We zullen doen en we zullen horen, maar is deze vorm van blinde acceptatie voor een modern denkend mens niet irrationeel? Door R’ Nathan Weisz, AISH Hatora, 2005 - 5765 Als de bij de berg Sinaï verzamelde Joden de Tora zo graag wilden ontvangen, waarom hadden ze daarvoor dan toch een Goddelijke duwtje in de rug nodig? Joodse feestdagen zijn niet alleen maar momenten van dank en herdenking, maar vooral gelegenheden om jezelf spiritueel op te laden en te vernieuwen. Sjavoe’ot is in dit opzicht uniek: het is het feest waarop we het ontvangen van de Tora vieren. In onze gebeden verwijzen we ernaar met “Het tijdstip van het geven van onze Tora – zeman matan Toratenoe”. Sjavoe’ot is verbonden met de spirituele kracht die nodig is voor het aanvaarden van de Tora. Aan de hand van teksten uit de Tora en commentaren van onze joodse geleerden zullen we proberen iets van deze bijzondere kracht te begrijpen. Het geven van de Tora De gebeurtenissen bij de berg Sinaï worden in de Tora als volgt verteld: Het was de derde dag tegen de ochtend, dat er donder was en bliksem. Een zware wolk hing over de berg en er was een luid geluid van de sjofar. Alle mensen in de legerplaats huiverden. Moshé leidde het volk uit de legerplaats naar God toe. Ze stonden aan de voet van de berg. De hele berg Sinaï was omgeven door rook, want God was er op neergedaald in vuur. Het vuur ervan steeg op als rook van een kalkoven en de hele berg stond ontzettend te beven. (Sjemot 19:1618) God begon de Tien Geboden te geven, maar de Joden raakten daardoor in paniek en smeekten Moshé om de berg te beklimmen en namens hen de instructies van God in ontvangst te nemen. 1 Moshé kwam en vertelde de mensen alle woorden van God. Het volk antwoordde eenstemmig: ‘Alle woorden die God gesproken heeft, zullen wij doen.’ Moshé schreef alle woorden van God op. Hij stond ’s morgens vroeg op en bouwde een altaar onderaan de berg en ook twaalf rechtopstaande stenen voor de twaalf stammen van Israel. Hij stuurde jongeren van de Kinderen van Israël en zij offerden stieren op als vredesoffer voor God. Moshé nam toen het Boek van het Verbond en las het voor ten gehore van het volk. Zij zeiden: ‘Alles wat God gezegd heeft, zullen wij doen en we zullen horen.’ (Sjemot 24:3-7) De onderstaande passage uit de Talmoed is misschien wel het meest bekende commentaar uit de Joodse literatuur over het verbond bij de berg Sinai. Rabbi Simlai legde uit: Toen Israel eerst na’ase zei en daarna nisjma, ofwel ‘we zullen doen’ voor ‘we zullen horen’, kwamen er 600 000 engelen en gaven iedere Jood twee kronen: één overeenkomend met na’ase en één overeenkomend met nisjma. (Sjabbat, 88a) De uitspraak ‘We zullen doen en we zullen horen’ bevat de toezegging Gods geboden na te leven, zonder te weten wat het naleven van deze geboden eigenlijk inhoudt. Zo’n toezegging kan alleen worden gedaan door iemand die bereid is zijn gehele leven in dienst van de Tora te stellen. Maar is deze vorm van blinde acceptatie voor een modern denkend mens niet irrationeel? Blinde acceptatie of dwang? Om een begin te maken met het beantwoorden van deze vraag, kijken we naar het volgende citaat uit de Talmoed: ‘Zij stonden onderaan de berg’ (Sjemot 19:17). Volgens R’ Avdimi bar Chama bar Chasa wil dit zeggen dat ‘De Heilige, gezegend zij Hij, de berg optilde, boven hun hoofd hield en zei:’Als jullie de Tora accepteren, is alles in orde, maar indien niet dan laat Ik de berg vallen”. Rav Acha bar Jakov meent dat hierin het begin ligt van het argument dat het accepteren van de Tora onder Goddelijke dwang gebeurde. (Talmoed, Sjabbat, 88a) Hier wordt precies het tegenovergestelde beweerd. Het Joodse volk nam de Tora helemaal niet vrijwillig aan. Hoe valt de bereidheid na’ase wenisjma te zeggen, te rijmen met het gegeven dat God bij het Joodse volk aan moest dringen de Tora in ontvangst te nemen? De Tora is geen luxe, maar een noodzaak. Er worden verschillende verklaringen aangedragen door onze geleerden. Eén ervan, gegeven door de Maharal in Tiferet Jisrael luidt als volgt: Ondanks het enthousiasme van het Joodse volk om de Tora te accepteren, moest God hun dwingen om de volgende reden. De Tora is geen luxe, maar een noodzaak. God wilde geen wereld creëren waar mensen alleen materiële en fysieke dingen zouden najagen. Maar een wereld waar Hij bij zou dragen aan en onderdeel uit zou maken van een niet-materiële, nietfysieke omgeving waar Hij en de mens naast elkaar zouden kunnen bestaan. Hij gaf de mens de mogelijkheid om een hoger spiritueel leven te kunnen leiden, niet om het fysieke bestaan te stimuleren. Een hoger spiritueel leven is zonder de Tora onmogelijk en dus is het in ontvangst nemen van de Tora een net zo grote noodzaak als het bestaan van atomen. Als je er van uitgaat dat de Tora aan het Joodse volk gegeven is vanwege hun bereidheid deze te accepteren, zou je de conclusie kunnen trekken dat het hun enthousiasme en bereidheid is die het geven van de Tora mogelijk gemaakt zouden hebben. Hierdoor wordt de indruk gewekt dat de Tora iets is dat verworpen kan worden. God moest hun dus wel dwingen om hun te laten inzien dat er geen alternatief is voor het leven volgens de Tora. Maar klopt dit wel? Zo’n 99% van de wereldbevolking redt het toch aardig zonder te leven volgens de Tora? Het zou dan ook beter zijn te zeggen dat God bereid is het menselijk bestaan te tolereren zolang er 2 mensen zijn die volgens Zijn Tora leven, want beweren dat het menselijk bestaan op zich onmogelijk is zonder de Tora, staat in tegenstelling tot alles wat we om ons heen zien. Hoe kan iemand dan achter zo’n bewering staan? Om dit beter te kunnen begrijpen gaan we eerst in op het doel van de mensheid en de essentie van de vrije wil. De schijn van vrije wil Laten we er van uit gaan dat God de wereld gemaakt heeft en door middel van de Tora leidt. Ieder mens is op maat ‘gemaakt’ en ‘ingedeeld’ door God, zo dat iedereen geboren wordt met precies die capaciteiten en talenten die hij of zij nodig heeft in een omgeving die hem of haar op het lijf geschreven is. Sommige psychologen vinden idee van de vrije wil maar schijn. In bepaald opzicht hebben ze ook gelijk. Het is waar dat we zonder dwang onze beslissingen nemen, maar is dit ook de betekenis van vrije wil? We worden allemaal geboren met een ongelofelijk geavanceerd computersysteem: onze hersenen. Deze zijn in staat ons te adviseren over hoe te handelen naar aanleiding van in het verleden opgedane ervaringen en vergaarde kennis. Dit betekent dat wij volledig voorspelbaar zijn in ons handelen, zolang we naar onze computer luisteren, tenzij we dom of ongedisciplineerd zijn. Dan zou vrije wil betekenen dat je vrij bent om dom en ongedisciplineerd te handelen. Maar laten we dit nu eens vanuit het perspectief van God bekijken. We zullen zien dat de mens dan inderdaad over een aanzienlijke hoeveelheid vrije wil beschikt, ondanks dat je dat niet zou verwachten gezien onze nederige oorsprong. De eerste mens kreeg de naam Adam, naar het Hebreeuwse adama, wat aarde betekent. Chawa werd uit Adam gemaakt. In Bereesjiet – Genesis 2:7 staat dat God de mens uit aarde gemaakt heeft. In Bereesjiet – Genesis 1:24 staat dat de aarde ook andere levende wezens voortbracht: vee, kruipende en wilde dieren. De Maharal vraagt zich af waarom dan alleen de mens Adam wordt genoemd. Hij verklaart als volgt: alleen de mens is geschapen met de mogelijkheid om zich verder te ontwikkelen. Olifanten en krokodillen hebben zich in de loop van de tijd niet verder ontwikkeld en leven nog op dezelfde manier als in het begin. Ze hebben geen scholen en ziekenhuizen gebouwd en hun kennis niet vastgelegd. Terwijl de mens behalve qua uiterlijk en lichamelijk functioneren verder weinig meer gemeen heeft met de oermens. De mensheid heeft sindsdien een enorme ontwikkeling doorgemaakt. De mens en de aarde hebben onbeperkte mogelijkheden Dat is het geheim achter de naam Adam: van alle schepselen kan alleen de mens met de aarde worden vergeleken. Want de aarde heeft onbeperkte mogelijkheden. De aarde kan in onze tijd miljarden mensen voeden, terwijl dat er vroeger met moeite maar een paar miljoen waren. Het verschil zit in zorgvuldig beheer, investeringen en vernieuwing. Als je de aarde aan zijn lot overlaat, gebeurt er verder weinig, maar met creatieve inzet van de mens kunnen alle mogelijkheden van de aarde worden gebruikt. Omdat de mens en de aarde in dit opzicht overeenkomen, is de mens het enige dat uit de aarde voortkomt dat het recht heeft de naam ‘aarde’ te dragen. Maar laten we teruggaan naar de vraag en al deze vooruitgang vanuit het perspectief van God bekijken. Weet Hij al van tevoren op welke wijze wij ons zullen ontwikkelen? We hebben onze hersens met daarbij de mogelijkheid ons steeds verder te ontwikkelen toch van God gekregen, samen met een sterke drang tot overleven en verbeteren. Alles wat we doen is dan toch voorspelbaar? Vanuit Gods perspectief gezien, heeft de mens dus niets productiefs gecreëerd, ondanks al onze schijnbare vooruitgang. Wij zijn alleen maar in een rechte, voorspelbare lijn verder ontwikkeld waar geen originaliteit aan te pas is gekomen. 3 Ongebruikt potentieel Wat kunnen we dan wel bereiken dat niet in ons is voorgeprogrammeerd? Het antwoord is op het spirituele vlak te vinden en kan je gemakkelijk vinden door te kijken naar de wereld om ons heen. De knapste koppen van de wereld hebben niet meer kunnen concluderen dan dat de wereld een gesloten systeem is. Dat deze fysieke wereld zichzelf in stand houdt en is geworden tot wat het nu is, volgens wetenschappelijke regels die voor alles op aarde en ver daarbuiten opgaan. Ongeacht wat de mens ook probeert, het menselijk brein kan de fysieke wereld niet aan de spirituele wereld koppelen. We kunnen hieruit concluderen dat op dit gebied het ongebruikte potentieel van de mens ligt en dat we deze niet zonder hulp van God kunnen ontplooien. Het ongebruikte potentieel van de mens is het enige echt onvoorspelbare. Het is het enige deel van het menselijk lichaam waar onze computer, de hersenen, niet automatisch bij betrokken wordt. Hierin ligt voor ons de vrije wil – wel of niet leven volgens de Tora en Gods geboden naleven. Geboden die gemaakt zijn om een eenvoudig leven te verhogen naar een spiritueel bestaan. De noodzaak van de Tora Het verschil tussen collectieve en particuliere bedrijven, is dat het doel van de collectieve sector is te blijven voortbestaan. Productiviteit is een eventuele (positieve) bijkomstigheid. Overheidsinstanties hoeven niet productief te zijn, ze worden immers door de overheid financieel gesteund. Particuliere bedrijven daarentegen moeten productief zijn om voort te blijven bestaan. Niemand zal voor ze opkomen als ze niet in staat zijn zichzelf economisch te redden. Productie is dus het hoofddoel, voortbestaan de daaruit vloeiende bijkomstigheid. God heeft de wereld geschapen met het doel te produceren. Waarom moet hij er voor opkomen, als het dat niet is? Als het volgen van de weg met de minste weerstand, volgens de voorgeprogrammeerde raad van de door God ingegeven computer, het enige is wat de schepping kan volbrengen, dan doet het niet meer dan de originele inbreng herproduceren, zonder daadwerkelijk iets op te leveren. Op de vrije markt zou zo’n bedrijf het niet uithouden, gezien de inefficiëntie. Als het ons lukt om onszelf spiritueel te maken, dan is de schepping productief, gezien er iets nieuws ontstaat. God heeft de mens niet spiritueel gemaakt, deze maakt zichzelf zo door een optioneel programma te volgen, ingegeven door de vrije wil. Dit brengt ons terug naar de oorspronkelijke vraag. Is blinde acceptatie – na’ase wenisjma – voor een modern denkend mens niet irrationeel? Er is inderdaad een spirituele toevoeging die meer te maken heeft met het accepteren van de Tora dan met geloven in het algemeen. Om de Tora op de goede manier na te kunnen leven, moet je namelijk inzien dat het niet alleen gewenst is, maar ook noodzakelijk. De echte betekenis van na’ase wenisjma is dat het naleven van de Tora, de kern van het leven is. De mens is niet gecreëerd om te eten, drinken en overleven en als toevallige bijkomstigheid ook af en toe volgens de Tora te leven. Overleven moet de bijkomstigheid zijn van de productiviteit. De Tora hoort niet ingepast te worden in het leven – het leven dient aangepast te worden aan het naleven van de Tora. Vertaling: Hadas Betsalel NEDERLANDS-ISRAËLITISCH KERKGENOOTSCHAP NIK, mijn Jodendom 4