Sint-janskruid Recept: Sint-janskruidmassage

advertisement
Sint-janskruid
Het sint-janskruid (Hypericum perforatum) is een plant uit de hertshooifamilie (Hypericaceae). De vaste plant
komt van nature oorspronkelijk voor in Europa, maar is van daaruit verder verspreid. Het kruid bloeit rond het
Sint-Jansfeest op 24 juni, de tijd dat de zon op zijn hoogst staat, met gele bloemen die dan ook worden geoogst.
De soort is al lang in gebruik als geneeskrachtig kruid en is als plantaardig antidepressivum verkrijgbaar.
Sint-janskruid komt voor in bijna heel Azië en Europa, in andere landen is hij ingevoerd. De plant is te vinden
langs zandwegen, bermen en open bosplekken. Sint-janskruid is een overblijvende of vaste kruidachtige plant.
Sint-janskruid bloeit van mei tot augustus met goudgele bloemen. In de bladeren en bloem blaadjes zitten kleine
oliekliertjes, dit zijn kleine gaatjes in het blad. Als de bladeren en bloemen van Sint-janskruid worden gekneusd,
loopt de olie weg, waardoor op de bladeren (en op de handen van de plukkers) roestbruine vlekken achterblijven.
Recept: Sint-janskruidmassage-olie
St Janskruid bloemblaadjes kunnen in (olijf)olie gelegd worden . Er ontstaat dan een rode olie uit de gele
bloemblaadjes die bij massage een heerlijk tintelende werking heeft. De olie moet 3 maanden omgekeerd in de
zon staan. Doe de blaadjes in brandschone jampot, doe de blaadjes erbij en draai het jampotje om.
Waard voor: grote parelmoervlinder
De grote parelmoervlinder (Argynnis aglaja) is een vlinder uit de familie Nymphalidae, parelmoervlinders en
weerschijnvlinders.
Uiterlijk: De grote parelmoervlinder is een relatief grote vlinder met een vleugellengte van 23 tot 29 mm. Het
zwarte lijf heeft een duidelijke rij rode vlekken langs de flanken. Ook de kop en de getakte doorns zijn zwart. De
onderkant van de vleugels is overwegend mosgroen met zilverkleurige vlekken.
Voedsel: De rups kruipt direct nadat hij in de zomer uit het ei kruipt in een strooisellaag rondom de waardplanten.
Hier overwintert hij. In de hierop volgende lente groeit hij tot een lengte van 4 cm. Rupsen zijn aan te treffen van
augustus tot en met mei. De rupsen van de grote parelmoervlinder voeden zich met het ruig viooltje Viola hirta,
hondsviooltje V. canina, moerasviooltje V. palustris, of andere soorten viooltjes, en de adderwortel. Ook is hij
waargenomen op sint janskruid. De grote parelmoervlinder vliegt jaarlijks in 1 generatie. De vliegtijd loopt van
eind mei of begin juni tot eind augustus, waarbij het hoogtepunt valt in de tweede helft van juli.
Voorkomen: De vlinder heeft een voorkeur voor bloemrijke graslanden en is wijdverbreid in heel Europa, met
uitzondering van de eilanden in de Middellandse Zee, maar wel op Sicilië. In de bergen komt ze voor op hoogten
tot 2200 meter. De grote parelmoervlinder is in Nederland bedreigd, in België is ze sinds 1971 uit Vlaanderen
verdwenen, in Wallonië is ze kwetsbaar. In 2015 werd de soort opnieuw waargenomen in Vlaanderen.
Dracht voor: grasbij
De grasbij (Andrena flavipes) is een bij uit het geslacht van de zandbijen (Andrena).
Uiterlijk: Het vrouwtje wordt 11 tot 13 millimeter lang, het mannetje 9 tot 11 millimeter. Het zwarte achterlijf heeft
dwarsbanden van geelbruine haren. De kop is bruinbehaard, de poten oranjegeel.
Bestuiving: De soort vliegt van eind maart tot september in twee vluchten. De eerste vlucht kent een piek
halverwege april (hoofdvliegtijd vrouwtjes), de tweede eind juli (hoofdvliegtijd mannetjes). De soort leeft in nesten
in de grond, vaak in aantallen bij elkaar, wat kan uitlopen tot wel 1000 stuks. De nesten zijn te vinden in gazons
en tuinen. De volwassen insecten zijn te vinden op bloemen van diverse planten, bijvoorbeeld wilg,
paardenbloem, klein hoefblad, jacobskruiskruid en boerenwormkruid. De kortsprietwespbij is nestparasieten voor
de grasbij.
Voorkomen: De grasbij komt voor in een groot deel van het Palearctisch gebied. In Nederland is hij in het zuiden
algemeen, in het noorden schaars.
Dracht voor: tweekleurige zandbij
De tweekleurige zandbij (Andrena bicolor) is een bij uit het geslacht van de zandbijen (Andrena).
Uiterlijk: De tweekleurige zandbij heeft een duidelijk tweekleurige beharing: aan de rugzijde van het borststuk, de
rugplaten en ook het verzamelapparaat voor stuifmeel aan de bovenkant van de achterpoten is deze helder
oranjebruin van tint terwijl de haren van de onderzijde, kop en de punt van het achterlijf zwart zijn. De bij wordt 8
tot 10 millimeter lang.
Bestuiving: De bij heeft diverse soorten bloemen waar deze nectar en stuifmeel verzamelt. Het betreft zowel
geelgekleurde bloemen uit de composietenfamilie maar ook uit de kruisbloemachtigen, muurachtigen en klokjes.
Ook is hij waargenomen op rozen.
De tweekleurige zandbij komt voor op verschillende grondsoorten en maakt daar een nest in de aarde. Elk
vrouwtje maakt een eigen nest, dat tot 1 meter diep kan zijn. Het nest wordt als parasiet bezocht door de
roodzwarte dubbeltand, een wespbijensoort die zijn eitjes legt in het nest waarna de larven zich te goed doen aan
de nectar en de bijenlarven.
Er zijn jaarlijks twee generaties die vliegen van februari tot september, met pieken in april en juli. De tweede
vlucht voedt zich vooral op de bloemen uit de klokjesfamilie en telt verhoudingsgewijs meer vrouwelijke
exemplaren, de mannetjes verdwijnen in juli. De vrouwtjes overwinteren als imago.
Voorkomen: De soort komt verspreid over Europa voor. In de Alpen vliegt hij tot hoogtes van 2100 meter boven
zeeniveau. Deze soort komt voor in geheel Nederland en België, maar komt beduidend meer voor in België en
het zuiden van Nederland. In de provincie Zeeland is het de meest voorkomende soort zandbij. Hij is stabiel in
aantallen, maar breidt zich geleidelijk meer uit naar het noorden van Nederland.
Download