zijn ten gevolge van de operatie. Ook de
pijn van de tenniselleboog zal niet meteen verdwenen zijn.
Onmiddellijk bewegen van de vingers in het gips is aanbevolen.
Na een 10-tal dagen kan het gips worden verwijderd bij de huisarts. Hij dient dan eventueel
een nieuw gips aan te leggen voor nog een 10-tal
dagen.
Na een 3-tal weken is er gewoonlijk een controle-raadpleging voorverwijderen van het gips,
reëvaluatie en opstarten van kinesitherapie.
Nadien zal er onder fysiotherapeutisch toezicht geleidelijk worden gemobiliseerd en geoefend,
waarbij krachtige inspanningen initieel nog
moeten worden vermeden.
Het verder herstel zal afhangen van de evolutie. Gemiddeld duurt hetvolledig herstel toch een
3-tal maanden. Bij sommige patiënten gaat dit vlotter, bij anderen trager. Zware lichamelijke
inspanningen of specifieke sportbeoefening kunnen soms maandenlang gecontraïndiceerd
zijn. Lichter administratief of huishoudelijk werk kunnen daarentegen al vrij vlug hernomen
worden. Arbeidsongeschiktheid is dus afhankelijk van het type werk dat de patiënt verricht.
Operatief ingrijpen word anno 2011 nauwelijks nog toegepast.
Fysiotherapeutische behandeling
De behandeling kan nogal eens verschillen en hangt samen met de ernst van de klacht en de manier
waarop de klacht zich presenteert. Een golferselleboog met flinke bewegingsbeperkingen in het
gewricht zelf dient meer aandacht te krijgen en de therapie zal daarom wat uitgebreider zijn. De
behandeling richt zich doorgaans op het volgende:
1. spieren en hun pezen
2. gewrichten
3. kapsel
Doel van de therapie
Het uiteindelijke doel is u van de pijnklachten af te helpen. Dit kan worden bereikt door ervoor te
zorgen dat gewrichten weer hun normale beweeglijkheid terug krijgen, dat spieren hun hoge tonus
verliezen en dat de trekkracht op de pees(aanhechting) wordt genormaliseerd. Tevens moeten de op
afstand gelegen storende factoren ook behandeld worden. (denk hierbij aan schoudergordel en bortshals gebied) Als aan al deze elementen is voldaan zal de golfarm verdwijnen.
De fysiotherapiebehandeling in fysiotherapie praktijk Bosch en Duin is er op gericht dat de
bewegingen op een normale wijze moeten verlopen zodat er geen foutief bewegingspatroon wordt
ingeslepen.
Er wordt dus echt één op één behandeld en geoefend en getraind alvorens men in een groep kan
verder sporten.
Spieren dienen een goede lengte, spanning en kracht te hebben om goed te functioneren.
Massage en rekken van spieren en mobilisatie van gewrichten eventueel ondersteund (manueel of
met tape) in een bepaalde glide worden in de behandelingen gebruikt.
Advies en huiswerkoefeningen zijn ook een belangrijk onderdeel van de behandeling.
Door middel van fysiotherapie kan men leren de elleboog te ontlasten en de aangedane spieren te
rekken, ontspannen en versterken zodat zij hoger belastbaar zijn.
Behandelingen met methode Mulligan en medical taping concept werken fantastisch.
Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar
www.golfarm.nl
13 Ziektebeelden > Hand/pols
Hand/pols
De hand is samengesteld uit een groot aantal beenderen,
spieren, pezen en ligamenten die een zeer ruime
beweeglijkheid toelaten en een relatief grote kracht kunnen
ontwikkelen.
Er zijn drie soorten beenderen in de hand:
De falangen: er zijn er 14 in totaal, deze beentjes
worden gevonden in de vingers zelf. Iedere vinger
heeft er drie: het proximale, mediale en het distale. De
duim echter heeft er maar twee!
De metacarpalen: daarvan zijn er vijf, ze vormen de
middenhand
De carpale beenderen: dat zijn de 8 beentjes die de
pols vormen. Deze beentjes staan langs de ene zijde
in verbinding met de metacarpalen en aan de andere kant met de onderarmbeenderen, de
radius en de ulna.
Daarnaast zijn er heel veel spieren, gewrichtsbanden en pezen in de hand te vinden. Spieren
zijn structuren die samentrekken/ontspannen, dit laat toe dat de beenderen in de hand kunnen
bewegen ten opzichte van elkaar.
De pezen zijn de structuren die uit de spier ontstaan en vervolgens op en in de botuiteinden
gaan vasthechten, ze zorgen voor een stevige overgang tussen het spierweefsel en het bot.
De ligamenten (gewrichtsbanden) en de bindweefselstructuren zorgen voor een verbinding
tussen de verschillende beenderen onderling.
Carpale tunnel
De carpale tunnel is inderdaad een echte tunnel die de
voorarm via de pols met de hand verbindt, de bedding
wordt gevormd door de polsbeenderen, het dak door
het ligamentum carpi transversum, een zeer stevige
gewrichtsband die van de ene zijde naar de andere
zijde van de pols verloopt. Dit geheel vormt de carpal
tunnel.
De zenuw (nervus medianus) passeert door deze
tunnel, hij staat in voor de gevoelsensatie van de
duim,wijsvinger, de middenvinger en een deel van de
ringvinger. Er is eveneens een takje van deze zenuw
die naar de duimmuis verloopt en daar zorgt dat de
duim naar de pink kan gebracht worden.
Ook de buigpezen passeren net als de zenuw door
deze tunnel. De zenuw ligt eigenlijk bovenop het pakket
van de pezen en ligt dan ook zeer oppervlakkig. Alle pezen zijn omgeven door een soort slijmvlies, de
tenosynovia. Afwijkingen (ontstekingen) van deze synovia kunnen ook een invloed uitoefenen op de
zenuwfunctie.
Carpo meta carpaal gewricht (CMC gewricht)
Dit is het gewricht tussen enerzijds het metacarpaal of
middenhandsbeen van de duim en anderzijds het Carpus beentje,
het os trapezium, van de pols.
Dit gewrichtje laat u toe om uw duim te bewegen in de
zogenaamde "oppositie", hierbij beweegt de duim naar de pink toe.
Rond deze beenderen ligt een kapsel, een elastische zakvormige
structuur die het gewricht volledig omgeeft.
Deze structuur is dan nog bijkomend verstevigd door zeer stevige
ligamenten of gewrichtsbanden.
De beide uiteinden van de beenderen zijn bedekt door een dikke, stevige rubberachtige laag, het
gewrichtskraakbeen genaamd. Deze kraakbeenlaag laat toe dat de beide beenderen een zachte,
gladde beweeglijkheid hebben ten opzichte van elkaar.
Quervain loge
Dit is het kanaaltje net voor de duim, de Quervain loge genaamd, hier
passeren twee duimpezen, namelijk de:
- abductor pollicis longus (APL), en de
- extensor pollicis brevis (EPB).
De spieren van deze pezen bevinden zich in de onderarm waar ze
vasthechten aan het bot. Vervolgens gaan ze in de richting van de duim
waar ze overgaan in peesstructuren, deze passeren vervolgens in een
tunnel aan het uiteinde van de radius gelegen. Deze tunnel helpt om de
pezen tegen het bot te houden. De wand van deze tunnel wordt gevormd
door een soort slijmvlies, het tenosynovium, dat als een soort zacht
glijkussen maakt dat de pezen gemakkelijk heen en weer kunnen schuiven.
Kapsel
Het polsgewricht bestaat uit een ganse verzameling van kleine beentjes
die in contact staan met de twee grote beenderen in de onderarm. Het
geheel wordt omgeven door een zakvormige structuur, het kapsel
genoemd, dat tevens op vele plaatsen is verstevigd door ligamentaire
structuren (gewrichtsbanden). Het gewrichtskapsel is een zakvormige
structuur die gevuld is met een kleine hoeveelheid gewrichtsvocht. Zie
afbeelding voor verheldering.
Buigpezen
De buigpezen (rode pijl in de afbeelding aan de linker kant) verlopen
vanuit de voorarm naar de hand en de vingers toe, ze zijn bedekt met
een dun bindweefselblad, de tenosynovia genoemd. Deze slijmvliesbedekking zorgt ervoor dat de pezen vlot en soepel kunnen glijden ten
opzichte van de omliggende structuren.
Op bepaalde plaatsen worden de pezen tegen het bot gehouden door
een soort weefseltunnels, de pulleys of retinaculum genoemd (gele
pijl).
Deze zorgen ervoor dat de pees zijn ligging ten opzichte van het bot behoudt, hierdoor is het mogelijk
om kracht te zetten zonder dat de pezen een soort boogeffect krijgen en zich ver van het bot gaan
verwijderen, kracht zetten zou anders onmogelijk worden.
Aandoeningen wat betreft het polsgewricht en de hand:
Carpaal Tunnel Syndroom
Polsblessure
Malletvinger
Skiduim
Polsfractuur
Scapoidfractuur
Reuma
Hand/Pols klachten(blessures)
Blessures of klachten aan de pols worden meestal veroorzaakt door sportieve activiteiten. Veel
voorkomende aandoeningen zijn daarbij fracturen, rupturen, beknellingen en luxaties. Deze klachten/
blessures zorgen dan niet alleen voor belemmering in het uitoefenen van uw sport, maar ook in uw
algemeen dagelijks leven. Aangezien de pols en hand veelvuldig gebruikt wordt bij allerlei soorten
bewegingen, is het vanzelfsprekend dat uw zelfstandigheid hierdoor achteruit gaat. Helemaal als de
klachten rondom uw pols/hand chronisch (klachten houden langer aan dan 6 maanden) worden.
Symptomen
Bij elke aandoening aan de pols/ hand zijn de symptomen en de duur van herstel, verschillend. Dit
komt omdat de pols en hand uit verschillende soorten structuren bestaan.
Zodra er sprake is van een trauma zijn er wel enige aandoeningen die aangetoond kunnen worden,
door middel van bepaalde symptomen. De aandoeningen die het meest voorkomen bij een trauma
zijn:
Fracturen
Rupturen
Luxatie van de vinger
Kapsulair patroon
Fractuur
De symptomen bij een fractuur zijn:
Pijn.
zwelling en andere ontstekingsverschijnselen zoals; roodheid, warmte en functieverlies.
vervorming van het polsgewricht.
De meest voorkomende fractuur van de pols is die van de radius (een van de botten in de onderarm)
vlakbij het polsgewricht. Deze fractuur komt veel voor bij ouderen na een val op uitgestrekte handen.
Kijk voor meer informatie onder polsfractuur.
Ruptuur
Een ruptuur is te verdelen in gradaties. Namelijk een overrekking, partiële ruptuur en een gehele
afscheuring.
De symptomen bij een ruptuur zijn:
Pijn.
Toenemende pijn bij buigen en/of strekken van de pols.
Een onregelmatigheid in het oppervlak van het getroffen deel; een kuil of gleuf meestal
geflankeerd door een wat gezwollen richel.
Verder pijn bij elke rekbeweging van de spier en meestal een blauwe plek t.p.v. het trauma,
die soms pas na uren en soms dagen kan verschijnen.
Kijk voor meer informatie onder ruptuur
Luxatie van de vinger
De symptomen bij een luxatie zijn:
Scheefstand van de vinger.
Het niet kunnen bewegen van de vinger ( buigen en strekken)
Pijn.
Zwelling.
Kapsulair patroon
Een kapsulair patroon ontstaat wanneer het kapsel belast wordt. Dit kan komen doordat de spieren
van de onderarm niet op tijd reageren of omdat de belasting te hoog was. Hierdoor worden de
structuren die niet te trainen zijn (passieve delen van het lichaam) belast in de vorm van rekking of
compressie. Als de belasting ook te hoog wordt voor het kapsel, kunnen er scheurtjes in komen.
De symptomen bij een kapsulair patroon zijn:
Een bepaald patroon wat betreft bewegingsbeperking. Eerst is de
buiging (flexie) beperkt en daarna de strekking (extensie).
Preventie
Om polsblessures te voorkomen, kunt u uw polsen en of hand en vingers
laten intapen of u kunt een brace gebruiken. Hierdoor kunnen blessures
verkomen worden doordat het gewricht in mindere mate kan bewegen.
Ook kunt u ervoor zorgen dat de spieren rondom de pols in een goede
conditie blijven. Denk daarbij aan het optrainen van de onderarm spieren.
Dit kan zowel in kracht, uithoudingsvermogen en coördinatie.
Epidemiologie
Voor informatie over de incidentie (het voorkomen van) en prevalentie (het voorkomen van een
bepaalde aandoening op een bepaalde moment bij een bepaalde populatie) klikt u bovenaan de
pagina op de aandoening waarnaar u op zoek bent.
Behandeling
Ook voor specifieke behandelingen kunt u klikken op de bovenstaande aandoeningen.
14 Ziektebeelden > Hart en vaatziekten
Het hart en de bloedvaten
Het hart is een holle spier die als pomp functioneert.
Het hart pompt het bloed door de bloedvaten naar alle delen van ons lichaam.
Het hart is onderverdeeld in:
2 voorkamers( linker- en rechterartrium of -boezem)
2 kamers (ventrikels)
Het linker en rechter gedeelte worden gescheiden door een septum (tussenschot).
Per minuut wordt er zo'n vijf à acht liter bloed rondgepompt (70 tot 80 maal samentrekken per
minuut)."hartdebiet"
in rust: 60 tot 70 maal samentrekken
bij inspanning: 160 tot 180 maal
samentrekken
Werking van het hart
Zuurstofarm bloed komt terecht in de
rechtervoorkamer. Van hieruit wordt het
verpompt via de rechterhartkamer tot in de
longslagaders. Tijdens de passage in de
longen, wordt hier zuurstof toegevoegd en
CO2 (koolstofdioxide) afgegeven ( kleine
circulatie). Het zuurstofrijke bloed wordt
verzameld in de linker voorkamer.
Vervolgens wordt het overgepompt naar de
linkerhartkamer van waaruit het per hartslag
wordt geëjecteerd in de lichaamsslagader
(aorta). Vanuit de aorta, en zijn aftakkingen,
wordt het zuurstofrijke bloed verdeeld tot in de verschillende eindorganen (bv.: nieren, hersenen,
ingewanden en ledematen...). De aorta en zijn aftakkingen (slagaders) worden de grote circulatie
genoemd.
Nadat zuurstof opgenomen werd in de eindorganen, wordt het zuurstofarme bloed door de aders naar
de rechtervoorkamer gedraineerd.
Het hart is een spier dat vier holten omvat (twee boezems en twee kamers), en heeft de grootte van
een gebalde vuist. De spier die de linkerhartholte omwikkelt staat in voor de grote circulatie. Zijn
gewicht bedraagt 3/4 van het ganse hart. Net als iedere andere spier heeft het hart zuurstof nodig om
in leven te blijven en zijn werk te doen.
De kransslagaders zijn de eerste aftakkingen van de lichaamsslagader (net voorbij de aortaklep). Het
grootste deel van het kransslagaderbloed loopt naar de linker hartkamerspier. Elk probleem met een
kransslagader zal een gevolg hebben op het functioneren van deze linkerhartkamerspier. Bij
inspanningen van de hartspier (snellere hartslag of bloeddrukverhoging), kan het debiet van de
kransslagaders vervijfvoudigen zodat voldoende zuurstofaanbod naar deze spier gewaarborgd blijft.
Om te zorgen dat het bloed slechts in één richting stroomt, is er tussen elke kamer en voorkamer een
klep die verhindert dat het bloed bij het samentrekken van de kamers terug zou vloeien naar de
voorkamers.
Mitralisklep: klep tussen linkervoorkamer en linkerkamer
Tricuspidalisklep: tussen rechtervoorkamer en rechterkamer
Om te vermijden dat het bloed, dat uit het hart naar de longslagader en naar de lichaamsslagader
wordt gepompt, terug in het hart zou vloeien, zijn ook hier kleppen voorzien.
Aortaklep: klep tussen linkerhartkamer en de aorta (lichaamsslagader)
Pulmonalisklep: de klep tussen de rechter hartkamer en de longslagader
De sinus en de AV -knoop
In de gangmaker van het hart, de sinusknoop, wordt een klein
stroomstootje (impuls) opgewekt. De sinusknoop stuurt dit
stroomstootje door de voorkamers, die daardoor samentrekken.
Omdat de voorkamers en de kamers electrisch zijn geïsoleerd, kan
het stroomstootje niet zomaar van de voorkamers op de kamers
overgaan. Dit kan slechts via een aparte electrische verbinding: de
AV-knoop (atrio-Ventriculaire knoop). De AV-knoop vangt de impuls
van de voorkamers op en geeft deze met enige vertraging door aan
de kamers. Het resultaat is dat voorkamers als eerste
samentrekken en het bloed in de hartkamers duwt. Vervolgens
zullen deze hartkamers samentrekken nadat ze zich met het bloed
van de voorkamers hebben gevuld.
Bloedvaten
Slagaders
Slagaders of arteriën vertrekken uit het hart. De slagaderholte is bekleed met een éénlagig
dekweefsel. Het dekweefsel dat de holten van bloedvaten, hart en lymfevaten bekleedt, wordt
endotheel genoemd.
Rond het endotheel bevindt zich glad spierweefsel. Rond dit glad spierweefsel bevindt zich elastisch
bindweefsel.
Naarmate de slagader kleiner wordt is er meer spierweefsel aanwezig (de slagader bevindt zich dan
verder van het hart). Het bloed beweegt er snel voort: 50 cm/s.
Aders
Aders of venen vervoeren het bloed van de organen naar het hart toe (een uitzondering daarop is de
poortader van de lever, die bloed van het ene haarvatennetwerk naar het andere voert). Ook bij de
aders is de wand bekleed met endotheel. Het spierweefsel is hier veel minder dik dan bij de arteriën.
Rond het spierweefsel zit het bindweefsel, dat in dit geval niet-elastisch is. Hoe groter de ader, hoe
dikker de laag bindweefsel.
Alle aders bevatten kleppen die openen in de zin van het hart, ze beletten dat het bloed terugstroomt.
Het bloed beweegt er traag voort: 25 cm/s.
De diameter van de ader is tot 2 maal groter dan de slagader met als gevolg dat de stroomsnelheid
van het bloed duidelijk verschilt.
Haarvaten
Haarvaten of capillairen bestaan enkel uit endotheel, het is als het ware een voortzetting van de
binnenste laag van slagaders en aders. Haarvaten hebben de kleinste diameter en hun aantal is
bijzonder groot. Door de enorm talrijke aanwezigheid van de capillairen, stroomt het bloed er bijzonder
traag. Dit heeft als voordeel dat de uitwisseling van allerlei stoffen van het lichaam met de haarvaten
bijzonder efficiënt kan gebeuren.
Aandoeningen wat betreft hart- en vaatziekten
Claudicatio intermittens,
Aderverkalking/trombose,
Een beroerte,
Tia,
Etalagebenen,
Hartfalen,
Angina pectoris,
long embolie,Fenomeen van Raynaud, spataders.
Hart- en vaatziekten
Hart – en vaatziekten betreffen alle aandoeningen die te maken hebben met het hart of de bloedvaten.
Symptomen
Als u één of meerdere van de onderstaande klachten herkent, neem dan contact op met uw huisarts.
Kramp bij het lopen op een bepaalde plek in het been. De plaats waar het pijn doet zegt veel
over de plaats van de vernauwing. Pijn in een been tijdens het lopen. De pijn kan in de
spieren van de kuit, het bovenbeen of de billen zitten. De plaats waar de pijn optreedt geeft
een aanwijzing waar een afsluiting of vernauwing in de bloedtoevoer kan zitten. Deze klacht
kan gepaard gaan met een gevoel van minder fit zijn, emotionaliteit en slecht slapen. De
klachten beperken de (dagelijkse) activiteiten, vooral wat betreft werk, huishoudelijke, sociale
en vakantieactiviteiten (Etalagebenen).
Koude voeten, ontbreken van onderhuidse vetlaag, verlies van haar op voeten en tenen,
verdikte teennagels (vaak met schimmelinfectie) en vertraagde nagelgroei. Als gevolg van een
slechtere doorbloeding kan uw been bleek worden wanneer u het optilt en kan het rood
verkleuren wanneer u het been laat hangen (Etalagebenen).
Pijn in een been, optredend in rust, bijvoorbeeld tijdens de slaap, waardoor men wakker wordt
en het bed uit moet; bij uit bed zijn zakt de pijn dan weer. Dit kan duiden op een tekortschieten
van de bloedtoevoer naar het been wanneer 's nachts de bloeddruk gedaald is. Rustpijn.
Vage rugklachten en pijn in de buik. Dit kan duiden op een beginnende scheuring van een
aneurysma van de aorta in de buik (aneurysma van de aorta abdominalis, AAA). In zo'n geval
nemen de pijnklachten in de loop van enkele uren of dagen langzaam maar zeker in ernst toe.
Als een AAA eenmaal barst is dat een dramatische gebeurtenis, die veel patiënten niet
overleven. Door het openscheuren ontstaat heftige rug- en/of buikpijn en komt veel bloed in
de buikholte. Zonder spoedingreep daalt de bloeddruk en ontstaat een shock. De ruptuur
veroorzaakt heftige buik- of rugpijn, een uitzettende, kloppende zwelling in de buik en een
shock. Verschijnselen van een shock zijn onder meer: koude, klamme bleke huid,
bewustzijnsverlies, koude armen, benen en neus, zeer bleek zien, koud aanvoelen en een
koude neus (Aneurysma van de aorta in de buik).
Witte 'dode' vingers; daarna blauw verkleurde vingers; tenslotte, bij opwarmen, een rode huid
en een pijnlijk gloeiend gevoel in de aangedane vingers. De klachten worden uitgelokt door
koude temperatuur, temperatuurwisselingen, en soms door emotie. (Fenomeen van
Raynaud).
Zware, vermoeide en vaak warme benen, jeuk, een gespannen gevoel, krampen, een
trekkende of stekende pijn in de kuiten, trillingen in de benen en zwellingen. Uitgezette
oppervlakkige aders ('potje met pieren'). Bij sommige mensen ontstaan na verloop van tijd
vochtophopingen in de benen, huiduitslag, een verkleuring of verharding van de huid
(Spataders).
Zwelling van de kuit of het hele been. Het been voelt vaak warm aan en kan rood-paars van
kleur zijn. De huid kan strak zijn en glanzen. Het been is vaak pijnlijk en lopen kost moeite.
Door de beweging van de voet verergert de pijn bij het lopen (Trombose).
Plotseling optredende klachten van kortademigheid en pijn bij de ademhaling (met name bij
diep inademen). Ook hoesten met soms het opgeven van een beetje bloed kan een
verschijnsel zijn. Soms ook algemeen onwel zijn, bleek zien, shock. Deze klachten kunnen op
zichzelf optreden of in samenhang met een pijnlijk gezwollen been (Longembolie).
Toenemende spierpijn die in de rug, armen, benen (meestal symmetrisch), of in het hele
lichaam kan zitten. Hierbij kan spierzwakte, koorts, misselijkheid, braken en productie van
donkere urine optreden. Hetgeen ook een optredende complicatie van cholesterolverlagende
medicamenten kan zijn. (Rhabdomyolysis).
Oorzaken/ risicofactoren
Hart- en vaatziekten zijn doodsoorzaak nummer één in Nederland. Risicofactoren voor hart- en
vaatziekten zijn roken, overgewicht, een hoge bloeddruk (hypertensie), een hoog cholesterolgehalte
en diabetes mellitus. Daarnaast speelt erfelijke aanleg een rol.
De kans op hart- en vaatziekten wordt verkleind door een gezonde leefstijl. Als er twee of meer
risicofactoren aanwezig zijn, is een gezonde leefstijl extra van belang.
Een gezonde leefstijl kenmerkt zich door:
niet roken
een gezond lichaamsgewicht
minimaal een half uur beweging per dag
gezond en gevarieerd eten met voldoende vitamines, mineralen en vezels en weinig
verzadigd vet; eet daarom voldoende volkoren producten, groente en fruit, en kies voor
magere of halfvolle zuivelproducten, minder vette vleessoorten en twee keer per week (vette)
vis
het gebruik van weinig zout
Epidemiologie
Hart – en vaatziekten vormen nog altijd de belangrijkste doodsoorzaak in Nederland, met 33% van de
totale sterfte. Per jaar sterven in ons land meer dan 45.000 mensen aan deze aandoeningen.
Cerebrovasculaire aandoeningen (CVA) vormen een belangrijk deel van de problematiek van hart –
en vaatziekten. Per jaar sterven er meer dan 11.000 Nederlanders aan deze ziekten, waarvan
driekwart aan een herseninfarct. Naar schatting worden er 41.000 personen voor het eerst door een
CVA getroffen. Er overlijden in absolute zin meer vrouwen dan mannen aan hart – en vaatziekten.
Wanneer rekening gehouden wordt met de verandering in de leeftijdsopbouw van de Nederlandse
bevolking is er continuering te zien van daling in sterfte aan hart – en vaatziekten.
Diagnose
Het Doppler-onderzoek is een onderzoek naar de snelheid van de bloedstroom en de stroomrichting
van het bloed. Hierbij wordt gebruik gemaakt van ultrageluidsgolven. Dit zijn geluidsgolven die niet
hoorbaar zijn. De geluidsgolven worden uitgezonden door een zender, transducer genaamd. Deze
wordt geplaatst op de huid. Deze tranducer is tegelijk ook de ontvanger van de golven die
teruggekaatst worden.
Het bloed bevat ontelbare bloedlichaampjes die geluidsgolven kunnen terugkaatsen. Afhankelijk van
de stroomsnelheid van het bloed wordt er een hoger of lager geluid weergegeven. Dit noemt men het
Doppler-effect. Op deze manier kan de snelheid en de richting van de bloedstroom worden gemeten.
Als het bloed veel sneller stroomt, is er een vernauwing. Als er geen stroom wordt waargenomen, is
het bloedvat verstopt.
Dit onderzoek wordt soms gecombineerd met een echografie. In dat geval spreken we van een
Duplex-onderzoek.
Tijdens het onderzoek neemt de patiënt plaats op een stoel of onderzoekstafel. Op de huid wordt gel
aangebracht. Met de gel wordt een goed contact tot stand gebracht tussen de transducer en de huid.
De transducer is verbonden met een computer, die de teruggekaatste geluidsgolven vergelijkt met de
verzonden geluidsgolven. Daaruit wordt opgemaakt wat de stroomsnelheid van het bloed is. Het
onderzoek duurt ongeveer 30 tot 45 minuten. Het onderzoek kan poliklinisch worden uitgevoerd.
Behandeling
Dotteren
De eerste keuze bij een invasieve (in het lichaam) behandeling is
een dotterbehandeling (percutane transluminale angioplastiek
(PTA)), omdat dit het minst belastend is voor de patiënt. Voor veel
vaataandoeningen die het gevolg zijn van slagaderverkalking is een
PTA-behandeling mogelijk.
Of een PTA-behandeling mogelijk of zinvol is, is afhankelijk van de
plaats en de ernst van de vernauwing of afsluiting. Uw specialist
kan eventueel doorverwijzen naar een ziekenhuis met deskundige
interventie-radiologen die ervaring hebben met PTA-behandelingen. Tijdens een PTA-behandeling
kan een stent worden geplaatst. Een stent is een soort kokertje van gaas.Deze wordt op de
dotterballon geplaatst.
Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar
www.hartstichting.nl
l
15 Ziektebeelden > Hartfalen
Hartfalen
anatomie
Het hart is een spier die als een pomp werkt. Het hart pompt het bloed met zuurstof en voedingstoffen
via de slagader naar alle delen van het lichaam. Afvalstoffen worden via het bloed afgevoerd naar de
nieren, de lever en de longen. Het hart is opgebouwd uit een rechter en linker helft. Elke helft bestaat
uit een boezem (atrium) en een kamer (ventrikel).
De rechter en de linker harthelft zijn gescheiden door een tussenschot (septum).
De beide kamers zijn met de slagaders verbonden. Vanuit de rechterkamer gaat een slagader naar de
longen. Vandaar de naam longslagader (arteria pulmonalis). Vanuit de linkerkamer gaat een slagader
naar het lichaam en heet daarom lichaamsslagader (aorta).
Afbeelding. 1
In de rechterboezem(1) van het hart stroomt bloed uit het
lichaam binnen.
Een klep (3) regelt de bloedstroom naar de
rechterkamer(5).
Na het passeren van een tweede klep(8) gaat het bloed
via de longslagader(10) naar de longen.
De longen sturen zuurstofrijk bloed weer terug naar de
linkerboezem (2).
Ook daar regelt een klep(4) de toevoer naar de
linkerkamer(6).
Na het passeren van de tweede klep(7) komt het bloed
in de aorta(9) terecht en wordt het bloed naar alle delen
van het lichaam gepompt.
Het bloed is een transportmiddel voor de stoffen die het lichaam nodig heeft en dat nodig is om de
afvalstoffen weer kwijt te raken. Het bloed haalt voedingstoffen op rond de darmen en geeft
afvalstoffen af. „Vaste‟ stoffen via de lever en vocht via de nieren. In de longen neemt het zuurstof op
en geeft het koolzuur af. Zuurstof is erg belangrijk voor het functioneren van alle organen, zonder
zuurstof is er geen leven. Om telkens nieuw zuurstof aan te voeren, moet het bloed blijven stromen.
Het hart pompt het bloed door het hele lichaam.
Door samen te trekken stuwt de hartspier het bloed weg, de uitstroomvaten in (slagaders).
De samentrekking wordt de hartslag genoemd. Gemiddeld slaat het hart 70
maal per minuut.
De linkerkamer pompt het bloed het lichaam in, dit bloed bevat zuurstof dat
wordt afgegeven aan de organen. Via de aders komt zuurstofarm bloed weer
terug in de rechterboezem. Vanuit de rechterboezem gaat het bloed naar de
rechterkamer, van daaruit pompt het hart het bloed naar de longen, waar het
bloed weer zuurstof opneemt en koolzuur afgeeft. Het zuurstofrijke bloed
komt terug naar het hart in de linkerboezem, dan naar de linkerkamer en het
hele proces begint opnieuw (afb. 1).
Hartfalen
Door de verminderde pompwerking stroomt het bloed niet goed terug naar
het hart. Het gevolg hiervan is dat er onvoldoende bloed door het lichaam
wordt gepompt en dat organen soms te weinig bloed en dus zuurstof krijgen. Oorzaak is een zwakke
hartspier en daardoor een onvoldoende pompkracht van het hart. Als gevolg hiervan gaat het lichaam
via de nieren zout en water vasthouden. Men kan merken dat men minder vaak hoeft te plassen. Het
teveel aan vocht, dat eigenlijk uitgeplast had moeten worden, hoopt zich eerst op in de bloedvaten,
maar uiteindelijk gaat het in de weefsels zitten.
Dit gebeurt het eerst op plaatsen die verder van het hart gelegen zijn zoals de voeten, de enkels en de
benen. Er vormt zich oedeem oftewel vochtophoping. Oedeem herken je als volgt: druk de duim
enkele seconden op het opgezwollen lichaamsdeel en laat dan los. Als er enige tijd een 'deuk'
zichtbaar blijft dan is er sprake van vochtophoping.
Ook op onzichtbare plekken blijft vocht 'hangen', bijvoorbeeld in de longen; dit heet "longoedeem".
Behalve zien, zijn deze verschijnselen ook merkbaar. Vermoeidheid, ademtekort, zelfs bij het liggen.
Symptomen
Vermoeidheid doordat het hart steeds minder bloed naar de spieren pompt en deze dus van
minder zuurstof en voedingstoffen worden voorzien.
Kortademigheid door de ophoping van vocht in de longen. Bij inspanning meer last dan in rust.
Prikkelhoest (vooral bij platliggen).
Een opgeblazen gevoel en minder eetlust door ophoping van vocht in de buik, de lever en de
darmen.
Dikke benen door vocht in de benen.
Verminderde eetlust.
Gewichtstoename door vasthouden van vocht.
Vergeetachtigheid en gebrek aan concentratie als de hersenen minder zuurstof krijgen.
Wie één of meer van de bovenstaande symptomen heeft, hoeft niet altijd hartfalen te hebben.
Iedereen voelt zich wel eens moe. Iedereen slaapt wel eens slecht. Een opgeblazen gevoel is op zich
ook niet zo vreemd. Geen redenen dus om er meteen ongerust van te worden. Bij hartfalen gaat het
meer om de combinatie van klachten.
Diagnose
Om de oorzaak van hartfalen op te sporen heeft de arts verschillende mogelijkheden.
Elektrocardiogram (ecg)
Met behulp van een aantal plakkers op armen, benen en borst wordt het elektrische stroomverloop
door het hart zichtbaar gemaakt. Dit onderzoek is pijnloos.
Om bijvoorbeeld ritmestoornissen op te sporen, kan het nodig zijn om het ECG gedurende langere tijd
te bekijken. Dat kan via een draagbaar bandrecordertje. Dit wordt Holterregistratie (24-uurs registratie)
genoemd.
Om te kijken hoe het hart en de bloedsomloop zich gedragen bij inspanning, worden
inspanningstesten uitgevoerd. De inspanning bestaat uit het lopen op een lopende band of fietsen op
een hometrainer. Tijdens en na de inspanningstest worden het ECG en de bloeddruk regelmatig
gemeten. Soms wordt ook de hoeveelheid zuurstof, die wordt opgenomen uit de lucht, gemeten.
Hiervoor moet u dan door een mondstuk ademen.
Echocardiografie
Met behulp van ultrageluidsgolven worden allerlei doorsnedenbeelden van het hart gemaakt. Hierdoor
ontstaat meestal een goed beeld van de hartafwijking. Bovendien kunnen op diverse plaatsen in het
hart de snelheid en de richting waarin het bloed stroomt, worden gemeten (doppler). Dit onderzoek is
pijnloos en onschadelijk, maar stilliggen bij dit onderzoek is noodzakelijk.
Om een beter beeld te krijgen (er zit dan geen longweefsel tussen) wordt soms een echocardiogram
vanuit de slokdarm gemaakt (Slokdarmecho). Voor dit onderzoek moet een slang doorgeslikt worden.
Dit wordt vaak als niet prettig ervaren.
Elektrofysiologisch onderzoek (EFO)
Bij een EFO worden katheters met verschillende functies in de lies en/of de arm ingebracht. Via de
katheters kunnen prikkels en/of stoffen aan het hart worden toegediend. Met behulp van deze prikkels
en/of stoffen kan worden bepaald hoe het hart reageert op verschillende omstandigheden en wat er
eventueel mis gaat. Zodoende weet de cardioloog welke behandeling u moet krijgen. Het onderzoek
kan 1 tot 4 uur duren en kan als vervelend worden ervaren omdat tijdens het onderzoek
hartritmestoornissen kunnen optreden.
Bloedonderzoek
In het laboratorium wordt gekeken of in het bloed stoffen zitten die vrijkomen bij het afsterven van een
deel van de hartspier. Na enkele uren zijn de eerste uitslagen bekend; na enkele dagen kan de arts
vertellen hoe groot de schade is. Bij hartfalen wordt bijna altijd bloedonderzoek gedaan. Uit het bloed
kan blijken dat een schildklieraandoening of nierziekte de oorzaak van het hartfalen is.
Verder kan men aan het bloed zien of andere organen last hebben van het hartfalen.
Tijdens de behandeling van hartfalen zal men het bloed vaker onderzoeken. Aan de hand van
bijvoorbeeld de nierfunctie en het zoutgehalte van het lichaam weet de arts of u de medicijnen goed
verdraagt en of u er precies genoeg krijgt.
Beluisteren van hart en longen
De arts kan door het beluisteren van hart en longen beoordelen of er vocht in de longen zit
(decompensatio) en ook kan de werking van de hartkleppen beoordeeld worden. Het beluisteren van
hart en longen is een onderdeel van het lichamelijk onderzoek.
Röntgenfoto (X-thorax), van hart en longen
Met een röntgenfoto van de borst kan iets worden gezegd over de grootte en vorm van het hart en ook
iets over de doorbloeding van de longen. Ook dit onderzoek is pijnloos, maar er worden wel (zij het
geringe hoeveelheden) röntgenstralen bij gebruikt. Gelukkig zijn nadelige effecten van deze straling
door het gebruik van moderne apparatuur erg laag.
Oorzaken
De oorzaken van hartfalen lopen uiteen:
Een eerder hartinfarct, dat het hartspierweefsel zodanig heeft beschadigd dat het hart niet
genoeg pompkracht meer kan genereren om het bloed rond te pompen.
Arteriële hypertensie ( hoge bloeddruk ). Doordat het hart constant moet pompen tegen een
verhoogde druk vermindert geleidelijk aan de efficiënte werking van de pomp. Dit kan
uiteindelijk leiden tot hartfalen.
Een aangeboren afwijking van de hartkleppen kan de oorzaak zijn dat het bloed niet alleen de
aorta in wordt gepompt maar ook weer terug de hartkamer in.
De slagaderen kunnen deels verstopt zijn en kunnen de aderen verhard zijn door een te hoog
cholesterolgehalte. Dit zorgt er voor dat de bloeddruk stijgt. Als deze te hoog wordt, dan is het
hart niet meer in staat het bloed met de juiste snelheid rond te pompen.
Epidemiologie
Bij hartfalen is de pompwerking van het hart niet optimaal. Daardoor wordt onvoldoende bloed door
het lichaam gepompt en krijgen sommige delen van het lichaam af en toe te weinig bloed en dus
zuurstof. Hartfalen komt ongeveer bij 1 op de 1000 Nederlanders voor. Na het 65ste jaar is het één
van de meest voorkomende oorzaken van een ziekenhuisopname. Hartfalen kan het gevolg zijn van
een eerder doorgemaakt hartinfarct. Het kan ook een aangeboren afwijking zijn of het gevolg van een
ongezonde manier van leven, zoals veel roken en weinig bewegen.
Behandeling
Als de diagnose hartfalen is gesteld door de cardioloog wordt geprobeerd eerst de oorzaak van dit
hartfalen te behandelen.
De twee belangrijkste behandelmogelijkheden van de arts:
Operatief behandelen:
Soms kan de oorzaak van hartfalen worden behandeld. De klachten worden dan vaak minder. In een
aantal gevallen zijn de kransslagaders (de slagaders die om het hart heen lopen) vernauwd. Daardoor
krijgt het hart onvoldoende zuurstof om het bloed krachtig rond te pompen. Een omleidingoperatie
(bypass) kan dan uitkomst bieden. Afwijkingen aan de hartkleppen kunnen ook met een operatie
worden behandeld. Voor een zeer beperkte groep is harttransplantatie een mogelijkheid.
Voor de meeste patiënten is hartfalen een chronische aandoening. Bij de huidige stand van de
medische wetenschap zijn behandelingen mogelijk om de pompfunctie van het hart zo goed mogelijk
in te stellen en zijn er nieuwe medicijnen die de pompkracht van het hart soms gedeeltelijk vergroten.
Medicatie.
De medicijnen die het meest worden gegeven zijn gericht op:
Verbeteren van de pompkracht van het hart.
Verwijderen van overtollig vocht in het lichaam (plasmiddel).
Verlagen van de bloeddruk, waardoor er minder kracht per hartslag nodig is.
Een gunstig effect op een afwijkend hartritme
De nieren zullen hierdoor meer vocht en zout gaan uitscheiden, dus het overtollige vocht wordt
effectief aangepakt. Benauwdheidklachten of oedeem kan belangrijk afnemen. Welk plasmiddel u
krijgt is een keuze van de arts. De opmerking goed drinken bij het gebruik van plastabletten wordt
vaak opgevat dat extra veel gedronken moet worden. Als er extra veel gedronken wordt is het effect
van het plasmiddel een stuk minder. Het beste is 1,5 tot 2 liter water op een dag.
De basis van de behandeling van hartfalen bestaat uit:
Medicijnen
Aanpassing van eet- en drinkpatroon
Aanpassing van de leefgewoonte
De verpleegkundige
Zij/hij informeert over de ziekte en hoe er mee om te gaan
Zij/hij is aanspreekpunt wanneer er problemen zijn
Zij/hij overlegt met de arts of de medicijnen of richtlijnen veranderd moeten worden
Zij/hij doet bloedonderzoek als controle op de werking van de medicijnen.
Tips
Neem de medicijnen dagelijks in, volgens voorschrift
Voorkom overgewicht
Houdt u aan het zoutbeperkte dieet
Drink niet meer dan 1,5 liter per dag, tenzij anders afgesproken
Weeg u dagelijks en meld veranderingen
Blijf zoveel mogelijk in beweging, dit afgewisseld met rustperioden
Neem in ieder geval een middagrust van anderhalf à twee uur
Rook niet
Beperk alcoholgebruik tot één glas per dag tenzij de arts anders adviseert
Fysiotherapie
Per patiënt zijn de behandeldoelen verschillend. Hieronder vind je enkele voorbeelden van eventuele
behandeldoelen:
Inzicht geven in de belasting en belastbaarheid van de patiënt.
Het leren kennen van lichamelijke grenzen. De patiënt inzicht geven welke inspanning hij of zij
aankan.
Het leren omgaan met de lichamelijke grenzen.
Optimaliseren van het inspanningsvermogen.
Overwinnen angst voor inspanning.
Ontwikkelen van een actieve levenstijl.
Kennis vergaren over preventie.
Ontspanningsinstructie.
Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar
http://www.hartstichting.nl/
16 Ziektebeelden > Het hoofd
Het Hoofd
Kaakgewricht
Onder kaakklachten verstaan we alle klachten die te maken hebben met het
niet goed functioneren van de kaken of het kaakgewricht. Deze klachten
veroorzaken vaak pijn in en rond het gewricht en geven vaak een uitstralende
pijn naar de omgeving van het oor en het oor zelf.
Het kaakgewricht is een zeer ingewikkeld gewricht dat tussen de kaak en de
onderzijde van de schedel is gelegen. Het gewricht bevindt zicht net voor het
linker- en het rechteroor. Het kaakgewricht is een ingewikkeld gewrichten van
het menselijk lichaam. Het is omgeven door een ingewikkeld stelsel van
banden en pezen en een groot aantal spieren die de kaak bedienen.
Als er ook maar iets met een van de structuren van het gewricht aan de hand is kan dit al grote
gevolgen hebben voor het functioneren van de kaak en daarmee een grote belemmering worden voor
de patiënt. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat als de discus (een klein botschijfje dat te vergelijken is met
de knieschijf) niet goed op de plek zit, de kaak niet ver genoeg open gaat of dat de kaak niet goed
gesloten kan worden. Ook kan het zijn dat de spieren in een verhoogde spanning kunnen raken. Wat
op zijn beurt een hevige hoofdpijn met zich kan mee brengen. De kaakspieren zijn een van de sterkste
spieren van het lichaam. Voor meer informatie over hoofdpijn, klik op de gerelateerde hyperlink.
Schedel
De schedel van de volwassen mens is opgebouwd uit 22 beenderen. Deze kunnen worden
onderverdeeld in twee groepen:
neurocranium: of hersenschedel
viscerocranium: of aangezichtsschedel
Zeer belangrijke functies van de schedelbeenderen zijn stevigheid en bescherming. Het neurocranium
beschermt de hersenen terwijl het neurocranium én het viscerocranium de belangrijke zintuigen van
het hoofd beschermen (ogen, gehoororgaan, reukepitheel, smaakzin). Bovendien bieden het
viscerocranium en de schedelbasis bescherming aan de pharyngeale delen van de tractus digestivus
en tractus respiratorius, aan de neusholte en mondholte, en vormen zij een basis voor de aanhechting
van
spieren,
aponeuros
en en
richtingen in de schedel: frontaal aanzicht
andere
richtingen in de schedel: lateraal aanzicht
bindweefs
elstructure
n.
Schedelbeenderen kunnen op drie manieren met elkaar zijn verbonden:
Suturen of schedelnaden: deze bevatten vezelig bindweefsel en dienen voor de groei en de
elasticiteit van de schedel. In suturen kunnen als eilandjes kleine botstukken voorkomen, de
'incabeentjes' (zie plaatje rechts). Sommige suturen verbenen op latere leeftijd en kunnen
uiteindelijk niet meer als aparte schedelnaden zichtbaar zijn. Dit proces noemt men het
verstrijken van suturen. Een geheel verstrijkende sutuur is die tussen het linker en het rechter
os frontale. Het tempo van verstrijken is variabel. De grootste activiteit ligt tussen het 25e en
het 30e levensjaar.
Synchondrosen: verbindingen bestaand uit hyalien
kraakbeen. Synchondrosen worden gevonden in de
schedelbasis. De belangrijkste zijn de
synchondrosis spheno-occipitalis en synchondrosis
spheno-ethmoidalis. Deze synchondrosen
verbenen na het 17e levensjaar en leveren
voordien belangrijke bijdragen aan de anteroposteriore groei van de schedelbasis.
Synoviale gewrichten: Het enige synoviale gewricht
in de schedel is de articulatio temporomandibularis,
het kaakgewricht. Vermeld moet echter worden dat
zich ook synoviale gewrichtjes bevinden tussen de
gehoorbeentjes.
De hersenen
De menselijke hersenen lijken van de buitenkant
bezien enigszins op een walnoot vanwege alle
plooien en groeven die erin zitten. Door al die
plooien en groeven wordt het oppervlak aanzienlijk
vergroot zodat er plaats is voor veel neuronen,
ongeveer 125 miljard. Veel neuronen betekent veel
contactmogelijkheden, dus veel mogelijkheden om
informatie op te nemen en te verwerken.
Van bovenaf bezien verdeelt een
overlangs lopende groef, de fissura
longitudinalis, de hersenen in twee
helften die met elkaar in verbinding
staan: de linker en de rechter hersenhelft ofwel de
hemisferen. Het buitenste deel van de
hersenhelften bestaat uit een dun laagje neuronen
dat de hersenschors of cortex wordt genoemd.
De grote hersenen, het cerebrum, worden gevormd door de twee hersenhelften, met
andere woorden door de hersenschors en de eronder liggende gebieden. Ze vormen
samen met de kleine hersenen en de hersenstam onze hersenen.
De grote en de kleine hersenen en de hersenstam zijn via de hersenzenuwen, het
ruggenmerg en het perifere en het autonome zenuwstelsel met het lichaam verbonden.
Grijze stof
De buitenkant van de grote hersenen wordt bedekt door de hersenschors, ook wel de cortex
genoemd: een laag grijze stof, twee tot zes millimeter dik, die uit dicht opeengepakte cellichamen van
neuronen en hun steuncellen bestaat.
Witte stof
Vlak daaronder, binnenin de hersenen, bevindt zich de witte stof. Dit zijn de uitlopers van de
neuronen, de neurieten, waardoor de diverse delen van de hersenen onderling en met het
ruggenmerg verbonden zijn. De witte kleur is het gevolg van de isolerende laag steuncellen waarmee
de axonen omgeven zijn: de myelineschede. Via deze neurieten communiceert de hersenschors dus
met andere gebieden. In de hersenschors vinden de complexere hersenfuncties plaats, zoals
bijvoorbeeld taalgebruik of logisch denken
De hersenschors heeft een sterk geplooid oppervlak. Er zijn ondiepe (sulci) en diepere
groeven (fissuren), en hersenwindingen, (gyri). Een gyrus is het verhoogde gedeelte
tussen de groeven ofwel de plooi. De vele windingen en groeven zorgen ervoor dat het
oppervlak sterk vergroot wordt zodat er veel neuronen in een kleine ruimte passen. Het
patroon van groeven en windingen is bij ieder mens weer anders.
Groepen van windingen vormen de kwabben.
Elke hersenhelft is opgedeeld in vier kwabben met belangrijke functies: de voorhoofdskwab, de
wandbeenkwab, de achterhoofdskwab en de slaapbeenkwab. De vier kwabben zijn genoemd naar de
schedelbeenderen waaronder ze liggen. Enkele diepere groeven vormen de grens tussen de
kwabben.
De voorhoofdskwabben houden zich onder andere bezig met de fijne motoriek, spraak,
stemming en denkvermogen. Taalbeheersing zit voornamelijk in de linker
voorhoofdskwab.
De wandbeenkwabben registreren en interpreteren onder andere lichamelijke
gewaarwordingen zoals bijvoorbeeld temperatuur, pijn of voelen.
De achterhoofdskwabben houden zich bezig met het gezichtsvermogen en interpreteren
visuele beelden.
De slaapbeenkwabben spelen een rol bij het onthouden en herkennen van mensen en
voorwerpen en bij het terughalen van herinneringen.
De kleine hersenen, het cerebellum, liggen onder de achterkant van de grote hersenen.
Net als de grote hersenen zijn ze sterk geplooid en wordt de buitenste laag gevormd door
een laag grijze stof, de hersenschors. De kleine hersenen spelen een rol bij beweging,
evenwicht en oogbewegingen en kunnen bewegingen corrigeren en aanpassen.
Aandoeningen wat betreft hoofdletsel
Kaakklachten
Schedel basisfractuur
Hoofpijn
Beroerte
Hoofdletsel
Kaakletsel
Onder kaakklachten/ kaakletsel verstaan we alle klachten die te maken hebben met het niet goed
functioneren van het kauwstelsel. Dit wordt ook wel temporomandibulaire disfunctie genoemd, of
kortweg TMD.
Het kauwstelsel bestaat uit kauwspieren, het kaakgewricht, het gebit en de daarbij horende vaat –en
zenuwvoorziening. Bij normaal gebruik worden de spieren rondom het kaakgewricht belast bij eten. Bij
praten worden de kaakspieren wel geactiveerd en worden in geringe mate belast. De rest van de tijd
horen de tanden en kiezen elkaar niet te raken en daarom blijft het kaakgewricht ontspannen. Als er
iets mis is met een van de delen van het kauwstelsel kan dit klachten veroorzaken. Een van de deze
klachten is een knappend geluid in het kaakgewricht, wat over het algemeen vaak voorkomt.
Symptomen kaakletsel
Kauwspieren stijf
Pijn in en rond de kaak.
Klemmen, knarsen veroorzaakt slijtage
Uitstralende pijn omgeving van het oor.
Hoofdpijn
Nekpijn
Vermoeidgevoel in de kaken
Schedelletsel
De lineaire schedelfractuur of schedelbarst.
De lichtste vorm van beschadiging van de schedel is de barst in het schedelbot. Deze kan op een
blanco Röntgenfoto van de schedel zichtbaar worden gemaakt wanneer de barst loodrecht staat op de
kijkrichting; een barst die schuin staat op de kijkrichting is soms niet zichtbaar. In zo'n geval kan een
CT-scan alsnog uitkomst bieden. De aanwezigheid van een barst zegt op zich zelf niets over de
toestand van de hersenen, maar meestal zijn deze onbeschadigd en is de patiënt normaal bij
bewustzijn. Het risico van een schedelbarst is het ontstaan van een epiduraal hematoom (bloeding/
bloeduitstorting) als een slagadertje van het harde hersenvlies door een botsplinter wordt gescheurd.
Daarom dienen patiënten met een schedelbarst geregeld hierop gecontroleerd te worden. Op zich
behoeft een schedelbarst geen behandeling en binnen korte tijd is het bot weer aan elkaar gegroeid.
Bij kinderen kan door het groeien van de schedel een groeiende fractuurontstaan. Wanneer onder de
schedelbarst het harde hersenvlies is gescheurd, bestaat de mogelijkheid dat tussen de botranden
littekenweefsel gaat ontstaan. Hierdoor vergroeit de fractuur niet en door het groeien van de schedel
wordt de spleet steeds wijder. Het kan nodig zijn om deze situatie met een operatie te corrigeren.
De schedelbasisfractuur.
Dit is een schedelbarst die in de schedelbasis is gelegen. Als de fractuur door het dak van de
oogkassen verloopt, krijgen de patiënten een dik gezwollen, een blauw oog doordat er een
bloeduitstorting in de oogkassen is ontstaan. Meestal verdwijnt dit in enkele dagen zonder problemen.
Een voorin gelegen schedelbasisfractuur kan ook in het dak van de neusholte verlopen, wat een open
verbinding kan doen ontstaan tussen de neusholte en de schedelinhoud: de patiënten verliezen dan
hersenvocht (liquor) uit de neus. Zo'n liquorlekkage heeft het risico dat er bacteriën vanuit de neus in
het hersenvocht binnenkomen en er een hersenvliesontsteking (meningitis) volgt, vooral als de
liquorlekkage langer duurt.
Daarom moet bij langer durende liquorlekkage operatief via een luikje dat in de schedel wordt
gemaakt, het lek worden opgespoord en afgedekt met hersenvlies of een vervanging daarvoor. In
geselecteerde gevallen is het soms mogelijk het lek via de neus te dichten. Ook als de liquorlekkage
spontaan is gestopt kan de opening, die vaak alleen door wat zacht littekenweefsel is gevuld, later
weer opengaan en alsnog (ook na jaren) aanleiding geven tot een hersenvliesontsteking of een
hersenabces. Een barst door het dak van de neusholte kan ook de reukzenuw beschadigen, wat tot
gevolg heeft dat de patiënt zijn reukvermogen verliest.
Erger is het als een schedelbasisfractuur verloopt door de uittredeplaats van een oogzenuw en deze
beschadigt waardoor het oog blind wordt. Zo kan bij een schedelbasisfractuur die achterin verloopt
door het rotsbeen waarin het gehoororgaan is gelegen, de patiënt een beschadiging van het gehoor
ondervinden en kan er liquor lekkage uit het oor plaatsvinden. Vrijwel altijd geneest hier de liquor
lekkage vanzelf. Een schedelbasisfractuur op zich behoeft geen behandeling, tenzij langdurig liquor
lekkage ontstaat. Aan de beschadiging van reuk- of oogzenuw is helaas niets te doen.
De impressiefractuur.
Hierbij is door een plaatselijk inwerkend scherp geweld het schedelbot over enige afstand ingedrukt
(zie figuur). De ingedrukte botsplinters kunnen de onderliggende hersenvliezen beschadigen alsmede
het onderliggende hersenweefsel. Meestal is de hersenbeschadiging zeer beperkt. Soms is de
overliggende huid ook beschadigd en ligt de fractuur met onderliggende hersenen bloot, waardoor
risico op infectie bestaat. Zo'n open of zogenaamd gecompliceerde impressiefractuur moet derhalve
operatief worden behandeld. Verontreinigingen zoals straatvuil worden uit de wond verwijderd, en
bloedingen in de gekneusde hersenen worden tot staan gebracht. Het gescheurde hersenvlies wordt
gesloten, waarbij eventueel verloren gegane stukken worden vervangen door peesblad (fascie) dat uit
het bovenbeen wordt gehaald of door donorhersenvlies.
Botfragmenten worden zo mogelijk teruggeplaatst. Als er botstukken verloren zijn gegaan blijft er een
zogenaamd botdefect over. Dit botdefect wordt behandeld enige weken tot maanden nadat de wond is
genezen, omdat het belangrijk is dat de overliggende huid goed is genezen. Dan wordt de wond weer
geopend en het botdefect vrijgelegd. Het botdefect kan dan worden bedekt door het inzetten van een
stuk kunststof (perspex dat tevoren op maat is gemaakt) of een stuk van het metaal titanium. Vroeger
werden er stukken rib ingezet die bij de patiënt zelf waren uitgehaald; na enige tijd groeiden de ribben
waar de stukken uit waren gehaald, weer helemaal aan. Als een impressiefractuur niet open ligt, hoeft
hij niet behandeld te worden zolang de indeuking van de schedel minder bedraagt dan de dikte van de
schedel. Is de indeuking ernstiger, dan moeten de botstukjes die de hersenen beschadigen weer recht
worden gezet, omdat anders een litteken in de hersenen ontstaat dat aanleiding kan geven tot
epilepsie.
Hersenletsel
Hersenschudding of commotio cerebri.
Dit is de lichtste vorm van hersenletsel. Het uit zich hierin dat de patiënt na een val of slag op het
hoofd kortdurend het bewustzijn verliest, en daarna de herinnering blijkt te hebben verloren voor de
tijd van het ongeval en een poos ervoor (zogenaamde retrograde amnesie). Met toenemende ernst
van de hersenschudding is de duur van het bewustzijnsverlies en van de retrograde amnesie ook
langer.
Hersenkneuzing of contusio cerebri.
Hiervan spreekt men als het bewustzijnsverlies van langer duur en dieper is en als er neurologische
stoornissen zijn zoals verlammingen. Het beeld van de hersenkneuzing omvat een heel scala van
hersenbeschadigingen, van lichte graden die snel en vrij volledig herstellen, via ernstiger graden die
langduriger bewusteloosheid (coma) geven en dan herstellen met allerlei graden van neurologische
restverschijnselen en invaliditeit, tot zeer ernstige graden waarbij patiënten comateus blijven en na
kortere of langere tijd overlijden.
Omdat het bewustzijnsverlies (coma) een goede graadmeter is voor de hersenbeschadiging, drukt
men dit uit in de zogenaamde Glasgow Coma Scale (GCS). De patiënt krijgt een score die bepaald
wordt door het al of niet openen van de ogen, het maken van armbewegingen en het maken van
geluiden op pijnprikkels, op aanspreken, dan wel spontaan. De minimale score is 3, de maximale 15
punten. Men spreekt van zeer ernstig hersenletsel als de GCS-score 3-8 bedraagt, van matig ernstig
hersenletsel bij een GCS-score van 8-14 en van lichter hersenletsel bij een GCS-score boven de 14.
Beroerte (Cerebro vasculair Accident)
Kijk voor meer informatie over een dit onderdeel onder beroerte.
Epidemiologie
Voor informatie over de incidentie (het voorkomen van) en prevalentie (het voorkomen van een
bepaalde aandoening op een bepaalde moment bij een bepaalde populatie) klikt u bovenaan de
pagina op de aandoening waarnaar u op zoek bent.
17 Ziektebeelden > Hoofdpijn
Hoofdpijn
In het algemeen wordt onder hoofdpijn het volgende verstaan: Pijn in en
rondom het hoofd, inclusief pijn achter de ogen en pijn in het gebied tussen
de nek en het achterhoofd. Omdat de meeste mensen bij hoofdpijn niet direct
naar de huisarts gaan, is het onbekend hoeveel mensen er aan hoofdpijn
lijden.
Veelal is hoofdpijn een „niet ernstige‟ aandoening die na een paar uur of na
een dag vanzelf weer verdwijnt. Er zijn een aantal soorten hoofdpijn die meer
aandacht verdienen. Zoals migraine, spanningshoofdpijn, clusterhoofdpijn,
cervicale hoofdpijn en aangezichtspijn. Deze staan hieronder beschreven.
Welke hoofdpijn heeft u? http://www.hoofdpijn.nl/index.html
Migraine
Migraine (letterlijk vertaald: „halfzijdige hoofdpijn‟) houdt in hoofdpijnaanvallen
die aan één kant van het gezicht worden gevoeld. De klachten komen vaak in aanvallen. De
aandoening geeft echter bij iedereen een ander beeld. Het ziektebeeld is er een met een grote
diversiteit aan symptomen. De mate waarin de symptomen voorkomen en de frequentie waarmee de
symptomen zich uiten verschilt per persoon.
Iedereen kan een migraineaanval krijgen, maar pas wanneer je het vaker hebt, is er spraken van een
ziekte.
Symptomen
De algemene kenmerken van migraine zijn:
Een geleidelijk toenemen van de aanval. Men voelt de aanval vaak aankomen.
De pijn is over het gehele gezicht te voelen.
Overgevoeligheid voor geluid en licht (auraverschijnselen).
De aanval gaat gepaard met braken en misselijkheid.
Gevoelsstoornissen. Soms verspreidt een tintelend of dof gevoelen zich aan één
lichaamszijde bv. vanuit de hand over de arm, de schouder en zo verder naar het aangezicht
en de tong. Een tintelend gevoelen rond de mond is een typisch migrainesymptoom.
De pijn neemt toe bij fysieke belasting.
De pijn is pulserend. (Dat wil zeggen de pijn neemt toe en af gedurende een aanval).
Wie migraine heeft, hoeft niet alle genoemde kenmerken te hebben.
Diagnose
Bij de diagnose moet duidelijk worden of het gaat om migraine, een andere vorm van hoofdpijn of
epilepsie. Dit gebeurt aan hand van een uitgebreide beschrijving van de verschijnselen en een
lichamelijk onderzoek. Met bepaalde tests, zoals een hersenscan, kunnen andere oorzaken worden
aangetoond of uitgesloten.
Oorzaak
De oorzaak voor het ontstaan van migraine is niet bekend. Duidelijk aanwezig is de relatie tussen
erfelijke factoren en migraine. Er is een aantal, dat als provocerend worden verondersteld: stress: bij
veel patiënten treedt de migraine op na een rustperiode die volgt op een stressvolle, drukke periode.
Voeding kan ook een rol spelen bij het ontstaan van een aanval. Door niet op tijd of door onregelmatig
te eten wordt een aanval uitgelokt. Voedsel of drank met een hoog tyraminegehalte (koffie, chocolade,
oude kaas, zoute haring, kippenlever, rode wijn) is ook van invloed. Ook is bekend dat noten en
citrusvruchten een aanval kunnen veroorzaken.
En als laatste factor zijn er nog; fel licht, menstruatie, lage luchtdruk (in het vliegtuig of in de bergen)
en uitslapen (weekendhoofdpijn).
Epidemiologie
Migraine is een chronische ziekte waaraan naar schatting op dit moment ongeveer 30.000 mannen en
123.000 vrouwen lijden , zodanig dat zij de huisarts consulteren. Daarnaast registreert de huisarts
jaarlijks ongeveer 8.000 mannen en 28.000 vrouwen als nieuwe gevallen van migraine. In de
Nederlandse bevolking geeft ongeveer 5% van de personen aan regelmatig last van migraine te
hebben.
Behandeling
Permanente genezing van migraine is nog niet mogelijk. Hiervoor is er nog te weinig bekend over de
manier waarop de aandoening ontstaat. Rekening houden met provocerende factoren. Dit kan onder
andere door medicamenteuze therapieën en door het voorschrijven van een dieet. Ook de frequentie
en de heftigheid van de aanval kunnen door medicatie worden verminderd.
Klik voor meer informatie over deze onderwerpen op deze link en bezoek de site van de:
Patiëntenvereniging voor Migrainepatiënten
Spanningshoofdpijn
Dit is een van de meest voorkomende soorten hoofdpijn in onze maatschappij. Het is een aandoening
die zeer nauw gerelateerd is aan stress.
Spanningshoofdpijn kent twee belangrijke vormen:
- aanvalsgewijze (episodische) spanninghoofdpijn en
- chronische spanningshoofdpijn.
Bij aanvalsgewijze spanningshoofdpijn komt hoofdpijn af en toe voor; minder dan vijftien dagen per
maand, maar nog altijd meer dan tien. De aanvallen duren gemiddeld ongeveer half uur maar er
kunnen zich ook aanvallen voordoen waarbij de pijn een paar dagen aanhoudt. Doet de hoofdpijn zich
vaker voor, dan spreken we van chronische spanninghoofdpijn.
Symptomen
De algemene kenmerken van spanningshoofdpijn zijn:
Een drukkende en knellende pijn in het hoofd.
De pijn is constant en neemt niet toe gedurende de aanval.
Het voelt alsof er een knellende band om het hoofd zit.
De pijn manifesteert zich aan beide zijden van het hoofd.
De pijn neemt niet toe bij activiteitstoenamen.
Geen misselijkheid of braken.
Geen overgevoeligheid voor geluid of licht.
Diagnose
De diagnose spanningshoofdpijn is moeilijk vast te stellen, de oorzaak is vaak onduidelijk.
Om spanningshoofdpijn uit te sluiten zijn de volgende criteria:
1. typische symptomen van het vasculaire hoofdpijnsyndroom(enkelzijdig begin, sensorische
prodromale verschijnselen, misselijkheid en braken)
2. de symptomen van cluster‟-hoofdpijn( lokale pijn in of boven het oog met ipsilateraal een partieel
syndroom van horner: miosis, ptosis en enopthalmus en
Oorzaak
De oorzaken voor spanningshoofdpijn zijn te zoeken zowel op het lichamelijke als op het geestelijke
vlak. De volgende aspecten kunnen ten grondslag liggen aan de hoofdpijn; abnormale orale functie
(niet goed functioneren van de mond), gevoeligheid voor weersveranderingen, plotselinge omslagen
in de naaste omgeving van de persoon, trauma aan het hoofd of andere organische afwijkingen.
Daarnaast kunnen ook psychologische factoren ten grondslag liggen aan het ontstaan van hoofdpijn.
Deze kunnen zijn: angst, depressie, hysterie, relatie problematiek, stress, gebrek aan
ontspanningsmogelijkheden, slaapstoornissen en seksuele problematiek.
Epidemiologie
Spanningshoofdpijn is met een jaar prevalentie bij de huisarts van 10 per 1000 patiënten een van de
meest voorkomende klachten. De jaar prevalentie van episodische spanningshoofdpijn in de
algemene bevolking bedraagt 63%. Voor chronische spanningshoofdpijn is deze 3%. De
prevalentie is hoger bij vrouwen en neemt af met toenemende leeftijd. Slechts 1 op de 6 patiënten
meldt zich echter bij de huisarts.
Behandeling
De oorzaak van spanningshoofdpijn is complex, daarom is de behandeling bij deze patiëntengroep
multidisciplinair. De behandeling bestaat uit psychische, fysiotherapeutische behandeling die
ondersteund wordt door medicatie. Door middel van houding en bewegingscorrecties, ondersteund
door puur symptomatische behandelingen (het behandelen van symptomen en niet de oorzaak)
kunnen er vicieuze cirkels worden doorbroken.
Zo kunnen er langdurige processen van ontspanning en herstel plaatsvinden. Tijdens het herstel komt
er ruimte om aandacht te geven aan de psychologische factoren die ten grondslag kunnen liggen aan
de hoofdpijn.
De farmacologische behandeling bestaat vaak uit het gebruik van eenvoudige pijnstillers.
Clusterhoofdpijn
Dit type hoofdpijn komt in Nederland weinig voor. Er zijn twee vormen clusterhoofdpijn: de chronische
en de niet chronische vorm. Het is een soort hoofdpijn die zich uitstrekt over een langere periode. Dat
is een aparte vorm van hoofdpijn. De meeste soorten hoofdpijn zijn vaak in een korte periode hevig
aanwezig.
Clusterhoofdpijn komt voor in clusters. Dit wil zeggen dat de pijn gedurende een bepaalde periode
actief is. Deze periode bestaat uit aanvallen die elkaar in een bepaald ritme opvolgen. De tussentijdse
perioden is de patiënt vrij van hoofdpijn. De duur van een cluster is zeer uiteenlopend: van acht dagen
tot een half jaar. De aanvallen binnen een cluster kunnen verschillen van een kwartier tot drie uur. De
meeste patiënten hebben twee clusters per jaar. De heftigheid van de aanvallen kan binnen een
cluster oplopen. De aanvallen vinden bij de meeste patiënten op gezette tijden plaats. Dit kan
bijvoorbeeld tijdens de slaap zijn.
Het verschil tussen de chronische vorm van clusterhoofdpijn en de niet chronische vorm is dat bij de
chronische vorm de clusters elkaar in een sneller tempo opvolgen en dat de tussentijdse periodes
worden opgevuld met een zeurende vorm van pijn.
Symptomen
Clusterhoofdpijn gaat vaak gepaard met:
Een steekachtig felle pijn in het hoofd en nekregio.
Een rood en tranend oog.
Neusverstopping.
Ernstige zweetaanvallen van gezicht en hoofd.
Een toenemende druk en opzwelling van het ooglid.
De drang om te bewegen.
De pijn die hiermee gepaard gaat is meestal maar aan één kant
van het gezicht duidelijk aanwezig. De pijn kan in de loop van
een aanval ook naar de andere zijde van het gezicht uitstralen.
Oorzaak
Uit onderzoek lijkt dat gevoeligheid voor clusterhoofdpijn erfelijk te zijn.
De ware oorzaak voor het ontstaan van deze vorm van hoofdpijn is niet
bekend. Er zijn vele onderzoeken gedaan naar de invloed van
medicijnen, eten, stress en nog vele andere mogelijke oorzaken. Maar
geen van de onderzoeken heeft geleid tot een duidelijke oorzaak. Het
enige waar wel een kleine oorzaak in is te vinden zijn alcoholhoudende
dranken, vermoeidheid, medicijnen die bloedvatverwijdend werken
(antibiotica) en kou of wind. Deze kunnen een aanleiding geven tot een
aanval of een bestaande aanval verergeren.
Behandeling
Als de diagnose eenmaal duidelijk is, is clusterhoofdpijn over het algemeen goed te behandelen. Om
aanvallen te voorkomen, kunnen preventie middelen worden genomen. Men slikt het middel wanneer
vermoedt wordt, of zelf met zekerheid kan aangeven, wanneer de aanvalsperiode weer begint.
Medicatie preventief: verapamil, methysergide, pizotifeen, flunarizine, prednison, lithium Naast
preventie middelen zijn er ook middelen die de aanval direct te lijf gaan.
Medicatie bij een aanval: sumatriptan, zuurstof. Al deze middelen kunnen echter enkele bijwerkingen
hebben, waar goed over gewaakt moet worden.
Cervicale hoofdpijn.
Cervicale hoofdpijn is een hoofdpijn die zeer veel lijkt op de spanningshoofdpijn. Deze vorm van
hoofdpijn heeft dezelfde vorm van pijn en dezelfde kenmerken als spanningshoofdpijn alleen komt de
pijn opzetten vanuit de cervicale (nek) wervels van de wervelkolom. De cervicale wervels zijn de
eerste 7 wervels vanaf het hoofd gezien. Zij vormen samen de nek. Het is een vorm van hoofdpijn die
twee keer zo veel bij vrouwen voorkomt als bij mannen.
Symptomen
De kenmerken van cervicale hoofdpijn zijn:
Een drukkende en knellende pijn in het hoofd;
De pijn is constant en neemt niet toe gedurende de aanval;
De pijn manifesteert zich aan beide zijden van het hoofd;
De pijn neemt niet toe bij activiteitstoenamen;
Geen misselijkheid of braken
Diagnose
De diagnose wordt gesteld als de hieronder beschreven aspecten aanwezig zijn bij de klacht.
Betrokkenheid van de cervicale wervelkolom:
Men kan de voor de patiënt kenmerkende hoofdpijn opwekken door:
Een specifieke nekbeweging en/ of een langer (1 minuut) volgehouden uiterste
bewegingsstand van het hoofd.
Door palpatie van de occipitale of hoog-cervicale regio aan de symptomatische zijde.
Verminderde beweeglijkheid in de cervicale wervelkolom.
Ipsilaterale pijn aan nek, schouder, arm, van een non-radiculair karakter, of pijn in de arm van
radiculair karakter.
Positief resultaat van een diagnostisch zenuw blok met een lokaal-anestheticum. Dit mag een
proef blok van de n. occipitalis major/ minor, wortel C2/C3, of cervicale facetgewrichten zijn.
De hoofdpijn is strikt unilateraal (en altijd aan dezelfde zijde).
Oorzaken
Spierspanning in de nek ligt vaak ten grondslag aan de pijnklachten. Echter spierspanning ontstaat
niet zomaar, hier kunnen diverse redenen voor zijn. Bijvoorbeeld stress of nerveuze
spanningstoestanden. Deze zorgen voor een „deken‟ van spierspanning, waardoor het bewegen
gestoord verloopt en de trek aan de aanhechtingen enorm kan oplopen.
Andere oorzaken zijn bewegingsstoringen in de nek (cervicale wervelkolom). Door te weinig
gevarieerd bewegen en stereotiepe bewegingen, ontstaan er beperkingen in het cervicale
bewegingspatroon. Dit kan op diverse niveaus, met name C0-C1, C1-C2, dat zijn de bovenste
nekwervels en de overgang tussen de nek, -en borstwervelkolom. Er ontstaat een situatie van
overprikkeling van het bandapparaat, waardoor de spieren, die de balans in de nek moeten
waarborgen, gaan verkrampen. De aanhechtingen en peesstructuren komen hierdoor ook weer onder
druk te staan en reflectoir ontstaat er hoofdpijn.
Behandeling
De behandeling van cervicale hoofdpijn moet op hetzelfde vlak worden gezocht als die van
spanningshoofdpijn. Spanningshoofdpijn
Aangezichtpijn
Aangezichtspijn is pijn in het gezicht, en niet in het hoofd. Daarom lijkt aangezichtpijn in eerste
instantie niets met hoofdpijn te maken te hebben. Toch wordt deze vorm van pijn vaak bij hoofdpijn
betrokken, omdat aangezichtspijn nogal eens verward wordt met clusterhoofdpijn.
Twee vormen van aangezichtspijn:
1. Chronische proxysmale hemicrania (CPH)
Deze vorm van aangezichtpijn komt zelden voor, maar
voornamelijk bij vrouwen. Het is een chronische pijn die in
korte aanvallen (paroxysmale) van twee tot vijftien minuten
optreed. De aanvallen kunnen echter ook wel een half uur
duren. Iemand van vijf tot meer dan vijfentwintig aanvallen
per dag hebben. Het verschil met clusterhoofdpijn is de
duur van de aanvallen en de frequente. Bij CPH zijn de
aanvallen korter en frequenter.
2. Trigeminus neuralgie(TN)
Dit is de meest bekende vorm van aangezichtpijn. Deze
aangezichtspijn gaat gepaard met pijnscheuten (neuralgie)
die voortkomen uit één van de drie takken van de
aangezichtszenuw, de nervus trigeminus. De aanvallen
duren slechts een paar seconden en kunnen
een paar keer op een dag voorkomen. De pijn is heel
heftig, wat nog versterkt kan worden door aanraking van de zogenoemde „trigger-points‟. Dit zijn de
meestal gevoelige plekken tijdens de aanval.
Symptomen
Pijn aan één kant van het hoofd.
Voornamelijk achter één oog en de slaap.
Één of meerder van de volgende verschijnselen aan de zelfde kant als de pijn: rood en/of
tranend oog, een verstopte of loopneus, en een hangend of gezwollen ooglid.
Diagnose
De diagnose aangezichtspijn is moeilijk vast te stellen. De arts of fysiotherapeut steld de diagnose aan
de hand van de klachten, zie hierboven.
Oorzaak
Over de oorzaak van TN is niet bekend. In zeldzame gevallen kan er een tumor of
bloedvatverwijdering op de zenuw drukken. Heel soms is er spraken van een ontstoken zenuw.
Behandeling
Medicatie
Net zoals voor clusterhoofdpijn geldt ook hier dat wanneer de ziekte wordt herkend, er al veel
gewonnen is. Want CPH is goed te behandelen. Bij CPH wordt de pijnstiller Indomethacine
voorgeschreven en moet dagelijks worden ingenomen. Meestal probeert men dit na een aantal
maanden weer af te bouwen maar het komt voor dat iemand dit middel zijn leven lang moet slikken.
Soms helpen medicijnen de pijn te voorkomen, maar daar kleven nogal wat nadelen aan, want het
betreft vooral medicijnen tegen epilepsie, zoals Tegretol en Depakine. Misselijkheid, vermoeidheid en
gewichtstoename zijn de bijwerkingen.
Operatie
Soms kan aangezichtspijn operatief worden behandeld. De zenuwknoop die achter in de neus ligt, het
ganglion sfenopalatinum, wordt voor een deel door middel van een verwarmde naald kapotgemaakt.
Zo kan de zenuw geen pijnsignalen meer doorgeven. Deze behandeling, ook wel de „operatie van
Sweet‟ genoemd, lijkt in eerste instantie succesvol, maar na een tijd blijkt vaak de pijn terug te komen.
Een andere manier om te proberen de pijn te bestrijden, is het aanpakken van het bloedvat dat
mogelijk door zijn kloppen de aangezichtszenuw prikkelt. Er wordt een stukje piepschuim, een soort
sponsje, tussen het bloedvat en de zenuw geschoven, waardoor ze elkaar niet meer raken. Een niet
geheel risicoloze operatie (operatie van Jannetta) omdat een infectie of bijvoorbeeld minder goed zien
of minder goed horen het gevolg kunnen zijn.
Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar
http://www.hoofdpijnpatienten.nl/
18 Ziektebeelden > Kaakklachten
Kaakklachten
Onder kaakklachten verstaan we alle klachten die te maken hebben met het
niet goed functioneren van de kaken of het kaakgewricht. Deze klachten
veroorzaken vaak pijn in en rond het gewricht en geven vaak een uitstralende
pijn naar de omgeving van het oor en het oor zelf.
Het kaakgewricht (articulatio temporomandibularis) is een zeer ingewikkeld
gewricht dat tussen de kaak en de onderzijde van de schedel is gelegen.
Het gewricht bevindt zich net voor het linker- en het rechteroor. Het
kaakgewricht is qua bouw een van de meest ingewikkelde gewrichten van het
menselijk lichaam. Het is omgeven door een ingenieus stelsel van banden en
pezen en een groot aantal spieren die de kaak bedienen. Als er ook maar iets
met een van de structuren van het gewricht aan de hand is kan dit al grote gevolgen hebben voor het
functioneren van de kaak en
daarmee een grote
belemmering worden voor de
patiënt.
Het kan bijvoorbeeld
voorkomen dat de discus in
het kaakgewricht niet goed op
de plek zit. De discus is een
klein botschijfje dat te
vergelijken is met de knieschijf.
Het zit verbonden aan het
kaakkopje. Wanneer de discus
niet goed op zijn plek zit, kan
het voor komen dat de kaak
niet ver genoeg open en/of
dicht gaat, of dat kaak
asymmetrisch open en/of dicht
gaat.
Bij bewegingen in het kaakgewricht kunnen kaakgewrichtsgeluiden worden waargenomen, dat zijn
knappende of schurende geluiden.
Ook kan het zijn dat de spieren in een verhoogde spanning kunnen raken, wat op zijn beurt een
hevige hoofdpijn met zich kan mee brengen. De kaakspieren zijn namelijk een van de sterkste spieren
van het lichaam.
Een verzamelnaam voor kaakklachten is craniomandibulaire dysfunctie (CMD, ook wel
temperomandibulaire disfunctie genoemd (TMD)). Met CMD word een aantal aandoeningen van de
kauwspieren en het kaakgewricht aangeduid.
Symptomen
Symptomen van kaakklachten zijn:
Pijn in de kaken
moe van het kauwen
de mond gaat niet ver genoeg open
aanhoudende pijn in en om het oor
pijn bij geeuwen
moeite met hard of taai voedsel
het niet kunnen bespelen van een muziekinstrument
kaakgewrichtsgeluiden
hevige hoofdpijn
Dit zijn klachten die aan het niet goed functioneren van de kaak zijn gerelateerd. Deze klachten
kunnen aanleiding geven tot een verder onderzoek naar de functie van het kaakgewricht het gebit of
de kauwspieren. Kaakgewrichtsgeluiden kunnen duiden op osteoartose. Hevige hoofdpijn kan duiden
op verhoogde spanning van de kaakspieren.
In vele gevallen kan de oorzaak gelegen zijn in andere tijdelijke factoren zoals stress. Stress is een
van de factoren die kaakklachten veroorzaakt en in stand houdt. Mensen met kaakklachten gaan vaak
anders om met stress dan mensen zonder kaakklachten. Zijn de klachten echter langere tijd aanwezig
dan kan het zo zijn dat de klachten nader onderzocht moeten worden.
Diagnose
De diagnose kaakklachten is heel breedt. De diagnose wordt dan ook gerelateerd aan de oorzaak en
symptomen die zich voordoen bij de betreffende klacht. Door een begin gesprek af te nemen kan de
arts of fysiotherapeut erachter komen wat de oorzaak geweest zou kunnen zijn. Na het begin gesprek
volgt er een onderzoek. Tijdens het onderzoek wordt het kaakgewricht getest op functionaliteit en
worden bepaalde aandoeningen (zoals b.v een kaakluxatie of een fractuur) aangetoond of uitgesloten.
Mochten er Symptomen zijn die te maken hebben met een fractuur dan wordt de patiënt door
verwezen naar het ziekenhuis om daar een röntgenfoto te laten maken.
Er is sprake van CMD craniomandibulaire dysfunctie (verzamelnaam kaaklachten) wanneer er bij een
patiënt twee of meer van de volgende verschijnselen aanwezig zijn: de kaak gaat niet ver genoeg
open en/of dicht , de kaak gaat asymmetrisch open en/of dicht, kaakgewrichtsgeluiden, verhoogde
spanning van de kaakspieren, (hevige) hoofdpijn. Meestal is dat een combinatie van aanwezige pijn
en een beperkte beweging van de kaak
Oorzaken
Een van de grootste veroorzakers voor het ontstaan en het in stand houden van kaakklachten is een
min of meer continue overbelasting van het kaakgewricht. Deze overbelasting moet langere tijd
aanwezig zijn, aangezien het gewricht van nature een hoge belasting aan kan. Door de overbelasting
kunnen de structuren van het gewricht zelf en de structuren rondom het gewricht beschadigd raken.
Dit kan zeer geleidelijk gaan maar ook in een hoog tempo. Dit ligt geheel aan de persoon zelf en de
mate van overbelasting. Doordat de klachten pas echt op de voorgrond treden als deze al enige tijd
aanwezig zijn is het belangrijk om zo vroeg mogelijk de klachten te signaleren en actie daartoe te
ondernemen.
Andere oorzaken voor het ontstaan van de kaakklachten zijn het niet goed glijden van de twee helften
van het kaakgewricht waardoor het gewricht zo nu en dan op slot kan raken. Het ontstaan van
beschadigingen door een factor van buitenaf bijvoorbeeld een ongeluk. Het aanwezig zijn van een te
hoge spierspanning door stress of angst en ander lichamelijke aandoeningen kunnen ook leiden tot
kaakklachten. Vaak is het ook een gewoonte van iemand om de kaken gedurende de dag en vaak ook
‟s nachts op elkaar te houden.
Bij een normale belasting zijn de kaken alleen belast gedurende het eten en zijn ze alleen in beweging
(maar niet belast) bij het praten. De rest van de tijd is het gewoonlijk dat de kaken los van elkaar zijn.
Bij patiënten met kaakklachten is het vaak zo dat zij de kaken gedurende de gehele dag en ook 's
nachts op elkaar gedrukt houden. De kaken kunnen met kracht op elkaar gedrukt worden, maar ook
bij mensen die hierbij niet veel kracht gebruiken kunnen deze klachten voorkomen.
Door deze voortdurend aanwezige spanning op het gewricht en op de spieren kan er slijtage gaan
ontstaan in het gewricht van de kaak. Door het op elkaar staan van de kaken kunnen er naast
beschadigingen van het kaakgewricht en omliggende spieren en pezen ook beschadigingen ontstaan
aan de tanden zelf. Deze kunnen op den duur vormen van slijtage gaan vertonen. Denk maar eens
aan het tanden knarsen wat mensen onbewust in hun slaap doen.
Behandeling
De behandeling van kaakklachten is niet een behandeling die door één, maar door meerdere
disciplines wordt uitgevoerd. Bij de behandeling zijn voornamelijk kaakchirurgen, tandartsen,
fysiotherapeuten en psychologen betrokken. Uiteraard hangt het van de oorzaak van de klacht af
welke disciplines het meest bij de behandeling betrokken zijn. De kaakchirurg is eigenlijk alleen bij de
behandelingen betrokken wanneer er werkelijke schade aan het gewricht is ontstaan.
Omdat het ontstaan van de klachten vaak gebaseerd is op het hebben van een verkeerde gewoonte is
het niet gemakkelijk om de patiënten te behandelen. Het afleren van een gewoonte is zeer complex.
Er zijn een aantal trucjes om een persoon te helpen bij het afleren van deze gewoontes. Allereerst is
er een soort beetplaatje wat op de tanden geklikt kan worden. Hierdoor wordt de hoek van de kaken
(als ze op elkaar staan) iets groter en dit is goed voelbaar voor de patiënt. Tevens heeft het plaatje tot
functie dat als er geknarst wordt dit zo stabiel mogelijk gebeurd. Hiermee wordt bedoeld dat de kaken
recht op elkaar blijven staan en niet langs elkaar heen kunnen schuiven.
Daarnaast is er de fysiotherapeutische behandeling. Deze bestaat voornamelijk uit het afleren van de
gewoonte om de kaken op elkaar te houden gedurende de gehele dag. Vaak gaat dit in samenwerking
met een psycholoog.
Fysiotherapie
De fysiotherapie behandeling in fysiotherapie praktijk Bosch en Duin is er op gericht dat de
bewegingen op een normale wijze moeten verlopen zodat er geen foutief bewegings patroon wordt
ingeslepen. Het knappen van de kaak moet dus niet te veel worden geprovoceerd.
Er wordt dus echt één op één behandeld en geoefend en getraind.
Spieren van de kaak dienen een goede lengte, spanning en kracht te hebben om goed te
functioneren.
Massage en rekken van spieren en mobilisatie van gewrichten eventueel ondersteund in een
bepaalde glyde worden in de behandelingen gebruikt.
Advies en huiswerk oefeningen zijn ook een belangrijk onderdeel van de behandeling.
De fysiotherapeut kan een behandeling geven door het geven van een ontspanningsmassage rond de
kaak en schouderregio. Dit is voornamelijk om de spanning van de spieren die de kaak bewegen terug
te brengen.
Daarnaast kan de fysiotherapeut door middel van Biofeedback de patiënt leren de kaken te laten
ontspannen. Biofeedback is een therapie waarbij de patiënt door middel van een beeldscherm kan
zien hoe hoog de spanning op de kaak is. Hierdoor kan de patiënt heel goed zien en tegelijkertijd
aanvoelen hoe het is en wanneer hij of zij de kaken ontspant. Het is hierbij belangrijk dat de patiënt
het gevoel leert kennen dat bij het ontspannen van de kaak hoort.
Daarnaast kan de fysiotherapeut een patiënt leren zich algeheel te ontspannen. Dit kan gespecificeerd
zijn op de kaakregio maar ook op het gehele lichaam.
Kaakfysiotherapeut
De kaakfysiotherapeut kijkt of er een verband bestaat tussen de klachten en TMD
(temperomandibulaire disfunctie).
Verder kan de behandeling de onderstaande aspecten bevatten (dit wil dus niet zeggen dat al deze
onderdelen terug komen tijdens de behandeling. Elke (kaak)fysiotherapeut heeft zijn eigen manier van
(be)handelen.
uitleg normaal functioneren en gebruik van het kaakstelsel
adviezen voor het juiste gebruik van het kauwstelsel
het afleren van bepaalde gewoontes die tot overbelasting zorgen
zelfmassage voor ontspanning van de kauwspieren en het vergroeten van de mond opening
oefentherapie ter verbetering van de functie van het kauwstelsel
ontspanningsoefeningen
biofeedback en myofeedback (door middel van een apparaat wordt de spierspanning
zichtbaar en/of hoorbaar gemaakt, zodat u de betreffende spieren leert te ontspannen.
19 Ziektebeelden > Knieklachten
De knie
De knie bestaat uit drie beenderen: het dijbeen of
femur, het onderbeen of tibia en de knieschijf of
patella.
De knieschijf (patella) is een apart botstuk; het ligt
binnenin een pees, die de grote dijbeenspieren
(quadriceps) aan de voorzijde van het been verbindt
met het onderbeen.
Tevens vormt het een verbinding tussen de pees van
de quadriceps (bovenaan) en de patella pees
(onderaan).
De knieschijf dient als een soort hefboom op het
moment dat de quadriceps aanspant en het been
gaat strekken, hierdoor wordt de kracht van de
dijbeenspieren vergroot.
Alle beenderige componenten van boven en onderbeen en knieschijf zijn
met een dikke, gladde laag kraakbeen bedekt, het is een elastische,
rubberachtige structuur die als shockbreker fungeert in de gewrichten. Dit
zorgt ervoor dat al deze structuren normaal gezien zacht en vlot over
elkaar kunnen bewegen.
De knieschijf zelf beweegt zich in een soort spoor in het bovenbeen, de
trochlea genoemd. Dit is een soort bedding in kraakbeen die gevormd is
vooraan het bovenbeen.
De knieschijf wordt in zijn bewegingen verder ook gecontroleerd door twee andere spieren, één aan
elke zijde: de vastus medialis en de vastus lateralis. Zij besturen de patella zoals een paard door de
teugels bestuurd wordt.
Vier gewrichtsbanden, stevige weefselstructuren die van bot tot bot verlopen, liggen rond de knie en
geven een stabiliteit aan het gewricht, ze verhinderen dat extreme bewegingen of abnormale
bewegingen van de beenderen ten opzichte van elkaar gemaakt worden. Stevige pezen hechten aan
op deze botstructuren, ze vormen de verbinding tussen de spieren en het bot. Deze dikke,
koordachtige weefselstructuren zorgen ervoor dat we de beenderen en
gewrichten kunnen bewegen.
Voorste kruisband en achterste kruisband
De voorste kruisband ligt centraal in de knie en komt van de achterzijde van
het bovenbeen naar de voorzijde van het onderbeen.
De voornaamste functie van deze band is het verhinderen dat de knie naar
voor schiet, voornamelijk bij rotatie of draaibewegingen va het gewricht.
Bij het volledig strekken van de knie is de band ook aangespannen, het
overstrekken van de knie kan dus ook een scheur van de voorste kruisband
veroorzaken.
De achterste kruiband is het voorste kruisband evenbeeld. Omdat de voorste kruisband en de
achterste kruisband diagonaal lopen (dus niet paralel) „‟kruisen‟‟ ze elkaar. De voornaamste functie
van de achterste kruisband is het voorkomen dat het onderbeen ten op dichte van het bovenbeen van
achteren toe schiet. Hij zorgt dus voor stabiliteit in de knie, net zoals de voorste kruisband doet.
Kapsel (synovia)
Het kapsel van de knie is een dun vlies (synovia) dat als een soort ballon rond de beenderen van de
knie ligt,het is gevuld met een kleine hoeveelheid visceuze (dikke) vloeistof, het gewrichtsvocht. Net
zoals er extra plooitus zijn aan de schouders en de
mouwen van uw kleren zijn er in de knie in het kapsel ook
extra plooitus die een onbeperkte beweeglijkheid van de
knie toestaan.
Er kunnen vier plica synovialis gevonden worden in de
knie; er is er echter één die bijna altijd verantwoordelijk is
voor de klachten namelijk de mediale plica. Deze plica
verloopt aan de binnenzijde van de knie, van ongeveer de
onderzijde van de knieschijf naar de binnenzijde van het
dijbeen toe. In de meeste gevallen, 50 tot 70 % van de
mensen hebben deze plica, veroorzaakt deze geen last.
Meniscus
De meniscus is een C- vormige, afgeplatte,
kraakbeenstructuur die zich tussen boven en onderbeen
bevindt. Er zijn twee meniscussen in de knie: één aan
de binnenzijde (mediale meniscus) en één aan de
buitenzijde (laterale meniscus) van de knie.
De meniscussen functioneren als een zeer belangrijke
schokbreker en zijn gemaakt van een speciaal soort
kraakbeen, fibrocartilago genoemd. Ze vangen de grote
krachten op die op de knie inwerken en verminderen de
wrijving tussen het boven en onderbeen. Ze
beschermen het kraakbeen in de knie, hierdoor wordt de
snelle slijtage van het kniegewricht tegengegaan. Tevens zijn ze belangrijk voor de stabiliteit van het
kniegewricht.
Een groot percentage van ons gewicht en de bijhorende krachten die ontstaan bij stappen, lopen en
springen wordt door de meniscussen opgevangen. Bijkomend zorgen ze voor de stabiliteit van de
knie: door de vorm zorgt de meniscus voor een betere aanpassing van de vorm van het bovenbeen
dat afgerond is, met de vorm van het onderbeen dat vlak is. Verder heeft de meniscus een rol in de
voeding van het kraakbeen dat de gewrichtsoppervlakken bedekt.
Voor verdere aandoeningen rondom het kniegewricht kunt u op de onderstaande hyperlinks klikken.
unhappy traid
meniscusletsel
collatarale banden
VKB letsel
AKB letsel
PFPS (Post Pemoral Pain Syndrom)
Instabiliteit klachten
kapsel schade
Knieklachten
Door de bouw en functie is het kniegewricht een zeer kwetsbaar gewricht. Door veel factoren kan het
evenwicht tussen belasting en belastbaarheid van de knie verstoord worden. Als de belasting hoger
wordt dan de belastbaarheid ontstaan er klachten. De belastbaarheid kan tijdelijk verlaagd zijn t.g.v.
een trauma. Veel voorkomende traumata zijn meniscus- en kniebandletsel. Deze twee aandoeningen
vielen vroeger onder de naam „voetbalknie‟, maar door het invoeren van de kijkoperatie is het nu goed
mogelijk onderscheid te maken tussen de verschillende letsels.
Maatregelen die u zelf kunt treffen na het trauma
Kan u na het trauma uw been nog helemaal strekken, en er met uw volle gewicht op staan en kan u
dat de volgende dag ook nog dan valt de blessure waarschijnlijk wel mee. Is de pijn direct na het
trauma zeer heftig en wordt de knie snel dik (binnen 20/30 min) dan is deskundige diagnose vrijwel
altijd noodzakelijk. Is er op dit moment geen arts of fysiotherapeut aanwezig, koel de knie zelf dan zo
snel mogelijk met een zak ijs of een cold pack. Hou de pakking er maximaal 20 minuten op en doe er
wel een theedoek tussen!
Dit vermindert de zwelling en vergemakkelijkt later de diagnose. De knie blijft als hij niet al te dik is ook
beter beweeglijk. Dit is belangrijk voor het herstel. Als u u been niet veel gebruikt verslappen u spieren
en met name de mm. quadriceps (dit zijn de grote bovenbeenspieren aan de voorkant van het
bovenbeen). Deze groep spieren zit aan de voorkant van het bovenbeen en zorgen voor stabiliteit om
het knie gewricht en moet dus sterk blijven. Train deze door zover mogelijk u knie te strekken en te
buigen.
Oorzaken / risicofactoren
De volgende factoren vormen een risico voor het ontstaan van knieaandoeningen:
regelmatig geknield of gehurkt werken;
regelmatig traplopen;
springen van verhogingen;
veelvuldig optredende mechanische drukbelasting op het kniegewricht;
tillen.
Beroepen waarbij deze risicofactoren veel voorkomen zijn oa.:
tegelzetter;
straatmaker;
loodgieter;
vloerenlegger;
Behandeling
De fysiotherapeutische behandeling van de knie kent uitgebreide mogelijkheden. De fysiotherapie
behandeling in fysiotherapie praktijk Bosch en Duin is er op gericht dat de bewegingen op een
normale wijze moeten verlopen zodat er geen foutief bewegings patroon wordt ingeslepen.
Er wordt dus echt één op één behandeld en geoefend en getraind alvorens men in een groep kan
verder sporten.
Spieren dienen een goede lengte, spanning en kracht te hebben om goed te functioneren.
Massage en rekken van spieren en mobilisatie van gewrichten eventueel ondersteund (manueel of
met tape) in een bepaalde glide worden in de behandelingen gebruikt.
Advies en huiswerk oefeningen zijn ook een belangrijk onderdeel van de behandeling.
Retropatelaire klachten vragen om een specifiek behandelschema en goede begeleiding al dan niet
ondersteund door tape technieken.
Houding: Langzit
50 x licht aanspannen in gestrekte situatie.
3x2 sec vasthouden
3x3
3x4
3x5
3x6
3x7
3x8
3x9
3x10seconden aanspannen
30x licht aanspannen
Voelt u pijn in en rond de knieschijf dan tot twee stappen terug een week oefenen vervolgens weer
proberen verder te gaan.
Gaat het hele schema pijnloos in de knie dan zo hard mogelijk knijpen met de bovenbeenspier.
Wat u zelf kunt doen
Het belangrijkste is dat het balans tussen belasting en belastbaarheid weer wordt hersteld. Dit kan op
verschillende manieren. Er moet dus worden gekeken naar de aanleiding van het letsel. Om de
klachten niet te laten toe nemen moet de belasting in ieder geval omlaag. Maatregelen:
Fietsen met een licht verzet, zeker tegen de wind in, maar ook bij weg rijden.
Probeer uw fietszadel zo hoog mogelijk te zetten zodat de buiging van de knie klein blijft.
Zo min mogelijk traplopen
Trainingsarbeid en sportactiviteit aanpassen
Ga na of uw schoenen nog goed zijn, m.n. bij het hardlopen in een later stadium
Als u lang moet zitten buig dan de knieën niet te ver en te veel
Probeer niet te lang in een houding te blijven zitten en af en toe de benen te strekken
Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar
www.orthopedie.nl
20 Ziektebeelden > Premenstrueel syndroom
Heb je maandelijks tussen de eisprong en menstruatie last van premenstruele klachten? Dan
kan het zijn dat je last hebt van het premenstrueel syndroom (PMS). Dit is een verzamelnaam
voor een hele reeks symptomen, zowel lichamelijk als emotioneel. Gelukkig kun je het
maandelijkse leed verzachten.
Pijnlijke borsten, hoofdpijn, pijn in de rug, acne of maagpijn zijn klachten die kunnen wijzen op PMS.
Je kan je ook angstig, woedend, prikkelbaar, gespannen of somber voelen, of last hebben van
stemmingswisselingen en slecht slapen. Veel vrouwen met PMS hebben ook vaak een enorme
drang naar zoetigheid.
Rond je dertigste
Wanneer de klachten te wijten zijn aan PMS, verdwijnen ze wellicht plots op de dag dat je
menstrueert. Een dikke week later komen ze dan weer terug.
Meestal krijgen vrouwen voor het eerst PMS rond hun dertigste jaar of na een zwangerschap. Bij
jongere vrouwen komt het minder vaak voor. Hoe ouder je wordt, hoe erger de klachten. Maar, goed
nieuws: na de overgang zijn de klachten verdwenen.
Hoe ontstaat PMS? En waarom heeft de ene vrouw er last van en de andere niet? Daar zijn dokters
nog niet achter. PMS hangt samen met de menstruatiecyclus, maar er is geen hormonale oorzaak
gevonden.
Wel zijn vrouwen met PMS-klachten gevoelig voor hormoonwisselingen. Hun hersenen hebben tijdens
het aanmaken van progestoron (na de ovulatie) een tekort aan serotonine. Dit kan een genetische
oorzaak hebben.
Wat kun je eraan doen?
Veel vrouwen voelen zich eenzaam met hun klachten. Dat is niet zo vreemd als je beseft dat er
nauwelijks rekening mee wordt gehouden. Het scheelt al als je jezelf serieus neemt.
Voel je niet schuldig. Zorg zo goed mogelijk voor jezelf: neem genoeg rust, geef je grenzen aan en
luister naar je lichaam. Heb ook begrip voor je naaste omgeving, die het soms moeilijk heeft met jou.
Praat erover met de huisarts. Houd een PMS-kalender bij, waarop je aanduidt wanneer en hoe erg je
er last van hebt.
Voeding
Beperk grote schommelingen in je bloedsuiker. Eet om de drie of vier uur een lichte maaltijd. Die moet
rijk zijn aan koolhydraten en zetmeel, en arm aan suiker en eiwit. Vermijd cafeïne en alcohol. Probeer
niet toe te geven aan je behoefte aan veel suiker. Uiteindelijk heeft dit een averechts effect.
Calcium heeft een gunstige invloed op de meeste klachten. Drink elke dag een glas extra melk of
drinkyoghurt. Teunisbloemolie helpt om de hormoonhuishouding in balans te brengen. Overgewicht
verergert de klachten.
Een behandelmogelijkheid vanuit de fysiotherapie is een Medical Taping Concept behandeling.
In de praktijk fysiotherapie Bosch en Duin gebruiken we deze methode, het is simpel en doeltreffend.
Na uitleg is het ook makkelijk zelf toe te passen. Voelt u de klachten op komen dan is het aanleggen
van een elastische tape op onderbuik en rug voldoende om de klachten binnen een half uur te doen
afnemen.
Nieuw: De CureTape Menstruatiepleister®
Zoals u wellicht weet is CureTape ook geschikt voor het behandelen van menstruatieklachten.
Erg veel vrouwen hebben vlak voor of tijdens de menstruatie last van nare menstruatieklachten:
buikpijn, hoofdpijn en soms misselijkheid en braken. Met de CureTape Menstruatiepleister verdwijnen
deze klachten op natuurlijke wijze. Dus zonder medicijnen te slikken! De Menstruatiepleister is
vervaardigd van het, voor u bekende, CureTape. Door de “pleisters” op de juiste wijze op te plakken
worden zenuwbanen in het huidgebied beïnvloedt.
Medical Taping Concept
Normaal gesproken dient CureTape altijd door een
tapespecialist, volgens het Medical Taping Concept
(MTC), te worden aangebracht. De tapetechniek
om menstruatieklachten te verhelpen is echter zo
eenvoudig dat vrouwen prima in staat blijken te zijn
om dit zelf aan te brengen.
Daarom hebben wij besloten een
consumentenproduct voor deze doelgroep te
ontwikkelen. Via diverse beurzen (Huishoudbeurs,
Kruitvat Festijn en Libelle beurs) hebben wij de
reacties van vrouwen gepeild en het blijkt dat
vrouwen zeer enthousiast zijn over dit product.
Als u reeds ervaring heeft met het Medical Taping Concept dan weet u wat CureTape voor patiënten
kan betekenen en is het wellicht voor u een leuk idee om de Menstruatiepleisters ook in uw praktijk te
verkopen.
Voor de werking van de Menstruatiepleister verwijzen wij u graag naar de website:
www.menstruatiepleister.nl
CureTape is GEEN wondermiddel, zoals het wel eens door de pers is omschreven, maar onderzoek
heeft geleerd dat zo‟n 80% van alle vrouwen die met menstruatieklachten kampen baat hebben bij het
gebruik van de Menstruatiepleister.
21 Ziektebeelden > Overgangsverschijnselen
Al in de laatste jaren voor die allerlaatste eisprong verandert er van alles in ons lichaam. Het
vruchtbaarheidshormoon oestrogeen, begint te „haperen‟. Dit proces duurt enkele jaren (één tot tien
jaar) en die periode noemen we de overgangsjaren of: de overgang. De overgang is dus de periode
van vruchtbaarheid naar onvruchtbaarheid. Tijdens de puberteit vond dit proces in omgekeerde
volgorde plaats. Bij de meeste vrouwen ging ook dat niet onopgemerkt voorbij. Het
vruchtbaarheidshormoon zette niet alleen een lichamelijke ontwikkeling in van meisje naar vrouw,
maar had ook invloed op onze stemming.
De afname en de uiteindelijke uitval van het natuurlijke vruchtbaarheidshormoon tijdens de overgang
kan overgangsklachten veroorzaken. Die hoeven niet allemaal en zeker ook niet altijd even heftig voor
te komen, maar de meeste vrouwen krijgen er wel mee te maken. Eenderde van de vrouwen heeft er
nagenoeg geen last van, eenderde heeft lichte tot matige klachten en eenderde heeft veel last van de
overgangsverschijnselen. Overgangsverschijnselen die vaak genoemd worden, zijn: opvliegers, hevig
transpireren, vermoeidheid, slapeloosheid, een onregelmatige menstruatie, stemmingswisselingen,
concentratiestoornissen, een droge vagina, urineverlies en botontkalking.
Soms zijn opvliegers en hevig transpireren goed te behandelen met ontstoringstechnieken van
bindweefsel massage. Vraag dit aan uw therapeut bij fysiotherapie Bosch en Duin 06-54278095.
22 / 23 Ziektebeelden >Rugklachten specifiek a-specifiek
Rugklachten specifiek a-specifiek
Aspecifieke lage-rugpijn staat voor lage-rugpijn zonder aanwijsbare
specifieke lichamelijke oorzaak, zoals compressie van een zenuwwortel
(radiculair syndroom), een trauma, een ontsteking of een tumor. Dit is het
geval bij circa 90% van alle patiënten met lage-rugpijn.
Bij deze patiënten staat de pijn in onderste gedeelte van de rug op de
voorgrond. Ook kan uitstraling in de gluteale regio en/of het bovenbeen
optreden.
De duur van een lage-rugpijnepisode wordt ingedeeld in: acuut (0-6 weken),
subacuut (7-12 weken) en chronisch (>12 weken). Lage-rugpijn is
recidiverend (terugkomend) als er binnen een jaar meer dan twee
rugpijnepisodes zijn opgetreden én de totale duur van de rugpijn korter dan
zes maanden is.
Beloop
Het natuurlijke beloop van lage-rugpijn is meestal gunstig: bij 80-90% van de mensen met lage-rugpijn
verdwijnen de klachten spontaan binnen vier tot zes weken. Van de mensen die met lage-rugklachten
bij de huisarts komen is 65% na twaalf weken klachtenvrij.
Lage-rugpijn is vaak recidiverend (het terug komen van de klachten).
Specifieke rugklachten
Specifieke rugklachten worden gedefinieerd als rugklachten waarbij sprake is van een specifiek
pathofysiologisch mechanisme. Voorbeelden daarvan zijn een hernia nuclei pulposi (HNP), een
infectie, een ontsteking, osteoporose, een fractuur of een tumor.
Verschijnselen
A-specifiek
De pijn kan verergeren door bepaalde houdingen, bewegingen en belasting (zoals tillen).
Er kan sprake zijn van ochtendstijfheid.
Er zijn geen algemene ziekteverschijnselen zoals koorts of gewichtsverlies.
De pijn kan continu aanwezig zijn of in episodes verlopen.
De eerste episode begint meestal wanneer personen tussen de 20 en 55 jaar zijn.
Pijn kan uitstralen naar beneden, richting het been of de bil.
Pijn kan verder uitstralen naar boven, richting de schouderbladen.
Als de klachten lang vol houden, kunnen er andere klachten komen in andere structuren/delen
van het lichaam. Dit verschijnsel wordt ook wel compensatiepijn/ klachten genoemd.
Instabiliteitklachten.
Specifiek
Voor specifieke verschijnselen rondom de rug kunt u het beste op de betreffende aandoening klikken,
waarnaar u op zoek bent.
Diagnose
A-specifiek
Het doel van de arts of fysiotherapeut van het diagnostisch proces is het inventariseren van de ernst,
de aard en de mate van beïnvloedbaarheid van de lage-rugpijn. Bij patiënten met aspecifieke lagerugpijn is het vaak niet mogelijk om een stoornis in een (anatomisch) structuur als oorzaak van de
klachten aan te wijzen. Een eventueel vastgestelde stoornis vormt vaak geen afdoende verklaring
voor het ontstaan en het voortbestaan van de klachten.
Oorzaken
A-specifiek
Gedragsmatige oorzaken:
Voor de aspecifieke lage rugklachten is geen
lichamelijke oorzaak aan te wijzen. Vaak is een
verkeerde houding de oorzaak van de lage
rugklachten. Deze verkeerde houding gaat vaak
samen met een verhoogde spierspanning. Ook kan
het zijn dat een persoon een verkeerde manier van
bewegen heeft. Zo kan het zijn dat iemand in zijn
dagelijks werk een verkeerde tiltechniek gebruikt en zo
zijn rug verkeerd belast.
Psychosociale oorzaken
Men ziet vaak dat de oorzaken van de lage
rugklachten niet alleen op het lichamelijke vlak liggen
maar ook in het psychische vlak. Psychische factoren kunnen een klacht in stand houden, verergeren
en zelfs laten ontstaan. Als iemand niet lekker in zijn vel zit kan dit invloed hebben op zijn psychische
gesteldheid. Hierdoor kan er een te hoge spierspanning optreden in het lichaam waardoor er klachten
ontstaan. Stress is een heel goed voorbeeld van. Stress is een langdurige over activiteit van het
lichaam. Dit kan gevolg hebben voor zowel de geestelijke als de lichamelijke gesteldheid van de
persoon.
Aangezien de klachten zowel op het lichamelijke vlak als op het geestelijke vlak per patiënt enorm
verschillen, kan men niet één soort oorzaak voor de aspecifieke klachten aanwijzen.
Daarnaast kunnen de klachten die de aandoening met zich meebrengt ook weer een oorzaak zijn voor
verergering van de klachten. Bijvoorbeeld slapeloosheid, depressie en sociale isolatie kunnen ervoor
zorgen dat de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de persoon nog verder achteruit gaat. De
patiënt komt op een dergelijk moment in een vicieuze cirkel terecht.
Epidemiologie
Uit schattingen blijkt dat ongeveer 60-90% van de bevolking ooit last krijgt van lage-rugpijn. Jaarlijks
komt lage-rugpijn voor bij ongeveer 5% van de bevolking. In een huisartsenpraktijk is dit ongeveer 3%
van alle patiënten per jaar. Voor fysiotherapeuten is „lage-rugpijn‟ de meest voorkomende
verwijsdiagnose: 27% van alle patiënten die de fysiotherapeut bezoekt heeft lage-rugpijn. Lage-rugpijn
vormt een belangrijk economisch probleem in Nederland: van alle klachten van het houdings- en
bewegingsapparaat veroorzaakt lage-rugpijn verreweg de hoogste kosten wat betreft
arbeidsongeschiktheid en werkverzuim. Meestal begint de eerste episode van lage rugklachten tussen
de 20 en 55 jaar.
Behandeling
Patiënten met acute aspecifieke lage rugpijn moet worden geadviseerd zoveel mogelijk actief te
blijven. Aanbevolen wordt het bewegen ondanks pijn te stimuleren en
de activiteiten tijdcontingent uit te breiden. Patiënten met acute aspecifieke lage rugpijn wordt
aanbevolen géén bedrust te nemen.
Overwogen moet worden patiënten met acute aspecifieke lage rugklachten die binnen vier tot zes
weken niet beter gaan functioneren, te ondersteunen met actieve oefentherapie gericht op
functioneren. Hiervoor staat fysiotherapie op de voorgrond. Patiënten kunnen ook een brace
aanschaffen om instabiliteit tegen te gaan tijdens bepaalde activiteiten of in het dagelijks leven.
Fysiotherapie
De behandeling van aspecifieke lage rugklachten is vaak niet alleen fysiotherapeutisch. In de meeste
gevallen werkt de fysiotherapeut samen met andere disciplines. Onder andere omdat er in bepaalde
gevallen een sterk psychologisch aspect meespeelt bij het ontstaan van de klachten.
De behandeltechnieken van Mulligan zijn zeer geschikt om bewegingen in de wervelkolom te
verbeteren.
Ontspanningstherapie:
Deze therapie vorm is er om te zorgen dat de patiënt zelf leert om te gaan met de spanning in zijn of
haar lichaam. Het is vaak zo dat een patiënt niet weet hoe hij of zij zichzelf goed en effectief kan
ontspannen. Ontspanning heeft als gevolg dat de spier gedurende een korte dan wel langere tijd
minder aangespannen wordt. Dit heeft als effect dat de doorbloeding in de spier kan toenemen. Dit
heeft op zijn beurt weer het effect dat de afvalstoffen in de spier kunnen worden afgevoerd en de
voedingsstoffen kunnen worden aangevoerd. Daarnaast heeft ontspanning ook effect op het
geestelijke niveau. Ontspanning neemt vaak een soort gevoel van rust met zich mee.
Spierversterkende oefeningen:
Spierversterkende oefeningen zijn bedoeld om de spieren zodanig te versterken dat zij meer
aankunnen tijdens het dagelijks leven. Zo maak je de belastbaarheid van de spieren groter. Hierdoor
kan de persoon meer aan zonder last te krijgen van de desbetreffende spier. Ook worden er spieren
getraind die bepaalde functies kunnen overnemen of kunnen ondersteunen.
Stressreductie:
Stress is een van de grootste oorzaken van het ontstaan van hogere spanningen in het lichaam.
Stress geeft een verhoogde spanning in de spieren. Deze spanning kan niet veel kwaad als hij maar
niet al te lang aanhoudt. In bepaalde beroepen is er echter zodanig veel stress dat men niet echt goed
meer tot rust kan komen. In dergelijke gevallen kan stress tot klachten in het lichaam leiden. Niet
alleen lichamelijk maar ook geestelijk. Overspannen raken of zelfs een burn-out krijgen zijn
vergevorderde vormen van stress. Daarom is het belangrijk het onderdeel stress in de behandeling
mee te nemen.
Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar:
www.orthopedie.nl
24 Ziektebeelden >Schoudergordel
Het schoudergewricht
De schouder (articulatio humeri) is een relatief complex gewricht. De structuren van het gewricht laat
toe om onze handen in alle richtingen te bewegen. Door de zeer uitgesproken beweeglijkheid van het
gewricht kan er evenwel een grote mate van instabiliteit ontstaan, maar zolang alle componenten
normaal functioneren kan de schouder perfect bewegen, zonder pijn en in alle richtingen. Indien een
van de componenten van de schouder niet optimaal functioneert, wordt het
gewricht zeer kwetsbaar voor letsels en kunnen er diverse problemen optreden
die het normale functioneren plots veel moeilijker maken.
Botten
De schouder bestaat uit drie beenderen:
- het schouderblad (scapula)
- het bovenarmbeen (humerus) en
- het sleutelbeen (clavicula).
Deze botstructuren bewegen ten opzichte van elkaar als het schoudergewricht geactiveerd wordt bij
bepaalde bewegingen. De bewegingen die de schouder maakt zijn:
Elevatie (het omhoog trekken van de schouders)
Depressie (het omlaag halen van de schouders, armlaten hangen)
Retractie (de schouderbladen naar elkaar toe
bewegen)
Protractie (de schouderbladen van elkaar af
bewegen)
Anteflexie (het voorwaards heffen van de
bovenarm)
Retroflexie (het naar achteren bewegen van de
bovenarm)
Abductie (het naar buiten bewegen van de
bovenarm)
Adductie (het naar binnen bewegen van de
bovenarm)
Exoratatie (het naar buiten draaien van de
bovenarm)
Endorotatie (het naar binnen draaien van de bovenarm)
Zie de afbeelding hiernaast voor verheldering
Labrum
Op de rand van het glenoid ligt het labrum, een stevige ring van kraakbeen die
het oppervlak van het glenoid, dat vlak is, een grotere diepte geeft.
Het labrum is een rand van zacht materiaal dat bestaat uit kraakbeen en
bindweefsel.
Het zachte materiaal van het labrum kan klem komen te zitten tussen het
glenoïd en de kop van het bovenarmbot (humerus). Als dat gebeurt, kan het
labrumweefsel scheuren.
Ligamenten
Vervolgens lopen er een aantal banden (ligamenten) over het schoudergewricht. Deze zijn
afwisselend gespannen dan wel ontspannen, afhankelijk van de stand van de schouder. Zo is er in
elke stand van de schouder wel een aantal ligamenten gespannen. Deze dragen bij aan de stabiliteit
van de schouder. Het labrum en de ligamenten zorgen voor de passieve stabiliteit. Het labrum en de
ligamenten kun je namelijk niet bewust aanspannen of ontspannen.
Spieren (rotator cuff)
De rotator cuff is de naam van de spiergordel die wordt gevormd door vier
spieren rond de schouder. De rotator cuff zorgt voor een actieve stabiliteit van
het schoudergewricht en maakt bewegingen van de arm mogelijk. Actieve
stabiliteit is het tegenover gestelde van passieve stabiliteit en wil dus zeggen dat
deze stabiliteit te trainen/verbeteren is. Actieve stabiliteit wordt altijd door het
contractiele (spieren) deel veroorzaakt.
De rotator cuff (afbeelding ) bestaat uit de pezen van 4 spieren: de
supraspinatus, de infraspinatus, de subscapularis en de teres minor. Elke spier
geeft een actieve stabiliteit tijdens een beweging. Zo is de supraspinatus
betrokken bij: abductie (het naar buiten bewegen van de bovenarm). De
infraspinatus is betrokken bij exorotatie (het naar buiten draaien van de
bovenarm). De subscapularis is betrokken bij endorotatie (het naar binnen draaien van de bovenarm)
en de teres minor is ook betrokken bij exoratotie.
Verschillende soorten letsels
De klachten rondom het schoudergewricht wordt verstaan onder de naam CANS (Complaines Arm
Neck Schoulder). Deze term wordt in de medische wereld gebruikt voor alle klachten die dus te maken
hebben met de arm, nek of schouder. De term CANS wordt gebruikt als klachtenomschrijving en het is
dus geen diagnose. Vroeger werd de term RSI (Repetitive Strain Injury) gebruikt wat nu dus is
verandert in CANS. CANS is op te delen in specifieke en a-specifieke CANS. Voor verdere uitleg
hierover kunt u op link CANS klikken hieronder.
Door op de onderstaande links te klikken gaat u naar de aandoening waarnaar u op zoek bent.
Frozen shoulder/ Capsulitis adhaevia
Golferselleboog
Tenniselleboog
Thoracic outlet syndroom
RSI (C.A.N.S.)
Bursitis
Cubitaal Tunnel Syndroom)
Sleutelbeenletsel
Totale schouder prothese
Schouderinstabiliteit
labrumletsel of Bankart letsel/slap leasie.
Schouderluxatie
Schouderletsel
Letsel aan de schouder kan voor heel wat problemen zorgen in het algemeen dagelijks leven maar
ook tijdens het beoefenen van sport. Denk maar aan honkbal, basketbal, volleybal, tennis, enz. Vaak
wordt schouderletsel veroorzaakt tijdens sport, omdat de belasting en belastbaarheid verstoord is
geraakt. Hierdoor kunnen er verschillende soorten letsels optreden. Het letsel is afhankelijk van de
soort overbelasting die gemaakt is. Voor meer informatie over belasting en belastbaarheid klik op de
link.
Symptomen
Elke letsel aan de schouder heeft andere soorten symptomen. Maar wat vaak voorkomt is instabiliteits
klachten. Deze klachten worden veroorzaakt omdat de actieve en/of passieve stabiliteit niet optimaal
is. Actieve stabiliteit wordt veroorzaakt door spieren en passieve stabiliteit door weke delen of ook wel
het niet-contractiele/trainbare deel genoemd. Hieronder vallen ligamenten, pezen en kapsel. Voor
meer informatie hierover, kijk bij instabliliteits klachten.
Epidemiologie
Epidemiologische studies hebben aangetoond dat het voor doen komen van niet-werk gerelateerde
schouderpijn/ schouderletsels in Nederland varieert van 6 tot 40%. Nog hogere cijfers worden
aangegeven in sommige specifieke arbeidspopulaties. Schouderletsel is dus heel erg afhankelijk van
bepaalde invloeden vanuit de naaste werkomgeving. Het aanhouden van de klachten bij een
schouderletsel reikt in 50% van de gevallen tot 2 jaar.
Protractie van de schoudergordel is een veel voorkomende oorzaak van schouderklachten dit dient
dan ook in het behandelschema te worden meegenomen. Oefeningen ter strekking van de thoracale
wervelkolom zijn dan ook van belang.
Onderzoek heeft ook aangetoond dat schouderletsel/ klachten van alle leeftijdscategorieën zijn, maar
het percentage is het hoogst in de laagste opleidingscategorie en het laagst in de hoogste
opleidingscategorie. Verder komt schouderletsel het meest voor in de leeftijdsklassen 30-44 jaar en
45-64 jaar.
Behandeling
De behandeling verschilt per aandoening. Klik daarom voor de specifieke behandeling op de
aandoening waarnaar u op zoek bent.
De diagnose van uw fysiotherapeut is bepalend welke behandeling er toegepast gaat worden.
Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar
www.medicinfo.nl en www.orthopedie.nl
25 Ziektebeelden >Spierruptuur
Spierscheuring (spierruptuur)
Een spierscheuring is een sportblessure waarbij de spiervezels van de spier zijn aangedaan. Dit kan
in verschillende spieren voorkomen. De spierscheuring komt veel voor in de kuit en de hamstring. Een
spierscheuring is in drie categorieën onder te verdelen:
Categorie 1: Verrekking waarbij slechts enkele spiervezels verrekt zijn, met minimale verscheuring van
de vezels (minder dan 10 procent) en zonder dat er een merkbaar defect in de spier te voelen is.
Categorie 2: Verrekking waarbij de spiervezels gedeeltelijk (tussen 10 en 50 procent) zijn gescheurd.
Meestal is deze scheuring in de spier te voelen.
Categorie 3: Verrekking waarbij sprake is van een uitgebreide of totale scheuring (50 tot 100 procent)
van de spiervezels. Hierbij is een duidelijke, goed palpabele (voelbare) scheur in het spierlichaam
aanwezig. De spier kan geheel afgescheurd zijn, normale spierfunctie is dan vrijwel uitgesloten.
Symptomen
Een spierscheuring kenmerkt zich door de onderstaande symptomen:
Plotseling optredende locale pijn, vaak met een kramp gevoel.
Passief rekken of aanspannen van de getroffen spier veroorzaakt pijn.
Gedeukte en/of abnormaal gezwollen spierbuik boven of onder de aangedane plek.
Meestal een blauwe verkleuring onder de aangedane plek (na enkele uren/dagen).
Langdurige stijfheid van de getroffen plek.
Functie verlies van het lichaamsdeel.
Bij een hamstring spierscheuring is het buigen van de knie pijnlijk en moeilijk.
Bij een kuit spierscheuring is het op de tenen staan moeilijk.
Oorzaken
Diverse factoren kunnen een rol spelen bij het ontstaan van een spierscheur:
Niet (of onvoldoende) uitvoeren van een warming-up.
Niet (of niet goed) uitvoeren van de rekoefeningen.
Verkorte of stijve spieren.
Een te snelle trainingsopbouw, waarbij in een korte tijd te veel, te intensief en te vaak wordt
getraind.
Eenzijdige trainingsvormen, waarbij vooral de sprongkrachttraining berucht is.
Ongecoördineerde en explosieve bewegingen.
(Over)vermoeidheid, waardoor eerder kramp optreedt.
Er is een verstoring in de spierkrachtbalans.
Koude en natte weersomstandigheden.
Een harde of hellende ondergrond.
Slecht schoeisel.
Na de inspanning geen cooling-down uitgevoerd.
Plotselinge belasting van littekenweefsel dat is ontstaan na een blessure en dat tijdens de
genezing is samengetrokken, waardoor de normale spierbeweging is beperkt. Door de
plotselinge belasting zal het littekenweefsel weer scheuren, met dezelfde verschijnselen als bij
de oorspronkelijke blessure.
Aanwezigheid van infecties.
Vitamine en mineralen gebrek.
Maatregelen die je zelf kunt treffen
Maatregelen na het ontstaan van een spierscheur:
Koel met water, ijs of een cold-pack gedurende 15 tot 20 minuten (leg altijd een doek tussen
huid en ijs of cold-pack). Koude vermindert het bloeden van beschadigde bloedvaten omdat
ze erdoor samentrekken. Omdat de zwelling gewoonlijk al binnen enkele seconden na het
geblesseerd raken komt opzetten, moet zo snel mogelijk met koelen worden begonnen.
Wacht niet op een arts.
Immobiliseren; zorg dat het lichaamsdeel niet beweegt of gebruikt wordt om op te steunen.
Rust is noodzakelijk omdat doorgaan met trainen en andere activiteiten de blessure alleen
maar erger zouden maken. Gebruik het lichaamsdeel voorlopig niet. Meestal kan na 48 uur
weer voorzichtig aan het herstel worden gewerkt, door de spier aan te spannen en te rekken.
Ga daarbij voorzichtig te werk en stop zodra u pijn ervaart.
Compressie; leg een drukverband aan. Het aanleggen van een drukverband heeft tot doel de
gewrichten te ondersteunen en te immobiliseren of de zwelling te beperken. Gebruik een
elastische zwachtel en verbind het getroffen lichaamsdeel volledig. Controleer of het
drukverband niet te strak zit. Zwelling is soms heel nuttig omdat daardoor afweerstoffen
worden aangevoerd die de bacteriën doden, maar als de huid niet beschadigd is, zijn de
afweerstoffen niet nodig en vertraagt de zwelling het genezingsproces.
Elevatie; houd het lichaamsdeel boven harthoogte. Door het geblesseerde lichaamsdeel
hoger te leggen dan het hartniveau zakt het overbodige vocht onder invloed van de
zwaartekracht weg.
Ga altijd even naar een arts of fysiotherapeut die kan bepalen hoe erg de spierscheuring is. Deze
geeft advies voor het verdere verloop.
Maatregelingen om herhaling te voorkomen (preventiemaatregelen):
Om in het vervolg een spierscheuring te voorkomen kunnen preventieve maatregelen genomen
worden.
De preventieve maatregelen zijn:
Warming-up
Doe een goede warming-up van minstens 20 minuten. Begin met 5-10 minuten losjes inlopen
en voer daarna de rekoefeningen uit. Voer hierna een aantal versnellingsloopjes uit, waarbij
de snelheid naar het einde toe steeds meer wordt opgevoerd. Voor een voorbeeld van een
warming-up kun je op deze link klikken: voorbeeld warming-up.
Goede trainingsopbouw
Zorg voor een goede trainingsopbouw. 'Te snel' en 'te veel' is vragen om
moeilijkheden. Bij vermoeidheid of stijve spieren moet de training daarop aangepast worden; dribbel
lekker los. Train niet verder met een spier die 'zomaar' samentrekt of waar de kramp inschiet. Het
optreden van kramp is niet normaal! Dit duidt op overbelasting, waarbij er eerder een spierscheur zal
optreden.
Spierversterkende oefeningen
Zorg voor een basisniveau aan kracht (-uithoudingsvermogen). Vraag de trainer een
trainingsschema met spierversterkende oefeningen op te stellen, dat gericht is op de
nummers die beoefend moeten worden.
Goede techniek
Het is van groot belang „soepel‟ te blijven bewegen. 'Verkrampen' en 'forceren' verhogen de
kans op een spierscheur aanzienlijk.
Sportkleding
Draag bij koud en nat weer een trainingsbroek.
Cooling-down
Voer altijd een cooling-down uit. Dit voorkomt (zoveel mogelijk) stijve spieren (de dagen) na
de training. Een voorbeeld van een cooling-down is te vinden op: cooling-down.
Behandeling van de fysiotherapeut
Het is verstandig om na een blessure te starten met een oefenprogramma. Met een oefenprogramma
worden de spieren zodanig versterkt, dat zij weer volledig te belasten zijn.
Bij de globale behandelingen van een spierscheuring moet vooral aandacht worden geschonken aan
de mogelijkheid van spierzwakte (secundaire spieratrofie) en de noodzakelijkheid van revalidatie en
versterking van de gehele spieren. De behandeling is afhankelijk van de ernst van de spierscheuring
(ernst van zwelling, kleur, pijn, warmte en functieverlies).
Over het algemeen kan gesteld worden dat na 4-6 weken weer voorzichtig met sporten begonnen
mag worden. Dit zal echter per persoon verschillen. Als er nog steeds sprake is van pijn en
ochtendstijfheid in de spier dan is voorzichtigheid geboden. Het masseren van de spier versnelt het
herstel.
Een verantwoorde functieopbouw van de beschadigde spier vraagt tijd. De invulling van een
oefenprogramma verschilt per spierblessure en per persoon.
Er zijn meerdere fasen van herstel. Deze zijn:
Ontstekingsfase; door de vaatverwijding wordt het gebied rondom de wond warm en rood,
terwijl uittredend plasma het weefsel doet zwellen. Ook ontstaat er pijn bij het getroffen
lichaamsdeel. Dit alles kan weer leiden tot bewegingsbeperking. Deze eerste fase is het begin
van herstel. Duurt ongeveer 4 dagen.
Proliferatiefase; binnen ongeveer twee dagen start deze fase, terwijl de ontstekingsfase nog in
volle gang is. Tijdens deze fase verschijnen in steeds groter wordende aantallen fibroblasten
(jonge bindweefselcellen waaruit de bindweefselvezels voortkomen). Uit fibroblasten worden
meer collagene vezels gemaakt en er wordt een nieuwe wondbodem gevormd. Tussen de
collagene vezels onderling komen verbindingen (crosslinking) en er ontstaan een soort
minispiervezeltjes (myofibrillen) om de wond stevigheid en trekvastheid te geven.
Organisatiefase; de treksterkte van de wond neemt toe. Lange tijd blijven de fibroblasten in
een wond actief doorgaan met reorganiseren waardoor het nieuwgevormde bindweefsel meer
en meer gaat lijken op de oorspronkelijke structuur, vooropgesteld dat het weefsel belast
wordt. Ondanks alle aanpassingen zal littekenweefsel echter nooit volledig de eigenschappen
van het oorspronkelijke weefsel terugkrijgen. Deze laatste fase neemt maanden in beslag
maar er kan weer begonnen worden met belasten.
Zo kan na enkele dagen rust begonnen worden met voorzichtig uitgevoerde rekoefeningen. Indien de
pijn afneemt kunnen daar spierversterkende oefeningen aan toegevoegd worden, die langzaam
intensiever moeten worden. Zo wordt voorkomen dat de gescheurde spier verzwakt en verkort raakt.
Bij het uitvoeren van de oefeningen is pijn (anders dan spierpijn) het belangrijkste signaal om gas
terug te nemen. Je mag de pijngrens niet overschrijden. Als de oefeningen te zwaar of te pijnlijk zijn,
wordt het herstel niet bevorderd maar juist vertraagd. Een volledige belasting is weer mogelijk
wanneer de pijn en zwelling verdwenen zijn en de oefeningen klachtenvrij kunnen worden uitgevoerd.
Voor optimale belasting van de spieren is het goed om de sportspecifieke oefeningen eerst onder
begeleiding van een (sport)fysiotherapeut te trainen, voordat weer zelfstandig gesport/getraind wordt.
Na een spierscheuring blijft bijna altijd littekenweefsel aanwezig zodat een zwakkere plek in de
kuitspier op de loer blijft liggen. Een optimale kracht en lenigheid van de spier is nodig om de kans op
hernieuwde klachten in de toekomst te minimaliseren. Alvorens weer geheel deel te nemen aan de
wedstrijdsport moet de algemene lichamelijke conditie worden bekeken. Maar al te vaak is de
aandacht te veel gericht op het geblesseerde lichaamsdeel en wordt de rest van het lichaam vergeten.
Globaal kan de trainingsopbouw na een spierscheuring uit de volgende stappen bestaan: onbelast
oefenen, wandelen of fietsen, rustig lopen, voorzichtig versnellingsloopjes en langere tempolopen,
submaximaal sprinten, voluit sprinten op de training en uiteindelijk de wedstrijd. Zeker bij deze
blessure geldt dus: voorkomen is beter dan genezen.
Een operatie zal in het uiterste geval noodzakelijk zijn. Bij een totale ruptuur moet het getroffen
lichaamsdeel voldoende steun gegeven worden. Behandelen als een botbreuk. Deskundige hulp is
noodzakelijk. In het ziekenhuis zullen onderbroken delen moeten worden gehecht.
Fysiotherapeutische behandeling is absoluut aan te raden om te voorkomen dat er recidieven
ontstaan en er zich ongeorganiseerd littekenweefsel kan vormen in de spier of spier fascie.
Uw fysiotherapeut is behandelaar en coach van uw oefenschema‟s en opbouw naar volledige
belasting
26 Ziektebeelden >Stress
Stress: “Letterlijk betekent stress: spanning. Het is een altijd aanwezige toestand bij de mens die van
zeer groot belang is voor het verrichten van taken en die in sterke mate toeneemt als er een
verandering of bedreiging optreedt waarop iemand zich in moet stellen.”
Stressstoornis: "Angststoornis waarvan de oorzaken en verschijnselen overeenkomen met die van
de posttraumatische stress. Een stressstoornis is echter korter aanwezig, namelijk minder dan een
maand. Bij een stressstoornis treedt er verdoving (minder sterke emoties/gevoelens worden ervaren),
onthechting (men hecht minder waarde aan dingen), derealisatie (de realiteit wordt anders ervaren)
en depersonalisatie op.”
Overspannen: "De patiënt heeft last van een verhoogde prikkelbaarheid, slaapstoornissen,
concentratiestoornissen, interesse- en initiatiefverlies, een negatieve toekomstverklaring en
verminderde geestelijke spankracht veroorzaakt door een langdurige wanverhouding tussen
geestelijke en lichamelijke draagkracht van een individu enerzijds en de sociale draaglast, door de
omgeving anderzijds."
Posttraumatisch stress syndroom: "Angststoornis gedurende langer dan een maand als gevolg van
blootstelling aan een ernstig traumatische ervaring. De klachten bestaan uit herbeleving van de
ervaring in de vorm van niet te onderdrukken herinneringen, nachtmerries en illusies. Daarnaast heeft
de patiënt last van een verhoogde prikkelbaarheid, slaapstoornissen, vergeten van delen van de
ervaring die zorgt voor de stress, concentratiestoornissen, interesse- en initiatiefverlies,
affectvervlakking (minder gevoel hebben voor andere mensen) en een negatieve toekomstverklaring.
De klachten komen overeen met die van een Stressstoornis.
Wat is stress?
Stress is een van de meest voorkomende ziektebeelden in onze westerse cultuur. Tegelijkertijd is het
ook een van de meest onduidelijke ziektebeelden. Stress staat vaak aangeschreven als oorzaak voor
verschillende ziektebeelden. Dit is voornamelijk te danken aan het feit dat stress invloed heeft op de
algehele gesteldheid van de mens. Dit zowel op geestelijk, emotioneel en lichamelijk niveau. Stress uit
zich vaak, in 'lichte' vorm, als een verhoogde spanning ergens in het lichaam. Maar kan zich ook uiten
in een zeer ernstige vorm zoals een posttraumatisch stress syndroom (angsten die een individu kan
hebben na het meemaken van een zeer aangrijpende gebeurtenis). Stress omvat vele soorten en
vormen. De meest bekende vorm van stress in onze samenleving is stress die gekoppeld is aan het
'overwerkt raken', overspannenheid en de burn-out. Deze vorm van stress begint vaak als een
onschuldige vorm van spanning.
Symptomen
Op het moment dat stress langere tijd aanhoudt wordt het steeds meer merkbaar voor de persoon.
Men ziet bij deze categorie personen dat de spierspanning verhoogt en dat een persoon
prikkelbaarder wordt voor zijn omgeving. Aspecten uit de omgeving die voorheen van weinig betekenis
waren gaan een grotere rol spelen voor de desbetreffende persoon. Hij of zij ervaart dat hij te kampen
krijgt met concentratiestoornissen, slapeloosheid, interesse- en initiatiefverlies, rusteloosheid eneen
negatief toekomstperspectief.
Deze factoren beginnen op een zeer laag niveau, maar kunnen in de loop der tijd tot een groot
probleem voor deze persoon leiden. Op den duur kan het zelfs depressiviteit en/of een burn-out tot
gevolg hebben. Daarom is het belangrijk er in een beginstadium van de aandoening bij te zijn. Echter
is dit niet zo eenvoudig. Aangezien het ziektebeeld op een dusdanig langzame manier invloed op de
persoon krijgt dat het pas in een later stadium opgemerkt wordt. Bij stress is het vaak ook dat de
aandoening periode gebonden is. Het kan zijn dat wanneer een persoon stress heeft, hij dit
gedurende een aantal maanden heeft omdat er factoren in zijn werk- of privé-omgeving zijn die hiertoe
leiden.
Deze factoren kunnen na een bepaalde tijd verdwijnen en zo ook een gedeelte of de gehele oorzaak
voor de stress wegnemen. In een dergelijk geval zullen de symptomen ook afnemen. In dit voorbeeld
heeft de stressfactor weinig tot geen kwaad ten gevolge. Echter als de stressfactor langere tijd
aanhoudt dan kan stress leiden tot het optreden van ernstigere klachten. Op een dergelijk moment
heeft de desbetreffende persoon al een zodanige vorm van stress dat deze niet binnen een korte tijd
te behandelen is.
Oorzaken
Stress kan door vele verschillende aspecten veroorzaakt worden. Bijvoorbeeld een stressvolle baan of
een aangrijpende gebeurtenis in de omgeving van de desbetreffende persoon. Zie het onderdeel “Wat
is stress?” (bij de ziektebeelden onder het kopje Algemeen)
Behandeling
Aangezien stress in vele stadia voorkomt is er niet één behandeling voor het ziektebeeld. Veelal
bestaat een behandeling uit de oorzaak van de
stress weg te nemen of af te zwakken. Hierbij is
vaak een grote rol weggelegd voor psychiaters
en/of psychologen. Het is hun taak erachter te
komen waar de werkelijke oorzaak ligt.
Dit gaat vaak in combinatie met andere vormen
van therapie. Dit kunnen zijn:
Ontspanningstherapie.
Sport oefeningen.
Spierversterkende oefeningen.
Medicinale therapie
De medicinale therapie bestaat vaak uit slaaptabletten, ontspannende middelen en antidepressiva. Bij
de behandeling zijn vaak maatschappelijk werkers betrokken om samen met de patiënt te kijken naar
de inrichting van zijn dagelijks leven. Door het anders indelen van het dagelijks leven kan de patiënt
soms veel beter en gestructureerder zijn dag indelen waardoor bepaalde stressfactoren afnemen.
Aangezien er aan stress en voornamelijk bij posttraumatische stress, ernstige problemen ten
grondslag kunnen liggen kan de behandeling een lange periode in beslag nemen.
Lees voor meer informatie het artikel van Dr. J.L. Freed (zie onderdeel “Wat is stress?” bij de
ziektebeelden onder het kopje “Algemeen”).
Wat is stress?
Door Dr. J. Lamar Freed
Stress wordt vaak verkeerd begrepen. In dit korte artikel wordt het begrip stress bekeken en
verscheidene manieren waarop het verkeerd begrepen wordt besproken. Stress werd het eerst
bestudeerd door Dr. Hans Selye in het begin van deze eeuw en hij noemde het Algemeen
aanpassingssyndroom. Hij nam waar dat mensen minder gezond waren en meer ongemak toonden
als ze gedwongen werden om veranderingen te maken in hun levenswijze en omgeving. Zijn werk was
een goede aanwijzing hoe we stress moeten zien, maar het bleef op de plank staan totdat Holmes en
Rahe in 1967 met een aantal artikelen kwamen die duidelijk aantoonden wat het effect van stress is
op de gezondheid van mensen.
Holmes en Rahe ontwikkelden een schaal met de gebeurtenissen in het leven die 43 gevallen
bevatten gewaardeerd door vrijwilligers naargelang de hoeveelheid aanpassingen die nodig is voor
iedere gebeurtenis. De hoogst gewaardeerde gebeurtenis op de schaal was de dood van een partner.
De onderzoekers zetten deze gebeurtenissen op een vragenlijst en scoorden elk naar de waardering
die ze kregen van het eerste stel vrijwilligers. Toen gaven ze vragenlijst aan mensen die op een
Eerste hulppost kwamen. Ze gaven het zowel aan de patiënten als aan hun begeleiders. Daarna
vergeleken ze de scores. Het resultaat schudde de wereld der psychologen en geneeskundigen door
elkaar: zieke mensen hadden veel meer van deze gebeurtenissen meegemaakt in het jaar
voorafgaand aan hun ziekte dan de gezonde begeleiders.
Sedert dit onderzoek is het begrip stress in toenemende mate belangrijk en erkend geworden. Stress
wordt nu begrepen als hetgeen gebeurt bij mensen die gedwongen zijn zich aan een nieuwe
levenswijze aan te passen. Hoe groter de vereiste verandering is, des te groter is de stress.
Sinds de originele studie is er een zondvloed aan studies over stress. De reikwijdte ervan is
waargenomen bij hartkwalen, kanker, ongelukken en bijna elke andere kwaal die bestudeerd is -waaronder de gewone verkoudheid. Gezondheidspsychologie als apart vakgebied is hieruit ontstaan.
Bijna iedere huisarts heeft patiënten verteld dat een goedaardig symptoom mogelijk veroorzaakt wordt
door stress.
Maar desondanks wordt stress nog steeds verkeerd begrepen. Niet zoals meestal gedacht wordt,
staat stress gelijk aan angst. Terwijl angstige mensen geneigd zijn hun angst te zien toenemen met
hun stress, zijn ze ook angstig in omstandigheden die niet nieuw zijn en waaraan ze zich niet hoeven
aan te passen. Tegelijkertijd laten weinig angstige mensen de negatieve effecten op hun gezondheid
zien van een leven vol stress ongeacht hun kalme verschijning.
Nog een verrassing voor diegenen die voor het eerst naar dit onderwerp kijken, is dat stress niet altijd
negatief is. Het wordt lang niet altijd door mensen die gestrest zijn als slecht ervaren. Terwijl lijsten
met stressvolle gebeurtenissen door negatieve stress worden overheerst, bevatten ze ook
gebeurtenissen die heel positief zijn. Trouwen, naar school gaan, een nieuwe baan krijgen, een huis
kopen -- al deze zaken vragen aanpassing en zijn daarom stressvol. Toch worden ze zelden als
negatief gezien of als een ongewenste ervaringen.
Stress is wat er gebeurd als we gedwongen worden ons aan nieuwe omstandigheden aan te passen.
Denk aan een plant die verplaatst wordt van een koele plek met matig licht naar een warmere, lichtere
plek. Zelfs in wat normaal een betere omgeving wordt geacht, tiert de plant gedurende een tijd niet
echt totdat het zich aan de veranderde omstandigheden heeft aangepast. Gedurende deze periode
van aanpassing is de plant veel vatbaarder voor kwalen veel gevoeliger voor shock vanuit de
omgeving. Plantkwekers raden aan dat zo'n plant gedurende enkele dagen geen water moet krijgen
en dat dezelangere tijd ongemoeid gelaten moet worden totdat een nieuw evenwicht bereikt heeft.
Net als planten, ondergaan mensen gebeurtenissen in hun leven die hen dwingen zich aan te passen.
Omdat we veel gecompliceerder zijn dan planten, zijn er veel meer gebeurtenissen die ons
overkomen. De oorspronkelijke schaal met gebeurtenissen van Holmes en Rahe is door andere
onderzoekers uitgebreid met veel meer gebeurtenissen. De dood van een partner is vervangen door
de dood van een kind. Lijsten zijn verdeeld in positieve en negatieve stress en ze zijn uitgebreid tot
meer dan 120 punten. De stressvolle indicatie van het kopen van een auto, een promotie op het werk,
kinderen die het huis verlaten en vele andere zaken zijn onderkend.
Om stress te begrijpen, moet iemand zijn ervaringen bewust worden en zijn eigen kwetsbaarheid
begrijpen. Het verlies van werk bijvoorbeeld levert zeer verscheidene soorten van stress op voor
verschillende mensen. Voor iemand van 40 tot 50 jaar, die zich geheel met zijn of haar werk
geïdentificeerd heeft, zal dit erg stressvol zijn. Maar van een jong iemand die net begonnen is en een
hele lijst van werk heeft die hij of zij wel eens zou willen proberen, vergt zulk verlies weinig
aanpassing. Het kan zelfs minder stressvol zijn voor iemand die een parttime baan verliest en die het
meest verknocht was met de rol die hij of zij speelde in de directe familiekring, het opvoeden van de
kinderen en het huishouden.
Daarom is het erg belangrijk om stress te begrijpen en de gebeurtenissen in het leven waar iemand
zich aan moet passen te bewaken. Vermijden van stress op een bepaald moment vermindert de totale
belasting van aanpassen. Iemand kan besluiten om geen nieuwe baan te zoeken, of zijn
verantwoordelijkheden op een lager niveau te houden, of vermijden bepaalde veranderingen te doen.
Op deze wijze vermindert de stress.
Toch is enige stress onvermijdelijk omdat ze aan het normale leven verbonden zijn. Kinderen groeien
op en verlaten het huis, bedrijven sluiten, partners worden ziek, ouders sterven. Het ideaal is om de
totale stresslast aan te passen aan de draagkracht die iemand heeft. Maar zelfs als een hoge graad
van stress onvermijdelijk is, kan iemand de kracht van de stress verminderen. Iemand kan een buffer
tegen stress opwerpen door in de best mogelijke gezondheid te blijven met een verstandige
hoeveelheid lichaamsbeweging en een goed dieet, door de basisverplichtingen op een verstandig
niveau te houden zodat er ruimte is voor onverwachte veranderingen, door verantwoordelijkheden in
evenwicht te houden met waardering, en door een groep van familieleden en vrienden te
onderhouden die voor ondersteuning benaderd kunnen worden.
Vermijden en hanteren van stress kan iemand niet zomaar genezen van zijn of haar kwalen.
Onderzoekers hebben immers ook gekeken naar het andere einde van deze schaal en de negatieve
effecten opgemerkt van te weinig stress in iemands leven. Desalniettemin is een hoge graad van
stress de norm in onze maatschappij en een hoge graad van stress is duidelijk verbonden aan een
gelijktijdige gevoeligheid voor een slechte gezondheid. Daarom is het voor iedereen belangrijk om
stress te begrijpen en wat de uitwerking op hem of haar is. Het profijt, alhoewel niet noodzakelijk
specifiek voor een bepaald symptoom of kwaal, is dat het helpt bij het verminderen van iemands
algehele gevoeligheid voor het geheel van potentiële ellende en onbehagelijke syndromen. Door er op
een andere wijze over te denken, door de stress te verminderen, verhogen we onze weerstand tegen
allerhande kwalen. Hoe we er ook over denken, aandacht schenken aan stress is een goed idee.
Ontspannende massage kan een behandelmogelijkheid zijn om fysiek te ontspannen. Uw
fysiotherapeut kan u hierbij helpen.
Onderaan vindt u DE VIJF TIBETANEN. Dit zijn vijf basisoefeningen die een goede ontspanning
kunnen geven.
27 Ziektebeelden >Tenniselleboog
Tenniselleboog (Epicondiylitis lateralis)
De tenniselleboog is een veel voorkomende blessure. De medische term is epicondylitis lateralis.
Deze blessure komt niet alleen, zo als de naam doet vermoeden, bij tennissers voor. Slechts 5% van
alle patiënten met een tenniselleboog tennist daadwerkelijk. Wel krijgt 50% van alle actieve tennissers
één of meer periodes van klachten.
De tenniselleboog is een overbelastingssyndroom. Dit houdt in
dat de pees van de strekspieren van de hand zijn overbelast.
Deze strekspieren bevinden zich in de onderarm, en lopen over
het polsgewricht en hechten aan op de buitenkant van de
elleboog (laterale epicondyl). Op deze plek onstaan de klachten (afb. 1). De spieren die het meest
betrokken zijn bij deze aandoening zijn de extensor carpi radialis brevis en de extensor carpi ulnaris
(rood).
De tenniselleboog valt ook wel onder de naam CANS. CANS staat voor Complaints of the Arm, Neck
and/or Shoulder. Volgens de daarbij opgestelde definitie zijn dit klachten van het bewegingsapparaat
in arm, nek en/of schouder, die niet veroorzaakt worden door een acuut trauma of een systemische
aandoening. Voorheen werden dit soort klachten ingedeeld onder de naam RSI. RSI was een
overkoepelende naam voor een aantal specifieke pees-, zenuw- en spiergerelateerde aandoeningen
van de nek en de arm. Belangrijkom te onthouden is dat de term CANS een omschrijving van een
klachtencomplex is en geen diagnose.
Symptomen
Bij een tenniselleboog is er pijn ter hoogte van de
buitenzijde van de elleboog, soms uitstralend naar
de onderarm en pols en zelden uitstraling naar
buitenzijde bovenarm en schouder. De
pijnklachten treden op, of verergeren wanneer de
strekspieren van de pols en de hand worden
aangespannen, bijvoorbeeld als we iets met de
hand op willen pakken.
U kunt het ook zoals de volgende illustratie
proberen.
De strekspieren van de pols en de hand worden tegen weerstand aangespannen. Bij aanwezigheid
van een tenniselleboog is dit pijnlijk. De oorsprong van de strekspieren van de pols en hand zit vast
aan de buitenzijde van de elleboog.
Wanneer daarop gedrukt wordt, doet die plek ook pijn. Doordat de pijn in het begin nog wel eens
wegtrekt blijven mensen de arm belasten waardoor dit tot pijnklachten kan leiden die ook 's nachts
aanhouden, ook als de arm niet wordt gebruikt.
Een tenniselleboog in een gevorderd stadium kan leiden tot kracht- en coördinatieverlies.
Er kan pijn zijn bij het rekken van de polsstrekkers (elleboog gestrekt en de hand in de richting van de
handpalm bewegen.
Diagnose
Wanneer de arts uw elleboog onderzoekt en er ontstaat drukpijn ter hoogte van de buitenzijde van de
elleboog, dit door middel van (de meest gevoelige test voor het bevestigen van de diagnose
tenniselleboog) het strekken van de middelvinger tegen weerstand in met een gestrekte elleboog. In
geval van een tenniselleboog geeft de patiënt pijn aan ter hoogte van de buitenzijde van de elleboog.
Het laten vervaardigen van röntgenfoto's heeft niet zoveel zin omdat hierop geen afwijkingen worden
waargenomen.
Oorzaken
Er zijn verschillende oorzaken van het ontstaan van een tenniselleboog, het ontstaan heeft dus niet
altijd met tennis te maken. Bij langdurige en intensieve (herhaalde) belasting van de strekspieren kan
overbelasting ontstaan, hieronder enkele voorbeelden van mogelijke oorzaken:
• foutieve techniek bij het tennissen (backhand)
• te zwaar of te licht racket
• te dikke of te dunne grip
• dragen van zware boodschappentassen
• wasgoed uitwringen
• kinderen optillen
• ramen lappen
• zwaar autostuur hanteren
Epidemiologie
Een tenniselleboog is een zeer veel voorkomende aandoening. Van de hele bevolking krijgt jaarlijks
naar schatting ongeveer 1-3% last van een tenniselleboog. Dit komt neer op ongeveer 160.000480.000 mensen per jaar. Niet al deze mensen zoeken hulp voor hun klachten. Desondanks ziet de
huisarts heel vaak patiënten met een tenniselleboog: van elke 1000 patiënten die de huisarts ziet, kan
deze de diagnose bij 4-7 van hen stellen. De klacht komt even vaak voor bij mannen en vrouwen. De
klacht ontstaat in het merendeel tussen het 40e en 50e levensjaar. Soms is er een duidelijke oorzaak
te vinden, vaak ook niet.
Preventie
• Voorkomen (doseren) van herhalende bewegingen
• Rekoefeningen voor de onderarmspieren (geen pijn!!)
• Gedoseerde (kracht)training
Preventie bij tennis
• Tennisracket aanpassen aan persoonlijke eisen (gewicht, bespanning, grip)
• Geen zware (oude en natte) tennisballen gebruiken
• Uitvoeren van een goede warming-up
• Gebruik van een goede tennistechniek
• Ondersteunen van het tennisracket met de andere hand tussen de slagen door
Behandeling
De huisarts moet in eerste instantie de patiënt adviseren handelingen die de pijnklachten uitlokken
achterwege laten. In de regel weet de patiënt zelf welke handelingen dit zijn. De afwijking wordt
zelden veroorzaakt door tennissen. Wanneer er een tenniselleboog aanwezig is dan is tennissen met
een backhand, waarbij de elleboog is gestrekt en de pols is gebogen, pijnlijk. Bij een tenniselleboog
moet deze slag achterwege worden gelaten. Daarnaast kan hij rust voorschrijven en een
tenniselleboogbandage.
Wanneer de niet-operatieve behandelingen hebben gefaald dan kan een operatie worden overwogen
waarbij de aanhechting van de pezen ter hoogte van de buitenzijde van de elleboog worden
losgemaakt. Het succespercentage van deze operatie ligt tussen de 60 en de 70%.
Behandeling van de fysiotherapeut
Het is belangrijk zelf overmatige of verkeerde belasting en daarmee pijn te voorkomen.
De fysiotherapeut richt zich hoofdzakelijk op twee punten:
Het verbeteren van de doorbloeding van de pees zodat er voldoende voedingsstoffen bij
komen die nodig zijn voor het herstel. Dit kan gedaan worden door lokale frictie
(drukmassage) toe te passen op de pijnlijke plek en fysiotechniek.
Het weer op oud niveau laten functioneren van de onderarmspieren. Het terugkrijgen van de
kracht en de coördinatie. Door middel van kracht- en coördinatieoefeningen.
De fysiotherapeut kan de volgende behandeltechnieken toepassen:
De behandelingen volgens de methode mulligan geven een andere stand in het gewricht terwijl er
krachttraining wordt gedaan. it is een zeer effectieve wijze in het bestrijden van een tenniselleboog.
1. Stretching en
spierfunctietraining
(oefentherapie met
oplopende zwaarte).
In het plaatje
hiernaast kunt u zien
hoe u zelf een
stretching kan geven
aan de onderarm
spieren.
2. Geven van informatie (wat is een tenniselleboog)
3. Massage (sederende massage, fricties)
4. Ultra geluid therapie
Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar
www.tenniselleboog.nl
28 Ziektebeelden > Whiplash
Whiplash
Whiplash is de verzamelnaam voor klachten die kunnen ontstaan
nadat het hoofd een plotselinge heftige beweging heeft gemaakt.
Dit kan een beweging naar voren, naar achteren en/of naar opzij
zijn geweest.
Een zogenaamde 'klassieke whiplash' ontstaat wanneer iemand
van achteren wordt aangereden. Het hoofd van de inzittende van
de aangereden auto, slaat dan eerst krachtig naar achteren. Op
het moment dat de aangereden auto weer tot stilstand komt, slaat
het hoofd juist krachtig naar voren. De nek heeft dan een
beweging gemaakt van een 'zweepslag': de letterlijke vertaling
van whiplash.
Bij een whiplash heeft het hoofd dus altijd een heftige beweging
gemaakt ten opzichte van de rest van het lichaam. Om nauwkeuriger aan te geven welke beweging
het hoofd heeft gemaakt, noemen sommige artsen de whiplash ook wel acceleratieletsel (hoofd
voorover geslagen) of deceleratieletsel (hoofd achterover geslagen). Ook de term Cervicaal
Acceleratie Letsel (CAL; versnellingsletsel in nek-ruggewervelgebied) wordt gebruikt.
Deze bewegingen gaan met veel snelheid en kracht gepaard. Daardoor kunnen er onder meer door
uitrekking, compressie en verschuiving (micro)letsels ontstaan van allerlei structuren zoals
wervellichamen, wervelgewrichtjes, tussenwervelschijven, banden, spieren, zenuwbanen en
hersenweefsel. Als op het moment van het ongeval het hoofd gedraaid was, is de kans op letsel
groter.
Symptomen
De aandoening whiplash wordt onderverdeeld in verschillende stadia gerelateerd aan de ernst van de
klachten. Ook de verstreken tijd kan worden ingedeeld in fases.
De klinische symptomen (WAD = „whiplash associated disorders‟) zijn in te delen in vijf graden.
0 - geen klachten, geen subjectieve en objectieve afwijkingen
1 - pijn, stijfheid en gevoeligheid in nek, maar geen objectieve afwijkingen
2 - nekklachten en andere klachten van het houdings- en bewegingsapparaat (bijvoorbeeld
afgenomen mobiliteit, drukpuntgevoeligheid)
3 - nekklachten en neurologische uitvalsverschijnselen (bijvoorbeeld afgenomen of verdwenen
peesreflexen, spierzwakte en sensorische stoornissen)
4 - nekklachten en fracturen of dislocaties * Bij elke graad van ernst kunnen symptomen aanwezig zijn
zoals doofheid, duizeligheid, oorsuizen, hoofdpijn, geheugenverlies, slikstoornissen en pijn in het
temporomandibulaire gewricht.
De verstreken tijd sinds het ongeval kan worden ingedeeld in zes fases:
tot vier dagen;
vier dagen tot drie weken;
drie tot zes weken;
zes weken tot drie maanden;
drie tot zes maanden
en langer dan zes maanden.
Verschijnselen van whiplash
De meest voorkomende whiplashklacht is een pijnlijke, vaak stijve nek. Veel whiplash-patiënten
hebben daarnaast last van hoofdpijn, lage rugpijn en uitstralende pijn naar armen en gezicht. Er zijn
echter nog veel meer klachten die deel uit kunnen maken van een whiplash-trauma, zoals verlies van
kracht in de armen, duizeligheid, evenwichtsstoornissen, misselijkheid, oorsuizen, slecht zien of
vlekken voor de ogen en slaap- en concentratieproblemen. Niet alleen de aard, maar ook de ernst van
de klachten verschilt sterk. De helft van de patiënten is binnen een maand hersteld, maar soms zijn de
gevolgen zo ernstig dat het tot arbeidsongeschiktheid leidt.
Diagnose
Omdat het whiplashtrauma vaak in verband wordt gebracht met een kop-staartbotsing, wordt de
diagnose vaak veel minder snel of niet gesteld bij patiënten met een ander ongeluk. Wat er op dat
moment precies wordt beschadigd is nog steeds niet goed aangetoond. Wel zijn er verschillende
theorieën over. De meest aannemelijke hiervan is dat er (net als bij een sportblessure)
gewrichtsbanden overrekt worden en/ of spiervezels worden beschadigd. De meeste afwijkingen zijn
moeilijk zichtbaar te maken met de huidige medische technieken als röntgenfotografie, CT-scan, EEG
en MRI waardoor sommige geneigd zijn de klachten als psychisch te zien. De diagnose wordt gesteld
aan de hand van de bekende klachten van de patiënt.
Oorzaken
De belangrijkste oorzaak van het whiplashtrauma is de kop-staartbotsing,
waarbij het hoofd, dat meestal toch wel 5 kilo weegt, met grote snelheid
heen en weer zwiept. Het whiplashtrauma geldt als een typische
aandoening van de twintigste eeuw, omdat het stijgende aantal patiënten
voornamelijk een gevolg is van het snelgroeiende gemotoriseerde verkeer.
Als je de kop-staartbotsing nader bekijkt gebeurt er het volgende: Er staat
een auto te wachten voor het stoplicht. En de bestuurder van de achterop
komende auto let even niet op en knalt met grote snelheid achter op de
wachtende auto.
Als je nu aanneemt dat de rijdende auto 50 km/u rijdt, veroorzaakt dit bij de stilstaande auto een
achterwaartse versnelling van het hoofd van 250 km/u. De spieren krijgen niet de kans om zich voor te
bereiden op de klap en daardoor slingert het hoofd naar achteren en trekt aan de werfels. Daarna
komt er een versnelling naar voren, waarna opnieuw de nekwervels verschuiven met de daaromheen
liggende banden. Dit alles geeft het whiplashtrauma. Mogelijke andere oorzaken zijn bijvoorbeeld een
val van de keukentrap, een contactsport waarbij het er nogal ruig aan toe gaat of een sport waarbij de
kans op botsingen groot is, zoals bij American football.
Oorzaken die ervoor zorgen dat de klachten chronisch kunnen worden.
Aan whiplash gerelateerde factoren:
afgenomen mobiliteit van de nek (vlak na ongeval)
eerder hoofdtrauma
hogere leeftijd
de wijze van omgaan met klachten
psychosociale factoren: bijvoorbeeld passieve coping, angst, minder tevreden met
werksituatie
Beloop
Bij 70% van de slachtoffers verdwijnen de klachten binnen 3-6 maanden. Bij 30% echter blijken zich
chronische klachten te ontwikkelen met beperkingen in de dagelijkse activiteiten. Bij 10% bestaan er
voor onbepaalde tijd ernstige pijnklachten.
Belangrijkste probleem is dat om onduidelijke redenen de klachten niet verdwijnen maar chronische
worden, ondanks dat geen lichamelijke afwijkingen kunnen worden gevonden. In die fase van
chronisch worden treden allerlei gedragsmatige factoren op waardoor het beloop nog extra ongunstig
wordt beïnvloed, soms zelfs zodanig dat deze factoren de klachten ontstaan door het letsel zelf gaan
overheersen.
Epidemiologie
Epidemiologische gegevens met betrekking tot het voorkomen van whiplash zijn meestal afgeleid van
het aantal ingediende verzekeringsclaims. Mede daardoor lopen de jaarlijkse incidentiecijfers van
whiplash per land en werelddeel zeer uiteen. Voor Nederland wordt het aantal nieuwe patiënten met
een whiplash geschat op 94 tot 188 per 100.000 inwoners per jaar. Deze cijfers zijn veel hoger dan de
internationale cijfers omdat ze zijn afgeleid van ongevallenstatistieken. Er zijn geen Nederlandse
gegevens bekend over de prevalentie van bepaalde symptomen na een whiplash.
Behandeling
Een whiplash wordt op verschillende manieren behandeld. Welke behandeling de arts voorschrijft, is
afhankelijk van de ernst van het letsel, de klachten die u heeft en uw medische verleden (bijvoorbeeld
eerder letsel in hoofd-halsgebied). Het voert hier te ver om alle vormen van behandeling te bespreken.
Veel mensen met whiplashletsel krijgen een halskraag en/of fysiotherapie
voorgeschreven. De halskraag is bedoeld om de nek tijdelijk te ontlasten. Het effect
van een nekkraag op termijn is niet duidelijk aangetoond. In sommige gevallen kan
dit namelijk juist de klachten in stand houden. Over het nut en gebruik van de
halskraag kan uw arts of fysiotherapeut u het beste adviseren. Het dragen van een
halskraag mag in ieder geval niet langer dan zes weken duren. Dit omdat het min of
meer onbeweeglijk houden van de halsgewrichten kan leiden tot een blijvende
bewegingsbeperking. Het afbouwen van het dragen van de halskraag wordt bij
voorkeur vanaf het einde van de dag op gebouwd. Dus niet eerst moe worden en
dan de kraag omdoen maar juist aan het einde van de dag de kraag pas afdoen.
Wanneer u kort na het ongeval bij de (huis)arts komt, zal deze u mogelijk doorverwijzen om
röntgenfoto's te laten maken. Dit gebeurt om ander letsel uit te sluiten. Ook kan deze u voor verdere
behandeling verwijzen naar een specialist of fysiotherapeut.
Fysiotherapie
Fysiotherapie houdt zich vooral bezig met bewegingstherapie. Op deze manier kunt u de spieren van
uw schouders, rug en nek sterker maken zodat u weer wat meer kunt. Dit komt doordat u na een
whiplash-ongeval vaak de spieren juist niet gebruikt omdat het pijnlijk is. Hierdoor verslappen de
spieren en krijgt u sneller klachten als u de spieren weer een keer moet gebruiken. Door de spieren
aan te sterken onder goede begeleiding van de fysiotherapeut kan u dus meer doen zonder dat u
klachten krijgt. De spieren dienen ook soepel te zijn massage kan hierbij een zeer goede dienst
bewijzen. Als er blokkades zijn in de facetgewrichten in de wervelkolom past de fysiotherapeut hele
subtiele mobilisaties die het bewegen optimaliseren. De termen no pain no gain zijn hierbij absolute
onzin.
Algemeen doel van fysiotherapie is de patiënt met gevolgen van whiplash te laten terugkeren naar
een volledig (of gewenst) niveau van activiteiten en het voorkómen van chronische klachten. In de
eerste drie weken na een whiplash observeert en ondersteunt de fysiotherapeut het natuurlijke beloop
van de gevolgen van whiplash. Vanaf drie tot zes weken speelt de fysiotherapeut indien nodig in op de
wijze waarop de patiënt omgaat met de klacht. De fysiotherapeut maakt daarbij gebruik van
gedragsgeoriënteerde principes, waarin het bewegend functioneren centraal staat. Het te veel
aandacht geven aan pijnklachten en het weinig stimuleren van activiteiten kunnen het herstel
ongunstig beïnvloeden.
Voor meer uitgebreide informatie verwijzen wij u naar:
www.whiplash.nl
29
Oefeningen ter ontspanning:
Bijvoorbeeld: De vijf
Tibetanen, de bron van de jeugd.
De vijf Tibetanen vormen een serie oefeningen
die bij regelmatige oefening een verjongend effect
zouden hebben.
Goed bewaard geheim
De oefeningen zijn afkomstig van Tibetaanse
monniken, die ver van de bewoonde wereld in de
bergen van de Himalaya leefden, en de
oefeningen al eeuwenlang doorgeven aan de
volgende generatie.
De oefeningen bleven een goed bewaard geheim
tot een Engelse officier op een reis door de
Himalaya bekend raakte met deze kennis en
overbracht naar het Westen.
Yoga en chakra's
De houdingen die veel weg hebben van yogahoudingen hebben een gunstige uitwerking op de
chakra's, de energiebronnen van het lichaam en
stimuleren een goede werking ervan waardoor het
lichaam energiek en fit blijft.
Dagelijks enkele minuten
Door dagelijkse beoefening van enkele minuten
zou je energie toenemen, afvallen, een beter
geheugen krijgen, haargroei stimuleren, betere
spijsvertering, je jonger voelen.
Om te beginnen zou je de oefeningen 1-5 keer
moeten doen en dit langzaam opvoeren tot je
iedere oefening 21 maal kan herhalen. Het beste
resultaat krijg je als je de oefeningen iedere dag
doet.
Oefening 2
Ga plat op de vloer liggen met de armen langs je
lichaam. Handpalmen naar beneden. Haal adem
door je neus en til je hoofd op van de vloer en til
tegelijkertijd je benen op terwijl je je knieën
gestrekt houdt. Terwijl je uitademt laat je je hoofd
zakken en laat je je benen ook weer zakken.
Ontspan de spieren even en herhaal de oefening.
Als je klaar bent haal je drie keer diep adem
terwijl je handen op je onderbuik liggen.
Oefening 3
Ga op je knieën zitten, knieën onder de heupen.
Terwijl je uitademt buig je je kin naar je borst. Bij
het inademen buig je langzaam naar achteren en
laat je je hoofd naar achteren zakken. Steun met
je handen op je billen of dijen. Als je klaar bent
met de oefening haal je drie keer diep adem
terwijl je zittend op je knieën voorovergebogen zit
of op je rug ligt met de handen op de buik.
Oefening 4
Oefening 1
Ga zitten met je benen gestrekt voor je, armen
langs het lichaam steunen op handpalmen. Adem
uit, en buig de kin naar de borst. Adem dan
langzaam in en hef je bovenlichaam omhoog en
laat je hoofd naar achteren vallen. Hou even de
adem in en span de spieren van je lichaam. Adem
uit en keer langzaam terug in de beginpositie.
Herhaal. Na afloop ga je liggen en haal je drie
keer diep adem.
Oefening 5
Strek de armen zijwaarts, handpalmen naar
beneden. Houdt de schouders ontspannen en
breng armen en schouders op één lijn. Draai nu
op de plaats om je as met de klok mee. Richt je
blik op een vast punt zodat je niet duizelig wordt
en je evenwicht verliest. Na het draaien, haal je
drie keer adem waarbij je bij het inademen de
handen boven het hoofd samen brengt, en bij het
uitademen de armen zijwaarts laat zakken.
Door het langzaam opbouwen van het aantal
draaiingen wordt het evenwichtsorgaan getraind.
Bovendien werkt het draaien als een centrifuge op
het lichaam en de ingewanden waardoor
onzuivere stoffen verdwijnen.
Begin in kruiphouding. Handen onder de
schouders, en knieën onder de heupen. Adem in.
Til je stuitje op en kom in de omgekeerde V
houding terwijl je uitademt. Buig je kin naar je
borst. Laat je lichaam naar beneden zakken, krom
je rug en buig je hoofd inademend achterover en
kijk naar boven. Herhaal.
Ga na afloop liggen en haal drie keer diep adem.
De Eerste Tibetaanse Rite (van Verjonging) of het Eerste Tibetaantje is een yoga-achtige oefening
uit de Vijf Tibetanen, voor het eerst beschreven door Peter Kelder en in 1992 naar het Nederlands
vertaald onder de titel Fontein der Jeugd.
De eerste Tibetaan is een eenvoudige oefening. Men staat rechtop met de armen horizontaal gestrekt
en draait hierbij rond totdat men zich licht duizelig voelt. Per ronddraaiing wordt er éénmaal in- en
éénmaal uitgeademd.
Duizeligheid komt bij beginners sneller voor en kan daarbij voor een deel worden voorkomen door net
als een danser de ogen op één punt te richten, rond te draaien en op het laatste moment het hoofd
snel verder te draaien, om zo snel mogelijk de focus weer op het richtpunt te nemen.
Net als de andere vier rites, wordt deze oefening dagelijks 21 keer uitgevoerd. Dit kan door
bijvoorbeeld met drie keer per dag te beginnen, waarbij het aantal met het verloop van de dagen
telkens met twee wordt verhoogd. Het totaal aantal malen kan over de gehele dag worden verspreid
en het is niet nodig de oefening meer dan 21 keer per dag te doen. Bij deze eerste rite is dat zelfs
onwenselijk en brengt het de mens juist in onbalans.
De Tweede Tibetaanse Rite (van Verjonging) of het Tweede Tibetaantje is een yoga-achtige
oefening uit de Vijf Tibetanen, voor het eerst beschreven door Peter Kelder en in 1992 naar het
Nederlands vertaald onder de titel Fontein der Jeugd.
De tweede Tibetaan is een eenvoudige oefening. Men ligt op de rug met de benen recht, met de
armen langs het lichaam en de handen plat op de grond. In de inademing gaan de benen zo ver
mogelijk naar boven en strekken door naar achter indien mogelijk. Hierbij blijven de benen geheel
recht en buigen de pezen niet. In de uitademing gaan de benen weer naar beneden. De ademhaling
houdt in de heen- en weerbewegingen een gelijk ritme aan.
Net als de andere vier rites, wordt deze oefening dagelijks 21 keer uitgevoerd. Dit kan door
bijvoorbeeld met drie keer per dag te beginnen, waarbij het aantal met het verloop van de dagen
telkens met twee wordt verhoogd. Het totaal aantal malen kan over de gehele dag worden verspreid
en het is niet nodig de oefening meer dan 21 keer per dag te doen.
De beginhouding is in hatha yoga vergelijkbaar met de Savasana, de tweede houding is vergelijkbaar
met de Viparita Karani.
De Derde Tibetaanse Rite (van Verjonging) of het Derde Tibetaantje is een yoga-achtige oefening
uit de Vijf Tibetanen, voor het eerst beschreven door Peter Kelder en in 1992 naar het Nederlands
vertaald onder de titel Fontein der Jeugd.
De derde Tibetaan begint op de knieën, met een rechte rug en de handen liggen op het achterwerk. In
de inademing gaat de kin naar de borst. In de uitademing gaan het hoofd, de nek en de rug zo ver
mogelijk naar achteren, waarbij ook de rug wordt gekromd. De handen duwen sterk tegen de dijen. De
ademhaling houdt in de heen- en weerbewegingen een gelijk ritme aan.
Net als de andere vier rites, wordt deze oefening dagelijks 21 keer uitgevoerd. Dit kan door
bijvoorbeeld met drie keer per dag te beginnen, waarbij het aantal met het verloop van de dagen
telkens met twee wordt verhoogd. Het totaal aantal malen kan over de gehele dag worden verspreid
en het is niet nodig de oefening meer dan 21 keer per dag te doen.
De tweede houding is in hatha yoga vergelijkbaar met de Ustrasana (kameelhouding). Bij de Kameel
gaan de handen echter helemaal naar de hielen.
De Vierde Tibetaanse Rite (van Verjonging) of het Vierde Tibetaantje is een yoga-achtige oefening
uit de Vijf Tibetanen, voor het eerst beschreven door Peter Kelder en in 1992 naar het Nederlands
vertaald onder de titel Fontein der Jeugd.
De Vierde Tibetaan begint zittend op het achterwerk, met de benen recht en de rug in een rechte hoek
met de ondergrond. De voeten staan ongeveer 25 centimeter uit elkaar. De handen staan plat op de
grond, met de vingers naar voren. Buig het hoofd zo ver mogelijk naar achteren en breng in de
inademing het lichaam omhoog, totdat de knieën een rechte hoek maken en de rug in een parallelle
lijn met de grond staat. De handen staan ook in een rechte hoek met de ondergrond. Ga in de
uitademing weer terug en breng de kin naar de borst. De ademhaling houdt in de heen- en
weerbewegingen een gelijk ritme aan.
Net als de andere vier rites, wordt deze oefening dagelijks 21 keer uitgevoerd. Dit kan door
bijvoorbeeld met drie keer per dag te beginnen, waarbij het aantal met het verloop van de dagen
telkens met twee wordt verhoogd. Het totaal aantal malen kan over de gehele dag worden verspreid
en het is niet nodig de oefening meer dan 21 keer per dag te doen.
De beginhouding is in hatha yoga vergelijkbaar met de Dandasana (stafhouding). De tweede houding
is gelijk aan de Katushpada Pitham (Tafel met vier Poten).
De Vijfde Tibetaanse Rite (van Verjonging) of het Vijfde Tibetaantje is een yoga-achtige oefening
uit de Vijf Tibetanen, voor het eerst beschreven door Peter Kelder en in 1992 naar het Nederlands
vertaald onder de titel Fontein der Jeugd.
De Vijfde Tibetaan begint in de zogenoemde opdruk-houding: met de buik naar onderen en de tenen
en de handen op de grond. De buik buigt naar onderen door, waarbij de handen in loodrecht ten
opzichte van de grond staan. Het hoofd gaat in de inademing zo ver mogelijk naar achteren. In hatha
yoga staat deze houding bekend als de Omhoogkijkende Hond.
Breng nu in de uitademing het achterwerk naar boven, zodat het lichaam een V-vorm maakt. In hatha
yoga wordt deze houding weliswaar de Omlaagkijkende Hond genoemd, met als verschil dat in de
Vijfde Tibetaan de nadruk ligt op het strekken van de achterpezen van de knie, terwijl de nadruk in
hatha yoga ligt op het trekken van de rug. De ademhaling houdt in de heen- en weerbewegingen een
gelijk ritme aan.
Net als de andere vier rites, wordt deze oefening dagelijks 21 keer uitgevoerd. Dit kan door
bijvoorbeeld met drie keer per dag te beginnen, waarbij het aantal met het verloop van de dagen
telkens met twee wordt verhoogd. Het totaal aantal malen kan over de gehele dag worden verspreid
en het is niet nodig de oefening meer dan 21 keer per dag te doen.
Download