38STE VVL CONGRES KORTE INHOUDEN 10 MAART 2017 ICC, GENT Korte inhouden 38ste VVL congres SESSIE 1 – TAAL EN TAALSTOORNISSEN BIJ KINDEREN ....................................................... 3 SESSIE 2 – DYSLEXIE, DYSORTHOGRAFIE EN DYSCALCULIE .................................................. 5 SESSIE 3 – NEUROLOGISCHE COMMUNICATIESTOORNISSEN ................................................ 7 SESSIE 4 – SPRAAKSTOORNISSEN BIJ PALATOSCHISIS......................................................... 9 SESSIE 5 – EET- EN DRINKPROBLEMEN BIJ KINDEREN ....................................................... 11 SESSIE 6 – STOTTEREN ............................................................................................................... 13 SESSIE 7 – PROBLEMEN IN HOOFD-HALSGEBIED EN STEM ................................................ 15 SESSIE 8 – TAAL EN TAALSTOORNISSEN BIJ KINDEREN ..................................................... 19 SESSIE 9 – DYSLEXIE, DYSORTHOGRAFIE EN DYSCALCULIE ................................................ 22 SESSIE 10 – NEUROLOGISCHE COMMUNICATIESTOORNISSEN ............................................ 25 SESSIE 11 – SPRAAKSTOORNISSEN BIJ PALATOSCHISIS..................................................... 28 SESSIE 12 – EET- EN DRINKPROBLEMEN BIJ KINDEREN ..................................................... 31 SESSIE 13 – STOTTEREN ............................................................................................................. 33 POSTERSESSIE ............................................................................................................................. 35 2 Korte inhouden 38ste VVL congres Taal en communicatie bij kinderen met het 22q11.2 deletiesyndroom Ellen Van Den Heuvel, Eric Manders, Ann Swillen en Inge Zink Taalpragmatiek kan gedefinieerd worden als de manier waarop sprekers hun taal gebruiken om te interageren in voortdurend veranderende contexten. Deze complexe vaardigheid doet beroep op cognitieve competenties, sociaal-emotioneel inzicht, structurele taalvaardigheid en verworven inzichten uit voorgaande interacties. Kinderen met een verstandelijke beperking hebben vaak problemen op al deze vlakken waardoor er ernstige pragmatische tekorten kunnen voorkomen. Het lijkt ook dat kinderen met bepaalde genetische syndromen meer kans hebben om pragmatische taaltekorten te ontwikkelen dan kinderen met een idiopathische verstandelijke beperking. In deze presentatie worden de resultaten van een doctoraatstudie naar de taalvaardigheid en het sociaal-communicatief gedrag van kinderen met het 22q11.2 deletiesyndroom (22q11.2DS), ook wel gekend als het velo-cardio-faciaal syndroom (VCFS), besproken. We evalueerden een breed scala aan pragmatische vaardigheden met behulp van een oudervragenlijst, verteltaken, referentiële communicatietaken en conversatieanalyse. Cross-sectionele vergelijkingen stelden ons in staat om syndroom-specifieke eigenschappen aan te duiden. Een prospectieve longitudinale benadering liet ons toe om veranderingen in de pragmatische taalprofielen vanaf de kindertijd tot in de vroege adolescentie (leeftijd 6 tot 15 jaar) op te volgen. Het belang van uitgebreide en regelmatige evaluaties van de (pragmatische) taalvaardigheid wordt onderstreept. Een aantal specifieke therapieadviezen, die aansluiten bij de talige tekorten van kinderen met 22q11.2DS, worden geformuleerd. Patient-reported outcome measures bij het evalueren van taaltherapie Ingrid Singer Het evalueren van de behandeling van kinderen met taalontwikkelingsstoornissen (TOS) maakt onderdeel uit van evidence based werken. Een verandering in het functioneren op de stoorniscomponent van ICF (ICFCY; WHO, 2007) wordt geëvalueerd door het herhaald afnemen van standaard taaltests. Om iets te zeggen over de opbrengst van de behandeling op de activiteiten- en participatiecomponent van ICF moet het perspectief van de cliënt mee worden genomen. Hiervoor kunnen Patient Reported Outcome Measures (PROMs) worden ingezet. Een PROM is een vragenlijst die meet hoe de (ouder van de) patiënt de behandeluitkomst ervaart. Een voorbeeld van een PROM in de logopedie is de Voice Handicap Index (VHI). Onbekend is welke PROM geschikt is voor het evalueren van het communicatief functioneren van kinderen met TOS. In deze studie is de contentvaliditeit onderzocht van (inter)nationale vragenlijsten over het communicatief functioneren van kinderen.De vragenlijsten zijn geblindeerd beoordeeld op passendheid bij het construct communicatieve redzaamheid door een panel bestaande uit professionals en ouders van kinderen met communicatieproblemen. De vragenlijst FOCUS (Focus on the Outcomes of Communication Under Six) (Thomas-Stonell et al., 2012) werd als passend beoordeeld door het panel. FOCUS is vertaald naar het Nederlands en is inzetbaar als PROM ter evaluatie van het communicatief functioneren na logopedische behandeling. 3 Korte inhouden 38ste VVL congres Bestaat er een talenknobbel? Neurobiologie van taal onder de loep. Marjolein Verly, Inge Zink, Lieven Lagae, Stefan Sunaert en Nathalie Rommel Uniek aan de mens is zijn vaardigheid om al vroeg en ongedwongen in de kinderjaren spraak en taal te verwerven. Toch zijn spraak- en taalproblemen de meest voorkomende ontwikkelingsproblemen bij kinderen. Logopedisten stellen deze taalproblemen vast op basis van gestandaardiseerde psychometrische testen die de verschillende taalvaardigheden in kaart zetten bij het ontwikkelende kind. Welke neurobiologische processen aan de basis liggen van de vastgestelde taalproblemen kreeg recent meer aandacht. Hoewel de neurowetenschap tot op vandaag nog steeds geen alomvattende diagnostische biomarker voor spraak- en taalproblemen heeft gevonden, kunnen we zowel structurele als functionele veranderingen in de hersenen van kinderen en volwassenen met taalproblemen terugvinden aan de hand van geavanceerde magnetische resonantie beeldvormingstechnieken in combinatie met uitgebreid klinisch neuropsychologisch en talig onderzoek. Deze nieuwe inzichten dragen bij tot een beter inzicht in de neurobiologische basis van taal en taalproblemen. Free paper Fonologische ontwikkeling van kinderen met een cochleair implantaat op lange termijn in vergelijking met normaalhorende kinderen Jolien Faes en Steven Gillis Inleiding. We onderzochten de fonologische ontwikkeling van kinderen met een cochleair implantaat (CI) op lange termijn in vergelijking met normaalhorende (NH) kinderen. Tot dusver is er weinig onderzoek op lange termijn. De hamvraag is dan ook: halen CI-kinderen hun achterstand op NH-leeftijdsgenootjes in? Dit is cruciaal voor latere geletterdheid, maar ook voor de verstaanbaarheid van deze kinderen, wat een sociale impact heeft. Peer interaction, deel uitmaken van een groep, is immers belangrijk voor het welbevinden. Methode. Spontane spraakproducties van 9 CI-kinderen worden geanalyseerd op woordniveau voor wat betreft accuraatheid en variabiliteit. De CI-kinderen werden longitudinaal gevolgd met jaarlijkse data tussen twee en zeven jaar. Voor elke leeftijd is er een controlegroep van 10 NH-leeftijdsgenootjes. Resultaten. CIkinderen hebben een achterstand in vergelijking met hun NH-leeftijdsgenootjes: de spraakproductie is minder accuraat en variabeler. Maar, CI-kinderen maken een inhaalbeweging. Op vijfjarige leeftijd is de accuraatheid en variabiliteit van de spraakproductie gelijkaardig in beide groepen kinderen. Besluit. CIkinderen hebben een achterstand in vergelijking met NH-leeftijdsgenootjes, maar ze halen deze achterstand in bij de overgang van het kleuter- naar het lager onderwijs. Dus, ze hebben een vergelijkbaar startpunt bij ontluikende geletterdheid. Verder zijn deze resultaten veelbelovend met het oog op verstaanbaarheid en, bijgevolg, peer interaction. 4 Korte inhouden 38ste VVL congres ST 1-6. Vlaanderen diagnosticeert spellingproblemen met een nieuwe Vlaamse spellingtest. Christel Van Vreckem In deze sessie lichten we de verantwoording, de opbouw, de afname, de scoring en de interpretatie van de ST 1-6 toe. Dit is een nieuwe Vlaamse spellingtest voor kinderen van de lagere school, gebaseerd op de Vlaamse leerplannen en met aandacht voor de moeilijkheidsgraad van woorden. We meten met deze test de spellingvaardigheden van kinderen van het eerste tot het zesde leerjaar voor bestaande woorden aan de hand van een woorddictee en voor pseudowoorden. Diagnostiek van het handelend rekenen: de TMMR 2-6 (Testen Meten en Metend Rekenen) Diane Van De Steene De Test Meten en Metend Rekenen (TMMR) is een handelingsgericht meetinstrument dat ontwikkeld werd binnen het rekenvaardigheidsonderzoek. In een theoretisch deel wordt de kennis getoetst van het meten en metend rekenen en in een praktisch deel wordt gevraagd om meetopdrachten effectief uit te voeren. De TMMR is gebaseerd op de eindtermen wiskunde voor het tweede tot en met het zesde leerjaar. Tijdens de afname worden niet alleen de handelingsvaardigheden van het kind geobserveerd, maar ook welke denkstappen het kind maakt om tot een reken- meet-handeling te komen. De testitems overlopen de leerstof lengte, gewicht, inhoud, tijd, geld, temperatuur, omtrek en oppervlakte. Er is een duidelijke verschuiving in complexiteit van de opgaven en in gradatie van de cognitieve verwerking van de taken. De test is een gestandaardiseerd meetinstrument dat bestaat uit een testhandleiding, testbladen, scorelijsten, antwoordsleutels en normtabellen per leerjaar. De test is van belang voor de handelingsgerichte diagnostiek en de differentiaaldiagnostiek van dyscalculie. De TMMR biedt de mogelijkheid de therapeutische interventies en zorginterventies metend rekenen te evalueren en te komen tot een niveaubepaling van het metend rekenen per leerjaar. De TMMR kwam tot stand door een unieke samenwerking tussen de Arteveldehogeschool opleiding ergotherapie en CAR De Kindervriend in Rollegem en maakt deel uit van de limitatieve lijst. Op weg naar een 3D-zorg: aandacht voor ouders, school en individuele zorgverlening Jos Claessens, Judith Klep en Erika, E. Van Thillo Logopedisten zijn ervaren professionals in de uitvoering van 1-op-1-zorg: op basis van een goed afgewogen diagnose formuleren we onze behandeldoelen, die meestal medisch van aard zijn. Nieuw is het integreren van maatschappelijke doelen in het zorgproces: leidend hierbij is dat een kind zich staande kan houden in de maatschappij, ondanks én mét zijn probleem of stoornis. In deze optiek is een steunende omgeving noodzakelijk met meer inbreng en verantwoordelijkheid van de van ouders, school én individuele zorgverlener. Cognitio heeft deze werkwijze gekaderd in een 3D-model: centraal rond het kind organiseren we de 1-op-1-zorg en de ouderbegeleiding, maar ook de aansturing en ondersteuning van scholen en leerkrachten. In combinatie met het zorgvuldig en breed in kaart brengen van de zorgvraag aan de hand van het ICF-model (International Classification of function, Disability & Health), komen we tot een holistische aanpak van de problemen. In dit betoog vertellen we jullie hoe de visie van de 3D- zorg is ontstaan, waar we nu staan in de ontwikkeling en hoe we naar de toekomst kijken. 5 Korte inhouden 38ste VVL congres Free paper Neurale connectiviteit voor de aanvang van de leesinstructie als marker voor dyslexie Jolijn Vanderauwera, Maaike Vandermosten, Jan Wouters en Pol Ghesquière Dyslexie is een van de meest prevalente ontwikkelingsstoornissen. Onderzoek toonde reeds aan dat personen met dyslexie neurale afwijkingen vertonen. Het is echter nog onduidelijk of deze afwijkingen aan de basis liggen van de lees- en spellingsproblemen die personen met dyslexie ervaren, of er een gevolg van zijn. Recente studies bij kinderen uit de kleuterklas met een verhoogd risico op dyslexie suggereren dat de afwijkingen aan de basis zouden kunnen liggen. Het dient echter nog onderzocht te worden of die afwijkingen specifiek zijn voor kinderen die later dyslexie ontwikkelen. Voor deze longitudinale studie werden diffusie MRI beelden en cognitieve testen afgenomen in de kleuterklas en na twee jaar leeservaring. Eénenzestig kinderen namen deel, waarvan 34 kinderen een verhoogd familiaal risico op dyslexie hadden en 15 kinderen dyslexie ontwikkelden. De witte materie banen die belangrijk zijn voor lezen, werden onderzocht. Deze studie is de eerste die aantoont dat kinderen die dyslexie ontwikkelen reeds witte materie afwijkingen vertonen voor de aanvang van de formele leesinstructie. De karakteristieken van deze banen dragen eveneens bij aan de predictie van wie dyslexie zal ontwikkelen, en dit bovenop klassieke cognitieve maten. Deze resultaten suggereren dat witte materie afwijkingen aan de basis liggen van dyslexie. Verder onderzoek is echter nodig om de karakteristieken van de banen doorheen de leesontwikkeling verder in kaart te brengen. 6 Korte inhouden 38ste VVL congres rTMS in treatment of post-stroke aphasia: relationship between changes in regional activation pattern and recovery Wolf-Dieter Heiss The functional deficit after a focal brain lesion is determined by the localization and the extent of the tissue damage. Since destroyed tissue usually cannot be replaced in the adult human brain, improvement or recovery of neurological deficits can be achieved only by reactivation of functionally disturbed but morphologically preserved areas or by recruitment of alternative pathways within the functional network. The visualization of disturbed interaction in functional networks and of their reorganization in the recovery after focal brain damage is the domain of functional imaging modalities such as positron emission tomography (PET). Longitudinal assessments at rest and during activation tasks during the early and later periods following a stroke can demonstrate recruitment and compensatory mechanisms in the functional network responsible for complete or partial recovery of disturbed functions. Imaging studies have shown that improvements after focal cortical injury are represented over larger cortical territories. It has also been shown that the unaffected hemisphere in some instances actually inhibits the recovery of ipsilateral functional networks and this effect of transcallosal inhibition can be reduced by non-invasive brain stimutation. Non-invasive brain stimulation (NIBS) can modulate the excitability and activity of targeted cortical regions and thereby alter the interaction within pathologically affected functional networks; this kind of intervention might promote the adaptive cortical reorganization of functional networks after stroke. In poststroke aphasia several studies attempted to restore perilesional neuronal activity in the injured left inferior frontal gyrus by applying excitatory high frequency repetitive transcranial magnetic stimulation (rTMS) or intermittent theta burst stimulation (iTBS) or anodal transcranial direct current stimulation (tDCS), but most NIBS studies in poststroke aphasia employed inhibitory low frequency rTMS for stimulation of the contralesional pars triangularis of the right inferior frontal gyrus (BA 45) in order to reduce right hemisphere hyperactivity and transcallosal inhibition on the left Broca’s area. While most studies reported single cases or small case series with chronic poststroke aphasia without any control condition, only a few controlled studies including sham stimulation were performed in chronic stage after stroke. In one controlled randomized study changes in PET activation pattern in the subacute course were related to the clinical improvement. In this "proof-of-principle" study the shift of the activation pattern to the dominant hemisphere induced by inhibitory rTMS over the right inferior frontal gyrus could be demonstrated in the PET activation studies and correlated to improved performance in aphasia tests. NIBS might be a treatment strategy which could improve the effect of other rehabilitative efforts. Communicatiepartnertraining bij personen met afasie: overzicht van de evidentie Frank Paemeleire De behandeling van personen met afasie focust zich traditioneel op het functioneren van de persoon zelf (functies, activiteiten en participatie). Onder invloed van zowel de biopsychosociale als de evidence-based practice beweging, zien we ook in het Nederlands taalgebied een duidelijk toegenomen belangstelling voor het betrekken van externe factoren in de afasiebehandeling. In deze presentatie definiëren we het concept communicatiepartnertraining en illustreren we een aantal basisprincipes aan de hand van de twee therapieprogramma’s die opgenomen zijn in de logopedische richtlijn ‘diagnostiek en behandeling van 7 Korte inhouden 38ste VVL congres afasie’ (2015): Partners van afasiepatiënten conversatietraining (PACT, Wielaert & Wilkinson, 2012) en Supported Conversation for Adults With Aphasia (SCATM, Kagan et al., 2001). Aan de hand van recente systematische reviews geven we een overzicht van de beschikbare wetenschappelijke evidentie voor communicatiepartnertraining bij afasie (Simmons-Mackie, Raymer & Cherney, 2016). We kijken naar wat de aangetoonde effecten zijn voor zowel de persoon met afasie, de communicatiepartner en de interactie tussen beide. We eindigen met een overzicht van mogelijkheden en beperkingen van dit belangrijke onderdeel van de afasiebehandeling. Logopedie bij amyotrofe lateraal sclerose Cindy Guns, Jan Vanderwegen, Gwen Van Nuffelen, Leen Van den Steen, Marc De Bodt en Rik Elen De rol en meerwaarde van de logopedist bij patiënten met Amyotrofe Lateraal Sclerose (ALS) is lange tijd onvoldoende geëxploreerd geweest. Traditioneel beperken logopedische interventies zich tot diagnose van spraak- en slikstoornissen en advies rond compensatiestrategieën. Recente studies geven meer inzicht in de evolutie van de spraak- en slikfunctie bij deze patiënten en bieden ook een kader waarbinnen de meerwaarde van (preventieve) revalidatie van de spraak- en slikfunctie, een tot op heden controversieel onderwerp, kan geëvalueerd worden. Met een mix van recente literatuur, een grote portie klinische ervaring en eigen onderzoeksdata hopen we uw brein te prikkelen en de discussie rond de behandeling van patiënten met ALS aan te wakkeren, met als finaal doel een betere, kwaliteitsvolle zorg voor onze patiënten. 8 Korte inhouden 38ste VVL congres Diagnostiek van resonantiestoornissen Kristiane Van Lierde, Laura Bruneel en Kim Bettens De meest opvallende resonantiestoornissen (hypernasaliteit en nasale emissie) treden op ten gevolge van een schisis. De diagnostiek van deze stoornissen berust steeds op de interpretatie van informatie verkregen vanuit verschillende onderzoeksmethodes. De klinisch meest gekende en gebruikte diagnostische methodes zijn (1) de auditieve evaluaties van de aard en de graad van de resonantiestoornis, (2) de visuele evaluaties van het velofaryngaal mechanisme (nasofaryngoscopie en/of multiview-videofluoroscopie) en (3) de akoestische analyses (nasometrische waarden, Nasality Severity Index). Op basis van deze diagnostische bevindingen wordt een weloverwogen chirurgisch en/of logopedische behandelingsbeleid uitgestippeld. De logopedische behandelingsmethodes berusten meestal op een articulatorische benadering met ondersteuning van (bio)feedbackstrategieën. Onderzoek toont een effectiviteit op korte termijn bij gemotiveerde kinderen met schisis. Vroegtijdige ouderbegeleiding voor een optimale communicatieve ontwikkeling bij kinderen met schisis: zomaar een trend of evidence-based practice? Mie Coquyt, Paul Corthals en Maurice Mommaerts Bij 1 op 700 kinderen is er sprake van schisis of een andere aangeboren craniofaciale afwijking. De behandeling van deze kinderen is complex en langdurig en gebeurt daarom best vanaf de geboorte in een gespecialiseerd multidisciplinair team. Er is echter nog altijd geen gestandaardiseerde aanpak. Vooral de timing van de sluiting van het harde verhemelte is na 50 jaar van debat nog altijd onderwerp van discussie. De verschillende opinies in het primaire doel van de behandeling, spelen hierin een rol. Als een optimale faciale groei primeert, blijkt een late sluiting van het harde verhemelte (bijvoorbeeld rond 4 jaar) aangewezen. In dat geval is er een verhoogd risico op spraakproblemen. Kiest men daarentegen voor de preventie van spraakproblemen, dan wordt de oplossing eerder gezocht in een steeds vroeger sluiten van het harde verhemelte (tussen 3 en 18 m), maar dat kan de faciale groei verstoren. Echter, in de jaren tachtig bleek al dat de communicatieve ontwikkeling van kinderen een gevolg is van de vroege sociale interacties met hun favoriete verzorgers. Bovendien bleek uit specifiek onderzoek rond schisis, dat een vroegtijdige interventie met inclusie van stimulering van een optimale spraak essentieel is. Verder bleek ook dat er moet worden gewerkt vanuit een zogenaamde naturalistische benadering met betrokkenheid van de ouders. In deze lezing motiveren we onze keuze voor de ‘Parent Focused Approach’ en laten ook zien dat zowel het algemeen kader (gebaseerd op de Hanen-principes) als de verschillende onderdelen van onze aanpak gebaseerd is op recente wetenschappelijke bevindingen. Theorie: compensatoire articulaties bij kinderen met palatoschisis in de basisschoolleeftijd Marieke Coerts en Arianne van der Kooij Kinderen met palatoschisis hebben een vergroot risico tot het ontwikkelen van compensatoire articulaties ten gevolge van hun afwijkende anatomie. Deze compensatoire articulaties ontwikkelen zich al vroeg in de spraakontwikkeling en betreffen vooral de consonant producties. Immers voor een juiste productie van de explosieven heeft men naast een juiste plaats van articulatie, ook een goede orale drukopbouw nodig. In de 9 Korte inhouden 38ste VVL congres ochtend wordt aandacht besteed aan de verschillende type compensatoire strategieën. Ook het Schisis articulatie onderzoek, zoals dit wordt uitgevoerd in Nederland door de logopedist in het Schisisteam, zal worden besproken. In de middag zal er specifieker worden ingegaan op de behandeling van enkele compensatoire articulaties. Specifieke training van deze kinderen in de basisschoolleeftijd is essentieel voor het verbeteren van de verstaanbaarheid en het optimaliseren van de communicatieve zelfredzaamheid. Free paper Gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit bij schisispatiënten: ontwikkeling en validatie van de Nederlandstalige VELO-vragenlijst Laura Bruneel, Hannah Keppler, Kim Bettens, Paul Corthals en Kristiane Van Lierde Achtergrond. Schisispatiënten ervaren vaak moeilijkheden op vlak van spraak en slikken. Een stoornisspecifieke vragenlijst die peilt naar deze aspecten biedt de clinicus inzicht in de levenskwaliteit van de patiënt. Dergelijke vragenlijst is reeds beschikbaar in het Engels en bevraagt zowel de ouders als het kind. Op dit moment is dit instrument nog niet beschikbaar in het Nederlands. Methode. De Engelstalige VELO-vragenlijst (Skirko et al., 2012) werd vertaald naar het Nederlands (forward en backward vertaling). Op basis van de responsen van 40 schisispatiënten en hun ouders, werden de inhouds- en indruksvaliditeit, de interne consistentie (Cronbach’s α) en de relatie tussen de responsen van ouder en kind bepaald. Daarnaast werd een vergelijking gemaakt met 40 participanten zonder schisis (discriminantvaliditeit) en werd de correlatie met de P-VHI (concurrentvaliditeit) bepaald. Onderstaande resultaten zijn op basis van preliminaire analyses. Resultaten. De vragenlijst heeft een goede inhouds- en indruksvaliditeit. Analyse toonde daarnaast een goede interne consistentie en een duidelijke discriminantvaliditeit. Bovendien was de VELO-vragenlijst gecorreleerd met de P-VHI, wat de concurrentvaliditeit bevestigt. Tenslotte werd geobserveerd dat de schisispatiënten de levenskwaliteit positiever percipieerden dan hun ouders. Besluit. Op basis van preliminaire analyses kan gesteld worden dat de Nederlandse VELO-vragenlijst een valide en betrouwbaar instrument is, dat belangrijke klinische informatie kan verschaffen. 10 Korte inhouden 38ste VVL congres De ontwikkeling van het leren eten van de lepel en kauwen, gerelateerde problemen en logopedische diagnostiek Lenie van den Engel-Hoek In de loop van het eerste levensjaar gaan zuigelingen over van drinken uit borst of fles naar het eten van andere consistenties voedsel. Deze ontwikkeling, waarbij ze van de lepel gaan eten en leren kauwen, kent vele aspecten. Zo moeten kinderen wennen aan een andere manier van aanbieden, andere smaken en andere temperaturen, maar ook gaan ze andere oraal motorische vaardigheden ontwikkelen. Bij kinderen met problemen in de ontwikkeling kan dit moeilijkheden opleveren, waardoor ze belangrijke stappen in hun ontwikkeling niet kunnen maken. De logopedische diagnostiek, zo veel mogelijk aan de hand van gestandaardiseerde observaties en testen, moet gericht zijn op het precies in kaart brengen van de mogelijkheden en beperkingen. In deze presentatie zal een overzicht gegeven worden van stappen in het leren eten van de lepel en kauwen. Daarnaast zal kort aandacht besteed worden aan de groepen kinderen, die het risico lopen op problemen in deze ontwikkeling. Tot slot zullen de beschikbare observatieinstrumenten – Nijmeegse Observatielijst Lepelvoeding (NOL), Kauw Observatie en Evaluatie (KOE), de Test of Mastication and Swallowing of Solids (TOMASS) en de 6 Minutenkauwtest – besproken worden. De ontwikkeling van speekselcontrole bij kinderen van 0-4 jaar en het ontstaan van de DRIPs (Drooling Infant and Preschoolers survey) Karen van Hulst Er is geen eenduidigheid in de literatuur rondom de leeftijd dat jonge, zich normaal ontwikkelende kinderen normaliter controle krijgen over het speekselverlies (“kwijlen”). De leeftijden dat men inschat dat kwijlen stopt varieert tussen de 2 en 6 jaar. Om inzicht te krijgen in het proces van speekselcontrole is een oudervragenlijst ontwikkeld waar tijdens verschillende activiteiten wordt gevraagd naar de ernst en frequentie van het speekselverlies. Door middel van een landelijk onderzoek waarbij ouders van jonge kinderen de oudervragenlijst hebben ingevuld, kon aan de hand van de gegevens van 652 kinderen een beeld gevormd worden van de ontwikkeling van de speekselcontrole bij deze groep. Door middel van een factoranalyse is bepaald dat er 4 factoren van invloed zijn op het speekselverlies (kwijlen bij motorische activiteiten, eten/drinken, niet voeden zuigen en slapen). Op basis van de DRIPs somscores op deze factoren zijn geslachtspecifieke percentiellijnen/curves ontwikkeld die gebruikt kunnen worden om kinderen in beeld te brengen en te vergelijken met leeftijdgenootjes. Aan de hand van deze uitslagen kan men uitspraken doen over het speekselverlies van het kind en specifieke therapeutische adviezen geven (van Hulst et al., in voorbereiding). Meetbare diagnostiek van slikken bij kinderen Nathalie Rommel Dysfagie en slikproblemen komen frequent voor bij kinderen en jonge zuigelingen. Dysfagie kan leiden tot verschillende belangrijke gevolgen zoals aspiratiepneumonie, ondervoeding, uitdroging en voedsel impactie. Om de dysfagie van het kind in zijn totaliteit therapeutisch te kunnen aanpakken en daarbij de orale inname te kunnen optimaliseren qua veiligheid en efficientie, is naast grondig oraal onderzoek van het slikken ook een meer gedetailleerd begrip van slikfunctie in farynx en slokdarm nodig. In deze 11 Korte inhouden 38ste VVL congres voordracht zullen enkele meetbare evaluatietechnieken voor het slikken, zoals videomanometrie en impedantiemeting, besproken worden. Daarnaast zal geillustreerd worden hoe het resultaat van deze onderzoeken kan leiden tot zinvolle diagnostische informatie en hulp bij de behandeling van kinderen met dysfagie. 12 Korte inhouden 38ste VVL congres Neurofysiologische aspecten van stotteren Sarah Vanhoutte, Patrick Santens en John Van Borsel Ontwikkelingsstotteren wordt vanuit neurologisch standpunt gekenmerkt door veranderingen in zowel corticale als subcorticale structuren die betrokken zijn bij spraakmotorische planning, initiatie, uitvoering en monitoring. Veel neurologisch onderzoek maakt gebruik van beeldvormingstechnieken die de mate van activatie in deze specifieke hersengebieden evalueren. Vloeiende spraak vereist echter ook een goed getimede coördinatie van deze regio’s. In deze voordracht wordt een overzicht gegeven van enkele neurofysiologische studies die werden uitgevoerd om de timing van spraakmotorische processen te evalueren. Hieruit blijkt dat reeds bij spraakperceptie een vertraging optreedt in de spraakmotorische regio’s. Daarnaast blijken er ook belangrijke neurologische verschillen te bestaan tussen de spraakmotorische voorbereiding van een gestotterd en een vloeiend woord. Tot slot worden enkele implicaties voor de klinische praktijk besproken. Individuele ouderbegeleiding bij stotteren Bettie Smets Naast de noodzakelijke samenwerking met ouders van stotterende kinderen tijdens de individuele therapie en bij het ouderprogramma kan je ook ouders individueel begeleiden. Het gaat meestal om een éénmalige sessie en dit is zeker niet bij alle ouders nodig. Het kan aangewezen zijn bij een complexere problematiek: onder andere co-morbide problemen, vastlopen van de therapie, bijstellen van hypotheses omtrent gedragingen, niet opvolgen van bepaalde maatregelen of afspraken door ouders, ongerustheid ouders, afbouw van de therapie, een persisterende ernstige vorm van stotteren, ... De namiddagsessie bouwt verder op de lezing van de voormiddag met uitwerking van specifieke voorbeelden uit de praktijk. Wanneer nodig je ouders uit? Wat bespreek je? Wat is de doelstelling van zo’n sessie? Hoe verloopt dit? Hoe werk je dit concreet uit? Wat zijn de effecten? De internet-training van het Lidcombe programma Sabine Van Eerdenbrugh, Ann Packman, Sue O'Brian en Mark Onslow Internet-technologie wordt binnen de logopedie toegepast als aanvulling op face-to-face assessments, behandeling of follow-up. Aan het Australian Stuttering Research Centre hebben wij een internetversie van het Lidcombe programma voor stotteren bij kleuters ontwikkeld. Het Lidcombe programma is een operante behandeling. Ouders implementeren de procedures dagelijks thuis met hun kleuter die stottert. De logopedist begeleidt de ouders bij het uitvoeren van de behandeling tijdens wekelijkse sessies. De ontwikkeling van een degelijke, interactieve internetversie van het Lidcombe programma is een complexe procedure. In de internet-training leren ouders de vaardigheden nodig om het Lidcombe programma uit te voeren. Een pilootstudie waarbij dit trainingscomponent werd getest wordt in deze presentatie gebracht. Acht ouders van kleuters die stotteren volgden deze training. Resultaten en rapportering van de beleving van het trainingscomponent worden gepresenteerd. We tonen hoe de internet-training eruitziet met enkele voorbeelden. We belichten de mogelijke bezorgdheden van logopedisten, alsook de voor- en nadelen van de internetversie van het programma. Eens volledig ontwikkelend, kan het internet Lidcombe programma ingezet worden als stand-alone behandeling. 13 Korte inhouden 38ste VVL congres Logopedisten kunnen het eerste component ook aanbieden aan ouders als extra training van de Lidcombe programma procedures. Logopedisten kunnen de Internetversie van het Lidcombe programma ook gebruiken om hun vaardigheden up-to-date te houden. Free paper Evaluatie van een online trainingsprogramma voor het meten van stotteren Marjan Cosyns, Sarah Vanhoutte, Lauranne Busschots, Elles Geeroms en John Van Borsel Eerder onderzoek toonde bij clinici een lage inter- en intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid voor het meten van stotteren. De beoordelaars trainen is een mogelijke oplossing. De huidige studie evalueerde het effect van een dergelijk Nederlandstalig online traningsprogramma. De proefgroep bestond uit 22 studenten logopedie en afgestudeerde logopedisten en 22 gematchte controlepersonen. Zij namen deel aan een pretest-posttest control group design. De deelnemers bepaalden bij elke testafname voor vijf audiovisuele één-minuutsamples het aantal syllaben en het aantal stottermomenten alsook de stotterernst. De resultaten voor het identificeren van het aantal stottermomenten van de experimentele groep verbeterden significant in vergelijking met de controlegroep. Voor het tellen van het aantal syllaben en het bepalen van de stotterernst werden geen verschillen vastgesteld. Wel werd een positieve correlatie gevonden tussen de trainingsduur en zowel het correct tellen van het aantal syllaben als het bepalen van de stotterernst. Zes proefpersonen uit de experimentele groep trainden nadien drie uur extra met specifieke richtlijnen over het tellen van syllaben en stottermomenten. De resultaten van deze pilootstudie gaven een vooruitgang weer voor het tellen van het aantal syllaben. Zodoende kan het trainingsprogramma een belangrijke bijdrage leveren binnen de diagnostiek van stotteren. Een aanvulling met expliciete richtlijnen zou een meerwaarde zijn. 14 Korte inhouden 38ste VVL congres Free paper Logopedische diagnostiek en opvolging van personen met hoofd- en halskanker: state of the art bij Vlaamse logopedisten Julie Valvekens, Marilie Van Belleghem, Caroline Vandenbruaene, Leen Ponnet en Anne-Sophie Beeckman Achtergrond. Volgens Kraaijenga et al. (2014) is er nood aan een uniforme, gouden standaard voor zowel assessment als behandeling bij hoofd-halspatiënten. Uit Deens onderzoek (Fredslund et al., 2015) blijkt dat een beperkt aantal hoofd-halspatiënten wordt doorverwezen voor (profylactische) sliktherapie. Er is weinig gekend over logopedisch onderzoek en behandeling bij deze doelgroep in Vlaanderen. Methode. 31 logopedisten werkzaam in Vlaamse ziekenhuizen werden elektronisch aangeschreven voor een diepteinterview. Voorafgaand aan dit interview werd een vragenlijst doorgestuurd. Dit onderzoeksdeel concentreert zich op de kwantitatieve resultaten. Resultaten. 14 logopedisten met gemiddeld 13.5 jaar (SD=9.7) ervaring met deze doelgroep namen deel. Wekelijks zagen ze gemiddeld 1.4 (SD=1.3) patiënten in functie van diagnostiek en 2.2 (SD=2.6) voor behandeling. 21% was aanwezig bij MOC. 29% werd standaard in consult gevraagd bij deze doelgroep, 71% enkel wanneer er slik- en/of spraakproblemen waren. 36% gebruikte MASA-C en FOIS tijdens het assessment. SWAL-QoL bleek de meest gebruikte vragenlijst (29%, gevolgd door DHI en SHI, beiden 21%). Besluit. De bevraagde Vlaamse logopedisten hanteren verschillende assessmenttools bij hoofd-halspatiënten. Ze zijn vragende partij om intensiever betrokken te worden. Deze info kan, samen met resultaten van kwalitatieve onderzoek, een eerste stap zijn in de richting van Vlaamse diagnostiek- en behandelrichtlijnen bij deze doelgroep. Free paper Haalbaarheid van tongkrachtmetingen tijdens chemoradiotherapie bij patiënten met hoofd-halskanker Leen Van den Steen, Marc De Bodt en Gwen Van Nuffelen Bedoeling. Met dit onderzoek meten we de haalbaarheid van tongkrachtmetingen en de invloed van locatie van de bulb (anterieure of posterieure plaatsing op de tong), geslacht, pijn en mucositis bij patiënten met hoofd-halskanker tijdens chemoradiotherapie. Methode. Bij 26 patiënten met een nieuwe diagnose van een hoofd-halstumor en behandeld met chemoradiotherapie, werden wekelijks anterieure en posterieure tongkrachtmetingen uitgevoerd door middel van het Iowa Oral Performance Instrument (IOPI). Gelijktijdig werden de Oral Mucositis Weekly Questionnaire en een visuele analoogschaal die pijn tijdens slikact visualiseert, vervolledigd. Deze metingen werden afgenomen voor de start van de behandeling tot 1 maand na het afronden van de chemoradiotherapie. Resultaten. De haalbaarheid van tongkrachtmetingen tijdens chemoradiotherapie neemt af van 96-100% bij de baseline tot 46% na 6 weken behandeling. Post-hoc analyses tonen echter aan dat de verminderde haalbaarheid van tongkrachtmetingen enkel significant is vanaf 4 weken chemoradiotherapie. Er is geen effect van geslacht of locatie van de bulb, wel van pijn en mucositis. Besluit. De haalbaarheid van tongkrachtmetingen neemt af tijdens chemoradiotherapie en wordt beïnvloed door pijn en mucositis. Voor de meerderheid van de patiënten zijn tongkrachtmetingen haalbaar tijdens de eerste vier weken van de behandeling, wat klinische en wetenschappelijke mogelijkheden creëert binnen deze patiëntenpopulatie. 15 Korte inhouden 38ste VVL congres Free paper Effect van duur en frequentie in vocologie: een intensieve kortdurende stemtraining versus een langer durende traditionele stemtraining Iris Meerschman, Kristiane Van Lierde, Caro Van Puyvelde, Astrid Bostyn, Sofie Claeys en Evelien D’haeseleer Doelstelling. Het effect van een kortdurende intensieve stemtraining vergelijken met een langer durende traditionele stemtraining op de stemkwaliteit van gezonde proefpersonen zonder stemstoornissen. Methode. Twintig gezonde vrouwelijke proefpersonen werden at random ingedeeld in een experimentele groep en een controlegroep. Beide groepen kregen een identieke stemtraining van 6 uur. Enkel de tijdsdistributie verschilde tussen beide groepen: 2 uur per dag gedurende 3 opeenvolgende dagen voor de experimentele groep en 2 sessies van 30 minuten per week gedurende 6 weken voor de controlegroep. Objectieve en subjectieve stemmetingen werden afgenomen om de stemkwaliteit van de proefpersonen te evalueren voor en na de training en na 6 weken follow-up. (Generalized) linear mixed models werden gebruikt om de tijdsevolutie tussen beide groepen te vergelijken. Tijdseffecten binnen elke groep werden bepaald aan de hand van post-hoc paarsgewijze vergelijkingen met Bonferroni correctie. Resultaten. Er werden geen significante interactie-effecten gevonden tussen tijd en groep. Tijdseffecten binnen elke groep toonden dat de evolutie in dysphonia severity index in het voordeel is van de experimentele groep (intensieve kortdurende stemtraining) en de evolutie in stilste intensiteit in het voordeel is van de controlegroep (langer durende traditionele stemtraining). Conclusie. Resultaten suggereren dat een kortdurende intensieve stemtraining even effectief kan zijn als een langer durende traditionele stemtraining. Free paper De stemkwaliteit van acteurs Evelien D’haeseleer, Iris Meerschman, Sofie Claeys, Clara Leyns, Julie Daelman en Kristiane Van Lierde Objectives. The purpose of this study was to investigate vocal quality, vocal complaints and risk factors for developing voice disorders in theater actors. Secondly, the impact of one vocal performance on the voice was investigated by comparing objective and subjective vocal quality before and after a theater performance. Methods. Speech samples of 26 theater actors (15 men, 11 women) were recorded before and after a theater performance and analyzed using PRAAT. For each speech sample the Acoustic Voice Quality Index was calculated. Auditory perceptual evaluations were performed using the GRBASI scale. Questionnaires were used to inventory vocal symptoms and habits. Results. Acoustic analysis showed a mean AVQI of 3.48. Fifty percent of the theater actors reported vocal complaints after a performance. The questionnaire revealed a high presence of vocally violent behavior and poor vocal hygiene habits. The AVQI did not change after a theater performance. The auditory perceptual evaluation of the overall grade of dysphonia showed a subtle amelioration of the vocal quality. Conclusion. The results of this study showed the presence of mild dysphonia, regular vocal complaints and poor vocal hygiene habits in theater actors. A theater performance did not have an impact on the objective vocal quality. Free paper Welke vocaal geluidsniveau is het meest geschikt voor akoestische stemanalyses? Youri Maryn Achtergrond. Vocaal geluidsniveau wordt alom aangenomen akoestische stemkwalitetismetingen te beïnvloeden, omdat diverse intra-subject studies hebben aangetoond dat heesheid afneemt met 16 Korte inhouden 38ste VVL congres toenemende geluidsintensiteit (Pabon & Plomp, 1988; Pabon, 1991; Orlikoff & Kahane, 1991; Dejonckere, 1998; Brockmann et al., 2008; Lebbe et al., 2013). Om deze variabiliteit uit te schakelen, werd reeds geopperd om proefpersonen/patiënten systematisch te laten foneren op 80 dB (Brockmann et al., 2008). Echter, voor veel mensen betekent dit een niet-habituele/ongewone stemintensiteit en zorgt foneren op een vastgelegde intensiteit voor niet-representatief stemgedrag. Welk vocaal geluidsniveau verdient bijgevolg de voorkeur: vastgelegd of habitueel? Hiervoor moet er niet alleen rekening gehouden worden met intrasubject fenomenen, maar ook met inter-subject fenomenen. Methode. Opnames van een aangehouden [a:] op habituele geluidsintensiteit van 251 personen met diverse stemstoornissen werden geanalyseerd op smoothed cepstral peak prominence (CPPS; als objectieve maat van heesheid) en geluidsniveau (dBSPL). Correlaties werden berekend tussen deze variabelen. Resultaten. Er werden zwakke correlaties gevonden, zeker wanneer de opnames met de slechtste stemkwaliteit (CPPS < 5 dB) werden geëxcludeerd. Discussie. Een inter-subject effect van vocaal geluidsniveau op ernst van heesheid kan niet echt weerhouden worden. Het aanhouden van de gewone/comfortabele luidheid is bijgevolg aangewezen. Free paper The impact of a teaching or singing career on the female vocal quality at the age of 67 year Evelien D’haeseleer, Sofie Claeys, Kim Bettens, Laura Leemans, Ann-Sophie Van Calster, Nina Van Damme en Kristiane Van Lierde Objectives. The purpose of this study was to assess the impact of a teaching or singing career on the vocal quality by comparing the vocal quality of retired women with different careers. Methods. Seventy-three retired participants between 60 and 75 years with a mean age of 67 years were divided into three groups: women with a teaching career, choir singers with a singing career and women with a non-vocal career. All subjects underwent the same assessment protocol consisting of objective (aerodynamic, vocal range, acoustic measurements and Dysphonia Severity Index) and subjective (Voice Handicap Index, auditoryperceptual evaluations) voice measurements. Results. No differences in Dysphonia Severity Index were found between the three groups. The voices of choir singers with a singing career were perceived significantly less rough compared to the women with a non-vocal career. Additionally, the lowest frequency of the frequency range was significantly lower in the retired teachers and choir singers compared to the controls. Conclusion. The results of this study prudently suggest that a singing or teaching career has a positive impact on the vocal frequency range compared to a non-vocal career and that singing has a positive impact on the perceptual vocal quality of the older female voice. Free paper Kortetermijneffect van twee semi-occluded vocal tract trainingsprogramma’s op de stemkwaliteit van toekomstige professionele stemgebruikers: “resonantietraining” versus “straw phonation training” Iris Meerschman, Kristiane Van Lierde, Karen Peeters, Eline Meersman, Sofie Claeys en Evelien D’haeseleer Doelstelling. Het effect bepalen van twee semi-occluded vocal tract (SOVT) trainingsprogramma’s “resonantietraining” versus “straw phonation training” op de stemkwaliteit van toekomstige professionele stemgebruikers zonder stemstoornissen. Methode. Dertig gezonde logopediestudenten werden at random ingedeeld in een groep resonantietraining (6 weken resonantietraining), een groep straw phonation training (6 weken straw phonation) en een controlegroep (geen stemtraining). Objectieve en subjectieve stemmetingen werden afgenomen om de stemkwaliteit van de proefpersonen te evalueren voor en na de 17 Korte inhouden 38ste VVL congres training. (Generalized) linear mixed models werden gebruikt om de tijdsevolutie tussen de drie groepen te vergelijken. Tijdseffecten binnen elke groep werden bepaald aan de hand van post-hoc paarsgewijze vergelijkingen. Resultaten. Er werden geen significante interactie-effecten gevonden tussen tijd en groep. Tijdseffecten binnen elke groep toonden een significante verbetering van de dysphonia severity index in de resonantiegroep en een significante verbetering van de stilste intensiteit, luidste intensiteit en het intensiteitsbereik in de straw phonation groep. Conclusie. Resultaten suggereren dat de SOVT trainingsprogramma’s “resonantietraining” en “straw phonation training” effectief zijn bij het trainen van toekomstige professionele stemgebruikers. 18 Korte inhouden 38ste VVL congres Een ernstig concept: het concept ‘ernst van spraakontwikkelingsstoornissen’ volgens de logopedist Anniek van Doornik-van der Zee, Ellen Gerrits, Sharynne McLeod en Hayo Terband Doel en achtergrond. Spraakontwikkelingsstoornissen kunnen een negatieve invloed hebben op verschillende ontwikkelingsdomeinen zoals omschreven in de Early Learning and Development Standards (ELDS, UNICEF). Tijdige signalering en interventie kan de schade beperken, daarom is het belangrijk om binnen de diagnostiek de ernst van de spraakontwikkelingsstoornis adequaat vast te stellen. Logopedisten zijn bevraagd over de factoren die de ernst van een spraakspraakontwikkelingsstoornis bepalen. De uitkomsten van deze inventarisatie worden binnen SPEECH (zie www.onderzoek.hu.nl/projecten/speech) gebruikt voor de ontwikkeling van een ernstindex voor kinderen van 4 tot 6 jaar met spraakontwikkelingsstoornissen. Methode. Logopedisten zijn bevraagd over het begrip ‘ernst van spraakontwikkelingsstoornissen’. De antwoorden van de logopedisten zijn ingedeeld in categorieën die in een consensusbespreking met twee onderzoekers zijn bediscussieerd. De categorieën zijn opgenomen in het ICF-model en gerelateerd aan de ontwikkelingsdomeinen van de ELDS. In interviews met logopedisten zijn de categorieën verder uitgediept. Resultaten. De inventarisatie heeft 92 antwoorden van 54 logopedisten opgeleverd. Dit heeft geleid tot 17 te onderscheiden categorieën, waarvan vijf categorieën 63% van de antwoorden vertegenwoordigen. Van de logopedisten heeft 83% deze categorieën genoemd. Deze vijf categorieën vormen de kernbegrippen binnen het ernstconcept van spraakontwikkelingsstoornissen. In de lezing worden de vijf kernbegrippen nader toegelicht en de implicaties voor de diagnostiek van spraakontwikkelingsstoornissen besproken. Diepgaande analyse van taalgebruik aan de hand van de Actie Platen Test (APT) Ellen Van Den Heuvel, Eric Manders, Ann Swillen en Inge Zink In 2014 verschenen de Renfrew Taalschalen Nederlandse Aanpassing (RTNA, Jansonius et al., 2014). De Actie Platen Test (APT) uit deze taaltest maakt het mogelijk om referentiële communicatie, de vaardigheid om helder informatie over te brengen rekening houdend met de voorkennis van de luisteraar, na te gaan bij kinderen tussen 4 en 10 jaar. Door een stapsgewijze afnameprocedure en door het scoren van verschillende parameters kan er informatie verzameld worden over taalvorm, taalinhoud én taalgebruik. Tijdens deze workshop voeren wij een diepgaande kwalitatieve analyse uit op enkele taalsamples van kinderen met ontwikkelingsdysfasie (OD) en kinderen met een verstandelijke beperking (VB). De stoornisspecifieke tekorten van het kind worden in kaart gebracht. Naast de analyse van de genormeerde basisparameters beoordelen wij de kwaliteit van de APT uitingen met als uitgangspunt de maximes van Grice (1975), zoals beschreven in Van Den Heuvel et al. (2016). Deze workshop zal logopedisten in de praktijk ondersteunen in het gebruik en de analyse van de APT bij kinderen met OD en kinderen met een VB, met als doel de interventie aan te passen aan de specifieke noden van deze doelgroepen. Tot slot verwijzen wij naar toekomstige studies aan de hand van de RTNA ter optimalisatie van de taaldiagnostiek. 19 Korte inhouden 38ste VVL congres ‘t Denkertje: een metalinguïstisch trainingsprogramma Marijke Spiessens, Nancy Van Looveren en Mieke Vanmechelen Op kleuterleeftijd leren kinderen spontaan stilstaan bij vormaspecten van taal. Zo leren zij dat ze taal tot object van hun denken kunnen maken. Objectivatie van taal leidt ertoe dat kinderen leren omgaan met begrippen als verhaal, zin, woord en klank. Geleidelijk ontwikkelen zij een metalinguïstisch bewustzijn waarin impliciete kennis over zowel functies als structuur van taal expliciet wordt gemaakt. Onder metalinguïstisch bewustzijn verstaan we de mogelijkheid om te denken en te praten over taal en te begrijpen dat taal bestaat uit losse elementen die bewust kunnen worden gemanipuleerd. Metalinguïstische vaardigheden zijn te beïnvloeden door training. ’t Denkertje is een metalinguïstisch trainingsprogramma waarbij kinderen met een talige leeftijd van vijf tot acht jaar op een aangename manier uitgenodigd worden om na te denken over taal, om taal te gebruiken, om zo tot het besef te komen dat taal heel veel mogelijkheden biedt. Bij het oefenen staat centraal dat er een aandachtsverschuiving moet gebeuren van de inhoud van de taal naar de vorm ervan. Tijdens deze sessie laten we u graag kennismaken met ’t Denkertje, een praktische oefenbundel om metalinguïstische vaardigheden op een originele, speelse en gestructureerde manier te trainen. Free paper Taaldiagnostiek bij meertalige kinderen: weet jij hoe het moet? Een bevraging bij logopedisten in Vlaanderen Charlotte Mostaert, Heleen Leysen en Nathalie Paul Achtergrond. Vandaag spreekt 19% van de basisschoolkinderen in Vlaanderen thuis een andere taal dan het Nederlands. In Antwerpen heeft meer dan 70% van de kinderen jonger dan 10 jaar een migratieachtergrond. Logopedisten komen logischerwijs ook in contact met deze culturele diversiteit. Aandacht voor de talige achtergrond van cliënten wordt belangrijker, niet in het minst bij diagnostiek van taalproblemen. Immers, alleen bij onderzoek van alle talen kan een onderscheid gemaakt worden tussen een taalachterstand en een taalstoornis. Een meertalig kind vraagt om een meertalig taalonderzoek. Gebeurt dit ook zo in de praktijk? Methode. Aan de hand van vragenlijstonderzoek werd in kaart gebracht of logopedisten in taaldiagnostiek bij meertalige kinderen een andere aanpak gebruiken dan bij eentalige kinderen. 499 logopedisten verspreid over Vlaanderen en Brussel en werkzaam in verschillende settings vulden de online vragenlijst in. Resultaten. Van de respondenten geeft 88% aan met meertalige cliënten te werken. Twee op drie logopedisten gebruiken een andere aanpak voor de anamnese bij meertalige cliënten. Minder dan één op twee logopedisten voert het taalonderzoek anders uit bij meertalige kinderen. Besluit. Diversiteit is in de logopedische praktijk ontegensprekelijk een realiteit. Uit dit onderzoek blijkt de nood aan sensibilisering van het werkveld over verantwoorde taaldiagnostiek bij meertalige kinderen. Free paper Taalvaardigheden van 12-14-jarige tweelingen vergeleken met eenlingen Evelien D’haeseleer, Sofie Matthys en Kristiane Van Lierde Doel. Dit onderzoek heeft als doel na te gaan of er (nog steeds) verschillen zijn tussen de expressieve en receptieve taalvaardigheden van tweelingen en deze van eenlingen op de leeftijd van 12-14 jaar. Methode. Vierentwintig kinderen, 17 meisjes en 7 jongens, die deel uitmaken van een tweeling (proefgroep) werden gematcht met 24 eenlingen (controlegroep) op basis van geslacht, leeftijd, socio-economische status, zwangerschapsduur en aanwezigheid van broers en zussen. Bij alle kinderen werd een gestandaardiseerd 20 Korte inhouden 38ste VVL congres taalonderzoek afgenomen (CELF-4-NL). De resultaten van beide groepen werden met elkaar vergeleken aan de hand van de Wilcoxon Matched-Pairs Signed-Ranks Test. Resultaten. Algemeen blijkt uit dit onderzoek dat er op groepsniveau geen significant verschil in taalvaardigheden is tussen de Vlaamse tweelingen en de gematchte eenlingen op de leeftijd van 12 tot 14 jaar. Besluit. Op de leeftijd van 12-14 jaar hebben tweelingen en eenlingen een gelijkaardig productief en receptief taalniveau. De hypothese daarvoor is dat tweelingen een mogelijke taalachterstand op jongere leeftijd ingehaald hebben. Dit kan het gevolg zijn van toenemende schoolervaringen, het uitbreiden van het sociale netwerk en een dalende impact van de verschillende interactiepatronen binnen een gezin met een tweeling of met eenlingen na de leeftijd van 12 jaar. 21 Korte inhouden 38ste VVL congres Praktische toepassing van de Test Meten en Metend Rekenen 2-6 Diane Van De Steene De Test Meten en Metend Rekenen (TMMR) is een handelingsgericht meetinstrument dat ontwikkeld werd binnen het rekenvaardigheidsonderzoek. In een theoretisch deel wordt de kennis getoetst van het meten en metend rekenen en in een praktisch deel wordt gevraagd om meetopdrachten effectief uit te voeren. De TMMR is gebaseerd op de eindtermen wiskunde voor het tweede tot en met het zesde leerjaar. Tijdens de afname worden niet alleen de handelingsvaardigheden van het kind geobserveerd, maar ook welke denkstappen het kind maakt om tot een reken- meet-handeling te komen. De testitems overlopen de leerstof lengte, gewicht, inhoud, tijd, geld, temperatuur, omtrek en oppervlakte. Er is een duidelijke verschuiving in complexiteit van de opgaven en in gradatie van de cognitieve verwerking van de taken. De test is een gestandaardiseerd meetinstrument dat bestaat uit een testhandleiding, testbladen, scorelijsten, antwoordsleutels en normtabellen per leerjaar. De test is van belang voor de handelingsgerichte diagnostiek en de differentiaaldiagnostiek van dyscalculie. De TMMR biedt de mogelijkheid de therapeutische interventies en zorginterventies metend rekenen te evalueren en te komen tot een niveaubepaling van het metend rekenen per leerjaar. De TMMR kwam tot stand door een unieke samenwerking tussen de Arteveldehogeschool opleiding ergotherapie en CAR De Kindervriend in Rollegem en maakt deel uit van de limitatieve lijst. Ouderbegeleiding binnen 3D-zorg Judith Klep, Erika Van Thillo en Jos Claessens Met een praktijkvoorbeeld tonen we hoe we de 3D-zorg vormgeven. We doorlopen de volgende fases van het zorgtraject. In de eerste fase verbreden en verfijnen we de zorgvraag aan de hand van het ICF- model. Op basis van die brede zorgvraag stellen we vervolgens behandeldoelen op: naast de technisch/medische doelen formuleren we ook maatschappelijke doelen. Leidend bij de maatschappelijke doelen is dat een kind zich staande kan houden in de maatschappij ondanks en mét zijn probleem of stoornis. Het aansturen van de steunende omgeving, ouders en school, is hierbij essentieel. In een laatste fase laten we zien hoe we de steunende omgeving vormgeven. We gaan nader in op de ouderbegeleiding en onze ervaringen met het aansturen van school en leerkrachten. Hoe en wanneer doen we dat? Wat beogen we hiermee? Hoe staan ouders er tegenover? Etc. We kunnen vele vragen beantwoorden, maar er zijn ook knelpunten. Toch geloven wij dat hier een mooie toekomst/uitdaging ligt voor logopedisten. Leest gij net zo als jij? Technisch lezen in Vlaanderen en Nederland: vergelijking aan de hand van AVI en DMT Heleen Leysen, Eline Liekens, Maaike Loncke, An Lowette, Marjolein Noé, Wim van den Broeck, Liesbeth Van den Eynden en Astrid Geudens In 2009 kwam de vernieuwde AVI- en DMT-toetsmap voor technisch lezen op de markt. Dit instrument wordt in Nederland en Vlaanderen frequent gebruikt in het onderwijs en in de logopedische praktijk. Eén van de doelen van de toetsmap is normgerichte niveaubepaling. Voor de AVI- en DMT-toetsen van 2009 bestaat de normgroep uitsluitend uit Nederlandse leerlingen. Er is echter geen zekerheid dat de technische leesvaardigheid van kinderen in Nederland en Vlaanderen gelijk is. We vergeleken het niveau van technisch 22 Korte inhouden 38ste VVL congres lezen in beide groepen en onderzochten of de Nederlandse normgegevens representatief zijn voor Vlaanderen. In het kader van bachelorproeven aan Thomas More werd bij meer dan 1400 Vlaamse lagereschoolkinderen het technisch lezen onderzocht. Medio leerjaar 1 tot 6 werden DMT en AVI afgenomen en de resultaten werden in samenwerking met Cito vergeleken met die uit Nederland. In deze lezing maken we de resultaten van het onderzoek bekend en staan we stil bij de implicaties ervan voor het gebruik van de Nederlandse normtabellen in Vlaanderen. Bovendien bespreken we de verschillen in leesonderwijs in Vlaanderen en Nederland. Free paper Dyslexie en vreemde talen: oefenprogramma Frans Conny Milliau Dyslexie behandelen is gekend bij de Vlaamse logopedisten. De logopedische interventie ein- digt echter niet bij het doorstarten van het technisch lezen en de spelling in de moedertaal bij deze leerlingen. Leerlingen die kampen met dyslexie zullen bij elke nieuwe taal botsen op dezelfde struikelblokken zoals ze die ervaren hebben bij de verwerving van hun moedertaal. Door de sterke hulpvraag die vanuit onze patiënten gesteld werd, is het remediëringspro- gramma “Frans ontmaskerd” ontstaan. Dit programma heeft als doel leerlingen met dyslexie te begeleiden in de verwerving van de nieuwe taal. Het is een evidence based programma dat logopedisten, ouders en leerkrachten handvaten wil geven om de verwerving van de vreemde taal (Frans/Engels/Duits) op een zo efficiënt mogelijke manier aan te pakken dit ge- baseerd op uitgebreide praktijkervaring en literatuurstudie. Op een overzichtelijke manier krijgt u voorgesteld hoe de deelvaardigheden verstevigd kunnen worden, hoe de woorden- schat efficiënt geoefend kan worden en hoe de grammatica vanuit een logopedische hoek aangebracht wordt. Tevens krijgt u informatie om dit luik van de dyslectische problematiek naar de ouders en de leerkrachten te verduidelijken. Free paper Leesmotivatie in de praktijk Carine Manderfeld Achtergrond. Vanuit mijn achtergrond als logopedist/dyslexiespecialist bied ik veel verschillende soorten boeken en andere attributen aan voor cliënten met leesproblemen. Als trainer merk ik dat er te weinig kennis is bij logopedisten richting de leesmotivatie. Methode. Powerpointpresentatie naar aanleiding van de Leescirkel van Aiden Chambers (Leespraat, 2012; De Leesomgeving, 1995) met veel voorbeelden en foto’s van materialen bij de drie onderdelen van de Leescirkel: kiezen, lezen en reageren, waarbij de helpende volwassene (de logopedist) in het midden van de cirkel staat. Indien mogelijk neem ik materialen mee om te laten zien. Resultaten. Enthousiaste cliënten die wel willen lezen, waardoor hun leesniveau omhoog gaat, doordat logopedisten doelbewust(er) een breder aanbod verzorgen. Besluit. Leesmotivatie is de basis van goed leesonderwijs. Free paper Kwalitatieve analyse van technisch lezen: een handelingsgericht model 23 Korte inhouden 38ste VVL congres An Lowette en Liesbeth Van den Eynden Een grondige en degelijke diagnostiek van lees- en spellingproblemen vomt de basis voor het logopedische remediëringsproces. Vaak blijft de diagnostiek bij leerstoornissen een sterk kwantitatief verhaal: de ernstmaat en het achterstandscriterium wordt (over)belicht, zowel in het onderzoeksverslag als tijdens adviesgesprekken. Wij pleiten daarom, op basis van literatuurstudie en klinische ervaring, voor een doorgedreven kwalitatieve analyse van het technisch lezen en spellen op basis van vier pijlers: snelheid, accuratesse, strategie en patroon. Deze vier kapstokken nemen we als leidraad bij het beoordelen van de lees- en spellingvaardigheden van de cliënt. Tijdens de presentatie lichten we deze 4 pijlers toe zowel voor technisch lezen als voor speling. Enkel met een gedetailleerde, gestructureerde kwalitatieve analyse kan het onderzoeksverslag maar vooral het handelingsplan individueel en doelgericht opgesteld worden. Uiteraard winnen ook de therapieën die daarop volgen aan effect op basis van deze grondige kwalitatieve analyse. 24 Korte inhouden 38ste VVL congres Using virtual reality in aphasia therapy: EVA Park past and present Jane Marshall EVA Park is a multi-user virtual island, designed with and for people with aphasia (Wilson et al, 2015). It contains a number of functional and fantasy locations, including houses, a restaurant, a hair salon and a lake in which a mermaid and pearl oyster can be found. Users are represented by personalised avatars and communicate in speech, using a head set and microphone. In our first study (Marshall et al, 2016) twenty people with aphasia had five weeks language stimulation in EVA Park. They addressed individual communication goals through daily sessions with support workers, supplemented by weekly group meetings and unlimited independent access. Using a waitlist control design the study showed that intervention brought about significant gains in functional communication, as assessed by Communication Activities of Daily Living – 2 (Holland et al, 1999). Results from Human Computer Interaction assessments and from qualitative interviews were equally positive. They showed that EVA Park successfully stimulated social interaction and conversation practice, while being strongly associated with enjoyment and fun (Galliers et al, submitted). Interviews elicited many accounts of enhanced communicative participation and confidence. Follow up work is exploring the delivery of specific language treatments in EVA Park, using five experimental single case studies. Treatments are targeting noun and verb production, sentence skills, discourse and narrative. A further project will deliver and evaluate social support groups in EVA Park. This ongoing work will be described in the presentation. TBI Express: beter leren communiceren met personen met een traumatisch hersenletsel Frank Paemeleire Personen met traumatische hersenschade vertonen vaak stoornissen op vlak van aandacht, geheugen en executieve functies waardoor conversaties erg moeizaam verlopen. De langetermijngevolgen hiervan op het onderhouden van bestaande relaties, het uitbouwen van nieuwe relaties en werkintegratie zijn uitgebreid gedocumenteerd (McDonald et al., 2014). In deze praktische presentatie stellen we TBI Express (Togher et al., 2013) voor, een recent uitgegeven Australisch programma voor communicatiepartnertraining bij deze doelgroep. Het betreft een echte performance-based training omdat gebleken is dat gesprekspartners louter op basis van psycho-educatie hun communicatiegedrag niet veranderen (Ducharme & Spencer, 2001). TBI Express is gebaseerd op twee concepten: collaboration (samenwerking tijdens het gesprek) en elaboration (uitdieping van onderwerpen en organisatie van het gesprek). We gaan concreet aan de slag met voorbeeldvideo’s die de voornaamste conversatiestrategieën illustreren. We eindigen met suggesties voor implementatie in de dagelijkse praktijk. Therapeutisch Instrument voor Apraxie van de Spraak: TIAS behandelmethodiek, TIAS box en TIAS app Judith Feiken Spraakapraxie komt voor bij mensen met niet-aangeboren hersenletsel. Zij hebben problemen met het doelbewuste spreken, zijn vaak minder goed verstaanbaar en ‘hun melodie’ wijkt af. Per persoon varieert de ernst van de apraxie: van onvermogen tot spreken tot lichte haperingen bij vermoeidheid. Het Therapeutisch Instrument voor Apraxie van de Spraak (TIAS) bestaat uit een praktisch en gestructureerde 25 Korte inhouden 38ste VVL congres behandelmethodiek, met aansluitend therapiemateriaal (de TIAS box) en een digitaal oefenprogramma (de TIAS app). TIAS behandelmethodiek. Het TIAS verbindt theoretische kennis verkregen uit literatuuronderzoek met praktijkkennis van ervaren logopedisten. Het biedt geen nieuw type therapie. In plaats daarvan integreert het de diversiteit aan bestaande therapievormen voor spraakapraxie en verbindt deze met de onderliggende problematiek van spraakapraxie, natuurlijke herstelmechanismen van het brein en motorische leerprincipes. TIAS box. De TIAS box bestaat uit een handleiding, meerdere werkboeken en een aantal supplementen, zoals strategieoverzichten, stickervellen en oefenbladen. TIAS app. De TIAS app is een logopedische applicatie voor spraakapraxie. Het doel van de TIAS app is de logopedische therapie niet alleen plezieriger, maar ook moderner en efficiënter te maken door optimaal gebruik van digitale mogelijkheden, zoals audio- en visuele ondersteuning, en registratie van resultaten. Daarnaast ondersteunt het de patiënt in het zelfstandig oefenen in de eigen leefomgeving. Free paper Hoe een kind met een hersentumor voorbereiden op een wakkere neurochirurgische operatie? Erik Robert, Annelies Aerts, Peter Muller en Henry Colle Achtergrond. WNO wordt thans beschouwd als de gouden standaard om tumoren te verwijderen in eloquente talige en/of motorische gebieden. De bedoeling is om postoperatief en uitval te vermijden en quality of life te garanderen. Methodologie. Via een video-gedocumenteerde gevalsstudie van een 8jarige jongen geven we een overzicht van de pre-/per-/postoperatieve testing en begeleiding. Hierbij komen beeldvorming, navigerende TMS en elektrofysiologie aan bod. Er wordt ingezoomd op taken van de logopedist gedurende dit proces. Resultaten. Op basis van onze ervaring met meer dan 300 WNO geven we richtlijnen mee voor een specifieke pediatrische populatie. Het includeren van een kind voor WNO hangt niet enkel af van de leeftijd. Discussie. Tijdens een WNO ervaren we dat klassieke modellen van lokalisatie achterhaald zijn en subcorticale connectiviteit een onontgonnen gebied is. Het wordt de hoogste tijd om neurobiologische principes te implementeren binnen de logopedie omdat taal een complexe cerebrale activiteit is en herstel niet afhangt van ‘externe’ stimulatie. Free paper Literatuurstudie en verkennend onderzoek naar de levenskwaliteit van mantelzorgers van personen met dementie Amy Oosterlynck en Liesbeth Van Coppenollle Achtergrond. Dementie: een begrip waar bij velen nog een taboe rond heerst, nochtans staan elke dag mensen in voor de zorg van een persoon met dementie. Niet alleen de persoon met dementie is belangrijk, ook de mantelzorgers spelen een cruciale rol in het zorgproces. Methode. Een literatuurstudie verhelderde de levenskwaliteit bij mantelzorgers van personen met dementie. Er werd onderzocht welke factoren een rol spelen bij de levenskwaliteit van deze mantelzorgers. Daarnaast werd de invloed onderzocht van het verlenen van mantelzorg op de levenskwaliteit. De bevindingen werden getoetst aan de hand van exploratief onderzoek in de vorm van een enquête bij acht West-Vlaamse mantelzorgers. Resultaten. Enkele resultaten strookten met bevindingen uit de literatuur, maar andere zaken spraken de literatuur tegen. Een aantal significante correlaties werden aangetoond betreffende volgende aspecten; de mentale belasting van de zorg en de gezondheid van de mantelzorger, het geluk en de waardering, het al dan niet hebben van voldoende vrije tijd, het al dan niet hebben van betaald werk en ook gezondheid van de mantelzorger. 26 Korte inhouden 38ste VVL congres Bovendien werd een negatieve correlatie gevonden tussen de mentale belasting en de duur van de zorg. Verder bleken de mantelzorgers in tegenstelling tot de literatuur geen grotere mentale en fysieke belasting te ervaren dan anderen. Daarnaast bleken ook hun ervaren gezondheid en geluksgevoel gemiddeld. Besluiten. Vervolgonderzoek zou kunnen inhouden dat er kwalitatief longitudinaal onderzoek gebeurt naar de volgende correlaties bij een meer uitgebreide doelgroep: mentale belasting – gezondheid, geluk – waardering, belasting – duur van de zorg. Case series zouden kunnen bestudeerd worden om volgende relaties na te gaan bij een diverse proefgroep: gezondheid van de mantelzorger – geluk en het hebben van vrije tijd/vast werk – geluk. 27 Korte inhouden 38ste VVL congres Behandeling van resonantiestoornissen Kristiane Van Lierde, Laura Bruneel en Kim Bettens De meest opvallende resonantiestoornissen (hypernasaliteit en nasale emissie) treden op ten gevolge van een schisis. De diagnostiek van deze stoornissen berust steeds op de interpretatie van informatie verkregen vanuit verschillende onderzoeksmethodes. De klinisch meest gekende en gebruikte diagnostische methodes zijn (1) de auditieve evaluaties van de aard en de graad van de resonantiestoornis, (2) de visuele evaluaties van het velofaryngaal mechanisme (nasofaryngoscopie en/of multiview-videofluoroscopie) en (3) de akoestische analyses (nasometrische waarden, Nasality Severity Index). Op basis van deze diagnostische bevindingen wordt een weloverwogen chirurgisch en/of logopedische behandelingsbeleid uitgestippeld. De logopedische behandelingsmethodes berusten meestal op een articulatorische benadering met ondersteuning van (bio)feedbackstrategieën. Onderzoek toont een effectiviteit op korte termijn bij gemotiveerde kinderen met schisis. Hanen-ouderbegeleiding, versterkte stimulatie en incidental teaching bij kinderen met schisis: hands-on! Mie Coquyt, Paul Corthals en Maurice Mommaerts Zwangerschap en de geboorte van een kind zijn voor de meeste ouders één van de mooiste gebeurtenissen in hun leven. De beleving van deze gebeurtenissen kan echter plots veranderen door de diagnose ‘schisis’. Als reactie hierop vertonen ouders vaak angst, onzekerheid woede en moeilijkheden in de emotionele aanpassing aan ‘het ongewoon gezichtje’. Het is belangrijk dat we ouders emotioneel kunnen ondersteunen en begeleiden. Hun psycho-sociale beleving kan namelijk een veilige hechting, een warm contact met de baby en de opbouw van interacties in het gedrang brengen. Het kind met schisis kan zelf ook moeite hebben om een optimale interactiestijl uit te lokken bij de ouders. In dat geval is het belangrijk dat we aan ouders leren hoe ze hun kindje kunnen helpen in het doorlopen van de drie belangrijke stappen van een optimale communicatieve ontwikkeling, (1) intensief (oog)contact, (2) opbouwen en onderhouden van interacties en (3) aanbieden van correcte spraak- en taalmodellen aan het kind. In de derde stap is het belangrijk dat we ouders helpen in het toepassen van versterkte stimulatie en incidental teaching. Deze sessie bouwt verder op wat in de voormiddagsessie aan bod kwam. We leren aan de hand van videobeelden de basisprincipes herkennen die voorkomen binnen de drie stappen van de Hanen-oudercursus, we leren de noden van de ouders en het kind te bepalen (binnen elk van die drie stappen) en hoe we versterkte stimulatie en incidental teaching kunnen aanleren aan ouders. Behandeling/praktijk: compensatoire articulaties bij kinderen met palatoschisis in de basisschoolleeftijd Marieke Coerts en Arianne van der Kooij Kinderen met palatoschisis hebben een vergroot risico tot het ontwikkelen van compensatoire articulaties ten gevolge van hun afwijkende anatomie. Deze compensatoire articulaties ontwikkelen zich al vroeg in de spraakontwikkeling en betreffen vooral de consonant producties. Immers voor een juiste productie van de explosieven heeft men naast een juiste plaats van articulatie, ook een goede orale drukopbouw nodig. In de ochtend wordt aandacht besteed aan de verschillende type compensatoire strategieën. Ook het Schisis 28 Korte inhouden 38ste VVL congres articulatie onderzoek, zoals dit wordt uitgevoerd in Nederland door de logopedist in het Schisisteam, zal worden besproken. In de middag zal er specifieker worden ingegaan op de behandeling van enkele compensatoire articulaties. Specifieke training van deze kinderen in de basisschoolleeftijd is essentieel voor het verbeteren van de verstaanbaarheid en het optimaliseren van de communicatieve zelfredzaamheid. Free paper Perceptuele beoordeling van hypernasaliteit en hoorbare nasale luchtstroom door middel van een equal-appearing intervalschaal en visueel-analoogschaal Kim Bettens, Laura Bruneel , Youri Maryn, Marc De Bodt, Anke Luyten en Kristiane Van Lierde Achtergrond. De perceptuele beoordeling blijft de meest gebruikte procedure om resonantiestoornissen te beoordelen. Er bestaat echter discussie over het type beoordelingsschaal dat hiervoor gebruikt moet worden. Het doel van deze studie was om de betrouwbaarheid en validiteit van een equal-appearing interval (EAI) schaal en een visueel-analoogschaal (VAS) te vergelijken bij het beoordelen van hypernasaliteit en hoorbare nasale luchtstroom (HNL). Methode. Vier ervaren logopedisten beoordeelden 35 spraakstalen van kinderen met hypernasaliteit en HNL d.m.v. EAI en VAS. Intraclass correlatiecoëfficiënten (ICC) werden gebruikt om de inter- en intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid na te gaan. Het best passende model werd bepaald door beide beoordelingsschalen ten opzichte van elkaar uit te zetten. Daarnaast werd de correlatie tussen beide schalen en nasaliteitswaarden (Nasometer) berekend. Resultaten. Voor beide schalen werd een goede inter- en intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid gevonden. Een multipele regressieanalyse onthulde een curvilineair verband tussen beide schalen waardoor de voorkeur aan VAS gegeven wordt om hypernasaliteit en HNL te beoordelen. Daarnaast werden vergelijkbare correlaties gevonden met de nasaliteitswaarden. Besluit. Aangezien deze resultaten aansluiten bij de groeiende evidentie dat hypernasaliteit en HNL beter beoordeeld worden door ratioschalen kan dit leiden tot een aanpassing van de huidige protocollen voor de perceptuele beoordeling van resonantie. Verder onderzoek zal dit moeten uitwijzen. Free paper Coco: een uitspraaktrainer voor vocalen en diftongen Ilse Smits In de opleiding Logopedie & Audiolologie aan Thomas More, Antwerpen is het gebruik van een verzorgde communicatie een basiscompetentie. Het goed leren beheersen van de standaardtaal vraagt van zowel de student als de coach de nodige tijd en inzet. Bij het beoordelen komt het er op aan om kleine uitspraakverschillen te detecteren. Als opleiding stoten we hierbij op enkele hindernissen. Ten eerste is het perceptueel beoordelen van de spraakklanken door een coach subjectief en afhankelijk van verschillende factoren. Daarnaast geven studenten vaak aan moeite te hebben om fouten bij zichzelf waar te nemen wanneer zij thuis oefenen. Om tegemoet te komen aan deze problemen werd de digitale uitspraaktrainer, Coco, ontwikkeld. De applicatie draait in Praat en bepaalt aan de hand van formantfrequenties de mate van overeenstemming tussen de klinkerproductie van gebruiker en de normstem. Coco biedt de mogelijkheid tot toetsen en oefenen en dit ten opzichte van normstemmen op verschillende niveaus. In de toetsmodus geeft het programma een score per formant en plaatst de productie in de klinkerdriehoek. In de oefenmodule geeft het programma visuele, auditieve en/of kinesthetische feedback. Bij studenten uit fase 1 van de opleiding logopedie en audiologie werd een onderzoek uitgevoerd naar de validiteit, effectiviteit en gebruiksvriendelijkheid van het programma. Hiervoor werd de beoordeling van Coco geplaatst naast het perceptueel oordeel van een ervaren spraakcoach. Studenten registreerden via een vragenlijst hoe en hoe 29 Korte inhouden 38ste VVL congres vaak ze met het programma werkten en deze gegevens werden geplaatst naast een voor- en nameting met Coco. Ten slotte werd de studenten gevraagd kwalitatief te beschrijven wat hun ervaringen waren en hoe gebruiksvriendelijk ze het programma vonden. Resultaten en conclusies van dit onderzoek worden in de presentatie beschreven en het programma wordt gedemonstreerd. Free paper De invloed van spreektempo en articulatiegraad op de resonantie en spraakverstaanbaarheid bij kinderen met (cheilognato-)palatoschisis Kim Bettens, Jessie Everaert en Kristiane Van Lierde Achtergrond. In de literatuur worden spreken met een verlaagd spreektempo en een grote mondopening vermeld als strategieën om de mate van hypernasaliteit te verminderen en zo de spraakverstaanbaarheid te verbeteren. De huidige literatuur is echter ontoereikend om een evidence-based approach te garanderen. Het doel van deze studie was om het effect van de manipulatie van spreektempo en articulatiegraad als logopedische behandelingstechnieken voor hypernasaliteit bij kinderen met palatoschisis na te gaan. Methode. Dertien perceptueel hypernasale schisispatiënten (gemiddelde leeftijd 10j5m, range 7-12j) en 13 gematchte controles zonder resonantiestoornissen lazen een oronasale en orale tekst. De invloed van spreektempo, kaakverticaliteit en een combinatie van deze technieken werd bestudeerd met behulp van nasometrie, de NSI 2.0 en een perceptuele consensusbeoordeling van de resonantie en spraakverstaanbaarheid. Resultaten. Een verlaagd spreektempo reduceerde de objectief gemeten resonantie significant in beide groepen. De grotere kaakverticaliteit en de combinatie van beide technieken hadden enkel in de controlegroep dit effect. Perceptueel werd geen effect weerhouden op de resonantie en spraakverstaanbaarheid. Conclusie. Verder onderzoek is noodzakelijk waarbij het effect van een verlaagd spreektempo op de mate van hypernasaliteit tijdens spontane spraak en op lange termijn onderzocht wordt. 30 Korte inhouden 38ste VVL congres Het gebruik van nieuwe gestandaardiseerde observatie-instrumenten voor eten van de lepel en kauwen in de logopedische praktijk: casuïstiek Lenie van den Engel-Hoek Het logopedisch onderzoek bij eet- en slikproblemen van (jonge) kinderen bestaat uit verschillende elementen. Naast een anamnese met betrekking tot eten en drinken en de hulpvraag van de ouders, zal er een uitgebreide observatie van eten en drinken plaatsvinden. Binnen de stappen van klinisch redeneren zal aan de hand van deze observatie de vraag gesteld worden welke elementen om verdere diagnostiek vragen. Voor het eten van de lepel en het kauwen zijn er de afgelopen jaren verschillende instrumenten ontwikkeld die voor dit doel gebruikt kunnen worden: Nijmeegse Observatielijst Lepelvoeding (NOL), Kauw Observatie en Evaluatie (KOE), de Test of Mastication and Swallowing of Solids (TOMASS) en de 6 Minutenkauwtest. Aan de hand van casuïstiek zullen de verschillende testen besproken worden en zal uiteengezet worden op welke manier deze testen handvaten geven voor logopedische adviezen of behandeling. Het gebruik van de DRIPs in de logopedische praktijk: casuïstiek Karen van Hulst Het klinisch onderzoek bij jonge kinderen met speekselverlies ('kwijlen') bestond tot voor kort voornamelijk uit observaties met subjectieve uitkomsten. Voor de logopedist is het moeilijk om aan te geven wanneer men het kwijlen als abnormaal beschouwt en wanneer een kind doorverwezen moet worden naar een health professional voor onderzoek/interventie. De DRIPs geeft de logopedist in het werkveld handvaten voor de beslissing wel of niet behandelen en kan als evaluatie-instrument gebruikt worden. Door de indeling in verschillende dagelijkse activiteiten geeft de DRIPs inzicht aan de behandelend logopedist aan welke onderdelen aandacht besteed moet worden. De behandelend logopedist zal daarmee duidelijker doelen kunnen formuleren voor een interventie op maat (cue-based approach), gericht op speekselbeheersing tijdens specifieke activiteiten, op basis van profielen van de DRIPs. Aan de hand van casuïstiek zal het gebruik van de DRIPs worden toegelicht. Als eten niet meer vanzelfsprekend is … casuïstiek en good practice rond het thema sondevoeding Marleen D’hondt Kinderen die op jonge leeftijd te maken krijgen met prematuriteit, ziekte, een operatie, een chronische aandoening, een ontwikkelingsstoornis, … kunnen soms een hele periode niet of onvolledig via orale weg gevoed worden. Sondevoeding kan tijdens deze periode een alternatief of een aanvulling op de orale voeding zijn. Wanneer de onderliggende aandoening of problematiek waarvoor de sondevoeding initïeel werd opgestart, verholpen is of onder controle werd gebracht, is het de bedoeling dat het kind opnieuw ‘normaal’ via orale weg gaat eten. Tijdens deze uiteenzetting blijven we via casuïstiek stilstaan bij de populatie ‘kinderen met sondevoeding’ en de condities die aanleiding geven tot de beslissing om tot sondevoeding over te gaan. We gaan ook in op de invloed van ‘sondevoeding’ op de ontwikkeling van de eetvaardigheden en bespreken de interventies bij transitie van sondevoeding naar perorale voeding. 31 Korte inhouden 38ste VVL congres Free paper De invloed van leeftijd, geslacht, locatie, visuele feedback en consistentie op de tongkracht tijdens het slikken druk (Ps) bij gezonde Belgische adolescenten Evi Horemans, Gwen Van Nuffelen, Annemie Gielies en Jan Vanderwegen Maximale isometrische tongkracht is goed bestudeerd. Slikken gebruikt submaximale kracht zodat Ps een zinvollere indicator voor dysfagie kan zijn. Ps en beïnvloedende parameters bij tieners werden nooit eerder onderzocht. 80 gezonde tieners tussen 12 en 19 jaar werden getest met behulp van het IOPItoestel. Uitsluitingscriteria waren dysfagie/dysartrie, orale motorische beperking, nood aan 'speciale zorgen' (inclusief logopedie) en actieve orthodontie. Ps werd gedefinieerd als de hoogste waarde van 3 pogingen per conditie. Geteste bolussen waren speeksel, 5 ml plat water en 5 ml yoghurt. Het effect van leeftijd, geslacht, voorste of achterste positie, visuele feedback (VFB) en testvolgorde werd onderzocht. De analyse gebruikte Mixed Models ANOVA en paarsgewijze vergelijkingen met aangepaste post-hoc testen. Alle metingen waren succesvol wijzend op uitstekende haalbaarheid. Er werden geen verschillen gevonden voor geslacht, locatie of consistentie. Leeftijdsverschillen waren aanwezig bij anterieure speeksel Ps tussen 16 en 18 jaar en tussen 15 en 18-19-jaar voor yoghurt posterieur. VFB resulteerde in hogere Ps bij alle consistenties. Deze eerste studie over Ps bij tieners toont geen verschil in geslacht en slechts minimale leeftijdsverschillen gedurende de tienerjaren. VFB resulteert in hogere Ps bij alle testen. Deze gegevens kunnen het uitgangspunt vormen voor gerichte revalidatie van dysfagie bij tieners. Free paper Dysfagiediagnose en voedingsbeleid gevormd op basis van een logopedisch slikonderzoek versus fiberoptische endoscopische evaluatie van de slikbeweging: een vergelijkende studie Hanne Massonet, Jan Vanderwegen, Amélie Ryckaert en Anne-Sophie Beeckman Achtergrond. Diverse studies wijzen reeds lange tijd op een gebrek aan sensitiviteit en specificiteit van logopedische slikonderzoeken bij de evaluatie van dysfagiepatiënten, met potentiële implicaties voor het opstellen van een correcte diagnose en interventie. Kritische toetsing van de klinische bevindingen over de aanwezigheid, de aard, de ernst en de pathofysiologie van de dysfagie en validering hiervan tegenover objectieve beeldvorming is een noodzakelijke stap om de plaats van het klinisch slikonderzoek te bepalen en vormt het doel van deze studie. Methode. Een proefgroep van 30 volwassenen met een variatie aan dysfagieproblematiek ondergingen een FEES onmiddellijk gevolgd door een logopedisch slikonderzoek. Alle onderzoeken werden opgenomen en gedocumenteerd. In een tweede tijd werden de beelden blind beoordeeld door 4 onafhankelijke logopedisten. Resultaten. Data-analyse toont een vals negatieve waarde van 18% voor de aanwezigheid van dysfagie. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid voor de aard en de ernst van de dysfagie bleek onvoldoende. Bovendien werd de aanwezigheid van penetratie bij 45% van de deelnemers gemist. Er werd geen significante samenhang vastgesteld voor glottissluiting en faryngaal residu. Tot slot stelden we slechts een matige overeenkomst vast voor wat betreft het voedingsbeleid. Besluit. Deze data benadrukken het belang van objectieve beeldvorming bij de evaluatie van dysfagiepatiënten. 32 Korte inhouden 38ste VVL congres Hersenwerking en gedragsneurologie bij stotteren: belang en gebruik in de klinische praktijk Ronny Boey Kennis van de hersenwerking en van gedragsneurologie bij stotteren doet voldoende begrijpen hoe stotteren ontstaat, hoe bijvoorbeeld emotie als stotteruitlokkende factor werkt, hoe stottergedragingen tot stand komen, hoe emotionele en cognitieve gedragscomponenten zich vormen bij stotteren, hoe bepaalde therapiemethoden werken of niet. Onmiskenbaar is dergelijke kennis van groot nut voor de logopedische praktijk. In deze voordracht wordt duidelijk gemaakt hoe deze kan worden aangewend in het klinisch logopedisch onderzoek, bij counseling, in ouderbegeleiding en in therapie van kleuters, kinderen en volwassenen die stotteren. Omgekeerd is het therapeutisch handelen van invloed op de hersenwerking. Effecten bekomen met medische beeldvormingstechnieken indiceren dit. Concreet wordt ingegaan op de volgende vragen: wat is de prenatale ontwikkeling van het brein die 3% van de pasgeboren kinderen uitrust om stotteren te manifesteren? Hoe speelt de werking van het brein postnataal een rol? Welke gedragsneurologische correlaten manifesteren zich bij stottermomenten en stottergedragingen? Hoe kunnen therapeutische interventiemethoden de hersenwerking beïnvloeden? Waarom mislukken operante beloning van vlot spreken en operante bestraffing van stotteren? Praktijk: individuele ouderbegeleiding bij stotteren Bettie Smets Naast de noodzakelijke samenwerking met ouders van stotterende kinderen tijdens de individuele therapie en bij het ouderprogramma kan je ook ouders individueel begeleiden. Het gaat meestal om een éénmalige sessie en dit is zeker niet bij alle ouders nodig. Het kan aangewezen zijn bij een complexere problematiek: onder andere co-morbide problemen, vastlopen van de therapie, bijstellen van hypotheses omtrent gedragingen, niet opvolgen van bepaalde maatregelen of afspraken door ouders, ongerustheid ouders, afbouw van de therapie, een persisterende ernstige vorm van stotteren, ... De namiddagsessie bouwt verder op de lezing van de voormiddag met uitwerking van specifieke voorbeelden uit de praktijk. Wanneer nodig je ouders uit? Wat bespreek je? Wat is de doelstelling van zo’n sessie? Hoe verloopt dit? Hoe werk je dit concreet uit? Wat zijn de effecten? Stottertherapie anno 2017: evidence-based behandeling, vloek of zegen? Kurt Eggers Diagnostiek en behandeling van stotteren gebeuren bij voorkeur op basis van een breedspectrumbenadering waarbij de verschillende aspecten van het stotterprobleem, zowel overt als covert, gestructureerd worden aangepakt (Yaruss, 2001; Yaruss & Quesal, 2004). Toenemende inzichten in onder andere spontaan herstel (Yairi & Ambrose, 2005) en de effectiviteit van (bepaalde) stotterbehandelingen (onder andere Bothe-Marcotte et al., 2016) kunnen bijdragen tot een betere kwaliteit en doelmatigheid van de geleverde zorg bij personen die stotteren. In een aantal ons omringende landen, zoals Nederland (Pertijs et al., 2014), Duitsland (Neumann et al., 2016) en het Verenigd Koninkrijk (Royal College of Speech & Language Therapists, 2005) stelde men recent richtlijnen op voor de diagnostiek en behandeling van stotteren. Hoewel deze ontegensprekelijk bijdragen tot een meer evidence-based 33 Korte inhouden 38ste VVL congres behandeling van stotteren (Ratner, 2005, 2006), is het ons inziens ook belangrijk stil te staan bij de mogelijke valkuilen die bepaalde richtlijnen, voornamelijk voor beginnende (stotter)therapeuten, met zich mee kunnen brengen. Free paper Herval bij stotteren: wat te doen in de praktijk? Ronny Boey In deze voordracht is het verschijnsel herval bij stotteren aan de orde. Er wordt op verschillende vragen en kwesties over herval antwoord geboden op basis van concrete gegevens uit wetenschappelijk en klinisch onderzoek en uit de klinische praktijkervaring. Wanneer spreekt men over herval bij stotteren? In welke mate of met welke ernst hervalt men? Bij wie doet het zich voor? Waarom hervalt men? Er wordt ingegaan op de neurobiologische vatbaarheid, stotterpreciperende mechanismen, gewijzigde vereisten voor het spreken. Op welke aspecten van stottergedrag heeft herval impact? Hoe pakt men het aan in praktijk? Welke interventie biedt men inhoudelijk en qua procedure? Met welke frequentie en duur? Komt de regelgeving tegemoet aan de noden voor patiënten? 34 Korte inhouden 38ste VVL congres Poster 1 De mean length of utterance tijdens de spontane taal van normaal ontwikkelende eentalige en meertalige kinderen Silke Roels, Anouk Pareyn, Anke Luyten, Kristiane van Lierde, Paul Corthals en Evelien D’haeseleer Achtergrond. De gemiddelde lengte van de uitingen van een kind is een veelgebruikte meting en een goede indicatie voor zijn/haar vroege taalverwerving. In deze studie werden normen voor het Nederlands opgesteld van de gemiddelde ‘Mean Length of Utterance’ in morfemen (MLU-m) en woorden (MLU-w) tijdens de spontane taal van normaal ontwikkelende eentalige kinderen tussen 2 en 7 jaar. Daarnaast werd gepoogd ook normen op te stellen voor het Nederlands van de gemiddelde MLU-m en MLU-w tijdens de spontane taal van normaal ontwikkelende meertalige kinderen tussen 4 en 6 jaar. Methode. Hiervoor werden spontane taalstalen van 47 eentalige en 19 meertalige normaal ontwikkelende kinderen tussen 2;3 en 7;11 jaar opgenomen en getranscribeerd met ‘Praat’ software. Voor elk taalstaal werden de MLU-m en MLU-w berekend. Het gemiddelde en de standaarddeviatie van de MLU-m en MLU-w werden gerapporteerd per leeftijdsinterval van 1 jaar voor zowel de een- als meertaligen. Resultaten en Besluit: De resultaten toonden een leeftijdsgebonden stijging van de MLU-m en MLU-w bij de eentalige kinderen. De opgestelde normtabel kan als richtlijn dienen bij het beoordelen van de taalverwerving van een normaal ontwikkelend eentalig kind met Nederlands als moedertaal. Verder werd een leeftijdsgebonden stagnatie van de MLU-m en MLU-w vastgesteld bij de meertalige kinderen. Poster 2 Beïnvloedende factoren op de performantie bij klinisch audiologische testing van kleuters en lagereschoolkinderen met het syndroom van Down Amy Oosterlynck en Annick Gilles Achtergrond. Down is een van de meest voorkomende syndromen. Bij 45 à 90% van de kinderen met Down wordt een gehoorverlies vastgesteld, congenitaal of verworven. De ruime prevalentiemarge is te wijten aan een gebrek aan een eenduidige definitie van gehoorverlies binnen deze populatie en aan een “gouden teststandaard”. Mentale, anatomische, functionele en gedragsbeperkingen zorgen ervoor dat de audioloog de testprocedure moet aanpassen en rekening moet houden met de invloed van een aantal factoren op het resultaat van de test. Werkwijze. Aan de hand van een literatuurstudie in diverse online databanken werden relevante en actuele artikels geselecteerd, niet ouder dan tien jaar om twee vragen te beantwoorden. Het doel van deze paper is een antwoord formuleren op volgende onderzoeksvragen: “Welke aanpassingen binnen de klassieke audiometrie zijn vereist om het gehoor te testen van kleuters en lagereschoolkinderen met het syndroom van Down?” en “Met welke factoren, gekaderd binnen het International Classification of Functioning, Disability and Health-model (ICF), moet de audioloog rekening houden bij het testen van kinderen met Down?”. Het antwoord geeft een eerste aanzet naar een protocol voor de klinische praktijk. Resultaten. Alle domeinen van het ICF-model kunnen een invloed hebben op de testing van kinderen met Down. Zowel anatomische, fysiologische als mentale factoren werden in de literatuur aangehaald. Bovendien kan er sprake zijn van beïnvloedende receptieve en productieve spraak- en taalproblemen, task resistance en andere gedrags- en stemmingsproblemen. Besluiten. Er kan geen eenduidig antwoord geformuleerd worden op beide onderzoeksvragen. Er kan geen “gouden standaard” opgesteld worden voor de klinisch audiologische testing van kinderen met Down. Er moet rekening gehouden worden met een 35 Korte inhouden 38ste VVL congres variëteit aan factoren en daarnaast moet onderzocht worden of de audiologische test zelf aanpasbaar is. Het kind met Down moet vanuit een holistische aanpak bekeken worden. Poster 3 Computer-gebaseerd meten en behandelen van articulatie, prosodie en spraakverstaanbaarheid Catherine Middag en Lukas Latacz De huidige vooruitgang in informatie- en communicatietechnologie heeft geleid tot de ontwikkeling van nieuwe eHealth tools, die complementair of supplementair zijn voor de klassieke therapie. Enkele voorbeelden van zulke tools zijn ASISTO [1] en de Prosodietrainer [2]. Deze tools bevatten spraaktechnologie die spraakstalen op een automatische manier beoordelen. Deze beoordeling is objectief, reproduceerbaar en zeer snel. Bijgevolg kan onmiddellijk feedback gegeven worden aan de patiënt en therapeut. Uit eerdere studies bij onder andere laryngectomiepatiënten en parkinsonpatiënten blijkt een sterke tot zeer sterke correlatie tussen de perceptuele beoordelingen gedaan door ervaren therapeuten en de automatische beoordelingen die beide tools leveren. In deze bijdrage overlopen we de mogelijkheden van beide eHealth tools voor het meten en behandelen van articulatie, prosodie en spraakverstaanbaarheid. We besteden hierbij extra aandacht voor de opvolging op afstand, dus als de patiënt thuis oefent. Op basis van de feedback en opmerkingen van een aantal therapeuten die deze tools reeds in de praktijk gebruiken, hebben we een aantal praktische tips opgesteld om beter en efficiënter met deze tools te werken. Aan de hand van enkele voorbeelden zullen we deze tips presenteren. Verder zullen we enkele nieuwe mogelijkheden voorstellen die nog in volle ontwikkeling zijn, zoals bijvoorbeeld feedback over klemtoonlegging. Poster 4 Genderverschillen in spraakklankverwerving (in het kader van de normering van een nieuw SpraakKlankOnderzoek) Tine Patteeuw en Joris Vanopstal Achtergrond. In internationale literatuur worden wisselende gegevens gerapporteerd omtrent het verband tussen spraakklankverwerving en geslacht (McCormack & Knighton, 1996; Omid et al., 2016; De Goulart & Chiari, 2007). Ook in Vlaamse onderzoeksinstrumenten, AFPO (Elen, 2005) en Speech-Vision AO (Vanopstal et al., 2000) worden wisselende gegevens gerapporteerd. Via de normeringsgegevens van het SKO wordt nagegaan of een verband bestaat tussen de spraakklankverwerving en geslacht van het kind bij Vlaamse kinderen van 2;6 tot 7;11 jaar. Methode. De normeringsteekproef werd gestratificeerd verzameld uit Vlaamse kinderen van 2;6 tot 7;11 jaar in 6 leeftijdscategorieën. Provincies zijn gelijkmatig vertegenwoordigd. Gender is gelijk vertegenwoordigd in elke leeftijdscategorie. Resultaten. De spraakklankverwerving van 636 kinderen (328 meisjes, 308 jongens) werd getest aan de hand van het SKO. De one-way ANOVA toont geen significante verschillen tussen jongens en meisjes behalve voor de 6de leeftijdsgroep (5;06-7;11). Besluiten. Prevalentie- en normeringsonderzoeken geven een verdeeld beeld van genderverschillen bij respectievelijk spraakklankstoornissen en spraakklankverwerving, al wordt meestal aangenomen dat jongens minder goed zijn in spraakproductie dan meisjes. Het lopende normeringsonderzoek voor het nieuwe SKO toont aan dat er geen significante genderverschillen zijn behalve voor de oudste leeftijdsgroep (5;06-7;11). Het opschuiven van genderverschillen bij spraakklankverwerving naar oudere leeftijdsgroepen, is een hypothese die moet onderzocht worden. 36 Korte inhouden 38ste VVL congres Poster 5 Spraak- en taalprofiel van internationaal geadopteerde kinderen met (cheilognato-) palatoschisis Laura Bruneel, Kim Bettens, Evelien D’haeseleer, Ruth Bastenie en Kristiane Van Lierde Inleiding. Internationaal geadopteerde kinderen staan voor heel wat uitdagingen op vlak van spraak- en taalontwikkeling. Een (cheilognato-)palatoschisis vormt een bijkomende moeilijkheid. Momenteel is slechts weinig onderzoek beschikbaar over de invloed van adoptie in combinatie met (cheilognato-)palatoschisis op de spraak- en taalontwikkeling. Methode. Vijf internationaal geadopteerde kinderen met een (cheilognato)palatoschisis, vijf niet-geadopteerde kinderen gematcht volgens type schisis, leeftijd en geslacht, en vijf niet-geadopteerde kinderen zonder schisis werden geïncludeerd. Naast de perceptuele beoordeling van de spraak en een articulatieonderzoek, werden de nasometrische waarden bepaald. De taal werd onderzocht aan de hand van de CELF-4-NL of de CELF-Preschool. Resultaten. Er was geen significant verschil op vlak van de resonantie tussen de geadopteerde kinderen en de niet-geadopteerde kinderen met schisis. Daarnaast produceerden de geadopteerde kinderen meer fonetische en fonologische articulatiefouten ten opzichte van de controlegroep in vergelijking met de niet-geadopteerde kinderen met schisis. Ook werden meer afwijkingen gevonden op vlak van de taal bij de geadopteerde kinderen, al konden geen significante verschillen aangetoond worden. Conclusie. Deze pilootstudie toont aan dat bijkomende opvolging van de spraak- en taalontwikkeling bij internationaal geadopteerde kinderen met (cheilognato-)palatoschisis aangewezen is aangezien deze specifieke patiëntenpopulatie meer problemen ondervindt op vlak van articulatie en taal in vergelijking met niet-geadopteerde kinderen met hetzelfde type schisis en een controlegroep. Poster 6 Onderwijsinnovatie in de opleiding Logopedische en Audiologische Wetenschappen UGent: tutor-tutee traject Kim Bettens, Astrid Verbrugge en Kristiane Van Lierde Achtergrond. In de literatuur wordt aangegeven dat peer tutoring de leerervaringen en academische prestaties van studenten kan bevorderen en dit zowel bij de tutee als bij de tutor. Daarnaast wordt aangegeven dat peer tutoring een effectieve strategie is bij het aanleren en ontwikkelen van nieuwe vaardigheden. Het doel van deze studie was om de verwachtingen en ervaringen van 1e bachelorstudenten logopedie en audiologie (tutees) en masterstudenten logopedie (tutors) met betrekking tot peer tutoring in kaart te brengen. Methode. Het project omvatte de individuele begeleiding (12 u, 6 weken) van 72 tutees door 34 tutors in functie van het optimaliseren van de spraak- en taalvaardigheden. De competenties die bij de tutors werden nagestreefd omvatten uitbreiding van hun kennis en vaardigheden betreffende planning, time management, motivatiestrategieën, cognitieve en metacognitieve leerstrategieën en hun sociale vaardigheden. Aan de tutees en tutors werd gevraagd om een vragenlijst in te vullen voor de start van het project en na afloop hiervan. De vragenlijsten peilden onder andere naar motivatie, verwachtingen, competenties, leerproces en resultaat. Resultaten. Een eerste analyse toont dat zowel tutees als tutors aangeven dat ze nieuwe kennis en vaardigheden ontwikkelden die ze kunnen aanwenden tijdens hun verdere beroepscarrière. De effectieve resultaten zullen voorgesteld worden tijdens het congres. 37 Korte inhouden 38ste VVL congres Poster 7 Vlaamse logopedisten werkzaam op IZ: welke klinische rollen vervullen ze? Anne-Sophie Beeckman, Tine Dehouck en Hanneke Kalf Achtergrond. In Nederland en Vlaanderen zijn ziekenhuislogopedisten vaak werkzaam op de afdeling Intensieve Zorgen (IZ). Er is weinig bekend over hun klinische rollen, vandaar deze Vlaams-Nederlandse studie. Dit onderdeel focust zich op Vlaamse ziekenhuizen en vergelijkt met gelijkaardige data uit Verenigd Koninkrijk (McGowan et al., 2014). Methode. We ontwikkelden een online vragenlijst in het Nederlands, gebaseerd op McGowan et al. (2014) en hun techniek om overeenkomsten te kwantificeren: hoge klinische consensus (HCC) wanneer ten minste 75 % een gelijkaardig antwoord gaf en matig (MCC) wanneer 50-75 % gelijkaardig antwoordde. Resultaten. 41 logopedisten namen deel. Er was MCC dat IZ-logopedisten altijd of vaak betrokken zijn bij slikbeleid (66 %) & communicatie (51%), maar slechts 22 % kreeg doorverwijzingen voor decanulatie. Het merendeel van de logopedisten was niet/zelden betrokken bij canulekeuze (88%) of met oraal/faryngaal/tracheaal uitzuigen (71%). Er was HCC (85%) voor klinisch bedsideonderzoek (88%) terwijl er MCC (73 %) om soms/nooit slikvideo te doen op IZ. 49 % gebruikt FEES meestal/altijd voor instrumenteel onderzoek. Besluit. Vlaamse logopedisten spelen een primaire rol in slikbeleid op IZ (vergelijkbaar met VK). Ze zijn daarentegen minder betrokken bij canulekeuze, decanulatie en aspiratiebeleid, wat verbeterd kan worden. Poster 8 Vlaamse Gebarentaal: de visuele communicatie in ouder-kindinteracties. Een longitudinaal en cross-sectioneel onderzoek naar de visuele communicatiestrategieën van de ouders Beatrijs Wille, Kristiane Van Lierde en Mieke Van Herreweghe Achtergrond. Onderzoek toont aan dat dove moeders hun dove kinderen visueel ondersteunen zodat ze volledige toegang zouden kunnen verwerven tot de visueel-georiënteerde omgeving waarin ze opgroeien (Spencer, 2000; van den Bogaerde, 2000). Dankzij de incorporatie van visuele communicatiestrategieën (VCS; Loots & Devisé, 2003; Loots et al., 2005; van den Bogaerde, 2000) krijgt het kind toegang tot VGT, met potentieel onmiddellijke verwerving (Wille, 2014 ; Wille et al., 2016). Een linguïstisch stimulerende omgeving creëren (visuele aandacht en gerichtheid), waarbij ouders geconfronteerd worden met de complexiteit van visuele communicatie (Mouvet et al., 2013), verloopt voor horende ouders vaak moeizamer. Naast de gehoorstatus spelen ook andere factoren een belangrijke rol, zoals de toename in cochleaire implantaties en de afwezigheid van objectieve en gebalanceerde informatie. Uit onderzoek blijkt dat vroege interacties tussen horende ouders en hun doof kind problematisch kunnen verlopen en dit kan leiden tot communicatieproblemen rond 18/24 maanden (Mouvet et al., 2013). Methode. Dit onderzoek valt uiteen in twee delen en focust op het gebruik van VCS bij ouders, zowel moeders als de vaak uit het oog verloren vaders. (A) Een longitudinaal onderzoek (6, 9, 12, 18 en 24 m) waarbij de VCS van een dove moeder en twee horende moeders (verschillende achtergrond) vergeleken worden. (B) Het cross-sectioneel onderzoek (24 m) bevat de vergelijking van de VCS van 3 dove ouders met de strategieën van 3 horende ouders. Onderzoeksvragen. Hoe passen ouders de VCS toe? Is er een verschil merkbaar tussen de visuele omgeving gecreëerd door de dove en horende ouders? Merken we een verschil tussen de horende ouders onderling? Resultaten. Uit onze analyse blijkt een duidelijk verschil tussen de visuele omgeving gecreëerd door dove en horende ouders. Dove ouders maken hoofdzakelijk gebruik van impliciete en visuele strategieën (frequent en grote variatie), terwijl horende ouders vooral vasthouden aan oraal/aurale 38 Korte inhouden 38ste VVL congres strategieën. Wanneer we focussen op visuele communicatie en het aanleren van visuele aandacht en gerichtheid, dan fungeren dove ouders als voorbeeld voor horende ouders. Poster 9 Stotteren en meertaligheid: praktische implicaties Glenn Aerts De prevalentie van stotteren bij jonge kinderen bedraagt ongeveer 1,4 %. Steeds meer kinderen worden bovendien in een meertalige context opgevoed. Het spreekt bijgevolg voor zich dat we in onze praktijk ook meer en meer geconfronteerd worden met meertalige kinderen die stotteren. De taalontwikkeling van meertalige kinderen verloopt anders dan deze van eentalige kinderen en wordt gekenmerkt door een aantal typische verschijnselen. Het taalaanbod dat door de omgeving wordt aangereikt speelt eveneens een belangrijke rol. Aangezien het taalniveau van het kind en het taalmodel van de omgeving drukfactoren kunnen zijn voor het stotteren, zullen we hier in de diagnostiek en de behandeling van stotteren bij meertalige kinderen ook rekening mee moeten houden. In deze poster plaatsen we de belangrijkste factoren in ICF als referentiekader en formuleren we praktische implicaties voor onderzoek en behandeling. Poster 10 Karaton, lezen is een avontuur Hannes Hauwaert, Thomas Hauwaert en Sandrine De Coster Karaton is een nieuw spel, speciaal gemaakt om kinderen met dyslexie te helpen. De educatieve game werd ontwikkeld door een team jonge ondernemers waarvan een deel sinds jonge leeftijd kampt met de frustraties van dyslexie. Voor de ontwikkeling werkten we nauw samen met de HoGent. Uit onderzoek blijkt dat de sleutel tot het succesvol begeleiden en vooruithelpen van het kind zit in de motivatie. Zolang je het kind gemotiveerd houd zal er spraken zijn van een consistente vooruitgang. Dit is één van de meest energie intensieve taken van een succesvolle logopedist. Aangezien de kwaliteit van de logopedie in België al vrij hoog ligt steken ze veel tijd in het maken van leuk, creatief en motiverend didactisch materiaal. In deze game verwerken we op creatieve wijze de oefeningen die kinderen normaal thuis of bij de logopedist zouden moeten maken. Door avontuur, humor en motiverende elementen in de game wordt het maken van extra oefeningen voortaan geen probleem meer. Al de informatie van de gemaakte oefeningen verschijnt op een web-platform voor de logopedist. In dit platform voorzien we een flexibel systeem zodat het spel aanpasbaar is aan de noden van elk kind, ongeacht het niveau. Poster 11 Het effect van de trainingsfrequentie op de anterieure en posterieure tongkracht bij gezonde ouderen Liselotte Mens, Shana Wittevrongel, Evelien Vander Cruyssen, Marc De Bodt en Gwen Van Nuffelen Deze studie onderzoekt het effect van de trainingsfrequentie op de outcome van een acht weken durende tongkrachttraining op de maximale isometrische tongkracht (MIP) en de tongkracht bij het slikken (Pslik). De proefgroep bestond uit twaalf gezonde ouderen zonder slikproblemen tussen de 70 en 93 jaar (gemiddeld 79,4 jaar). Gedurende acht weken kregen zes proefpersonen vijf dagen per week en zes proefpersonen drie niet-opeenvolgende dagen per week tongkrachttraining, bestaande uit 120 repetities (60 anterieur, 60 posterieur) aan een intensiteit van 80 % 1 Repetition Maximum (RM) per sessie. MIP en Pslik (speeksel en yoghurt) werden geëvalueerd met behulp van de Iowa Oral Performance Instrument 39 Korte inhouden 38ste VVL congres (IOPI) en dit bij baseline, na vier en acht weken training en vier en acht weken post training. Bij beide trainingsfrequenties neemt de anterieure tongkracht significant toe, behalve Pslik-speeksel (3x/week). Bij de posterieure tongkracht is er eveneens een significante toename, echter niet voor Pslik-yoghurt (5x/week). Acht weken post therapie is er geen significant detrainingseffect. Deze studie toont dat trainen aan een frequentie van drie dagen per week kan volstaan voor het verbeteren van de maximale isometrische tongkracht en de slikdruk bij droge slik en yoghurt bij gezonde oudere proefpersonen. 40