Therapie op maat: moet de behandeling van kanker met tyrosinekinaseremmers beter afgestemd worden op individuele verschillen? N.P. van Erp, ziekenhuisapotheker, Universitair Medisch Centrum St Radboud, Nijmegen en D. de Wit, promovendus, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden Tot niet zo lang geleden bestond de medicamen­ teuze behandeling van kanker voornamelijk uit klassieke intraveneuze chemotherapie, die tamelijk aspecifiek werkt. De tyrosinekinase­ remmers (TKI’s) daarentegen vormen een groep geneesmiddelen met activiteit specifiek gericht op kankercellen. TKI’s hebben grote voordelen: ze zijn relatief weinig toxisch en het zijn orale middelen die thuis kunnen worden ingenomen. 2 T och komen er langzamerhand ook nadelen aan het licht. De continue milde toxiciteit waarmee de behandeling gepaard gaat blijkt slecht te worden verdragen en veel patiënten hebben een dosisreductie of -onderbreking nodig. Andere problemen die zich voordoen zijn grote variatie in de farmacokinetiek van deze middelen en mogelijk gebrekkige therapietrouw. Op dit moment wordt in klinisch onderzoek naar verschillende manieren gezocht om de dosering van TKI’s te individualiseren en zo de klinische respons te verbeteren. Genotypering, fenotypering, therapeutic drug monitoring en toxicity-driven dose adjustment behoren hiervoor wellicht tot de mogelijkheden. Introductie De afgelopen tien jaar zijn de opties voor de medicamenteuze behandeling van kanker enorm toegenomen. Tot niet zo lang geleden bestond deze behandeling voornamelijk uit de toediening van klassieke intraveneuze chemotherapie. Deze conventionele chemotherapieën zijn redelijk aspecifiek; ze remmen voornamelijk processen die betrokken zijn bij actieve celdeling. De ontdekking van tyrosinekinasen, een groep eiwitten die een cruciale rol vervullen in de pathofysiologie van kanker, heeft daarin verandering gebracht. Tyrosinekinasen activeren en coördineren door middel van fosforylering verschillende processen binnen de cel, waaronder overleving, groei en deling. De activiteit van deze tyrosinekinasen is normaliter zeer nauw gereguleerd, maar van verschillende tumortypen is inmiddels bekend dat deze regulatie niet meer functioneert. Op basis van deze inzichten zijn er middelen ontwikkeld die specifiek gericht zijn tegen tyrosinekinasen. De tyrosinekinaseremmers (TKI’s) worden samen met de monoklonale antilichamen ook wel targeted therapies genoemd. Zij vormen samen de snelst groeiende groep geneesmiddelen binnen de oncologie. In tegenstelling tot conventionele intraveneuze chemo­ therapie, waarbij de dosering (al dan niet rationeel) wordt Angiogenese Journaal 1-2012 afgestemd op het lichaamsoppervlak van de patiënt, worden de orale targeted therapies in een vaste dosis gebruikt tot het moment van ziekteprogressie of intolerantie.1 De orale targeted therapies hebben grote voordelen voor de patiënt, met name omdat ze relatief weinig toxisch zijn en in de thuissituatie gebruikt kunnen worden. Toch heeft deze wijze van behandelen ook problemen geïntroduceerd waar tot dusver weinig ervaring mee is opgedaan. Ondanks de relatief geringe toxiciteit verdragen veel pa­tiënten de continue blootstelling aan meerdere vormen van milde toxiciteit slecht. Dit blijkt uit het grote aantal ­patiënten dat een dosisreductie of -onderbreking nodig heeft.2-4 Bovendien wordt door de orale inname een stuk variatie in farmacokinetiek geïntroduceerd, die bij de intraveneuze behandeling geen rol speelt. TKI’s moeten, voordat ze hun werking kunnen uitoefenen, eerst worden geabsorbeerd vanuit het maag-darmkanaal en ondergaan vervolgens een first pass-effect. Beide processen kunnen sterk variëren tussen patiënten. Tenslotte is het niet altijd duidelijk of de patiënt de medicatie goed inneemt. Over het algemeen is de therapietrouw van patiënten slecht en het is nog onvoldoende duidelijk of de therapietrouw van patiënten die TKI’s gebruiken, beter is.5 Deze oorzaken verklaren samen voor een deel de grote waargenomen variatie in plasmaconcentratie (factor 2 tot 10) tussen patiënten die behandeld worden met TKI’s.6 Deze variatie maakt aannemelijk dat niet in alle patiënten de optimale geneesmiddelblootstelling wordt bereikt, en verklaart mogelijk ook de grote variatie in klinische respons (effectiviteit en toxiciteit) tussen patiënten. Om deze klinische respons te kunnen optimaliseren is het belangrijk de relatie tussen de TKI-plasmaconcentratie enerzijds, en de effectiviteit dan wel toxiciteit anderzijds, goed te begrijpen. Voor de TKI’s imatinib, sunitinib en pazopanib is uit retrospectieve analyses gebleken dat die relatie mogelijk bestaat.7-9 Men verwacht dat voor de overige TKI’s eenzelfde relatie zou kunnen gelden tussen blootstelling en klinische respons, maar het therapeutische gebied van deze TKI’s is nog onvoldoende bekend. Gezien de grote variatie in plasmaconcentratie na inname van een vaste dosis orale TKI is het aannemelijk dat niet alle patiënten een blootstelling bereiken die binnen het therapeutische gebied ligt. Misschien is het mogelijk de TKI-plasmaconcentraties te optimaliseren door af te wijken van het vaste dosisregime en de dosis te individualiseren. De vraag is dan hoe men de verschillen tussen patiënten die van invloed zijn op de blootstelling aan TKI’s al in een vroeg stadium kan vaststellen, zo mogelijk vóór de start van de behandeling, om zo de optimale dosis voor de individuele patiënt te bepalen. Mogelijke opties hiervoor zijn fenotypering of genotypering. Om de dosering na de start verder te individualiseren kan therapeutic drug monitoring (TDM) of toxicity-driven dose adjustment worden toegepast. Al deze potentieel beloftevolle benaderingen worden momenteel nog niet regulier ingezet bij behandelingen met TKI’s in de oncologische patiëntenzorg. Fenotypering Het grote verschil in TKI-plasmaconcentraties zou veroorzaakt kunnen worden door verschillen in de activiteit van enzymen en transporters die betrokken zijn bij de absorptie, het metabolisme en de eliminatie van deze geneesmiddelen. Die activiteit kan vooraf inzichtelijk worden gemaakt met behulp van fenotypering. Dit is een type onderzoek waarbij men een kleine hoeveelheid substraat voor deze enzymen en/of transporters aanbiedt. In theorie kan men vervolgens aan de hand van de ingeschatte activiteit van het enzym de best afgestemde startdosering bepalen. Voor gefitinib en imatinib zijn dergelijke fenotyperingsonderzoeken reeds uitgevoerd.10,11 Zo werd in het onderzoek met gefitinib de activiteit van het enzym CYP3A vastgesteld met behulp van midazolam. De blootstelling van midazolam kon voor circa 40% de variatie in farmacokinetiek van gefitinib verklaren. Met deze techniek kan dus voor start van de behandeling van gefitinib worden vastgesteld of de patiënt mogelijk een andere startdosis gefitinib nodig heeft.10 Verschillende fenotyperingsonderzoeken tonen wisselende resultaten, wat mogelijk verklaard wordt doordat er meerdere enzymen betrokken zijn bij het metabolisme van TKI’s en doordat de rol van transporters bij de opname en uitscheiding van TKI’s nog onvoldoende is opgehelderd. Bovendien kan de rol van de enzymen in het metabolisme veranderen bij langduriger blootstelling aan een bepaald geneesmiddel – een proces dat auto-inductie, c.q. auto-inhibitie, wordt genoemd. Genotypering Verschillen in het genotype van enzymen en transporters (farmacogenetica) kunnen eveneens een verklaring zijn voor het verschil in TKI-blootstelling tussen patiënten. Het onderzoek heeft zich tot dusver vooral gericht op de correlatie tussen farmacogenetica en de uitkomstmaten toxiciteit en effectiviteit, en niet op de correlatie tussen farmacogenetica en farmacokinetiek.12,13 Zo is in eerder onderzoek aangetoond dat er een relatie is tussen sunitinibtoxiciteit (trombocytopenie, leukopenie, hand-voetsyndroom en toxiciteit > graad 2) en genetische veranderingen in enzymen, transporteiwitten en tyrosinekinasen.12 Een vervolgonderzoek laat tevens een relatie zien tussen genetische veranderingen en de progressievrije overleving in gemetastaseerde niercelcarcinoompatiënten. Door middel van genetisch onderzoek kan mogelijk in de toekomst vooraf worden Therapie op maat: moet de behandeling van kanker met tyrosinekinaseremmers beter afgestemd worden? 3 vastgesteld of de individuele patiënt met een aangepaste dosering moet starten dan wel beter voor een alternatieve therapie kan kiezen. Aanvullend onderzoek zal echter nodig zijn om enerzijds de eerdere bevindingen te valideren en anderzijds de invloed van farmacogenetica op de farmaco­ kinetiek vast te stellen. Therapeutic drug monitoring Bij TDM wordt de plasmaconcentratie van een TKI per individuele patiënt gemeten. Vervolgens wordt de dosering bijgestuurd op basis van het verschil tussen de gemeten en de gewenste plasmaconcentratie. Hoewel TDM standaard wordt toegepast bij veel geneesmiddelen, waar­ onder antibiotica, antidepressiva en immunosuppressiva, wordt deze methode binnen de oncologie nog nauwelijks gebruikt. Om TDM te kunnen toepassen moet een geneesmiddel over bepaalde kenmerken beschikken, zoals aangegeven in tabel 1.14 TKI’s lijken goede kandidaten voor TDM, met daarbij wel de kanttekening dat voor veel TKI’s de streefplasmaconcentratie nog moet worden vastgesteld. Het effect van TDM op de behandeluitkomsten van TKI’s waarbij retrospectief wel streefwaarden zijn vastgesteld, wordt momenteel nagegaan in verschillende prospectieve onderzoeken (onder andere NCT01031628, NCT00802841, NCT01286896). Daarnaast wordt voor enkele TKI’s met potentieel verzadigde farmacokinetiek onderzocht (NTR3293) of dosis­individualisatie mogelijk is – dat wil zeggen, of een aanpassing van de dosis resulteert in een voorspelbaar effect. Pas als deze prospectieve resultaten bekend zijn, kan de meerwaarde van TDM voor behandeluitkomsten worden onderzocht. Desondanks lijkt TDM voor TKI’s beloftevol. Toxicity-driven dose adjustment Deze benadering om de dosering te individualiseren is eigenlijk een afgeleide van de klassieke fase-I-onderzoeken zoals die voor oncolytica worden uitgevoerd. In deze onderzoeken wordt de dosering verhoogd tot een aanzienlijk deel van de patiënten toxiciteit ervaart. In de vervolg­ onderzoeken wordt dan voor alle patiënten de maximum tolerated dose gebruikt. Als het middel eenmaal geregistreerd is, kan deze benadering ook op individuele basis worden toegepast: men verhoogt de dosis tot de patiënt toxiciteit ervaart, en bepaalt zo de maximaal toepasbare dosis per individuele patiënt. Niet voor alle vormen van toxiciteit is bekend of ze samenhangen met de effectiviteit van het middel, maar voor enkele is dat wel het geval, voorbeelden zijn huiduitslag bij EGFR-remmers en hypertensie bij VEGFR-remmers. Een voordeel van deze vorm van dosisindividualisatie is dat er geen geavanceerde technieken nodig zijn. Nadeel is dat patiënten kunnen worden blootgesteld aan toxische doseringen terwijl lagere doseringen misschien al toereikend zouden zijn voor het gewenste effect. Conclusie Tyrosinekinaseremmers hebben zichzelf inmiddels bewezen als veelbelovende geneesmiddelen voor de behandeling van verschillende soorten kanker. De standaarddosering die wordt toegepast bij orale targeted therapies leidt echter tot een zeer variabele klinische respons. Dit kan gedeeltelijk worden verklaard door een grote variatie in geneesmiddel­ blootstelling. Individuele aanpassing van de dosering is dan ook een goede manier om de klinische respons te verbeteren. Welke methode hiervoor het meest geschikt is, is echter nog onvoldoende opgehelderd. Men zal de uitkom- Tabel 1 Voorwaarden voor therapeutic drug monitoring — Het geneesmiddel moet een smalle therapeutische breedte hebben —Er moet een goede relatie zijn tussen geneesmiddelconcentratie en klinisch effect, en de streefwaarde (plasma­ concentratie) moet bekend zijn — Het klinische effect moet niet eenvoudig en snel evalueerbaar zijn — De variatie in plasmaconcentratie mag niet eenvoudig door andere factoren verklaard en/of voorspeld kunnen worden — Het geneesmiddel moet langdurig gebruikt worden – zodat dosisaanpassing mogelijk is en ook effect kan hebben — Er moet een grote interpatiëntvariatie aanwezig zijn in plasmaconcentratie met een relatief kleine intrapatiëntvariatie — Er moet een nauwkeurige bioanalytische bepalingsmethode beschikbaar zijn — Een dosisaanpassing moet resulteren in een voorspelbaar effect op de plasmaconcentratie 4 Angiogenese Journaal 1-2012 sten van prospectief onderzoek moeten afwachten voordat behandeling op maat met TKI’s in de reguliere oncologische zorg kan worden toegepast. Literatuur 1Baker SD, Verweij J, Rowinsky EK, et al. Role of body surface area in dosing of investigational anticancer agents in adults, 1991-2001. J Natl Cancer Inst 2002; 94:1883-8. 2Hutson TE, Davis ID, Machiels JP, et al. Efficacy and safety of pazopanib in patients with metastatic renal cell carcinoma. J Clin Oncol 2010;28:475-80. 3Demetri GD, van Oosterom AT, Garrett CR, et al. Efficacy and safety of sunitinib in patients with advanced g ­ astro­intestinal stromal tumour after failure of ­imatinib: a randomised controlled trial. Lancet 2006;368:1329-38. 4Hutson TE, Bellmunt J, Porta C, et al. Long-term safety of sorafenib in advanced renal cell carcinoma: followup of patients from phase III TARGET. Eur J Cancer 2010;46:2432-40. 5Efficace F, Baccarani M, Rosti G, et al. Investigating factors associated with adherence behaviour in patients with chronic myeloid leukemia: an observational patient-centered outcome study. Br J Cancer 2012;107:904-9. 6Klumpen HJ, Samer CF, Mathijssen RH, et al. Moving towards dose individualization of tyrosine kinase inhibitors. Cancer Treat Rev 2011;37:251-60. 7Demetri GD, Wang Y, Wehrle E, et al. Imatinib plasma levels are correlated with clinical benefit in patients with unresectable/metastatic gastrointestinal stromal tumors. J Clin Oncol 2009;27:3141-7. 8Houk BE, Bello CL, Poland B, et al. Relationship between exposure to sunitinib and efficacy and tolerability endpoints in patients with cancer: results of a pharmacokinetic/pharmacodynamic meta-analysis. Cancer Chemother Pharmacol 2010;66:357-71. 9Suttle B, Ball HA, Molimard M, et al. Relationship between exposure to pazopanib and efficacy in patients with advanced renal cell carcinoma (mRCC). ASCO Annual Meeting 2010, 2010. 10Li J, Karlsson MO, Brahmer J, et al. CYP3A phenotyping approach to predict systemic exposure to EGFR tyrosine kinase inhibitors. J Natl Cancer Inst 2006;98:1714-23. 11Gurney H, Wong M, Balleine RL, et al. Imatinib dispo­ sition and ABCB1 (MDR1, P-glycoprotein) genotype. Clin Pharmacol Ther 2007;82:33-40. 12Van Erp NP, Eechoute K, van der Veldt AAM, et al. Pharmacogenetic pathway analysis for determination of sunitinib-induced toxicity. J Clin Oncol 2009;27:4406-12. 13Van der Veldt AAM, Eechoute K, Gelderblom H, et al. Genetic polymorphisms associated with a prolonged progression-free survival in patients with metastatic renal cell cancer treated with sunitinib. Clin Cancer Res 2011;17:620-9. 14De Jonge ME, Huitema AD, Schellens JH, et al. Individualised cancer chemotherapy: strategies and performance of prospective studies on therapeutic drug monitoring with dose adaptation: a review. Clin Pharmacokinet 2005;44:147-73. Therapie op maat: moet de behandeling van kanker met tyrosinekinaseremmers beter afgestemd worden? 5