conceptnota rechten van de patiënt

advertisement
Kunstlaan 7
1210 Brussel
Tel 02/220.20.11 – Fax 02/220.20.67
KABINET VAN DE MINISTER
VAN CONSUMENTENZAKEN,
VOLKSGEZONDHEID EN LEEFMILIEU
CONCEPTNOTA RECHTEN VAN DE PATIËNT
Onder de hoofding “kwaliteitsvolle en meer toegankelijke gezondheidszorgen” zegt het
regeerakkoord van 7 juli 1999 : “bovendien moet het recht van de patiënt op een duidelijke en
toegankelijke informatie over de zorgen die hem voorgesteld of verleend worden en over zijn
gezondheidstoestand verzekerd worden. De klachten van de patiënt over de ontvangen zorgen
moeten beter behandeld worden met respekt voor de menselijke waardigheid. Met dit doel zal
een handvest voor patiëntenrechten opgesteld worden”. Om uitvoering te geven aan dit
engagement werd in de loop van 1999 reeds een werkgroep kabinet-administratie opgezet
teneinde een initiatief voor te bereiden betreffende de rechten van de patiënt. Hierbij werd
uitgebreid rekening gehouden met parlementaire voorstellen en regeringsontwerpen uit het
verleden en de vele suggesties uit diverse betrokken kringen.
Deze conceptnota bevat de grondslagen van dit initiatief en een bespreking van die
grondslagen. Een artikelsgewijze uitwerking wordt als bijlage toegevoegd.
De nota vangt evenwel aan met een overzicht van de stand van zaken betreffende de rechten
van de patiënt in België. Vooral wordt de vinger gelegd op de ontoegankelijkheid en het
gebrek aan informatie, leemten in de rechtsbescherming van de patiënt, dubbelzinnig- en
tegenstrijdigheden, ja zelfs patiënt-onvriendelijke bepalingen. Dit overzicht wordt gevolgd
door een aantal beleidsoriënterende uitgangspunten en door een bespreking van de
grondslagen. Tenslotte wordt de verder te volgen procedure en timing voorgesteld.
1. DE STAND VAN ZAKEN
1.1. ONTOEGANKELIJKHEID EN GEBREK AAN INFORMATIE
België heeft geen specifieke wet betreffende de rechten van de patiënt. Dat valt in een ruimer
Europees perspectief niet echt op: slechts acht landen die lid zijn van de Europese regio van
de WHO hebben reeds zo’n wet. Vier Noordse landen (Denemarken, Finland, Ijsland en
Noorwegen) en verder Griekenland, Israël, Lithuanië en Nederland. Anders uitgedrukt : van
de vijftien EU lidstaten, zijn er vier met een wet betreffende de rechten van de patiënt:
Denemarken, Finland, Griekenland en Nederland. België bevindt zich dus in het gezelschap
van een meerderheid Europese landen waar de rechtsbescherming van de patiënt niet volledig
onbestaande is maar moet worden afgeleid uit internationale verdragsteksten (zoals het recht
1/
1
op fysieke integriteit wordt afgeleid uit art. 8 EVRM), uit algemene rechtsbeginselen (zo
wordt het informed consentbeginsel beschouwd als een algemeen beginsel van medisch recht
in alle EU lidstaten), uit grondwettelijke bepalingen bv. m.b.t. het recht op privéleven (art. 22
Grondwet) en op gezondheidszorg (art.23 Grondwet) en uit strafrechtelijke bepalingen bv.
m.b.t. het medisch beroepsgeheim (art.458 Strafwetboek).
Deze toestand verhindert dat patiënten en hun zorgverleners op een eenvoudige wijze kennis
kunnen krijgen van hun rechten en plichten in de dagdagelijkse gezondheidszorg. Bovendien
leidt dit tot schendingen, vaak bij gebrek aan kennis van de meest elementaire rechten van de
patiënt zoals het recht op toestemming of weigering van een behandeling na informatie.
1.2. LEEMTEN IN DE RECHTSBESCHERMING
Er is evenwel meer aan de hand. In sommige gevallen ontbreekt eenvoudigweg iedere vorm
van rechtsbescherming en is de patiënt geheel aangewezen op de goede wil van zijn
omgeving. Het meest prangende voorbeeld hiervan is de zgn. wilsonbekwame meerderjarige
patiënt. Dit is een patiënt die juridisch handelingsbekwaam is ( dus niet onder een of ander
beschermingsstatuut valt zoals de verlengde minderjarigheid) maar die feitelijk niet (meer) in
staat is tot wilsvorming (bv. demente bejaarden) of, wat veel zeldzamer voorkomt tot
wilsuiting (bv. patiënten die lijden aan amyotrofische laterale sclerose, een ziekte van de
motorische neuronen als gevolg waarvan de spieren wegkwijnen). In deze gevallen wordt in
de medische praktijk noodgedwongen een beroep gedaan op de verwanten van deze patiënt
om informatie te geven en toestemming te vragen voor een of andere ingreep. Ofwel treedt de
arts op als zaakwaarnemer van deze patiënt. Beide “oplossingen” steunen op een zeer wankele
juridische basis. Vooral echter bestaan er geen waarborgen tegen mogelijke misbruiken van
de zijde van de verwanten of van de arts. Uiteraard ontbreekt ook iedere aanwijzing met
betrekking tot de criteria die dienen te worden gehanteerd om uit te maken of iemand al dan
niet (nog) wilsonbekwaam is. Kortom, hier is zonder meer sprake van een leemte in de
rechtsbescherming die met het verouderen van de bevolking en de toename van ernstige
verworven mentale handicaps, elke dag groter wordt. Een wettelijke regeling van de
vertegenwoordiging van deze patiënten is dan ook dringend geboden. Eenmaal geratificeerd,
dwingt ook artikel 6 van het Europees Verdrag betreffende de Rechten van de Mens en de
Biogeneeskunde (EVRMBio) België tot een dergelijke regeling.
Een andere opvallende leemte in de rechtsbescherming van patiënten is dat een specifieke
regeling voor de opvang en de behandeling van klachten van patiënten als zodanig volledig
ontbreekt. Noodgedwongen moeten klagende patiënten naar de burgerlijke of strafrechter of
naar de tuchtrechter (Orde van geneesheren) hetgeen dikwijls enkel leidt tot nog meer
frustratie bij alle betrokkenen. Nog een opvallende leemte in de rechtsbescherming betreft de
patiënten die als proefpersoon deelnemen aan medisch onderzoek. Ook voor proefpersonen
die geen patiënt zijn laat die leemte zich voelen. Verder kan worden gewezen op het
ontbreken van een bescherming van de geesteszieke patiënt tegen dwangbehandeling.
1.3. DUBBELZINNIG- EN TEGENSTRIJDIGHEDEN
Behalve de weliswaar bestaande maar voor leken moeilijk toegankelijke regels en de leemten
in de rechtsbescherming, zijn er ook de dubbelzinnige en zelfs tegenstrijdige regelingen.
Meest opvallend voorbeeld is het recht van de patiënt om kennis te nemen van de gegevens in
het hem betreffend medisch dossier, doorgaans ook wel het inzagerecht genoemd. De van
kracht zijnde “privacywet” (1992) erkent enkel een recht om deze inzage te krijgen via een
gekozen arts. Ook het KB van 3 mei 1999 betreffende het ziekenhuis medisch dossier erkent
enkel een onrechtstreeks inzagerecht. In dat opzicht zijn er geen tegenstrijdigheden, maar er
2/
2
zijn wel vervelende verschillen. Zo laat de privacywet inzage slechts één keer per jaar toe
terwijl het KB geen enkele limiet terzake bevat. Voorts bestaat er nog altijd discussie of
manueel bijgehouden dossiers onder de privacywet vallen terwijl het KB op dat punt duidelijk
is. De nieuwe privacywet (1998) die nog niet in werking is getreden, voert wel een
rechtstreeks inzagerecht in maar laat nog de mogelijkheid van een onrechtstreeks inzagerecht
bestaan. Door voor dit laatste geval niet duidelijk aan te geven wie bevoegd is om de keuze te
maken tussen rechtstreeks of onrechtstreeks, dreigt niet alleen een tegenstrijdigheid te
ontstaan maar wordt ook bijkomende rechtsonzekerheid geschapen. Een eenvoudige en
ondubbelzinnige regeling van het recht van de patiënt om het hem betreffende medisch
dossier in te zien is meer dan ook geboden.
1.4. PATIËNT-ONVRIENDELIJKE BEPALINGEN
Naast de drie vermelde kwalen zijn er de ronduit patiënt-onvriendelijke bepalingen die in een
of andere wet zijn binnen geslopen. Het meest sprekend voorbeeld is artikel 95 van de wet
van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst dat de behandelende arts verplicht om
op verzoek van de patiënt alle medische informatie die een verzekeraar meent nodig te hebben
bij het aangaan of het uitvoeren van een persoonsverzekeringsovereenkomst via de patiënt aan
de verzekeraar over te maken. De afweging van belangen van patiënt en verzekeraar is zo
manifest in het voordeel uitgevallen van deze laatste dat een heroverweging van die bepaling
zich opdringt. Een ander voorbeeld is het vetorecht dat artikel 6 van de wet van 13 juni 1986
betreffende de wegneming en transplantatie van organen geeft aan de gehuwde partner van
een levende orgaandonor.
2. BELEIDSORIËNTERENDE UITGANGSPUNTEN
2.1. NOOD AAN EEN WET
Gelet op de hierboven geschetste stand van zaken is er een onbetwistbare nood om bij wet de
rechten van de patiënt te verzekeren. Ook internationale ontwikkelingen zoals het EVRMBio
(1997) van de Raad van Europa en voordien de Verklaring van Amsterdam van de Wereld
Gezondheidsorganisatie- Europa (1994) dragen ertoe bij dat de behoefte aan een versterking
van de rechtspositie van de patiënt zich duidelijker laat voelen. De nationale raad van de Orde
der geneesheren heeft trouwens de Verklaring van Amsterdam evenals het wetsontwerp
betreffende de rechten van de patiënt van de vorige regering op een positief-kritische wijze
onthaald.
2.2. EENVOUD EN DUIDELIJKHEID
Deze wet tot verzekering van de rechten van de patiënt moet eenvoudig en duidelijk zijn. Dat
draagt bij tot een gemakkelijke toegankelijkheid en tot een betere naleving ervan. Eenvoud en
duidelijkheid houden onder meer het volgende in :
- geen inflatie van zgn. rechten van de patiënt maar beperking tot de meest essentiële: recht
op kwaliteitsvolle dienstverstrekking, vrije keuze van zorgverlener, recht op informatie
over de gezondheidstoestand, recht op toestemming of weigering na informatie, rechten in
verband met het patiëntendossier, recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer
en tenslotte recht op opvang en behandeling van klachten;
- uitzonderingen op of inperkingen van deze rechten dienen tot het strikt noodzakelijke te
worden beperkt. Niet enkel om te vermijden dat de uitzondering de regel opslokt maar ook
3/
3
omdat die uitzonderingen of inperkingen afbreuk zullen doen aan de beoogde eenvoud en
duidelijkheid. Men mag niet vergeten dat de wet betreffende de rechten van de patiënt
deel gaat uitmaken van het recht in zijn totaliteit. Nu reeds algemeen aanvaarde
uitzonderingen zoals het niet informeren van de patiënt om schade aan zijn gezondheid te
voorkomen (de therapeutische exceptie) en de mogelijkheid om het ‘recht om niet te
weten’ uitzonderlijk te doorbreken moeten dan ook niet in deze wet worden opgenomen.
2.3. FLANKEREND BELEID
Recent onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat zelfs in landen met een specifieke wet
betreffende de rechten van de patiënt, patiënten vaak hun rechten niet kennen. Wat erger is:
ook vele betrokkenen die deze rechten moeten eerbiedigen kennen ze niet. Volgehouden
informatiecampagnes bijvoorbeeld onder de vorm van een handvest voor patiëntenrechten en
(juridische) begeleiding van patiënten, families, mantelzorgers en professionele zorgverleners
zijn dan ook noodzakelijke beleidselementen die de uitvoering van een wet betreffende de
rechten van de patiënt moeten ondersteunen. Ook een versterking van de aanwezigheid van
patiëntenvertegenwoordigers in op te richten federale en andere adviescommissies, oprichting
van patiëntenraden, stimulering van een hecht uitgebouwde patiëntenbeweging of –forum zijn
elementen die kunnen bijdragen tot een grotere kennis van en grotere waardering voor de
rechten van de patiënt.
2.4. AANSPRAKELIJKHEIDSPROBLEMATIEK
Een regeling voor de vergoeding van de schade tgv. al dan niet foutief handelen van een
zorgverlener sluit logisch aan bij een wet betreffende de rechten van de patiënt. Als zo’n
regeling echter aan zo’n wet zou voorafgaan, dan kan dat kwalijke gevolgen hebben, niet
enkel in politieke termen doordat de aandacht voor patiëntenrechten dan afneemt maar ook
inhoudelijk. Een schadevergoedingsregeling toegepast in de boven geschetste stand van zaken
zal geen einde maken aan de onzekerheid, de onduidelijkheid, de tegenstrijdigheid inzake de
rechten van de patiënt. Buitenlandse
voorbeelden
hebben dat bevestigd. In de
Scandinavische landen werd wel eerst een schadevergoedingsregeling uitgewerkt en pas later
een wet betreffende de rechten van de patiënt nadat was gebleken dat een
schadevergoedingsregeling alleen de inhoudelijke problemen niet kon oplossen. Uit die
ervaring leren en het omgekeerde doen, is gewenst: een specifieke wet betreffende de rechten
van de patiënt geflankeerd door de vermelde beleidselementen zal ( dat is wat men meent in
Nederland te kunnen vaststellen) leiden tot minder schendingen van patiëntenrechten en dus
tot maximale preventie van te vergoeden materiële en morele schade. Een
schadevergoedingsregeling dreigt dan niet bij voorbaat tot (financieel) mislukken gedoemd te
zijn.
3. GRONDSLAGEN
3.1. BEVOEGDHEID VAN DE FEDERALE OVERHEID
Het initiatief gaat ervan uit dat het regelen van de rechten van de patiënt behoort tot de
bevoegdheid van de federale overheid.
4/
4
Vooreerst gaat het om de residuaire bevoegdheid inzake gezondheidsbeleid. Immers, door de
bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, werd aan de
Gemeenschappen wat betreft het gezondheidsbeleid, slechts het gezondheidszorgbeleid in en
buiten de verplegingsinrichtingen, behoudens een aantal uitzonderingsbevoegdheden voor de
federale overheid, en de gezondheidsopvoeding evenals de preventieve gezondheidszorg,
behoudens de uitzondering voor de profylaxies, toegewezen. Hieruit moet afgeleid worden
dat de domeinen van het gezondheidsbeleid die niet onder de noemer van
gezondheidszorgbeleid, gezondheidsopvoeding of preventieve gezondheidszorg kunnen
gebracht worden, tot de residuaire bevoegdheid van de federale overheid behoren. Welnu, de
rechten van de patiënt zijn een zeer wezenlijk deel, ja zelfs de basis, van het
gezondheidsbeleid en dienen dus tot de residuaire bevoegdheid van de federale overheid te
worden gerekend. Dezelfde redenering is trouwens de grondslag van de federale bevoegdheid
inzake de uitoefening van de geneeskunst en de paramedische beroepen, de reglementering
inzake geneesmiddelen, menselijke organen en weefsels, bloed en levensmiddelen.
De bevoegdheid van de federale overheid inzake de bescherming van de rechten van de
patiënt steunt voorts op haar bevoegdheid inzake de algemene regels over de bescherming van
de verbruiker die aan de Gewesten onttrokken zijn. Ook in zoverre de volksgezondheid bij die
aangelegenheid betrokken is, is deze materie als dusdanig niet onttrokken aan de bevoegdheid
van de nationale wetgever (Arbitragehof, arrest nr.1/89 van 31 januari 1989). Het beschouwen
van een patiënt als een verbruiker of consument van zorg is nog lang niet algemeen aanvaard,
wel integendeel. Zeker wanneer een patiënt zich in een zeer afhankelijke positie bevindt ten
opzichte van een zorgverlener, bijvoorbeeld wanneer hij lijdt aan een acute aandoening,
zullen velen het moeilijk hebben om hem als een verbruiker of consument van zorg te
aanzien. Maar daar staat tegenover dat zorgverleners hun diensten evenzeer verlenen aan
personen die niet ziek zijn zoals in het kader van de verzekeringsgeneeskunde en andere
vormen van controlegeneeskunde (forensische geneeskunde) of die lijden aan een chronische
aandoening en die niettemin in staat zijn een relatief zelfstandig leven te leiden. Uit
buitenlands onderzoek is gebleken dat chronisch zieken zeer goed op de hoogte zijn van hun
gezondheidssituatie en rechtspositie en een actieve rol willen spelen in de relatie met hun
zorgverleners. Vaak verdedigen zij hun immateriële en materiele belangen via organisaties als
zelfhulpgroepen. Een en ander brengt met zich mee dat het beeld van een consument of
verbruiker van zorg veel minder weerstand oproept omdat het aan de werkelijkheid
beantwoordt.
3.2. RECHTEN MAAR OOK PLICHTEN VAN DE PATIENT
Beoogd wordt de rechten van de patiënt te regelen. Vaak wordt, ook in internationale
verklaringen, in dit verband de vraag opgeworpen of de patiënt dan enkel rechten heeft en
geen verplichtingen en verantwoordelijkheden. Het antwoord op deze vraag is duidelijk en
wordt meestal in de preambule van die verklaringen gegeven. Dit is bijvoorbeeld ook zeer
recent weer het geval in het door de Europese Raad in Biarritz in oktober 2000 goedgekeurde
ontwerp van Handvest van de grondrechten van de Europese Unie waar het recht op
gezondheidzorg trouwens wordt bevestigd in artikel 35. Patiënten hebben wel degelijk
verplichtingen en verantwoordelijkheden. Tegenover zichzelf, onder meer door het in acht
nemen van een gezonde leefstijl. Tegenover andere patiënten door hun rechten als patiënt
(zoals hun recht op privéleven) te respecteren. Tegenover zorgverleners door het verlenen van
medewerking door middel van het verstrekken van informatie en het in acht nemen van
raadgevingen met betrekking tot leefstijl. Echter, deze verplichtingen afdwingbaar maken
5/
5
door bijvoorbeeld het volgen van een bepaalde leefstijl dwingend op te leggen, zou leiden tot
een in een rechtsstaat ontoelaatbare inbreuk op de persoonlijke vrijheid. In die zin zijn de
plichten van de arts jegens de patiënt en de plichten van de patiënt jegens de arts van een
andere juridische en morele orde. Op deze plichten maar uiteraard ook op de rechten kan
beter worden ingespeeld in het kader van gezondheidsvoorlichting en –opvoeding.
3.3. INDIVIDUELE EN SOCIALE RECHTEN VAN DE PATIENT
Niet alle rechten van de patiënt maar enkel zijn zgn. individuele rechten worden hier beoogd.
Dit betekent dat het sociaal grondrecht op gezondheidszorg hier niet is opgenomen. Dit
grondrecht kan worden afgeleid uit artikel 23 van de Grondwet (zie hoger). Bovendien
waarborgen de Belgische verplichte ziekteverzekering alsook een goed uitgebouwde
infrastructuur aan gezondheidszorgvoorzieningen en goed opgeleide beroepsbeoefenaren in
de gezondheidszorg aan alle burgers, zonder enige discriminatie, het recht op gelijke
(geografische en financiële) toegang tot een gezondheidszorg van meer dan behoorlijke
kwaliteit. Het is dan ook overbodig om het recht op gezondheidszorg nogmaals te regelen.
Daarentegen bestaat er wel een grote behoefte aan een wettelijke regeling van de individuele
rechten van de patiënt inzake gezondheid die door alle rechtsdomeinen en
beleidsbevoegdheden heen moeten worden gerespecteerd. Maar in de artikelsgewijze
uitwerking worden ze in het bijzonder uitgeschreven voor het domein waar ze het meest
dringend moeten worden verduidelijkt en dit is in de verhouding tussen zorgverlener en
patiënt.
3.4. HOOFDTHEMA’S
3.4.1. Toepassingsgebied
In het algemeen moeten de voorziene rechten van de patiënt in alle gevallen waarin de
gezondheid van de patiënt centraal staat, gerespecteerd worden.
In het bijzonder worden de individuele rechten van de patiënt geregeld die door de
zorgverlener moeten gerespecteerd worden bij het verstrekken van gezondheidszorg aan de
patiënt.
Met patiënt wordt bedoeld iedere natuurlijke persoon, gebruiker van diensten inzake
gezondheidszorg, al dan niet op eigen verzoek.
De gezondheidszorg wordt ruim gedefinieerd. Ze kan bestaan uit het bevorderen, het
vaststellen, het behouden, het herstellen of verbeteren van de gezondheidstoestand.
Bovendien valt de palliatieve zorgverstrekking onder het toepassingsgebied, wat trouwens
voor de verpleegkunde uitdrukkelijk het geval is sedert de wet van 1974. De mantelzorg (vb.
familie, vrienden) is er daarentegen niet in begrepen.
De regeling is van toepassing ongeacht of bedoelde zorg door de zorgverlener (de
beroepsbeoefenaars en gezondheidszorgvoorzieningen) wordt verstrekt op verzoek van de
patiënt zelf, van zijn vertegenwoordiger (vb. voor een minderjarige patiënt), van een derde
(vb. in een controlesituatie) of zonder verzoek in spoedgevallen.
In de volledige tekst wordt uiteraard met patiënt en beroepsbeoefenaar zowel de natuurlijke
persoon van het mannelijke als het vrouwelijke geslacht bedoeld, zelfs in die gevallen waarin
de formulering dit anders stelt.
6/
6
3.4.2. Recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking
Het recht op dienstverstrekking heeft tot doel iedere patiënt, met respect voor zijn menselijke
waardigheid en zijn autonomie en zonder enig onderscheid, in zijn persoonlijke verhouding
met de zorgverlener, een goede, zorgvuldige en kwaliteitsvolle gezondheidszorg te
garanderen.
Er moet daarbij rekening gehouden worden met de persoonlijke behoeften van de patiënt.
Tevens vloeit uit het recht op non-discriminatie en het recht op zelfbeschikking, het respect
voor de morele en culturele waarden en de religieuze en filosofische overtuigingen van welke
aard ook, voort.
3.4.3. Recht op vrije keuze van zorgverlener
Het recht op vrije keuze van zorgverlener dient beschouwd te worden als een specifieke
toepassing van het recht op zelfbeschikking waarover iedere burger beschikt. Dit recht speelt
vóór het ogenblik dat er sprake is van enige individuele relatie van de patiënt met een
individuele zorgverlener die zowel een beroepsbeoefenaar als een voorziening kan zijn.
Principieel wordt de patiënt het recht toegekend om zelf te kiezen op welke zorgverlener hij
een beroep doet en om deze keuze te wijzigen. Dit principe kan enkel beperkt worden bij wet.
Hierbij
wordt
ondermeer
gedacht
aan
beperkende
regelingen
in
de
arbeidsongevallenwetgeving, de medische behandeling van gevangenen, de gedwongen
opname van geesteszieken ed.
Met het oog op de uitoefening van het recht op vrije keuze in een
gezondheidszorgvoorziening, wordt expliciet voorzien dat de patiënt, indien aan hem
gezondheidszorg wordt verstrekt door of in een gezondheidszorgvoorziening, hij het recht
heeft om uitdrukkelijk en voorafgaandelijk ingelicht te worden over de identiteit en de
kwalificatie van de erbij betrokken beroepsbeoefenaars, hun rechtsverhoudingen met de
voorziening en de gevolgen hiervan voor zijn rechtsverhoudingen met de voorziening en met
die beroepsbeoefenaars.
Omwille van praktische overwegingen is het echter niet steeds mogelijk om in een
gezondheidszorgvoorziening de beroepsbeoefenaar door de patiënt vrij te laten kiezen en deze
keuze te laten wijzigen. Denken we bijvoorbeeld aan het geval dat binnen de
gezondheidszorgvoorziening maar één beroepsbeoefenaar waaraan de patiënt nood heeft,
werkzaam is. De patiënt zal in dat geval de beroepsbeoefenaar niet kunnen kiezen.
Daarom wordt uitdrukkelijk voorzien dat in het kader van de organisatie en werking van een
gezondheidszorgvoorziening, het recht om een beroepsbeoefenaar binnen de
gezondheidszorgvoorziening te kiezen en om deze keuze te wijzigen, kunnen beperkt worden.
De absolute voorwaarde hierbij is echter dat de mogelijkheden en de beperkingen op de vrije
keuze uitdrukkelijk en voorafgaandelijk aan de patiënt worden medegedeeld. De patiënt heeft
na deze informatieverstrekking nog steeds de vrije keuze om al dan niet de betreffende
gezondheidszorgvoorziening te verkiezen.
Rechten van de patiënt waarborgen is één zaak. Het is echter van cruciaal belang dat de
patiënt zijn rechten kan afdwingen ten opzichte van een bepaalde zorgverlener.
De patiënt die een relatie heeft met een individuele beroepsbeoefenaar zal op dit vlak weinig
problemen ondervinden; hij dient zich tot deze individuele beroepsbeoefenaar te richten.
Een patiënt aan wie diensten inzake gezondheidszorg worden verstrekt door of in een
gezondheidszorgvoorziening heeft echter zowel een feitelijke relatie met de
7/
7
gezondheidszorgvoorziening als met één of meer bepaalde beroepsbeoefenaars. Het is niet
ondenkbaar dat de patiënt in geval van problemen niet weet wie hij juridisch moet
aanspreken. Om te verhinderen dat de patiënt moeilijkheden zou ondervinden op het vlak van
de afdwingbaarheid van de hem toegekende rechten, is uitdrukkelijk het principe voorzien dat
de gezondheidszorgvoorziening de naleving van de rechten moet verzekeren ook in hoofde
van de betrokken beroepsbeoefenaars. Wanneer de gezondheidszorgvoorziening deze
waarborg niet kan geven, moet de patiënt hierover uitdrukkelijk voorafgaandelijk
geïnformeerd worden. Deze correcte informatie is de meest realistische, minimale
rechtswaarborg die aan de patiënt kan worden gegeven en wordt verkozen boven een onveilig,
algemeen sanctionerend vermoeden van centrale ziekenhuisaansprakelijkheid zoals in het
Nederlands BW.
3.4.4. Recht op informatie over de gezondheidstoestand
De patiënt wordt het recht toegekend om die informatie te ontvangen waardoor hij een inzicht
krijgt in zijn gezondheidstoestand en de verdere evolutie ervan.
Het betreft een
informatieverstrekking die op zichzelf bestaat; zij is niet gebonden aan een latere
toestemming.
De informatie heeft ondermeer betrekking op de diagnose, op het gedrag dat in de toekomst
wenselijk is bv. opdat de gezondheid behouden blijft (o.a. gebruik van medicatie, risico’s bij
zwangerschap…) enz.
Er moet rekening mee gehouden worden dat de patiënt enkel recht heeft op informatie met
betrekking tot hemzelf. Hij heeft met andere woorden geen recht op informatie die een derde
persoon betreft.
Teneinde uit te maken welke informatie moet worden verstrekt, dient de
informatieverstrekker rekening te houden met de individuele patiënt. De ene patiënt zal
immers al meer en andere informatie behoeven dan de andere.
In principe wordt de informatie mondeling verschaft. Op verzoek van de patiënt dient de
zorgverlener, na de informatie eerst mondeling te hebben verstrekt, de informatie schriftelijk
te bevestigen. De zorgverlener kan ook uit eigen initiatief, nadat hij de informatie eerst
mondeling meedeelde, deze aanvullend schriftelijk bevestigen.
De patiënt die niet wenst geïnformeerd te worden over zijn gezondheidstoestand en de verdere
evolutie ervan, heeft het recht om uitdrukkelijk, al dan niet schriftelijk, te verzoeken dat deze
informatie niet aan hem wordt meegedeeld.
Hij kan dit zogenaamde ‘recht om niet te weten’ geheel of gedeeltelijk uitoefenen.
Mogelijke situaties waarin de patiënt een beroep doet op zijn recht om niet te weten zijn het
geval dat er geen enkele therapie meer mogelijk is of het geval dat de patiënt zelf de last van
de informatie niet wenst te dragen.
Voorzien is dat het verzoek van de patiënt om geen informatie te ontvangen wordt opgetekend
in of, indien het verzoek schriftelijk gebeurde, toegevoegd aan het patiëntendossier en dit
teneinde de zorgverlener een zekere bescherming te bieden.
De patiënt die aldus zelf geen informatie wenst te ontvangen, kan, idealiter na onderling
overleg, een andere persoon aanduiden aan wie hij wenst dat de informatie wordt verstrekt.
Ook hier is bepaald dat de identiteit van de derde persoon wordt opgetekend in het
patiëntendossier.
De mogelijkheid voor de zorgverlener om, ondanks de uitoefening van het recht om niet te
weten, de patiënt zelf toch te informeren om redenen van vrijwaring van de gezondheid van
de patiënt zelf of derden, wordt niet voorzien teneinde het zelfbeschikkingsrecht van de
8/
8
patiënt maximaal te garanderen. Naast de gevallen waarin hij daartoe bij een wet wordt
verplicht, zal de zorgverlener zich ook in uitzonderlijke omstandigheden met het oog op het
vrijwaren van de gezondheid van derden wel kunnen beroepen op de theorie van het conflict
der plichten (noodtoestand) : hij zal inderdaad in voorkomend geval moeten motiveren dat
zijn plicht om de gezondheid van derden te vrijwaren zwaarder weegt dan zijn plicht om het
recht om niet te weten van de patiënt te eerbiedigen.
Om dezelfde reden wordt evenmin de ‘therapeutische exceptie’ voorzien. Daarmee wordt
bedoeld de zeer uitzonderlijke mogelijkheid voor de zorgverlener om op eigen initiatief de
informatie te onthouden bijvoorbeeld omdat hij van mening is dat de informatieverstrekking
de gezondheid van de patiënt zeer ernstige schade zou toebrengen.
3.4.5. Recht op toestemming
Het principe wordt geponeerd dat de patiënt voorafgaandelijk aan elke optreden van de
zorgverlener en zonder dat er druk op hem werd uitgeoefend, op basis van de aan hem
verstrekte informatie, zijn toestemming met betrekking tot dat optreden moet verlenen.
In beginsel dient de toestemming expliciet te worden gegeven. In het geval dat de
zorgverlener uit de combinatie van de verstrekte informatie en de gedragingen van de patiënt
de toestemming redelijkerwijze kan afleiden, kan de toestemming geacht worden impliciet te
zijn gegeven.
De patiënt wordt tevens het recht toegekend om te vragen dat de toestemming schriftelijk
wordt vastgelegd en wordt toegevoegd aan het patiëntendossier.
De patiënt kan op geen enkele manier gedwongen worden een bepaald optreden van de
zorgverlener te ondergaan. Hij heeft dan ook het recht om zijn toestemming te weigeren of in
te trekken.
In voorkomend geval moet steeds de noodzakelijke hygiënische verzorging met betrekking tot
het aan de gang zijnde optreden voortgezet worden. Zo moet bijvoorbeeld de essentiële
lichaamsverzorging van een patiënt die voedsel en vocht weigert, een weigering die niettemin
moet gerespecteerd worden, voortgezet worden.
De patiënt heeft in geval van weigering of intrekking van zijn toestemming voor een bepaald
optreden, ten opzichte van de zorgverlener echter niet enkel recht op de noodzakelijke
hygiënische verzorging. Daar door de weigering of de intrekking van de toestemming de
rechtsverhouding met de zorgverlener niet ophoudt te bestaan, kan de patiënt in dergelijk
geval in het algemeen zijn recht op dienstverstrekking doen gelden. In de plaats van de
patiënt aan zijn lot over te laten, betaamt het een zorgverlener om, in het kader van
voornoemd recht op dienstverstrekking, de patiënt een optreden of een doorverwijzing voor te
stellen waarmee de patiënt wel kan instemmen, zonder dat evenwel druk op de patiënt mag
worden uitgeoefend.
Daarnaast dient de patiënt in het kader van het recht op
dienstverstrekking uitdrukkelijk op de hoogte te worden gebracht van de gevolgen van de
weigering of intrekking van de toestemming. Indien de zorgverlener op dergelijke wijze
tegemoet komt aan het recht op dienstverstrekking en alzo de continuïteit van de
zorgverstrekking waarborgt, kan hij eventueel zelf het initiatief nemen om de relatie met de
patiënt te beëindigen.
Voorzien is dat de patiënt maar evenzeer de zorgverlener (om de zorgverlener een
bescherming te bieden) , er om kunnen verzoeken dat de weigering of de intrekking van de
toestemming schriftelijk wordt vastgelegd en toegevoegd aan het patiëntendossier.
9/
9
De patiënt kan enkel in een bepaald optreden toestemmen of een bepaald optreden weigeren
indien hij daaromtrent de nodige informatie heeft ontvangen. Toestemming of weigering
impliceert met andere woorden voorafgaande informatie.
Informatie moet verstrekt worden over het doel van het optreden waarbij ondermeer gedacht
wordt aan een verduidelijking of het optreden in casu een diagnostisch dan wel een
therapeutisch karakter heeft. De patiënt moet op de hoogte worden gebracht van de aard van
het optreden : is het optreden pijnlijk, wordt het optreden al dan niet invasief uitgevoerd…
De zorgverlener moet de patiënt uitleg verschaffen omtrent het al dan niet spoedeisende
karakter van de ingreep. Informatie moet verstrekt worden over de frequentie waarmee een
welbepaald optreden moet worden uitgevoerd. Dit impliceert dat indien de patiënt in het
kader van zijn recht op toestemming na informatie, zijn toestemming verleent voor een
welbepaald optreden waarvan hij weet dat het een aantal keer moet uitgevoerd worden, die
toestemming geldt voor de onderscheiden optredens. De patiënt dient op de hoogte gebracht
van de relevante risico’s, tegenaanwijzingen en nevenwerkingen die gepaard gaan met het
optreden. Bovendien moet de patiënt geïnformeerd worden, zoals reeds vermeld, over de
gevolgen van weigering of intrekking van toestemming, de financiële aspecten van het
optreden en indien die er zijn van de alternatieven. Omtrent voormelde elementen moet de
patiënt minimaal geïnformeerd worden. De patiënt kan echter steeds om bijkomende
informatie verzoeken. Ook de zorgverlener kan oordelen dat het relevant is dat bijkomende
gegevens worden verstrekt. De zorgverlener houdt bovendien in elk geval rekening met de
informatie die de patiënt spontaan of op zijn vraag, verstrekt.
De informatie moet voorafgaandelijk aan elk optreden en tijdig, zodat de patiënt ondermeer
de nodige tijd heeft om een andere zorgverlener te consulteren vooraleer hij al dan niet zijn
toestemming verleent, worden verstrekt.
Bovendien moet de communicatie met de patiënt in een duidelijke en begrijpelijke taal
verlopen. Dit betekent vooreerst dat de zorgverlener in de manier van meedelen van de
informatie rekening houdt met de individualiteit van de patiënt zoals de opleiding, de
leeftijd…. Zo vergt een patiënt die zelf beroepsbeoefenaar is een andere benadering dan een
patiënt die dat niet is. Daarnaast stelt zich het probleem van de taal van de patiënt. Voorzien
wordt dat op dat vlak de taalwetgeving moet geëerbiedigd worden. Indien noodzakelijk ( ook
in geval van een doofstomme patiënt) moet de zorgverlener een beroep doen op een tolk.
In principe wordt de informatie mondeling verstrekt. Het is dus niet voldoende dat de
zorgverlener de patiënt een schriftelijk standaardformulier overhandigt. Wel wordt voorzien
dat de patiënt de zorgverlener kan verzoeken de mondeling verstrekte informatie schriftelijk
te bevestigen. Bovendien belet niets dat de zorgverlener, na de informatie mondeling te
hebben verstrekt, aanvullend schriftelijke informatie verschaft.
Zoals bij het recht op informatie over de gezondheidstoestand, kan de patiënt in het kader van
zijn recht op informatie voorafgaandelijk aan de toestemming, verzoeken dat hij niet wordt
geïnformeerd. In dergelijk geval zijn dezelfde bepalingen als bij het recht op informatie over
de gezondheidstoestand van toepassing.
3.4.6. Rechten in verband met het patiëntendossier
Het wordt vooreerst noodzakelijk geacht de patiënt expliciet het recht toe te kennen op een
zorgvuldig bijgehouden en veilig bewaard patiëntendossier.
De patiënt heeft het recht op inzage in het patiëntendossier dat over hem wordt bijgehouden.
Dit recht dient gesitueerd in de algemene doelstelling om evenwicht en openheid in de relatie
patiënt-zorgverlener te garanderen. De patiënt die bijvoorbeeld de indruk heeft dat met
10 / 10
betrekking tot zijn gezondheid gegevens worden verzwegen, krijgt de mogelijkheid om het
hem betreffende patiëntendossier in te zien en aldus gerust gesteld te worden.
In het licht van deze doelstelling wordt de patiënt steeds een rechtstreeks inzagerecht
toegekend. Steeds moet hem de mogelijkheid geboden worden om zelf het hem betreffend
patiëntendossier in te zien. Hij kan zich daarbij laten bijstaan door een persoon naar keuze.
Bovendien kan de patiënt, indien hij dit zelf wenst, een beroepsbeoefenaar verzoeken om het
dossier in te zien (vb. een patiënt die niet vertrouwd is met het medisch jargon).
De mogelijkheid voor de zorgverlener om, ondanks het verzoek van de patiënt om zelf zijn
dossier in te zien, enkel een inzagerecht door tussenkomst van een derde, het zogenaamde
‘onrechtreeks inzagerecht’, toe te staan bijvoorbeeld omdat hij van oordeel is dat de
gezondheid van de patiënt geschaad zou worden indien hij kennis krijgt van de gegevens van
het dossier, wordt niet weerhouden. Deze mogelijkheid voor de zorgverlener weerhouden zou
immers niet stroken met voormelde doelstelling. Immers het weigeren van het rechtstreeks
inzagerecht aan de patiënt die alzo gerustgesteld wenst te worden, zal nog meer onrust
veroorzaken. In uitzonderlijke omstandigheden kan de zorgverlener eventueel wel een beroep
doen op de hoger reeds vermelde theorie van het conflict der plichten teneinde een
onrechtstreeks inzagerecht te motiveren.
Het recht op inzage is niet beperkt tot één enkele keer of een aantal keren, eventueel per jaar.
Aan het op dit vlak onbeperkte recht op inzage moet door de zorgverlener bovendien binnen
een redelijke termijn gevolg worden gegeven.
Wel wordt de beperking voorzien dat de persoonlijke notities van de zorgverlener evenals de
gegevens die betrekking hebben op een derde van het inzagerecht zijn uitgesloten.
De patiënt heeft niet enkel het recht om het hem betreffende patiëntendossier in te zien.
Tevens wordt hem het recht op een volledig afschrift of van een gedeelte ervan toegekend.
Dit recht op afschrift van het patiëntendossier, dat wordt uitgeoefend onder dezelfde
voorwaarden als het recht op inzage, is gebonden aan het betalen van de werkelijke kostprijs
van het afschrift.
Bedoeld afschrift kan diverse vormen aannemen zoals een copie, een diskette, een e-mailbericht, een met de hand geschreven afschrift….
3.4.7. Recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer
De patiënt heeft het recht op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer en dit bij ieder
optreden van de zorgverlener.
Een onderdeel van dit recht is ondermeer het recht van de patiënt op ruimtelijke privacy. Zo
dienen de lokalen waarin het optreden van de zorgverlener plaatsvindt, de nodige intimiteit
voor de patiënt te waarborgen. Tevens mogen bij het optreden van de zorgverlener enkel die
personen wiens aanwezigheid beroepshalve vereist is, aanwezig zijn.
In het kader van het algemene recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer is in het
bijzonder voorzien dat de persoonlijke levenssfeer van de patiënt dient beschermd te worden
op het vlak van de informatie die verband houdt met zijn gezondheid.
Dit betekent ondermeer dat de informatie over de gezondheidstoestand, de medische situatie,
de diagnose, prognose en behandeling en andere informatie met een persoonlijk karakter
evenals de inhoud van de dossiers zoals het patiëntendossier, vertrouwelijk moeten worden
gehouden.
Verspreiden van deze informatie kan enkel met toestemming van de patiënt of indien voorzien
in de wet (bv. artikel 458 Strafwetboek)
11 / 11
3.4.8. Recht op klachtenbemiddeling
Vastgesteld wordt dat de patiënt die problemen ondervindt n.a.v. een optreden van een
zorgverlener, vaak niet weet aan wie hij het probleem moet voorleggen en dientengevolge
vaak geen enkele actie onderneemt. Veel problemen blijven dus onopgelost en patiënten
blijven derhalve vaak met een onbehaaglijk gevoel achter.
Indien de patiënt toch stappen onderneemt, moet hij vaak ondervinden dat er weinig gehoor
wordt gegeven aan zijn probleem. Bovendien moet worden vastgesteld dat procedures via
gerechtelijke weg doorgaans lang aanslepen, gepaard gaan met een moeilijke bewijsvoering,
kostelijk en zelden probleemoplossend zijn.
Ondermeer om wille van deze redenen wordt, voorafgaand aan de rechtsgang, de patiënt een
recht op klachtenbemiddeling toegekend wat wil zeggen dat hem de garantie wordt geboden
dat zijn klacht wordt opgevangen en dat daaromtrent bemiddelend wordt opgetreden.
Vooreerst heeft de patiënt, die meent dat de hem toegekende rechten werden geschonden, het
recht op overleg met de zorgverlener teneinde zo een oplossing te vinden voor zijn klacht.
Daarnaast heeft de patiënt het recht op behandeling van zijn klacht omtrent de schending van
zijn rechten, door een ombudsfunctie.
De patiënt kan een beroep doen op deze ombudsfunctie nadat hij zich in eerste instantie
richtte tot de zorgverlener. Het is echter niet vereist dat de patiënt, vooraleer naar de
ombudsfunctie te gaan, aanklopt bij de zorgverlener. Het is immers denkbaar dat de patiënt
angst heeft om het probleem aan de zorgverlener zelf voor te leggen. Bovendien is het
procedureel praktisch onmogelijk om te controleren of voorafgaand aan het beroep op de
ombudsfunctie, de zorgverlener werd gecontacteerd.
De principiële voorwaarden waaraan bedoelde ombudsfunctie moet voldoen op het vlak van
onafhankelijkheid en deskundigheid, organisatie, werking, procedureregeling en geografische
gebiedsomschrijving, worden door de Koning geregeld bij een in ministerraad overlegd
koninklijk besluit. Daarbij kan een onderscheiden regeling worden uitgewerkt voor de
gezondheidszorgvoorziening en de beroepsbeoefenaars en dit om wille van de vaak
wezenlijke verschillen tussen de desbetreffende klachten.
De taak van de ombudsfunctie is het in der minne regelen van het geschil. Slaagt ze daar niet
in dan wordt de patiënt ingelicht over de verdere mogelijkheden inzake de behandeling van
zijn klacht.
3.4.9.Vertegenwoordiging van de patiënt
In principe worden de rechten door de patiënt zelf uitgeoefend. In bepaalde gevallen echter
zullen de rechten wegens onbekwaamheid in hoofde van de patiënt zelf, noodgedwongen door
een andere persoon moeten worden uitgeoefend.
Daar waar in het gemeen recht een specifiek beschermingsstatuut bestaat voor de
handelingsonbekwame persoon, wordt deze regeling gerespecteerd. Voor de personen voor
wie geen beschermingsstatuut voorzien is in het gemeen recht, wordt, teneinde deze personen
eveneens de nodige rechtsbescherming te bieden, een specifieke regeling voorzien.
De eerste hypothese waarbij de rechten door een andere persoon dan de patiënt worden
uitgeoefend, is het geval van de minderjarige patiënt.
In navolging van de regeling voorzien in het gemeen recht, wordt gesteld dat de rechten van
de patiënt in dit geval worden uitgeoefend door de ouders die het gezag over de minderjarige
12 / 12
hebben of desgevallend door de voogd indien de minderjarige geen ouders heeft die het gezag
over hem kunnen uitoefenen.
De minderjarige patiënt wordt evenwel niet volledig buiten spel gezet; de minderjarige wordt,
afhankelijk van zijn leeftijd en graad van ontwikkeling, betrokken bij het uitoefenen van de
rechten. Dit betekent dat geval per geval moet nagegaan worden, of het in concreto
aangewezen is de minderjarige patiënt te betrekken bij het uitoefenen van de rechten en op
welke wijze dat dient te gebeuren.
Bij de evaluatie van de leeftijd en de graad van ontwikkeling van de minderjarige is het
eventueel mogelijk dat blijkt dat de minderjarige, ondanks het feit dat hij juridisch volledig
handelingsonbekwaam wordt geacht, toch bekwaam is om zelf (bepaalde van) zijn rechten
inzake gezondheid uit te oefenen. In dergelijk geval oefent de minderjarige zijn rechten uit
zonder tussenkomst van zijn ouders of desgevallend zijn voogd.
Een tweede hypothese is het geval van de meerderjarige persoon die handelingsonbekwaam is
en voor wie in het gemeen recht een beschermingsstatuut is voorzien.
Op heden is er sprake van twee dergelijke statuten met name het statuut van de verlengde
minderjarigheid en het statuut van de onbekwaamverklaring.
Ook voor deze twee statuten gelden de regels van het gemeen recht wat wil zeggen dat de
rechten worden uitgeoefend door de ouders of in voorkomend geval door de voogd.
Bedoelde meerderjarige dient evenwel zelf ook zo veel als mogelijk bij de uitoefening van de
rechten te worden betrokken. Hoe deze betrokkenheid concreet gestalte krijgt, zal afhangen
van de mate waarin de meerderjarige de toestand waarin hij zich bevindt, begrijpt.
De derde hypothese waarin de patiënt niet zelf zijn rechten uitoefent, is het geval van de
meerderjarige op wie (nog) geen bijzonder beschermingsstatuut, in het gemeen recht
voorzien, van toepassing is maar die nochtans feitelijk niet in staat is tot wilsvorming (vb.
demente of comateuze patiënt) of, wat zeldzamer is, tot wilsuiting. Een wettelijke regeling
van de vertegenwoordiging van deze patiënten mag hier niet ontbreken.
Voorzien wordt dat de rechten van de patiënt die niet in staat is tot een redelijke beoordeling
van zijn belangen in verband met zijn gezondheid en die niet valt onder het
beschermingsstatuut van verlengde minderjarigheid of onbekwaamverklaring, in eerste
instantie worden uitgeoefend door een vertrouwenspersoon. Deze vertrouwenspersoon moet
door de patiënt aangewezen zijn op het ogenblik dat hij nog in staat was tot een redelijke
waardering van zijn belangen. Deze aanwijzing moet gebeuren met een gedagtekend en door
de patiënt en de vertrouwenspersoon ondertekend schriftelijk mandaat. Bovendien moet uit
het mandaat blijken dat de vertrouwenspersoon toestemde met het hem gegeven mandaat. Op
het mandaat zijn voorts de algemene regelen van het burgerlijk wetboek van toepassing.
Daarnaast kunnen in het mandaat nadere regelingen getroffen worden. Teneinde er voor te
zorgen dat het mandaat bekend is op het ogenblik dat het moet uitgeoefend worden, is het
aangewezen dat op voorhand de nodige voorzorgsmaatregelen worden getroffen. Duidelijk
moet gemaakt worden, bijvoorbeeld aan de huisarts, dat er een mandaat gegeven werd en
waar het contract bewaard wordt.
Het is denkbaar dat de patiënt naliet een vertrouwenspersoon aan te wijzen of dat deze
vertrouwenspersoon niet optreedt. In dergelijk geval worden de rechten uitgeoefend door de
echtgenoot, de geregistreerde partner of partner.
Indien deze persoon de rechten niet wenst uit te oefenen of ontbreekt dan worden de rechten
in dalende volgorde uitgeoefend door een ouder, een meerderjarig kind, een meerderjarige
broer of zus.
Indien ook deze personen niet wensen op te treden of indien ze gewoonweg ontbreken, dan
behartigt de zorgverlener de belangen van de patiënt. De zorgverlener behartigt eveneens de
13 / 13
belangen van de patiënt bij conflict tussen twee of meer van de hierboven genoemde
personen, tenzij het conflict werd voorgelegd aan de bevoegde rechter.
Een heel cascadesysteem met als sluitstuk de zorgverlener wordt dus voorzien. Opgemerkt
wordt dat de persoon die volgens de logica van het cascadesysteem de patiënt moet
vertegenwoordigen, zelf handelingsbekwaam moet zijn. Is dit niet het geval dan zal de
volgende bekwame persoon in het cascadesysteem, de patiënt vertegenwoordigen (vb.
alhoewel de demente moeder van de patiënt nog leeft, zal toch het meerderjarige kind van de
patiënt, deze laatste vertegenwoordigen).
Ook in deze derde hypothese van vertegenwoordiging moet de patiënt zoveel als mogelijk en
in verhouding met zijn begripsvermogen, betrokken worden bij de uitoefening van zijn
rechten. Bovendien moet een schriftelijke weigering van een welbepaald optreden, die door
de patiënt werd geuit en dit op het ogenblik dat hij nog tot een redelijke waardering van zijn
belangen in staat was, geëerbiedigd worden.
In alle gevallen waarbij de rechten van de patiënt worden uitgeoefend door een
vertegenwoordiger, behalve het geval dat de vertrouwenspersoon optreedt, kan de
zorgverlener, in het belang van de patiënt en teneinde een bedreiging van zijn leven of een
ernstige aantasting van zijn gezondheid te voorkomen, afwijken van de beslissing van de
vertegenwoordiger. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan het geval dat de ouders om
godsdienstige redenen een bloedtransfusie of een inenting bij hun kind weigeren.
3.4.10. Spoedgevallen
In principe moet ofwel de patiënt ofwel zijn vertegenwoordiger vóór elk optreden van de
zorgverlener zijn toestemming geven. In spoedgevallen is dit echter niet steeds mogelijk.
Stel bijvoorbeeld dat de patiënt niet bij bewustzijn is en het optreden van de zorgverlener in
die mate dringend is dat niet de tijd kan genomen worden om de vertegenwoordiger te
contacteren. In dergelijk geval moet vooreerst rekening gehouden worden met de duidelijke
al dan niet voorafgaandelijk uitgedrukte wil van de patiënt of zijn vertegenwoordiger. Is er
hieromtrent geen duidelijkheid dan kan de zorgverlener onmiddellijk elk noodzakelijk
optreden in het belang van de patiënt stellen in toepassing van artikel 422bis van het
Strafwetboek. Nadien moet de zorgverlener een schriftelijke motivering van zijn optreden
waarvoor de toestemming niet werd bekomen, aan het patiëntendossier toevoegen. Uiteraard
dient van zodra dit mogelijk wordt de informatie- en toestemmingsverplichting te worden
nageleefd.
3.4.11. Federale adviescommissie ‘Rechten van de Patiënt’
Het is noodzakelijk dat alle voorziene rechten van de patiënt voortdurend geëvalueerd en
eventueel aangepast worden. Daarom onder andere wordt er bij het Ministerie van Sociale
Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu een federale adviescommissie ‘Rechten van de
patiënt’ opgericht. Ondermeer in het kader van bedoelde evaluatie zal de adviescommissie
nationale en internationale informatie verzamelen, de overheid advies verlenen met
betrekking tot patiëntrechtelijke aangelegenheden in het algemeen en met betrekking tot
aanpassingen van de wet in het bijzonder.
Daarnaast heeft de adviescommissie een bijzondere taak te vervullen op het vlak van het recht
op klachtenbemiddeling. De commissie fungeert als een soort aanspreekpunt voor de
ombudsfuncties. Op basis van de informatie die de adviescommissie alzo heeft kan zij de
kwaliteit, de werkomstandigheden en de werking van de ombudsfuncties evalueren, trachten
14 / 14
uniformiteit in de werking aan te brengen en eventueel vastgestelde structurele problemen
aankaarten bij de overheid.
Specifieke regelen met betrekking tot de samenstelling en de werking van de
advisecommissie worden in een latere fase door de Koning vastgesteld. Alleszins zullen
zowel patiëntenvertegenwoordigers (forum voor patiëntenrechten, consumentenbonden,
VZW ’s voor slachtoffers van medische fouten, ), zorgverleners (beroepsbeoefenaars en
gezondheidszorgvoorzieningen) als sociale en private verzekeraars, in een evenwichtige
verhouding, moeten vertegenwoordigd zijn in de commissie.
3.4.12 Wijzigende en slotbepalingen
De artikelsgewijze uitwerking voorziet in een wijziging van de privacywetgeving daar waar
deze wet de kennisname van de persoonsgegevens die betreffende de gezondheid verwerkt
worden, regelt. Teneinde een gelijklopende regeling op het vlak van het inzagerecht te
bekomen wordt de privacywetgeving in overeenstemming gebracht met de regeling voorzien
in deze artikelsgewijze uitwerking. De patiënt kan op rechtstreekse wijze kennis nemen van
de bovenvermelde gegevens. Hij kan zich daarbij laten bijstaan door een persoon van zijn
keuze. Op verzoek van de patiënt kan de mededeling van de gegevens gebeuren door een
door hem gekozen beroepsbeoefenaar.
4. PROCEDURE EN TIMING
Onderhavige conceptnota betreffende de rechten van de patiënt met als bijlage de
artikelsgewijze uitwerking, zal worden voorgelegd aan de interkabinettenwerkgroep op 8, 14
en 20 november 2000 en de resultaten van de besprekingen zullen aan de Ministerraad
worden voorgelegd.
Beoogd wordt de conceptnota en haar bijlage aan de bevoegde commissie van het Parlement
voor te leggen en in samenwerking tussen het kabinet en het Parlement, de betrokken parijen
te horen. Minimaal zijn dit de patiëntenverenigingen, de Vrouwenraad, de Orde van
geneesheren, de artsensyndicaten, de ziekenhuisverenigingen, de mutualiteiten en de VZW
Medische Fouten.
15 / 15
BIJLAGE BIJ DE CONCEPTNOTA RECHTEN VAN DE PATIENT:
ARTIKELSGEWIJZE UITWERKING
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
HOOFDSTUK I : ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 2
§1 Deze wet regelt rechten van de mens inzake gezondheid.
§2 Zij is van toepassing op privaatrechtelijke en publiekrechtelijke rechtsverhoudingen inzake
gezondheid in het algemeen en in het bijzonder inzake gezondheidszorg verstrekt door een
zorgverlener aan een patiënt al dan niet op diens verzoek.
§3 Bij een in ministerraad overlegd besluit kan de Koning nadere regelen bepalen inzake de
toepassing van de wet op door Hem te omschrijven rechtsverhoudingen die de gezondheid
betreffen, teneinde rekening te houden met de nood aan specifieke bescherming.
Artikel 3
Voor de toepassing van deze wet moet worden verstaan onder :
1° patiënt : iedere natuurlijke persoon, gebruiker van diensten inzake gezondheidszorg, al dan
niet op eigen verzoek;
2° gezondheidszorg : diensten verstrekt door een zorgverlener met het oog op het bevorderen,
vaststellen, behouden, herstellen of verbeteren van de gezondheidstoestand van een patiënt of
om de patiënt bij het sterven te begeleiden;
3° zorgverlener :
a) elke beroepsbeoefenaar bedoeld in het K.B. nr.78 van 10 november 1967 betreffende de
uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de
geneeskundige commissies alsmede elke beroepsbeoefenaar van een niet-conventionele
praktijk bedoeld in de wet van 29 april 1999 betreffende de niet-conventionele praktijken
inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de
paramedische beroepen;
b) elke voorziening die gezondheidszorg verstrekt al dan niet geregeld krachtens de wet op
de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, of de wet van 27 juni 1978 tot
wijziging van de wet op de ziekenhuizen en betreffende andere vormen van verzorging,
hierna gezondheidszorgvoorziening genoemd.
16 / 16
HOOFDSTUK II : RECHTEN VAN DE PATIENT
Artikel 4
De patiënt heeft, met eerbiediging van zijn menselijke waardigheid en zijn zelfbeschikking en
zonder enig onderscheid op welke grond ook, tegenover zijn zorgverlener recht op
kwaliteitsvolle dienstverstrekking die beantwoordt aan zijn behoeften en in overeenstemming
is met de geldende standaard en met een correcte bejegening.
Artikel 5
§1 De patiënt heeft recht op vrije keuze van zijn zorgverlener en recht op wijziging van deze
keuze behoudens, in beide gevallen, beperkingen opgelegd bij wet en onverminderd §2.
§2 Indien aan de patiënt gezondheidszorg wordt verstrekt door of in een
gezondheidszorgvoorziening, heeft hij met het oog op de in §1 bedoelde vrije keuze het recht
om uitdrukkelijk en voorafgaandelijk te worden ingelicht over de identiteit en de kwalificatie
van de erbij betrokken beroepsbeoefenaars, hun rechtsverhoudingen met de voorziening en de
gevolgen hiervan voor zijn rechtsverhoudingen met de voorziening en met die
beroepsbeoefenaars.
Deze informatie heeft ook betrekking op de beperkingen die in verband met de in §1 bedoelde
rechten ten opzichte van een beroepsbeoefenaar kunnen gesteld worden, voorzover de
organisatie en werking van de betrokken gezondheidszorgvoorziening dit verantwoorden.
§3. De in §2 bedoelde gezondheidszorgvoorziening dient de naleving van de in deze wet
bepaalde rechten te verzekeren, ook in hoofde van de hierboven bedoelde beroepsbeoefenaars,
tenzij in de hierboven bedoelde informatie uitdrukkelijk geheel of gedeeltelijk anders bepaald
wordt.
Artikel 6
§1 De patiënt heeft tegenover zijn zorgverlener recht op alle hem betreffende informatie die
nodig is om inzicht te krijgen in zijn gezondheidstoestand en de verdere evolutie ervan. Op
verzoek van de patiënt wordt de informatie schriftelijk bevestigd.
§2 De informatie wordt niet aan de patiënt verstrekt indien de patiënt hierom uitdrukkelijk
verzoekt of indien hij een andere persoon aanwijst aan wie de informatie dient te worden
verstrekt.
Het verzoek van de patiënt en desgevallend de identiteit van de andere persoon worden
opgetekend in of toegevoegd aan het patiëntendossier.
17 / 17
Artikel 7
§1 De patiënt heeft het recht om geïnformeerd, voorafgaandelijk en vrij toe te stemmen in
ieder optreden van een zorgverlener.
Deze toestemming wordt expliciet gegeven behalve wanneer de zorgverlener, na de patiënt
voldoende te hebben geïnformeerd uit de gedragingen van de patiënt redelijkerwijze diens
toestemming kan afleiden.
Op verzoek van de patiënt wordt de toestemming schriftelijk vastgelegd en toegevoegd aan
het patiëntendossier.
§2 De patiënt heeft het recht om de in §1 bedoelde toestemming te weigeren of in te trekken
zonder dat de noodzakelijke hygiënische verzorging mag worden stopgezet.
Tenzij de patiënt dit uitdrukkelijk wil, heeft deze weigering of intrekking niet tot gevolg dat
het in artikel 4 bedoelde recht jegens zijn zorgverlener ophoudt te bestaan.
Op verzoek van de patiënt of de zorgverlener wordt de weigering of intrekking van de
toestemming schriftelijk vastgelegd en toegevoegd aan het patiëntendossier.
§3 De in §1 bedoelde informatie heeft betrekking op het doel, de aard, de graad van urgentie,
de frequentie, de voor de patiënt relevante risico’s, de tegenaanwijzingen, de nevenwerkingen
van het optreden, de financiële aspecten en de mogelijke alternatieven. Ze betreft bovendien
de mogelijke gevolgen ingeval van weigering of intrekking van de toestemming, en andere
door de patiënt of de zorgverlener relevant geachte verduidelijkingen.
§4 De informatie wordt voorafgaandelijk en tijdig verstrekt.
De communicatie met de patiënt geschiedt in een duidelijke en begrijpelijke taal, evenwel met
eerbiediging van de taalwetgeving.
De informatie wordt op verzoek van de patiënt schriftelijk bevestigd.
§5 Het niet verstrekken van de in dit artikel bedoelde informatie kan slechts gebeuren
overeenkomstig de bepalingen van art.6 §2.
Artikel 8
§1 De patiënt heeft ten opzichte van de zorgverlener recht op een zorgvuldig bijgehouden en
veilig bewaard patiëntendossier.
§2 De patiënt heeft recht op inzage in het hem betreffend patiëntendossier.
Indien hij dit wenst, kan hij zich laten bijstaan door een persoon naar zijn keuze of zijn
inzagerecht uitoefenen via een door hem aangezochte beroepsbeoefenaar.
Aan het verzoek van de patiënt tot inzage in het hem betreffend patiëntendossier wordt gevolg
gegeven binnen een redelijke termijn.
18 / 18
De persoonlijke notities van de beroepsbeoefenaar en gegevens die betrekking hebben op
derden zijn van het recht op inzage uitgesloten.
§3 De patiënt heeft recht op afschrift van het geheel of een gedeelte van het hem betreffend
patiëntendossier tegen kostprijs overeenkomstig de in §2 bepaalde regels.
Artikel 9
De patiënt heeft recht op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer bij ieder optreden van
een zorgverlener en inzonderheid betreffende de informatie die verband houdt met zijn
gezondheid.
Artikel 10
§1 De patiënt heeft het recht om door zijn zorgverlener te worden gehoord over iedere klacht
in verband met de uitoefening van zijn rechten toegekend door deze wet teneinde in onderling
overleg een oplossing te vinden.
§2 De patiënt heeft het recht een in §1 bedoelde klacht neer te leggen bij de bevoegde
ombudsfunctie. Bij gebrek aan minnelijke schikking licht deze de patiënt in over de verdere
mogelijkheden inzake de behandeling van zijn klacht.
Bij een in ministerraad overlegd besluit regelt de Koning de voorwaarden waaraan de
ombudsfunctie dient te voldoen wat betreft de onafhankelijkheid en deskundigheid, de
organisatie, de werking, de procedureregeling en de geografische gebiedsomschrijving.
Deze regelen kunnen verschillen naargelang de ombudsfunctie betrekking heeft op
gezondheidszorgvoorzieningen dan wel op andere zorgverleners.
HOOFDSTUK III VERTEGENWOORDIGING VAN DE PATIENT
Artikel 11
§1 Indien de patiënt minderjarig is, worden de rechten zoals vastgesteld door deze wet
uitgeoefend door de ouders die het gezag over de minderjarige uitoefenen of door zijn voogd.
§2 De patiënt wordt betrokken bij de uitoefening van zijn rechten rekening houdend met zijn
leeftijd en graad van ontwikkeling. Indien hierbij blijkt dat hijzelf zijn rechten kan uitoefenen
heeft hij het recht dit zelf te doen zonder tussenkomst van zijn ouders of voogd.
Artikel 12
§1 Bij een meerderjarige patiënt die valt onder het statuut van verlengde minderjarigheid of
onbekwaamverklaring worden de rechten zoals vastgesteld door deze wet uitgoefend door zijn
ouders of door zijn voogd.
19 / 19
§2 De patiënt wordt zoveel als mogelijk en in verhouding tot zijn begripsvermogen betrokken
bij de uitoefening van zijn rechten.
Artikel 13
§1 Indien een meerderjarige patiënt niet in staat kan worden geacht tot een redelijke
beoordeling van zijn belangen inzake zijn gezondheid en niet valt onder de in artikel 12
bedoelde statuten, worden de rechten zoals vastgesteld in deze wet uitgeoefend door een
persoon die door de patiënt voorafgaandelijk is aangewezen om in zijn plaats op te treden,
verder “vertrouwenspersoon” genoemd.
De aanwijzing van deze vertrouwenspersoon geschiedt bij een gedagtekend en door de
patiënt en de vertrouwenspersoon ondertekend bijzonder schriftelijk mandaat waaruit de
toestemming van de vertrouwenspersoon blijkt.
§2 Ontbreekt een vertrouwenspersoon of treedt deze niet op dan worden de rechten zoals
vastgesteld in deze wet uitgeoefend door de echtgenoot, de geregistreerde partner of partner.
Indien deze persoon dat niet wenst te doen of ontbreekt worden de rechten in dalende
volgorde uitgeoefend door een ouder, een meerderjarig kind, een meerderjarige broer of zus
van de patiënt.
Indien ook een dergelijke persoon dat niet wenst te doen of ontbreekt, behartigt de
zorgverlener de belangen van de betrokken patiënt.
Dit is eveneens het geval bij conflict tussen twee of meer van de hierboven genoemde
personen, tenzij dit conflict aan de bevoegde rechter wordt voorgelegd.
§3 De patiënt wordt zoveel als mogelijk en in verhouding tot zijn begripsvermogen betrokken
bij de uitoefening van zijn rechten.
§4 Indien de patiënt toen hij nog tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat was
schriftelijk te kennen heeft gegeven zijn toestemming tot een welomschreven optreden van
een zorgverlener te weigeren, dient deze weigering te worden geëerbiedigd.
Artikel 14
In het belang van de patiënt en teneinde een bedreiging van diens leven of een ernstige
aantasting van diens gezondheid af te wenden, kan de zorgverlener afwijken van de
beslissing genomen door de in artikel 11,12 en 13 §2 bedoelde vertegenwoordiger.
Artikel 15
Wanneer in een spoedgeval geen duidelijkheid aanwezig is omtrent de al dan niet
voorafgaandelijk uitgedrukte wil van de patiënt of zijn vertegenwoordiger kan ieder
noodzakelijk optreden van een zorgverlener onmiddellijk gebeuren in het belang van de
gezondheid van de patiënt. In dergelijk geval voegt de zorgverlener een schriftelijke
motivering toe aan het patiëntendossier en handelt overeenkomstig artikel 7 van zodra dit
mogelijk is.
20 / 20
HOOFDSTUK IV : FEDERALE ADVIESCOMMISSIE
PATIENT”
“RECHTEN VAN DE
Artikel 16
§1 Bij het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu wordt een Federale
Adviescommissie ‘Rechten van de Patiënt’ opgericht.
§2 Bedoelde Federale Adviescommissie heeft tot taak :
1° het verzamelen en verwerken van nationale en internationale informatie met betrekking tot
materies die de rechten van de patiënt aanbelangen;
2° het adviseren van de overheid met betrekking tot patiëntrechtelijke aangelegenheden en het
signaleren van noden en knelpunten;
3° het evalueren van de rechten vastgelegd in onderhavige wet en eventueel aan de overheid
specifiek advies verlenen met betrekking tot een aanpassing van de wet;
4° het waken over de kwaliteit en de werkomstandigheden van de ombudsfuncties;
5° het ondersteunen van de ombudsfuncties teneinde ondermeer te waarborgen dat gelijke
gevallen gelijk behandeld worden;
6° het evalueren van de werking van de ombudsfuncties en eventuele structurele problemen
aankaarten bij de overheid.
§3 De Koning bepaalt nadere regelen inzake de samenstelling en de werking van de Federale
Adviescommissie ‘Rechten van de patiënt’. In de samenstelling wordt een evenwichtige
verhouding gewaarborgd tussen vertegenwoordigers van de patiënten, van de zorgverleners en
van de sociale en private verzekeraars.
HOOFDSTUK V : WIJZIGENDE - EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 17
In artikel 10, §2, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke
levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, zoals gewijzigd door de
wet van 11 december 1998, worden het eerste en het tweede lid vervangen door de volgende
bepalingen:
“Elke persoon heeft het recht om op rechtstreekse wijze kennis te krijgen van de
persoonsgegevens die betreffende zijn gezondheid worden verwerkt. Indien hij dit wenst, kan
hij zich laten bijstaan door een persoon naar zijn keuze.
Op verzoek van de betrokken persoon kan de mededeling gebeuren door tussenkomst van een
door hem gekozen beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg.”
_________________________________________________________________
21 / 21
Download