NEDERLANDS JURISTENBLAD DRIE DIMENSIES VAN DE RECHTSSTAAT ž Maatwerk in het Wetsvoorstel Maatschappeijke ondersteuning 2015 ž Meer over ontneming en redelijke termijn P. 1361-1416 JAARGANG 89 23 MEI 2014 10304672 20 LET’S GET MORE SERIOUS Kluwer Essentials. Dé basis voor ieder advocatenkantoor met ambitie. Of u nu uw eigen kantoor start of een klein maar groeiend kantoor heeft… Eén ding is zeker: u wilt uw klanten optimaal van dienst zijn! Dat betekent snel en simpel toegang tot relevante juridische kennis uit betrouwbare bron. Probeer nu een maand gratis! Kluwer heeft speciaal voor u ‘Essentials’, een compleet pakket voor een vriendelijke prijs. U krijgt hiermee actuele online informatie uit Tekst & Commentaar en de Nederlandse Jurisprudentie, inclusief 10 PO-punten. Vanaf slechts € 145 per maand! kluwer.nl/essentials Inhoud 1363 Prof. mr. P.J. Wattel Gross Domestic Happiness Wetenschap 1017 ACTIVEERT het 1364 Prof. mr. dr. L.H.J. Adams Mr. dr. W.J. Witteveen Drie dimensies van de rechtsstaat Praktijk 1018 1020-1036 Rechtspraak 1037 Boeken 1038-1046 Tijdschriften 1047-1049 Wetgeving 1050-1052 Nieuws 1053 Universitair nieuws 1054 Personalia 1055 Agenda beloningscentrum in onze ž Maatwerk in het Wetsvoorstel Maatschappeijke ondersteuning 2015 termijn HERSENEN net ZO ALS 1374 1380 Mr. J.D.L. Nuis Naschrift bij ‘Wast ook de Hoge Raad (ambtshalve) wit? Rubrieken NEDERLANDS JURISTENBLAD DRIE DIMENSIES VAN DE RECHTSSTAAT ž Meer over ontneming en redelijke Mr. dr. M. Vermaat Maatwerk in het Wetsvoorstel maatschappelijke ondersteuning 2015 O&M 1019 BELASTING betalen 1382 1396 1397 1405 1412 1413 1415 1415 P. 1361-1416 JAARGANG 89 23 MEI 2014 20 wanneer we LEKKER ETEN of een zelfgekozen GOED DOEL steunen 10304672 Vooraf 1016 Pagina 1363 In een HEDENDAAGSE democratische RECHTSSTAAT zou de VRAAG naar wat een RECHTVAARDIGE samenleving is voortdurend ONDERWERP van discussie Pagina 1370 moeten zijn Bij de BEOORDELING van de MELDING wordt ook beoordeeld wat ‘redelijkerwijs van een MANTELZORGER of het sociale netwerk’ VERWACHT Pagina 1377 mag worden In de 21E EEUW moeten we WERKEN aan een vormgeving van de NIEUWSTE BOUWLAAG van het HUIS van de RECHTSSTAAT Door MATIGING toe te staan wordt een DEEL van het WEDERRECHTELIJK verkregen VERMOGEN bij de veroordeelde gelaten en dus als het ware weer IN OMLOOP gebracht Pagina 1373 De INMENGING in de RECHTEN van de betrokkene is des te groter door de belangrijke ROL van INTERNET en zoekmachines in de MODERNE SAMENLEVING Pagina 1411 Pagina 1380 Mensen die OPGEPAKT zijn moeten bij BINNENKOMEN in een huis van bewaring bij de intake GEÏNFOMEERD worden over de MOGELIJKHEID van HUISBEWARING Pagina 1411 Omslag: ‘Look’, 3d glasses © Caroline P. Digonis 2009 / Alamy NEDERLANDS JURISTENBLAD Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol- Erevoorzitter J.M. Polak t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB. ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie Redacteuren Ybo Buruma, Coen Drion, Ton Hartlief, Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements- Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Tom Barkhuysen, Taru Spronken, reviewers beoordeeld. jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het Peter J. Wattel Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.] abonnement automatisch met een jaar verlengd. Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze- Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84, Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht, Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag, van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne- Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen- tel. (0172) 466399, e-mail [email protected] ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer, beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht, Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman informeren over relevante producten en diensten. Indien u Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder, Adjunct-secretaris Berber Goris hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen. bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en Secretariaat Nel Andrea-Lemmers Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens, Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl. Capital Media Services Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging, Uitgever Simon van der Linde Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts- Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer. Tel. 024 - 360 77 10, [email protected] sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht, Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings- ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen, voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl. augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings- Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel, Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice, auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk- arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der tel. (0570) 673 555. heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht, Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.). voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl. uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon- 16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb. Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom, nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl. 2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling, btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht, dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB). Willem J. Witteveen, staatsrecht toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op € 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar Vooraf 1016 Gross Domestic Happiness 20 Volgens de econoom Richard Layard – schrijver van ‘Happiness’1 - moet de belasting op arbeidsinkomen omhoog. Dat draagt bij aan het geluk van de bevolking. Layard verbaasde zich over het gegeven dat onderzoek steeds uitwijst dat wij in het westen sinds de jaren vijftig niet gelukkiger zijn geworden hoewel ons reële inkomen is verveelvoudigd. In het VK en in de VS is de geluksbeleving überhaupt niet toegenomen en in continentaal Europa maar heel licht. Ook onder het minst rijke deel van de bevolking niet, hoewel dat deel toch veel meer grensnut heeft van welvaartstijging dan het rijkste deel. Layard concludeert: “If extra income has done so little to produce a happier society, there must be something quite wasteful about much of it.” Hoe kan dat? Layard legt uit dat mensen streven naar status, maar dat elke statusverbetering van de één statusvermindering voor anderen betekent: een zero sum game. Layard citeert Gore Vidal: “It is not enough to succeed; others must fail”. Hij wijst op onderzoek naar 750 Oscar-genomineerde overleden acteurs: zij die de Oscar daadwerkelijk hadden gewonnen, leefden gemiddeld vier jaar langer dan zij die hem niet hadden gekregen. Mensen in hoge rangen blijken gemiddeld 4,5 jaar langer te leven dan mensen in lage rangen. Die verschillen kunnen niet verklaard worden door verschillen in roken, drinken, dieet, etc. De geluksbepalende factor van inkomen en status blijkt uitsluitend relatief: als iederéén meer verdient, wordt niemand daar significant gelukkiger van, behalve beneden de armoedegrens. Andersom: als iemand relatief minder gaat verdienen dan de ander, wordt hij daar ongelukkiger van, al is zijn koopkracht niet veranderd. Mensen verwachten veel meer welzijnsverbetering van inkomensverbetering dan in werkelijkheid optreedt. Layard betoogt daarom dat het inkomensstreven (“the rat race”) ontmoedigd moet worden: het gaat ten koste van factoren die géén zero sum game zijn, maar juist wél bewezen blijvende geluksverbetering kunnen opleveren, zoals met vrienden of geestverwanten een common good nastreven, en zorg en aandacht voor je naasten: “Every time people raise their relative income (which they like), they lower the relative income of other people (which those people dislike). This is an external disbenefit imposed on others, a form of physical pollution. (…). The whole process produces no net social gain, but may involve a massive sacrifice of private life and time with family. It should be discouraged.” Dan volgt de inkopper: belasting kan een inherent correctiemechanisme zijn op ongelukkig makend gedrag. Layard ziet belasting op arbeidsinkomen als een milieuheffing: zo’n belasting brengt de kosten van sociale en emotionele vervuiling door (over)werk in rekening, zodat mensen met die vervuiling rekening gaan houden. Wordt het belastingniveau goed ingesteld, dan wordt die psychische vervuiling teruggebracht tot het efficiëntste niveau en maken mensen een gezondere afweging: “Thus a tax on noxious emissions will reduce these emissions, and a tax on income from work will reduce work. (…). (Taxes) are helping to preserve our work-life balance.” Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf Layard citeert ook onderzoek onder 900 Texaanse werkende vrouwen naar de invloed van (i) hun bezigheid en (ii) hun gezelschap op hun dagelijkse geluk. De twee bezigheden waarbij zij rapporteerden het gelukkigst te zijn, waren (op een schaal van 1 t/m 5): sex (waardering 4,7) en socializing (4,0). Shopping kwam pas op plaats 8 (3,2), ná bidden/mediteren (plaats 4, waardering 3,8) en TV kijken (plaats 7, waardering 3,6). Opmerkelijk was ook dat taking care of my children (plaats 11, waardering 3,0) het aflegde tegen talking on the phone (plaats 10, waardering 3,1). De twee minst geluk producerende bezigheden waren werken (plaats 14, waardering 2,7) en forenzen (plaats 15, waardering 2,6). Het gezelschap dat hen het gelukkigst maakte, was, in aflopende volgorde: vrienden, familie, echtgenoot, kinderen, cliënten, collegae, jezelf, en de baas. Layard observeert: “Only the boss’s company is worse than being alone.” Nu is Layard een gelovige: een overtuigde aanhanger van Jeremy Bentham, de grondlegger van het utilitarisme en van het Greatest Happiness Principle: de beste maatschappij is die waarin de burgers het gelukkigst zijn. Deze Bentham had overigens bepaald dat zijn lijk na zijn overlijden zittend opgezet moest worden. Dit auto-icon werd in 1850 verworven door zijn universiteit, het University College London. Bij bijzondere gelegenheden wordt Bentham thans aangeschoven bij zittingen van het Collegebestuur, waar hij dan geregistreerd wordt als “present, but not voting”. Slechts één land ter wereld is daadwerkelijk overgestapt van gross domestic product op gross domestic happiness: Bhutan. Helaas liet de koning in 1999 ook TV toe tot zijn koninkrijk, “including Rupert Murdoch”, waardoor de Bhutaners toegang kregen tot “the usual mixture of football, violence, sexual betrayal, consumer advertising, wrestling and the like,” met als gevolg een “sharp increase in family break-up, crime and drug taking”, aldus Layard. Belasting als geluksverbeteraar. Echt? Het zal Layard goed doen dat uit neurologisch onderzoek inmiddels blijkt dat belasting betalen het beloningscentrum in onze hersenen activeert net zo als wanneer we lekker eten of een zelfgekozen goed doel steunen. Belasting maakt inderdaad een fatsoenlijke, op het recht gebaseerde, goed georganiseerde, vooruit: gelukkige samenleving mogelijk. Gordon Gekko2 had ongelijk: greed is not good. Waarom willen mensen dan toch niet (meer) belasting betalen? Dat willen zij niet als (zij denken dat) zij bijdragen aan rijkaards die niet bijdragen. Dus, beleidsmakers: respecteer strikt het gelijkheidsbeginsel (géén fiscale privileges), zowel bij de wetgeving als bij de uitvoering. En bestrijdt excessieve inkomensongelijkheid: de gelukkigste en succesvolste landen zijn de egalitaire die op vertrouwen zijn gebaseerd. Peter Wattel 1. Richard Layard: Happiness; Lessons from a new Science, Penguin books, 2005. 2. Michael Douglas won een Oscar met die rol. Hij gaat dus statistisch 4 jaar langer leven dan de rest. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1363 Wetenschap 1017 Drie dimensies van de rechtsstaat Maurice Adams en Willem Witteveen1 De rechtsstaat vertoont een veelzijdig beeld met een ondergrens van een fatsoenlijke overheid en een ambitieus ideaalbeeld van een vrije samenleving van burgers. Deze twee dimensies zijn onderling van elkaar afhankelijk, en zijn dan ook relevant voor ieder debat over de staat van de rechtsstaat. De empirische (derde) dimensie van de democratische rechtsstaat moet daarbij uitdrukkelijk worden betrokken. Responsiviteit vanwege de overheid impliceert dat de publieke mening ernstig wordt genomen, maar niet dat diezelfde overheid zich vanzelfsprekend associeert met opportunistische overname van standpunten die in de samenleving leven, of met het capituleren als gevolg van maatschappelijke druk. Dat betekent ook dat de burger moet aanvaarden dat er beslissingen worden genomen die tegen zijn directe belangen ingaan. Juist daarom moet hij in zijn politieke betrokkenheid een evenwicht vinden tussen een aantal schijnbaar egenstrijdige houdingen: betrokkenheid én afstandelijkheid, activisme én berusting, protest én aanvaarding. Een vertrouwensrelatie tussen burger en overheid is daarbij onontbeerlijk. Het is mooi dat onlangs een debat over de rechtsstaat plaatsvond in de vergaderzaal van de Eerste Kamer, en het valt te hopen dat de bewindslieden er iets van hebben meegenomen naar hun bestuurlijke werk. Het zou nog mooier zijn als het een breder debat wordt waar burgers zelf aan deelnemen. D e rechtsstaat blijkt geen rustig bezit, geen huis waarin we onbezorgd kunnen slapen. Veel van de actuele discussies gaan over de ondergrens, over alles wat in een rechtsstaat toch echt niet zou moeten kunnen. Het zijn vaak ongemakkelijke kwesties waar meer kanten aan zitten. Als het strafrecht zijn beloop heeft gehad, zou iemand als Volkert van der G. toch ook van de regeling van vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling gebruik moeten kunnen maken?2 Een dergelijke route stuit echter op invoelbaar verzet van boze burgers. Maar wat rechtvaardigt hier ongelijke behandeling van een veroordeelde die op 2 mei hoe dan ook zal vrijkomen? Als het strafrecht zijn beloop heeft gehad, zou de veroordeelde pedoseksueel Benno L. toch ergens in Nederland moeten kunnen wonen? De moedige beslissing van de burgemeester van Leiden deze man onder sterk beperkende voorwaarden een jaar in zijn gemeente toe te laten stuitte op ook al weer begrijpelijke emoties, én op onaanvaardbare actievormen waarbij met geweld gedreigd werd. Of denk aan een gebeurtenis uit 2009 in Bleiswijk, waar een agent een Poolse zwerver bedreigde met een vuurwapen en een schep, alsof hij zijn eigen graf moest graven. Doel van die handeling was de zwerver te dwingen niet meer in de gemeente terug te keren, omdat de gemeente niet over opvangmogelijkheden beschikte, zoals een Leger 1364 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 des Heils. Een en ander kwam uit, en er volgde een strafzaak met een veroordeling van de agent. We zien hier dus eerst iets dat in een rechtsstaat niet mag gebeuren, en dan een passende reactie vanuit de instituties van diezelfde rechtsstaat. Leven we in dit land eigenlijk wel in een democratische rechtsstaat? Ja natuurlijk, het is hier geen tirannie, geen anarchie, geen door corruptie aangevreten failed state. Maar wat betekent het eigenlijk in een democratische rechtsstaat te leven? In dit artikel willen we op die vraag nader ingaan, onder meer aan de hand van de actualiteit. Daarbij wordt het debat over de rechtsstaat dat zich recent in de Eerste Kamer ontplooide,3 als vertrekpunt genomen. We hanteren daarbij soms de tactiek van de overdrijving: trends die zich lijken aan te dienen worden bezien alsof er al zekerheid zou zijn over hun verdere ontwikkeling. Dat kan een vruchtbare tactiek zijn wanneer men bepaalde ontwikkelingen meer principieel wil duiden.4 Gezien het onderwerp lijkt een dergelijke aanpak passend. Immers, ‘[w]aar het op aankomt is dat de vinger aan de pols wordt gehouden, zodat zorgwekkende signalen tijdig worden opgepikt en daarop adequaat kan worden gereageerd’. (Aldus Corstens, President van de Hoge Raad, in de Eerste Kamer tijdens het zojuist vermelde debat). 1. De rechtsstaat als ondergrens Er is een vrij gangbare definitie van de rechtsstaat, die onder meer de zojuist vermelde ondergrens markeert. Volgens Kees Schuyt is in een rechtsstaat de overheid gebonden aan maat en regel.5 Natuurlijk zijn burgers en bedrijven ook aan regulering onderworpen, maar in dat gegeven onderscheidt een democratische rechtsstaat zich niet van autoritaire systemen. In de rechtsstaat houden de overheden – en dus de overheidsfunctionarissen – zich aan het Dit type van wetgeving markeert de overgang van een open naar een gesloten samenleving zo duidelijk mogelijk geformuleerde recht, en houden zij ook beginselen in de gaten zoals vorm gegeven door fundamentele rechten (waaronder de toegang tot de onafhankelijke en onpartijdige rechter). In de democratische rechtsstaat kunnen burgers bovendien kritiek leveren en is de overheid bereid zich daar iets van aan te trekken; dat laatste zouden we het ‘consent-criterium’6 kunnen noemen: de overheid die ten behoeve van de burger handelt, en daardoor draagvlak geniet. De rechtsstatelijke overheid, zo zeggen we Scheltema na, is een dienende overheid.7 Een aantal van de maatregelen die recent werden voorgesteld, hebben uitdrukkelijk op deze conceptie van de rechtsstaat als ondergrens en juridische fatsoensnorm betrekking. Waar in de inleiding van dit artikel vooral over specifieke gebeurtenissen werd verhaald, gaat het echter ook en vooral over meer structurele maatregelen in de vorm van wetgeving of beleid. Meest in het oog springend in de voorbije jaren waren de voorstellen met betrekking tot:8 de invoering van verplichte minimumstraffen;9 de inperking van de mogelijkheid om taakstraffen op te leggen;10 het afschaffen en verlengen van verjaringstermijnen en de invoering van de herziening ten nadele;11 lichte normovertredingen niet meer onder gezag en regie van een rechter af te doen, maar door parketmedewerkers onder regie van een officier van justitie;12 het plan de straf al uit te voeren terwijl het hoger beroep nog loopt;13 het plan om gevangenen te laten betalen voor hun verblijf in de gevangenis.14 En wat te denken van het steeds maar uitdijende toezicht op het gedrag van burgers in de publieke ruimte? Er is bijvoorbeeld het voorstel de automatische kentekenregistratie uit te breiden, waarbij niet duidelijk is wanneer de camera’s zullen worden gebruikt, terwijl de reikwijdte van dit gebruik enorm is! ‘Door de grootschaligheid (…) bestaat het risico dat beduidend meer onschuldige personen op wier naam het voertuig staat, in de positie kunnen komen dat zij worden gerelateerd aan een misdrijf’, aldus de Raad van State.15 Het proportionaliteitsbeginsel is hier Auteurs Vlaamse rechtssocioloog en politicoloog L. de kwestie overigens heel boeiend. Zie voor de wenselijke strafmaat is bij uitstek iets wat 1. Prof. mr. dr. L.H.J. Adams en mr. dr. W.J. Huyse, in zijn lezenswaardige De politiek een overzicht bijvoorbeeld L.C. Blaau, ‘The van de feiten en omstandigheden van het Witteveen zijn beiden verbonden aan het voorbij, Leuven: Kritak 1994. Rechtsstaat Idea Compared with the Rule of geval afhangt – en dus bepaalt niet de Departement Publiekrecht, Encyclopedie en 5. K. Schuyt, ‘De waarden van de rechts- Law as a Paradigm for Protecting Rights’, politiek maar de rechter dat’. Rechtsgeschiedenis van Tilburg Law School. staat’, in K. Schuyt, Steunberen van de South African Law Journal 1990, p. 76-96 10. Waarbij we, opnieuw (zie vorige voet- Adams als hoogleraar Democratie en samenleving. Sociologische essays, Amster- en B.Z. Tamanaha, On the Rule of Law. noot) de rechter de speelruimte ontnemen Rechtsstaat (leerstoel vfonds) en als hoogle- dam: Amsterdam University Press 2006, p. History, Politics, Theory, Cambridge: Cam- om de straf of maatregel op te leggen die raar Encyclopedie van het Recht, Witteveen 125. Over de contouren van die rechtsstaat, bridge University Press, 2004. passend is voor het aan hem voorgelegde als hoogleraar Rechtstheorie. Witteveen is zie onder meer het advies van de European 6. De term wordt ook gebruikt door Tama- geval. tevens medewerker van dit blad en lid van Commission for Democracy through Law (de naha. 11. Waarbij we de tijd zijn werk niet meer de Eerste Kamer (PvdA). De inbreng van zogenaamde Venice Commission), Report on 7. M. Scheltema, ‘De rechtsstaat’, in J.W.M. laten doen, en er spanning bestaat met het Adams bouwt onder meer voort op een the Rule of Law, Strasbourg: CDL- Engels e.a. (red.), De rechtsstaat herdacht, legaliteitsbeginsel omdat de vraag rijst of eerdere monografie over de democratische AD(2011)003rev april 2011, en, meer reflec- Zwolle 1989, p. 11-25. met terugwerkende kracht een vrijspraak rechtsstaat (M. Adams, Recht en democra- tief, T. Bingham, The Rule of Law, London: 8. Sommige hiervan zijn inmiddels als wet ongedaan mag worden gemaakt, en met tie ter discussie. Essays over democratische Penguin 2011. Voor een deelnemersperspec- aanvaard (verjaringstermijnen en herziening vereisten van privacy omdat het DNA en rechtsvorming, Leuven: Universitaire Pers tief op de rechtsstaat, zie M. Hertogh, De ten nadele), andere voorstellen zijn blijven vingerafdrukken van vrijgesprokenen voor Leuven 2006). De inbreng van Witteveen levende rechtstaat. Een ander perspectief op steken op het niveau van beleids- en wet- onbepaalde tijd moeten worden bewaard. steunt onder meer op zijn bijdrage aan het recht en openbaar bestuur, Utrecht: Lemma gevingsvoornemen (minimum- en taakstraf- 12. Waarbij we de trias politica veronacht- debat dat de Eerste Kamer op 11 maart 2002. Zie tevens het recente advies van de fen). zamen. 2014 hield over de staat van de rechtsstaat. Adviesraad Internationale Vraagstukken 9. Waarbij we het oordeel van de rechter 13. Waarbij we de rechtsbescherming (AIV), waarin die er terecht voor lijkt te kie- blijkbaar niet geheel meer vertrouwen, en ondermijnen, en raken aan het onschuld- Noten zen zich niet te verliezen in een weliswaar die ook niet meer aan maatwerk kan doen, principe. 2. Hierover recent W. van Hattum, ‘De belangrijke, maar voor de doeleinden van de en als gevolg waarvan aan de taakverdeling 14. Waarbij we hen in feite ook nog een tenuitvoerlegging van de straf van Volkert AIV welhaast semantische discussie over de tussen wetgever en rechter wordt geraakt. vermogensstraf opleggen en hen als inkom- van der G.’, NJB 2014/565, afl. 11, p. 692- verschillen tussen Rule of Law, Rechtsstaat, Y. Buruma, Raadsheer in de Hoge Raad, zei stenbron behandelen. 700. État de droit. Zie AIV, De rechtsstaat. Waar- hierover in de Eerste Kamer ‘dat het daarom 15. Raad van State, Advies d.d. 23 maart 3. Naar aanleiding van vooral een deskun- borg voor Europese burgers en fundament ongemakkelijk is dat de minister-president 2012, nr. No.W03.12.0008/II. Zie tevens F. digenbijeenkomst op 4 februari. Raadpleeg- van Europese samenwerking, 2014, p. 14-19 niet lang geleden in Buitenhof zei: “De Jensma, in NRC Handelsblad van 9 maart baar op youtube: www.youtube.com/ (‘[D]e standaarden van het concept rechts- politiek gaat over de wenselijke strafmaat”. 2013: www.nrc.nl/rechtenbe- watch?v=gYuXQ8cWTMM#t=2. staat (zijn) ondanks terminologische verschil- In het algemeen gesproken bepaalt de stuur/2013/03/09/binnenkort-het-totale- 4. Bijvoorbeeld ook gehanteerd door de len duidelijk (…)’ (p. 18). Historisch gezien is politiek inderdaad het strafmaximum, maar burgervolgsysteem. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1365 Wetenschap uitdrukkelijk in het geding, en dit type van wetgeving markeert de overgang van een open naar een gesloten samenleving. Uiteindelijk zijn hier waarden betrokken die verwijzen naar idealen en opvattingen over hoe veiligheidszorg eruit moet zien, en over hoe mensen met elkaar moeten omgaan; naar de waarden die aan het samenleven van burgers ten grondslag moeten liggen, en die te maken hebben met de onderlinge verbondenheid tussen mensen, met onderling vertrouwen en solidariteit.16 Ook vanuit die optiek heeft de kwestie uitdrukkelijk een democratische en rechtsstatelijke dimensie. Maar behalve ferme taal vanwege de Raad van State, afdeling wetgeving, is er politiek gezien voor de constitutionele en rechtsstatelijke dimensie hiervan weinig aandacht.17 Maar het zou een misverstand zijn de ontwikkelingen te beperken tot het strafrecht alleen. Wat te denken van het vreemdelingenbeleid?18 En van de bezuinigingen op de rechterlijke macht (waaronder uitdrukkelijk het OM)? En het gaat ook om de bezuinigingen op en hervormingen van de rechtsbijstand, momenteel zo actueel;19 en De maatregelen in samenhang gelezen roepen een grotere spanning op dan de som der individuele delen zou kunnen suggereren om de verhoging van griffierechten, waar het kabinet zich nu weliswaar vooral beperkt tot hoger beroep en cassatie. Deze laatste drie vermelde maatregelen hebben allen betrekking op de toegankelijkheid en kwaliteit van onze rechtspleging, een waarborg die op grond van heel wat internationale verdragen waarbij Nederland is aangesloten prominent als fundamentele waarborg moet worden erkend (artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR niet in het minst, of artikel 47 van het EU Handvest van Grondrechten). Juist het domein van de rechtspleging vormt een boeiende casus om te illustreren waarom een debat als het onderhavige zo nodig is. In zekere zin is er sprake van een sluipende tendens: over ieder van de maatregelen op zichzelf genomen is zeker debat mogelijk. Nuance is belangrijk, en niet iedere maatregel is op voorhand ondenkbaar of problematisch. Maar als je het geheel van de maatregelen in ogenschouw neemt, dan lijkt er zich een structurele tendens voor te doen die niet vanzelfsprekend is; de maatregelen in samenhang gelezen roepen volgens ons een grotere spanning op dan de som der individuele delen zou kunnen suggereren. Op de al vermelde deskundigenbijeenkomst werden onder meer over de rechtsbijstand, juist in de vermelde samenhang gelezen, harde woorden gesproken. Het verhogen van de griffierechten en het verminderen van de gesubsidieerde rechtsbijstand dragen beide bij aan de beheersing 1366 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 van de kosten van de rechtspleging, maar ten koste van een groter goed: de toegang tot het recht. Het effect zou kunnen zijn dat het voor een bedrijf straks niet meer loont om over een vordering van minder dan € 1500 te procederen (aldus ook Corstens in de Eerste Kamer). Moeten die ondernemers het recht dan maar in eigen hand nemen? De Raad voor de Rechtspraak bepleit flexibele griffierechten die met draagkracht en aard van het geschil rekening houden. Het is wenselijk deze mogelijkheid serieus te onderzoeken. Zeker, als het om kleine vorderingen gaat is er soelaas te verwachten van alternatieve vormen van geschilbeslechting die goedkoper zijn. Maar dan moet een deugdelijk en werkend systeem van zulke alternatieve mogelijkheden wel eerst beschikbaar zijn. Deze alternatieve manieren van conflicten beslechten werken trouwens alleen goed als de gang naar de rechter mogelijk blijft, als stok achter de deur. Het juridisch loket zeeft onredelijke of kansloze claims nu al uit. Door hierna nog drempels in te bouwen, verandert niet de motivatie of het gelijk van de klager maar wel diens kans om gehoor te vinden. Als mensen die het niet breed hebben niet naar de rechter of een andere toegankelijke instantie kunnen gaan, wordt de tweedeling van onze samenleving ook nog eens juridisch gesanctioneerd. Wie niet naar een onafhankelijke en onpartijdige rechter kan is dan de facto een tweederangsburger. Hij is iemand die er niet bij hoort en ook iemand die we niet kunnen verwijten dat hij geen al te groot vertrouwen heeft in de overheid. In de woorden van Corstens tijdens de deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer: ‘Toegang tot de rechter is geen consumptiegoed, geen bankstel dat je wel of niet zult kopen, het is een essentieel onderdeel van onze rechtsstaat.’ En verder: ‘Het is een volstrekt veilige veronderstelling dat de drempels nu eerder te hoog dan te laag zijn.’ De toegang tot het recht is zoals gezegd een door artikel 6 EVRM gewaarborgd grondrecht. In een door prof. Barkhuysen geschreven advies aan de Verenging Sociale Advocatuur komt deze tot een kritisch oordeel over de plannen.20 Hij concludeert dat de toegang tot de rechter onder druk komt te staan en dat de vraag moet worden gesteld of de voorstellen de grens van het toelaatbare niet overschrijden. Voor Barkhuysen is het geen vraag dat op grond van de jurisprudentie (Airey vs. Ierland en Del Sol vs. Frankrijk) geconcludeerd moet worden dat de voorstellen om consumentenrecht en huurrecht van financiering uit te sluiten in elk geval onrechtmatig zijn, terwijl bij echtscheidingszaken naar de situatie van het individu moet worden gekeken. Barkhuysen stelt voorts: ‘Bovendien mag het recht op toegang tot de rechter niet worden onthouden, louter omdat er mogelijk ook een oplossing via een andere route denkbaar zou zijn. Het recht op toegang tot de rechter veronderstelt dat wanneer het individu een zaak aan een rechterlijke instantie wil voorleggen, hem deze mogelijkheid moet worden geboden (…) het niet willen of kunnen gebruikmaken van een alternatieve oplossingsrichting kan geen grond voor afwijzing van een verzoek tot rechtsbijstand zijn; uiteindelijk moet er altijd toegang tot de rechter kunnen zijn.’21 Waarom geen alternatieve route onderzocht? Om een evenwichtig stelsel te verkrijgen dat rechtmatig en efficiënt is, zou er in de eerste lijn – via het Juridisch Loket, andere adviseurs of internetbronnen – aangegeven moeten worden welke alternatieve methoden er beschikbaar zijn om een controverse te beslechten. Lopen alternatieve wegen spaak dan dient een rechtzoekende echter snel toegang te hebben tot professionele rechtspraak, ondersteund door een professionele advocaat. Dergelijke aanpak kan zelfs goedkoper zijn dan het huidige stelsel. Brenninkmeijer wees er tijdens de deskundigenbijeenkomst op dat het vanuit zijn ervaring als ombudsman duidelijk is geworden dat bestuursrechtelijke geschillen in ongeveer 60 tot 70% van de gevallen door gewoon menselijk contact van bestuursorganen met burgers voorkomen kunnen worden. Ook de kwesties waar het om gaat in het huurrecht, consumentenrecht en bij echtscheidingen vereisen lang niet altijd een gang naar de rechter en de sociale advocatuur spant zich ook in om dat door wat Brenninkmeijer in de Eerste Kamer ‘gewoon menselijk contact’ noemde, te voorkomen. 2. De empirische dimensie van de rechtsstaat: fact free politics Zoals uit dit laatste voorbeeld blijkt, gaat het niet alleen om de spanning met de rechtsstatelijke en (dus) fundamenteelrechtelijke dimensie die zich in veel nieuwe wetgeving en voorgenomen beleid manifesteert. Het gaat er ook om dat de efficiëntie en het effect van de voorstellen of maatregelen niet noodzakelijk doordacht zijn (het zicht op de empirische dimensie), maar in de Eerste Kamer kwam dat element niet helemaal scherp tot uiting. Prof. Theo de Roos had het in zijn Tilburgse afscheidsrede over fact free politics.22 Van sommige (voorgestelde) maatregelen weten we dat die geen of zelfs een negatief effect hebben, en veelal ontbreekt ook een echte probleemanalyse. Neem de voorgestelde strafbaarstelling van illegaal in dit land verblijvende vreemdelingen. De regering stelde dat de afschrikwekkende werking van deze wet meerwaarde heeft (de staatssecretaris had het over een ‘verdrijvingseffect’). 16. J. Terpstra, Het veiligheidscomplex. Gerards en A. Terlouw (red.), Amici Curiae. 02-13-advies-gefinancierde-rechtsbijstand- omslag in (het denken over) de inzet van Ontwikkelingen, strategieën en verant- Adviezen aan het Europees Hof voor de en-toegang-tot-de-rechter.pdf. het strafrecht bij de bestrijding van crimina- woordelijkheden in de veiligheidszorg, Den Rechten van de Mens, Nijmegen: Wolf 21. Ibid., p. liteit. J. De Hullu. Materieel strafrecht, Haag: Boom Juridische Uitgevers 2010, met Legal Publishers 2012, p. 252 (met verdere 22. T.A. de Roos, Grimmig Spiegelbeeld, Deventer: Kluwer 2012, p. 9-13 (met vele name hoofdstuk 9 (‘Veiligheidszorg als verwijzingen). Afscheidscollege Tilburg University, 17 mei verdere verwijzingen, nuances en voorbeel- publiek goed’). 19. Hierover uitgebreid in dit tijdschrift: M. 2013. Het past in een ontwikkeling naar den). Verder K. Rozemond, ‘Wie zijn wij?’, 17. Een van ons wees hier eerder op: M. Westerveld, ‘Gesubsidieerde rechtsbijstand een zogenaamd ‘totaalstrafrecht’ gekoppeld Nederlands Tijdschrift voor Rechtsfilosofie Adams, Constitutionele geletterdheid voor en de toegang tot het recht’, NJB aan een vorm van wij-zij denken. De term en Rechtstheorie 2005, p. 3-7. de democratische rechtsstaat”, NJB 2014/246, afl. 5, p. 312-318. totaalstrafrecht komt van A.H. Klip, ‘Totaal- 2013/874, afl. 17, p. 1115. 20. Te lezen via: http://rechtsbijstandjuist- strafrecht’, Delikt en Delinkwent 2010, p. 18. T. Spijkerboer, ‘Subsidiariteit 2.0’, in J. nu.nl/wp-content/uploads/2014/02/2014- 583-593. Zie uitgebreid De Hullu over de NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1367 Wetenschap Maar twintig jaar onderzoek, ook internationaal onderzoek,23 geeft een stevige indicatie dat illegale vreemdelingen een sterke motivatie hebben zich buiten de criminele circuits te houden, en dat strafbaarstelling wellicht zelfs zou aanzetten tot criminaliteit. Welk probleem moest nu eigenlijk worden opgelost? Na de voor de regeringspartijen teleurstellend verlopen gemeenteraadsverkiezingen van 2014 werd het voorstel uitgeruild tegen een verlaging van de arbeidskorting voor inkomens boven de € 40 000 – geen staaltje van principiële politiek – en daarom zullen we het antwoord op die vraag voorlopig niet weten. Een tweede voorbeeld van fact free politics betreft de gang van zaken rond de verlenging van de Rotterdamwet die nu net aanhangig is in de Eerste Kamer. Deze wet die eigenlijk Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek24 heet maar in feite alleen in Rotterdam van toepassing is, was bij invoering in 2006 omstreden vanwege de rechtsstatelijke vraag of het te rechtvaardigen is om aan een groep van de bevolking woonvergunningen te kunnen weigeren omdat zij kansarm zijn en het percentage kansarme bewoners van bepaalde Rotterdamse wijken boven een bepaald percentage zouden brengen, hetgeen dan gecorreleerd wordt met de probleemaccumulatie die zich in deze wijken voordoet. Dit is een wet die in strijd is met het algemeenheidsvereiste (alleen bedoeld voor een paar wijken in Rotterdam) en die het gevaar in zich draagt van stigmatisering en discriminatie. Omdat deze risico’s werden afgewogen tegen het perspectief dat met een andere bevolkingssamenstelling de problemen in de wijk zouden kunnen worden aangepakt, kreeg de wet het voor- Deze meer ambitieuze visie op de rechtsstaat begint met de ontdekking dat het om een historische verworvenheid gaat deel van de twijfel op voorwaarde van een evaluatie na vijf jaar. Die evaluatie is er nu en is onmiskenbaar een oppervlakkig, eenzijdig en volstrekt niet objectief verhaal geworden. Op basis van deze beperkte en gekleurde uitsnede uit de feiten, vertekend door het belang van de onderzoekende gemeente, stelt de regering een verlenging van de wet voor van maar liefst vier perioden van telkens vier jaar, dus vrijwel onbeperkt. Het zal interessant zijn te zien hoe de Eerste Kamer gaat reageren op dit voorstel van de wet dat niet door een gedegen analyse van de probleemsituatie wordt onderbouwd.25 3. De ambitieuze dimensie van de rechtsstaat Diegenen die menen dat er in dit tijdsgewricht onvermijdelijk moeilijke maatregelen moeten worden genomen, en dat het nu eenmaal democratisch is dat de meerderheid beslist, brengen de kwestie op een misleidende wijze aan. Vrijwel niemand zal willen ontkennen dat in een democratie meerderheidsbesluitvorming betekenisvol is. Tijdens de 1368 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 vermelde expertbijeenkomst stelde Hirsch Ballin echter heel principieel dat democratie en rechtsstaat elkaar versterken, dat een eerbiediging van de grondrechten een versterking en niet een verzwakking van democratisch bestuur inhoudt. De aloude spanningsrelatie tussen democratische macht en rechtsstatelijk bestuur kan dus worden opgelost. Om de betekenis van de stelling van Hirsch Ballin beter te kunnen duiden, moeten we vaststellen dat er ook een ambitieuzer idee over de rechtsstaat in omloop is. Deze meer ambitieuze visie op de rechtsstaat begint met de ontdekking dat het om een historische verworvenheid gaat. Vanaf de achttiende eeuw wordt een bouwwerk opgetrokken in verschillende lagen. Eerst de liberale rechtsstaat, daarop de democratische rechtsstaat, gevolgd door de sociale rechtsstaat. En dit huis van de rechtsstaat, zoals Bovens het noemt, is principieel onvoltooid.26 Het lijkt op zo’n Amsterdams grachtenpand dat uit etages van verschillende ouderdom is opgetrokken en waar voortdurend aan wordt verbouwd om aan de behoeften van de bewoners te voldoen. Burgers die het huis van de rechtsstaat bewonen verwachten meer dan fatsoenlijke behandeling; zij zijn ook actieve deelnemers aan de democratische rechtsstaat. Ook de overheidsdienaren die zich in het huis van de rechtsstaat ophouden zijn in deze opvatting actieve dragers van de idealen van rechtsstatelijkheid. Er is veel onderzoek dat erop wijst dat een vitale democratische rechtsstaat verantwoordelijke ambtenaren nodig heeft maar meer nog berust op een brede middenklasse van mensen die niet heel rijk zijn of heel arm; zelfbewuste mensen die in staat zijn voor hun vrijheid en die van het collectief op te komen, noem het mensen die een vorm van actief burgerschap beoefenen. Onder meer Pierre Rosanvallon laat zien dat de groter wordende verschillen tussen arm en rijk en de erosie van de middenklasse een bedreiging inhouden voor de waarden van de democratie en de rechtsstaat.27 In die zin is dit ruime idee van de democratische rechtsstaat evenzeer een opvatting over wat nodig is die gezond te houden. In deze ruime visie op de rechtsstaat is het wezenlijk dat de drie bouwlagen ervan – de liberale, de democratische en de sociale – altijd tegelijkertijd aan de orde zijn en dat we beseffen dat deze dimensies elkaar soms versterken en soms onder hoge druk zetten. Wetgeving is als politieke wilsuiting bijvoorbeeld terughoudend en kaderscheppend in overeenstemming met de liberale dimensie, activistisch en instrumenteel in de sociale optiek die altijd weer in bureaucratie dreigt uit te monden. Vanuit de democratische bouwlaag is daarbij altijd de vraag actueel in hoeverre de politieke organen de maatschappelijke belangen tot een Algemeen Belang weten te integreren (of daarin tekortschieten). Tjeenk Willink bracht deze kwestie terecht aan toen hij tijdens de deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer zei dat ‘een vruchtbare discussie over de problemen in de rechtsstaat niet mogelijk is, zonder het functioneren van de democratie daarin te betrekken.’28 Hij stelde dat we moeten spreken over de politieke cultuur die de problemen waarmee we worden geconfronteerd mogelijk maakt. En het gaat daarbij overigens niet alleen om het feit dat we in Nederland heel goed meningen kunnen ventileren (ook in de samenleving), en dat we dat moeten blijven kunnen doen. Het gaat er ook om dat op institutioneel niveau de checks and balances goed georganiseerd zijn. En Brenninkmeijer sprak bij dezelfde bijeenkomst op dat punt waarschuwend Onze ‘commerciële’ democratie lijkt nog maar weinig te melden te hebben over wat mensen bij elkaar kan brengen. Over wat hen weet te scheiden des te meer van een systeemfalen: de politieke partijen slagen er niet goed in het volk te vertegenwoordigen en het ‘Algemeen Belang’ te interpreteren en dragen door hun populistische opstelling bij tot verzwakking van de rechtsstaat. ‘Een zwakke democratie verdraagt geen sterke rechtsstaat’, zei hij; er moet evenwicht bestaan tussen de twee. Benninkmeijer voegde er aan toe dat het systeemfalen eruit blijkt ‘dat ons democratisch rechtsstatelijk systeem teveel eenheid gaat vertonen en te weinig ruimte laat voor een tegenstem.’ De andere sprekers meenden ook allemaal, in wisselende bewoordingen, dat beter georganiseerde checks and balances, dus meer controle op politieke, bestuurlijke en ambtelijke macht een oplossingsrichting zou zijn. 4. Vier aandachtsgebieden Over ieder van die kwesties – populisme, Algemeen Belang, checks and balances, bureaucratie – valt meer te zeggen. We werken die hier wat verder uit, als vier gebieden waarop de democratische rechtsstaat aandacht vraagt, en die allen naar elkaar verwijzen en op elkaar betrekking hebben. Ieder voor zich kenmerken die aandachtsgebieden dan weer min of meer specifieke spanningen in ons maatschappelijk bestel, die vervolgens weer spanningen in de rechtsstatelijke configuratie (ondergrens) daarvan bewerkstelligen. a. Populisme en Algemeen Belang In zijn prachtige en veelbesproken Vuur en As,29 maakt de Canadese hoogleraar en ex-politicus Michael Ignatieff een (althans door recensenten) weinig opgemerkte analyse over de relatie tussen democratische rechtsstatelijkheid en politiek handelen. Democratie, zo schrijft Ignatieff, is afhankelijk van overtuigingskracht, ‘van het idee dat je vandaag misschien in staat zult zijn een tegenstander te overtuigen en morgen een bondgenoot van hem te maken’.30 Een dergelijke opvatting over democratie voor- onderstelt een vorm van wederzijds respect tussen politici. ‘Als er iets is wat de democratie in de achting van de burger doet dalen, is het wel het beeld van twee politici die elkaar scheldwoorden naar het hoofd slingeren (…).’31 Het politieke taalgebruik, hier en in het buitenland (denk aan de berichten die ons uit de Verenigde Staten bereiken), lijkt er echter steeds vaker van uit te gaan dat democratie niet een systeem is dat een omgang poogt te vinden met mensen waarmee je politiek van mening verschilt (noem die, met Ignatieff, ‘tegenstanders’); veeleer gaat het om het argumenteren met vijanden, en die moeten zoals bekend worden verslagen of vernietigd. Het sluiten van bijvoorbeeld compromissen – heel typisch voor beschaafd politiek handelen volgens ons – is dan een vorm van verraad! In een gelijkaardige stemming wees ook Hirsch Ballin er in zijn recente Rechtsstaatlezing op dat het versnelde en verhevigde proces van politieke meningsvorming een directheid heeft gekregen waarin voor reflectieve argumentatie geen ruimte meer is. En daarbij heeft het pure meerderheidsdenken de wind zozeer in de rug gekregen dat het aan de kracht daarvan lijkt overgeleverd.32 In een dergelijke cultuur is de vraag naar wat goed is voor de samenleving als geheel – datgene wat we definiëren als het Algemeen Belang – niet meer zo belangrijk. Zo bekeken lijkt het er op dat de politiek zelf aan het ‘vermarkten’ is, en het marktprincipe – the winner takes all! – de bedgenoot van de democratische rechtsstaat is geworden.33 Helaas verhouden markt en democratie zich niet goed tot elkaar; de democratie en de democratische rechtsstaat, die ook tot taak hebben de vaak zwakkeren in de samenleving te beschermen, is immers veel meer dan een optelsom van neuzen. Onze ‘commerciële’ democratie, inclusief het daarbij horende korte termijn denken (snelle winst!), lijkt in ieder geval nog maar weinig te melden te hebben over wat mensen bij elkaar kan brengen.34 Over wat hen weet te scheiden des te meer. 23. Zie het overzicht ter zake door J.P. van 25. Inmiddels werd over de wet in de Eerste Tjeenk Willink. Zie hiervoor de bij gelegen- 33. Vgl. F. Zakaria, De toekomst van de der Leun, ‘Zal de strafbaarstelling van ille- Kamer gestemd, en aldaar met de steun van heid van zijn afscheid van de Raad van vrijheid. De paradoxen en schaduwzijden galiteit effectief zijn? En wil iemand dat de PVV aangenomen. Een van de auteurs State gepubliceerde verzamelbundel: Niet van democratie, Amsterdam: Contact 2004, eigenlijk weten?’, Ars Aequi Maandblad van dit artikel stemde in zijn hoedanigheid de beperking, maar de ruimte. Beschouwin- p. 207. 2013, p. 8-9. Recent tevens A.B. Terlouw, van Senator tegen de wet. gen over democratie en rechtsstaat, Den 34. Het feit dat de publieke zaak zelf door ‘Fundamentele rechten van niet rechtmatig 26. Hierover M.A.P. Bovens, De digitale Haag: Boom 2012. massale privatisering wordt uitgekleed helpt in Nederland verblijvende vreemdelingen: rechtsstaat. Beschouwingen over informa- 29. Amsterdam, Cossee, 2013 (vertaald uit overigens ook niet mee aan een herwaarde- een fata morgana’, Rechtsgeleerd Magazijn tiemaatschappij en rechtsstaat, Alphen a/d het Engels: Fire and Ashes. Succes and ring van het publieke domein en het daarbij Themis 2013, p. 9-19 (doordat illegaal Rijn: Samsom, 1999. Failure in Politics, Cambridge (Massachus- horende algemeen belang. De voorbeelden verblijf in Nederland strafbaar is gesteld, is 27. Zie vooral zijn La société des égaux, sets): Harvard University Press 2013). liggen voor de hand: zorg, onderzoek, het steeds moeilijker om voor sommige Paris: Seuil 2011. 30. Ibid., p. 190. cultuur, spoorwegen, publieke omroep. Zie vreemdelingen ook feitelijk rechten te doen 28. Zie hierover verder zijn Tromp-lezing, 31. Ibid., p. 191 (Ignatieff voegt er aan toe: verder Tjeenk Willink in zijn reeds aange- effectueren). De NOvA, RvdR, Commissie- gepubliceerd in De Groene Amsterdammer, ‘(…) in een overigens lege zaal.’). haalde Tromp-lezing. Zie hierboven voet- Meijers en de NVvR waren allen erg kritisch 1 november 2013. De relatie tussen demo- 32. De Grondwet in politiek en samenle- noot 28. over de voorgenomen wetgeving. cratische rechtsstaat en politieke cultuur ving, Den Haag: Boom Lemma uitgevers 24. Kamerstukken II, 33797. loopt als rode draad door het werk van 2013, p. 17. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1369 Wetenschap Ignatieff parafraseert Clausewitz:35 politiek is niet de voortzetting van oorlog, maar er juist een alternatief voor. Politiek heeft bij uitstek als bedoeling geweld tussen burgers te vermijden. En daar ligt een analogie met de bedoeling van een constitutie en de democratische rechtsstaat: ook daarvan is het immers mede de bedoeling dat die civilisering van het conflict mogelijk maken, spanningen en meningsverschillen juist wil faciliteren. We vinden politiek, in samenhang met constitutionalisme en rechtsstaat, immers ook belangrijk, omdat het doel ervan juist is ons te behoeden voor een situatie waarin samenleven welhaast onmogelijk wordt. Een en ander doet onder meer de vraag rijzen of de verruwing van het politieke taalgebruik en handelen die we de recente jaren kunnen ontwaren, niet in zekere zin onconstitutionele kenmerken heeft. Terug naar de rechtsstaat, waar we drie dimensies – een minimale, een empirische en een ambitieuze – van hebben onderscheiden. Die dimensies, zo stelden we, moeten elkaar in evenwicht houden. In een hedendaagse democratische rechtsstaat zou de vraag naar wat een rechtvaardige samenleving is daarom voortdurend onderwerp van discussie moeten zijn, juist omdat we meer dan ooit in een samenleving leven waarin pluralisme en verdeeldheid eerder regel dan uitzondering zijn.36 Leken conflicten vroeger onverenigbaar met maatschappelijke samenhang, tegenwoordig moeten tegengestelde visies op het ‘goede leven’ en de ‘rechtvaardige samenleving’ kunnen samengaan. Dat vereist dus een politieke cultuur die zoekt naar compromissen in de nobele zin van het woord. Dat wil volgens ons zeggen dat het politieke handelen zoveel mogelijk zowel respect als wederzijdse herkenbaarheid en beaambaarheid moet proberen te bevorderen. Om dat te realiseren moet er in een eigentijdse democratie minstens ‘ongoing talk’37 zijn: om belangen te behartigen, anderen te overtuigen, samen agendapunten te bepalen, De idee van ‘de’ wil van het volk, indien op ongekwalificeerde wijze gehanteerd als louter de meerderheidsopinie, is achterhaald wederkerigheid af te tasten, zich uit te drukken en te relativeren, gemeenschap te vormen, zelfkritiek uit te oefenen, bestaande evidenties en paradigma’s opnieuw te bekijken, om een discours te bewerkstelligen waarin ieders normen en waarden op tafel komen, verdedigd kunnen worden maar ook ondermijnd, enz., en dit alles steeds op basis van een ethiek van wederzijds respect. Alleen daaruit kunnen ‘nobele compromissen’ voortvloeien. Dat wil niet zeggen dat een democratie louter een praathuis dient te zijn, beslist niet. Maar waar het hier vooral om te doen is, is dat het in een democratische rechtsstaat om meer gaat dan alleen maar de formele kenmerken daarvan. 1370 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 Dit alles betekent ook dat de idee van ‘de’ wil van het volk, indien op ongekwalificeerde wijze gehanteerd als louter de meerderheidsopinie, achterhaald is. Een ware democratische orde is in de eerste plaats een soort van openheid waarin recht en politieke macht voortdurend ter discussie gesteld kunnen worden. De politiek dient onder meer de ruimte te creëren die een dergelijke permanente discussie mogelijk maakt. Allicht kan geen enkele instelling of procedure het bestaan en de bestendiging daarvan garanderen. Formele garanties van de rechtsstaat zijn weliswaar conditiones sine qua non voor het democratisch functioneren van een samenleving; de middelen om een vertrouwensrelatie tussen overheid en burgers, tussen machthebbers en justitiabelen, te bewerkstelligen en bestendigen. Maar ze kunnen niet als autonome of statische leidraad worden gebruikt om het democratisch handelen te legitimeren. Het ongekwalificeerde gebruik van bijvoorbeeld de meerderheidsregel kan, wanneer deze hogere waarde wordt vergeten, ontaarden in een dictatuur van de meerderheid, met bijvoorbeeld als gevolg dat belangrijke minderheidsgroepen worden genegeerd. In dat licht dienen de formele aspecten van de democratische rechtsstaat begrepen te worden.38 Juist om sociale vrede te bewaren zijn nobele compromissen tussen meerderheid en minderheid dan ook essentieel. Sterker nog, juist deze nobele compromissen kunnen maken dat ook het recht aanvaard wordt. En daartoe zijn een luisterend oor, debat en het afleggen van verantwoording – wezenlijke kenmerken van een democratische houding dus – noodzakelijk. Salet drukte dit als volgt uit: ‘Morele condities (...) zijn fragiele gegevenheden – zeker in een context die vatbaar is voor doodgewoon machtsmisbruik – maar zij smeden de band die mogelijk maakt, dat democratische besluiten vanwege de overtuigingskracht van het bestel als zodanig, ook navolging kunnen vinden bij burgers die van de besluiten in casu nadeel ondervinden. De geldingskracht van een democratisch bestel is niet primair afhankelijk van de mogelijkheid om met behulp van sancties bepaald gedrag af te dwingen (ook al dient over de mogelijke toepassing van sancties een zekere berekenbaarheid te bestaan), alswel van de morele verbondenheid van burgers en gezagsdragers.’39 Om misverstanden te vermijden: we bepleiten dus niet dat, bijvoorbeeld, het justitiebeleid zich niets moet aantrekken van invoelbare vragen die uit de maatschappij voortkomen, zoals de vragen rond Volkert van der G. en Benno L. Responsiviteit blijft belangrijk, ook en vooral voor bewindslieden. Wel bepleiten we de noodzaak van verantwoordelijke politici en beleidsmakers die uitleggen welke belangen er op het spel staan, en die alle aspecten daarvan uitdrukkelijk en publiek meewegen. En die dan met beleidsbeslissingen komen die getuigen van een evenwichtige beoordeling van al die aspecten die een bepaalde kwestie aanbelangen: dus inclusief rechtsstatelijke belangen en realiteitsgehalte van maatregelen. Geen enkele beleidsmaker kan het zich permitteren om de publieke mening te negeren. Wel zal een gewetensvolle beleidsmaker de geloofwaardigheid van die mening moeten onderzoeken en toetsen, die mening dus heel ernstig moeten nemen, ook en vooral op het rechtsstatelijke gehalte. Hij zal, aan de hand van argumentaties van belangengroepen, oordelen van collega’s, deskundigen, de pers enz., moeten proberen te bepalen op welke gronden een publiek oordeel berust. Maar een beleidsmaker die vervolgens desondanks weigert gevolg te geven aan een vermeende publieke consensus, maakt zich niet noodzakelijk schuldig aan elitisme.40 Dat brengt ons bij het volgende aandachtsveld. b. Checks and balances In zijn recente meesterlijke geschiedenis van de democratie signaleert John Keane het ontstaan van een nieuw type democratie dat de representatieve democratie aanvult en corrigeert door een toename van instituties die als waakhonden of monitoren het functioneren van de officiële staatsinstellingen kritisch begeleiden. Keane laat zien dat er een enorme variëteit is aan vormen van wat hij ‘monitory democracy’ noemt, de waakhondendemocratie. Tussen de onderdelen van zijn immense opsomming lijkt op het eerste gezicht geen enkel verband te bestaan. Keane heeft het onder veel meer over: burgerjuries, teach-ins, burgerbetrokkenheid bij gemeentelijke begrotingen, denktanks, consensusconferenties, focusgroepen, adviesorganen, mensenrechtenorganisaties, consumentenbonden, ombudspersonen, actieve rechters, democratie cafés, deliberatieve opiniepeilingen, sociale forums, raden van experts, herdenkingsbijeenkomsten. Deze tellen mee als vormen van waakhondendemocratie omdat ze er mede op gericht zijn het publiek te informeren en van betere informatie te voorzien over de vele standpunten die in publieke discussies kunnen worden ingenomen. Volgens Keane moet het oude maxime van de vertegenwoordigende democratie dat één persoon, één stem en één vertegenwoordiging met elkaar verbindt plaats maken voor de nieuwe norm van de waakhondendemocratie: ‘One person, many interests, many voices, multiple votes, multiple representatives.’41 Openbaarheid en rekenplichtigheid van bestuur, verantwoording, integriteit, evenwicht van machten, zijn daarbij de nieuwe sleutelbegrippen. Deze ondersteunen het door controlerende en rechtsprekende instanties gewaarborgde ideaal van de democratische rechtsstaat. Daarin wordt de burger dan rechtszekerheid en bescherming tegen een overmatige uitoefening van overheidsmacht geboden. En misschien zelfs voor burgers een laatste instantie om zich toe te wenden. Een gelijkaardig betoog treffen we aan bij de recente winnaar van de zogenoemde Spinozalens, Pierre Rosanvallon. Ook hij stelt dat onder druk van grote maatschappelijke verdeeldheid en complexiteit, de democratie een nieuwe gedaante krijgt. In zijn La contre-démocratie42 – de tegendemocratie –, laat hij zien dat de democratische orde zich steeds meer organiseert als een vorm van wat hij georganiseerd wantrouwen noemt; een geheel van bewegingen, denkbeelden en stromingen dat de officiële struc- turen onder druk zet, en die beter laat functioneren. Het gaat dan om een systeem van checks and balances en machtsevenwicht, dat een veel breder domein bestrijkt dan de drie klassieke machten. De trias wordt tot een multiple politica, en de actieve burger en civil society spelen daarin een belangrijke rol! Zo bezien is er dus geen reden tot pessimisme over onze democratie: aan het ‘verlangen naar inspraak’43 wordt tegemoet gekomen, en de burger wordt wel degelijk vertegenwoordigd. Al is het dan niet via verkiezingen. Dit doet wel de vraag rijzen wat dan nog de betekenis kan zijn van de institutionele dimensie van de democratische rechtsstaat, zoals een verkozen parlement. In onderdeel d. hieronder, komen we op die kwestie terug. Eerst moeten we constateren dat veel burgers die onoverzichtelijke en beweeglijke waakhondendemocratie niet als een regime ervaren dat met hen rekening houdt. c. Bureaucratie Veel burgers voelen zich vervreemd van de politiek die zij ervaren als een spektakel dat hen uitsluit; ze hebben weinig invloed op het bestuur dat hen in hun belangen raakt.44 Burgers in ons land hebben vaak het gevoel dat zij niet zozeer aan een democratisch bewind deelnemen als wel aan een bureaucratisch regime zijn onderworpen. Dat geldt ook voor de functionarissen van de overheid zelf. Een reden voor de in de inleiding vermelde casus van de agent die de zwerver bedreigde om tot daden over te gaan, is de bureaucratische afpaling van het verzorgingsgebied voor zwervers en andere ontheemden, waarbij alleen Rotterdamse zwervers in Rotterdam worden geholpen en wie daar niet netjes geregistreerd is maar elders zijn heil moet zoeken. Zo vallen veel mensen zonder vaste woonof verblijfplaats tussen de grenzen van zorgsystemen. De uitzichtloosheid van deze bureaucratie kan de agent tot zijn daad hebben aangezet. Zo komen we nog een andere vorm van systeemfalen op het spoor. Buruma sprak in de Eerste Kamer over een strafrechtspraak die door alle werkverdeling steeds meer een systeemactiviteit is geworden – een activiteit waarin eigenlijk niemand meer in staat is eigen verantwoordelijkheid te kunnen nemen en daaraan gevolgen te verbinden. ‘In onze rechtsstaat is de beslissing door een rechter met twee ogen en een neus met kennis van de vent en het dossier (zoals we dat nog wel aantreffen bij heel spectaculaire processen) geleidelijk aan vervangen door de beslissing door een systeem van allemaal mensen die hun uiterste best doen maar van wie niemand het gevoel heeft de regie te hebben. Dat is meer dan een organisatorisch probleem, omdat daardoor het aangezicht van de rechtsstaat zelf verandert. Het betekent dat de gedachte dat in 35. Clausewitz zei: ‘Oorlog is de voortzet- 38. F. Tanghe, o.c., p. 143. 41. John Keane, The Life and Death of Paris: Seuil 2006. ting van politiek met andere middelen.’ 39. W. Salet, Om recht en staat. Een socio- Democracy, London 2009, p. 691. We 43. Zoals David Van Reybrouck het recent 36. Hierover (tevens) F. Tanghe, Het spa- logische verkenning van sociale, politieke wezen eerder op de relevantie van deze onder woorden bracht, in zijn: Tegen ver- ghetti-arrest, Antwerpen: Hadewijch, 1997. en rechtsbetrekkingen, Den Haag: Sdu opvatting in de context van rechtsstatelijke kiezingen, Amsterdam: De Bezige Bij 2013. 37. De term komt van Benjamin Barber, 1994, p.68. vragen, in M. Adams en W.J. Witteveen, 44. In plaats van de waakhondendemocra- Strong Democracy: Participatory Politics for 40. Voor een gelijkaardige redenering bij R. ‘Gedaantewisselingen van het recht’, NJB tie komt dan de dramademocratie. M. a New Age, Berkeley: University of Califor- Dworkin, zie zijn Taking Rights Seriously, 2011/457, afl, 9, p. 540-546. Elchardus, De dramademocratie, Tielt 2002. nia Press 2003 (oorspronkelijke editie uit Cambridge (Massachusetts): Harvard Uni- 42. Pierre Rosanvallon, La Contre-démocra- 1984), p. 262. versity Press 1978, p.248-253. tie. La politique à l’âge de la défiance, NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1371 Wetenschap een rechtsstaat de wetgever regels maakt die gelijkelijk gelden voor iedereen maar de rechter in het concrete geval ieder het zijne geeft, geleidelijk aan vergeten raakt.’ Laten we deze constatering wat ruimer trekken dan de strafrechtketen alleen. De managementsystemen die in grote organisaties gehanteerd worden laten vaak bijzonder weinig ruimte aan de professionals om hun werk naar eigen inzicht vorm te geven. Alles moet gestroomlijnd, gestandaardiseerd, geprotocolleerd, inzichtelijk gemaakt; over elke handeling moet verantwoording worden afgelegd; althans: men vergadert zich in ieder geval suf, maar de regie lijkt zoek want het systeem is te complex. De voortdurende noodzaak om te bezuinigen heeft de overheid bovendien tot een opmerkelijke strategie gedreven die een win-win situatie zou kunnen lijken maar het niet is. Professionals krijgen de boodschap dat zij meer en beter moeten presteren, maar wel met minder middelen, in een werkomgeving die permanent wordt gereorganiseerd en met regels die niet stabiel zijn maar frequent worden veranderd. Systeemwijzigingen worden op hoop van zegen ingevoerd, zonder een periode van behoedzaam sociaal experiment en zonder veel zeggenschap van de professionals die het betreft; als het dan tegenvalt, volgt herziening op herziening. De leden van de rechterlijke macht, die tot de meest wetsgetrouwe burgers van Nederland behoren, zijn het afgelopen jaar eindelijk in verzet gekomen. Vanuit Leeuwarden verscheen een door 700 rechters ondersteund manifest. Onderzoek van de NVvR wijst uit dat de rechters het water aan de lippen staat en velen van hen hun werk niet meer aantrekkelijk vinden. Daar dreigt de rechtsstaat onder een ondergrens te zakken. Net als bij de gefinancierde rechtshulp speelt bij het rechterlijke beroepenveld een dubbelzinnige imperatief: er kan zeker gemoderniseerd worden, maar dat betekent niet dat het op korte termijn veel goedkoper kan. Er zou veel meer geprofiteerd moeten worden van de inzichten van professionals op de werkvloer. Geslaagde modernisering wordt vormgegeven vanuit de praktijken van het recht in plaats er van bovenaf aan te worden opgelegd. In dat verband is het positief dat de Raad voor de rechtspraak de klachten die vanuit Leeuwarden naar boven kwamen (maar al jarenlang leefden), uiteindelijk serieus heeft genomen en een tournee heeft gemaakt langs de rechtbanken. Het interne debat onder rechters is op gang gekomen en daar kunnen we op termijn veel zinvolle uitkomsten uit verwachten. De bewindslieden zullen het geduld moeten opbrengen om daarop te wachten, omdat de trias politica hen niet tot directe deelnemers aan rechterlijk zelfbestuur maakt. Zij hebben wel een andere verantwoordelijkheid. De Raad voor de rechtspraak wil door het zogenaamde KEI project (Kwaliteit en Innovatie Rechtspraak) vergaande modernisering tot stand brengen met inzet van internettechnologie.45 Daarvan wordt een grote besparing verwacht. We weten dat de invoering van veelbelovende ICT bij de overheid in het verleden vaak mis is gegaan, te lang heeft geduurd, teveel heeft gekost en onbevredigend is uitgepakt voor de professionals op de werkvloer. Stof tot nadenken? d. En wat ten aanzien van de burger? Deze analyse moet ook gespiegeld worden. Interessant aan het debat in de Eerste Kamer is dat dit zich vooral richt op het handelen van de overheid. Dat is niet zo 1372 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 vreemd: de Eerste Kamer is er om het overheidshandelen (ruim begrepen) te controleren. Dat komt ook overeen met de eerder verwoorde visie dat rechtsstatelijkheid vooral door de overheid gegarandeerd moet worden. Maar het debat in de Eerste Kamer was ruim opgezet, en enige aandacht voor de rol van de burger zelf in een democratische rechtsstaat was niet misplaatst geweest. We zouden die rol kunnen benoemen met een variatie op een vraag die de Canadese politiek filosoof Charles Taylor ooit stelde: hoeveel gemeenschap kan een democratie verdragen?46 De kwestie sluit aan bij wat we hierboven onder b. al constateerden: waar kunnen we in dit geheel de veelal ook constitutioneel erkende instituties van ons politiek-maatschappelijke bestel plaatsen? We verklaren ons nader. Machiavelli wist al dat een verkeerd begrepen vrijheid inderdaad haar eigen vijand is Taylor betoogt dat voor een bloeiende maatschappelijke en politieke cultuur er een zekere identificatie van de burger met samenleving en politiek moet bestaan. Niet alleen moeten die burgers rechten opeisen, ze moeten ook plichten vervullen en verantwoordelijkheid dragen. In ieder geval moet die samenleving een waarde vertegenwoordigen, waaronder prominent die van de democratische rechtsstaat, die burgers respecteren en koesteren.47 Maar juist in een samenleving waar het algemeen belang langzaam uit beeld verdwijnt, waarin politiek alleen nog maar in de commerciële termen van concurrentie en zelfs vijandschap wordt gezien, legitimeert en stimuleert dat een houding waarin burgers slechts belangstelling hebben voor de res publica voor zover ze daar zelf belang bij hebben.48 Hier kan een ‘commerciële democratie’ inderdaad tekortschieten, want die heeft in de praktijk weinig te melden over wat mensen bij elkaar brengt, maar veel over wat hen uit elkaar houdt. Een actieve visie op democratie en democratische rechtsstaat daarentegen ‘envisions politics not as a way of life but as a way of living – as, namely, the way that human beings with variable but malleable natures and with competing but overlapping interests can contrive to live together communally not only to their mutual advantage but also to the advantage of their mutuality’.49 Juist in het tekortschieten van de hierboven reeds vermelde democratie-opvatting – de commerciële democratie – ligt een van de belangrijkste bedreigingen voor de waarden van de democratische rechtsstaat zelf besloten. Machiavelli wist al dat een verkeerd begrepen vrijheid (hij had het over politieke luiheid) inderdaad haar eigen vijand is. De samenleving loopt zo begrepen dus schade op indien de positieve voorwaarden voor de invulling van de democratische rechtsstaat worden genegeerd. Als maatschappelijk instituut lijkt de democratische rechtsstaat dus een actief burgerschap te veronderstellen. Het gaat dan om het bewerkstelligen van een politiekmaatschappelijke cultuur die kan bloeien omdat er een actieve betrokkenheid bestaat van mensen die hun burgerrol opnemen en onder meer vanuit dat perspectief hun ‘zeg’ hebben in en over de politiek (in positieve en negatieve zin). Het komt overeen met de waakhondendemocratie zoals door de vermelde Keane onder woorden gebracht. Ook vanuit een rechtssociologisch perspectief is geconstateerd dat het debat over de rechtsstaat teveel vanuit de overheid en gericht tot de overheid wordt gevoerd en te weinig ruimte biedt aan een ‘bottom up’ benadering vanuit de burgers die een rechtsstaat alleen tot een levende rechtsstaat zou kunnen maken.50 Maar als dat actief burgerschap zo’n grote invloed wordt geacht te hebben, doet dat wel de vraag rijzen wat dan nog de eigen betekenis van het professioneel politieke handelen is, en van de constitutioneel erkende instituties? Juist de formulering van het Algemeen Belang is niet de focus van de waakhondendemocratie, met haar vele deelbelangetjes. En aan wie leggen de vele actiegroepen uiteindelijk verantwoording af? Wat is er de legitimiteit van? Dergelijke vragen zijn te groot om hier te beantwoorden, maar ze wijzen er op dat instituties zoals een parlement toch nog een bijzondere of bevoorrechte plaats toekomt. Zo bekeken is het belangrijk te benadrukken dat een welbegrepen civic culture geen eenrichtingsverkeer is, maar uit een subtiel evenwicht tussen verschillende componenten moet bestaan,51 onder erkenning van die bevoorrechte rol. Zo moet er vanwege de burgers sprake zijn van zowel activisme als volgzaamheid. Burgers moeten hun opvattingen en visies zoals gezegd actief verwoorden en verdedigen, ook en misschien zelfs vooral wanneer ze een politieke beslissing als onrechtvaardig ervaren. Tegelijk moeten burgers de politiek ook niet overvragen, want ook daardoor kan het politieke bedrijf, en dus de democratie, schade oplopen. Een gezonde democratie vereist dus dat het politieke handelen permanent kan worden bevraagd door de civic culture. Maar een té sterk ontwikkelde civic culture – dat is er een die alles al te persoonlijk neemt – kan ontaarden in een belangengroependemocratie. Geïnstitutionaliseerde politiek en stevige instituties blijven daarom van groot belang in een hedendaagse democratie, omdat die worden geacht het ‘algemeen belang’, waarvan de democratische rechtsstaat een van de meest wezenlijke onderdelen is, te behartigen. Dat vraagt om speelruimte voor die overheid, nodig voor reflectie, onderhandelingen en compromissen. Een civic culture betekent dus dat er vanwege diezelfde burgers een evenwichtige verhouding bestaat tussen hun politieke eisen, verlangens en verwachtingen enerzijds, en de steun en het vertrouwen dat ze gelijktijdig aan het politieke bedrijf moeten geven anderzijds. Anders gezegd: burgers moeten bereid zijn het gezag van de gezagsdragers te aan- vaarden, ook wanneer er beslissingen worden genomen waar ze in principe niet achter staan. Dit alles sluit ook aan bij wat we in paragraaf a. hierboven al schreven, namelijk dat responsiviteit vanwege de overheid impliceert dat de publieke mening ernstig wordt genomen, maar niet dat diezelfde overheid zich vanzelfsprekend associeert met opportunistische overname van standpunten die in de samenleving leven, of met het capituleren als gevolg van maatschappelijke druk. Dat betekent dat de burger ook moet aanvaarden dat er beslissingen worden genomen die tegen zijn directe belangen ingaan. Juist daarom moet hij in zijn politieke betrokkenheid een evenwicht vinden tussen een aantal schijnbaar tegenstrijdige houdingen: betrokkenheid én afstandelijkheid, activisme én berusting, protest én aanvaarding. En het betekent ook dat er tussen burger en overheid een vertrouwensrelatie moet bestaan. 5. Tot besluit Met dat laatste komen we weer bij het uitgangspunt van dit artikel, namelijk dat er een veelzijdig beeld van de rechtsstaat bestaat: ondergrens van een fatsoenlijke overheid, ambitieus ideaalbeeld van een vrije samenleving van burgers. Deze twee dimensies zijn, zo bleek, onderling van elkaar afhankelijk, en zijn dan ook relevant voor ieder debat over de staat van de rechtsstaat. De empirische (derde) dimensie van de democratische rechtsstaat moet daarbij uitdrukkelijk worden betrokken. Het is mooi dat zo’n debat onlangs plaatsvond in de vergaderzaal van de Eerste Kamer, en het valt te hopen dat de bewindslieden er iets van hebben meegenomen naar hun bestuurlijke werk. Maar het is nog mooier als het een breder debat wordt waar burgers zelf aan deelnemen, het althans geen eenrichtingsverkeer is. De vernieuwingen in de rechtsstaatgedachte zijn historisch gezien altijd samengegaan met een impuls vanuit de burgerlijke maatschappij. Het waren burgers die de waarborgstaat afdwongen, er is heel veel maatschappelijke strijd gevoerd voor de democratisering van de rechtsstaat en voor de erkenning van sociale rechten. In de 21e eeuw moeten we werken aan een vormgeving van de nieuwste bouwlaag van het huis van de rechtsstaat. Bovens noemde dit al de digitale laag, omdat de revolutie in de communicatiemiddelen de samenleving over de hele linie verandert en ook de relatie van overheid en burger niet onberoerd laat. Het debat zal zeker gaan over zowel de transparantie en openbaarheid van de staat (democratisch bestuur) als over de mogelijkheden, hoe gering ook, om iets van de privacy van burgers overeind te houden.52 Aldus zal dan opnieuw inhoud gegeven moeten worden aan grondrechten die al uit de liberale bouwlaag stammen. 45. Voor meer details: www.internetconsul- e.a. (red.), De burger en zijn staat, Leuven: ‘Politieke cultuur: van oud naar nieuw en een artikel van zijn hand in de Washington tatie/kei. Davidsfonds 1998, p.77. terug?’, in B. Raymaekers en A. Van de Post van 13 januari, te vinden via (wat had 46. De oorspronkelijke vraag luidde: ‘Wie- 49. B. Barber, Strong Democracy, o.c., p. Putte (red.), Denken voor morgen. Lessen u gedacht) internet: http://www.washing- viel Gemeinschaft braucht die Demokra- 118. voor de eenentwintigste eeuw, Leuven: tonpost.com/opinions/we-need-a-new- tie?’, Transit: Europäische Revue 1992-93, 50. M. Hertogh, De levende rechtsstaat, Universitaire Pers/Davidsfonds 1998, p. jurisprudence-of-anonymity/2014/01/12/ p. 5-20. Utrecht: Lemma 2002. 220-222. ba111fc8-7bd7-11e3-95c6- 47. Ibid., p. 9. 51. Hierover ook B.J. De Clercq, ‘Politieke 52. Of zoals de Amerikaanse hoogleraar J. 0a7aa80874bc_story.html. 48. Vergelijk B.J. De Clercq, ‘Politieke mora- cultuur. Een peiling naar de achtergronden’, Rubenfeld het onlangs zei: ‘We need a new listen en morele politici’, in B.J. De Clercq Kultuurleven 1997/5, p.72-79 en L. Huyse, jurisprudence of anonimity.’ Zie hierover NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1373 1018 Focus Maatwerk in het Wetsvoorstel maatschappelijke ondersteuning 2015 Matthijs Vermaat1 Veel van wat in het wetsvoorstel Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 wordt geregeld is nu al mogelijk op basis van de huidige Wmo 2007. Het voorstel behelst met name een uitbreiding van de taken van de gemeente waarbij er een pregnanter beroep op het netwerk van de aanvrager kan worden gedaan. Ook biedt het voorstel meer mogelijkheden om maatwerk te leveren. Spijtig is dat zo krampachtig wordt getracht het nemen van een ‘besluit’ te vermijden terwijl dat maatwerk toch nog steeds indringend door de rechter kan worden getoetst. Doelstelling Wmo 2007 De Wmo heeft betrekking op maatschappelijke ondersteuning. In de communicatie bij de totstandkoming van de wet waren de slogans ‘Meedoen’ en ‘Niemand aan de kant’. Hieruit bleek de ambitie van de rijksoverheid om er voor te zorgen dat iedereen die beperkingen in zijn zelfredzaamheid of participatie heeft bij de gemeentelijke overheid aan kan kloppen om ondersteuning. Compensatie in het wettelijk jargon. Het begrip maatschappelijke ondersteuning is uitgewerkt in negen prestatievelden. De negen prestatievelden zijn onder meer het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten, preventieve ondersteuning van jeugdigen en ouders, het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning, het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers en het bieden van maatschappelijke opvang. Een omvangrijke taakstelling. Ook valt onder de Wmo de – kort gezegd – in algemene zin bevordering van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking2 alsmede het zo nodig verlenen van individuele voorzieningen.3 Het gaat om voorzieningen die, zoals voorgeschreven in artikel 4 lid 2 Wmo zijn toegesneden op de individuele behoeften van de aanvrager. Dat betekent niet dat het verlenen van die voorzieningen niet op collectieve wijze kan plaatsvinden. Bijvoorbeeld door middel van een vorm van aangepast, collectief regionaal vervoer. Op zich is de gemeente geheel vrij om te bepalen hoe zij in de individuele behoeften van de burger voorziet als het beoogde resultaat maar wordt bereikt. 1374 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 De verstrekking van individuele voorzieningen heeft in de afgelopen zeven jaar tot meer dan duizend rechtszaken geleid De verstrekking van individuele voorzieningen heeft in de afgelopen zeven jaar tot meer dan duizend rechtszaken geleid. Met name het feit dat de rechter de door de gemeente geboden oplossingen integraal, en niet marginaal, toetst4 heeft tot veel onvrede bij gemeenten geleid. Dat heeft, in combinatie met de operatie om de zorg grondig te reorganiseren tot het wetsvoorstel Wmo 20155 geleid. Het onderwerp van dit artikel betreft de wijze waarop de individuele voorzieningenverstrekking in de nieuwe wet is vormgegeven. Alvorens daar op in te gaan volgt eerst een korte samenvatting van de manier waarop dit onder de huidige Wmo 2007 is geregeld. In dit artikel wordt niet het gehele wetsvoorstel besproken. Ik ga in op die onderdelen van het voorstel die voortborduren op het compensatiebeginsel zoals dat is neergelegd in het huidige artikel 4 Wmo.6 De Wmo 2015 omvat meer dan de Wmo 2007, al kan de vraag worden gesteld of een nieuwe wet nu echt nodig is. Leg beide wetten naast elkaar, dan valt op dat er zowel in de Wmo 2007 als in het huidige voorstel van het beginsel wordt uitgegaan dat de eigen verantwoordelijkheid van de burger voorop staat. Toen (2007) en nu (2015) wordt de nadruk gelegd op de eigen kracht van de burger en de bedoeling om eerst te kijken wat iemand nog zelf kan en pas daarna, als iemand het echt niet zelf kan, aan te kloppen bij de gemeente. Dat wordt ook in de rechtspraak duidelijk.7 Die discussie is voor nu gesloten maar de suggestie die wordt gewekt dat er straks wel een beroep op de eigen verantwoordelijkheid kan worden gedaan waar de gemeente tot nu toe machteloos stond tegenover de claimende burger is onterecht. Het voorliggende wetsvoorstel Het is een goede zaak dat de Wmo voor iedereen toegankelijk is. Dat uit zich er in dat er geen inkomens- of vermogensgrens wordt gehanteerd. Meer draagkrachtige burgers zullen veelal zelf in (een groot deel) van de kosten kunnen voorzien, maar beperkingen die mensen ondervinden zijn niet altijd met geld op te lossen. Het regelvermogen neemt met de jaren af en dan kan het nodig zijn dat iemand regelt dat er bijvoorbeeld zorg thuis komt. Voor die ondersteuning kan elke burger, indien nodig, een beroep doen op de gemeente. In de huidige Wmo-praktijk is door gemeenten ten behoeve van de besluitvorming een werkwijze ontwikkeld die bekend staat als ‘de Kanteling’. Nauw verbonden met dit begrip is het zogeheten keukentafelgesprek waarmee wordt gedoeld op een min of meer informeel en inventariserend gesprek tussen burger en gemeentelijke overheid. Daarbij worden de mogelijkheden en onmogelijkheden van de burger in zijn zelfredzaamheid en participatie in kaart gebracht. Op basis van dat gesprek wordt uiteindelijk bezien op welke wijze er kan worden gecompenseerd en of er al dan niet een individuele voorziening nodig is. Deze werkwijze wordt in het wetsvoorstel gecodificeerd maar er is een aantal essentiële verschillen met de huidige praktijk. In het wetsvoorstel is het ‘keukentafelgesprek’ het scharnierpunt als het gaat om de voorzieningenverstrekking voor de doelgroep Als het gaat om de voorzieningenverstrekking voor de doelgroep is in het wetsvoorstel het gesprek het scharnierpunt. Er wordt veel moeite gedaan om een knip aan te brengen tussen de ‘melding’, het resultaat van het naar aanleiding daarvan gevoerde gesprek, en een in te dienen aanvraag. Artikel 2.3.2 Wmo 2015 bepaalt dat na een melding in samenspraak met betrokkene een onderzoek plaatsvindt. Dat onderzoek is noodzakelijk en vormt een voorwaarde wil een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kunnen worden gedaan. Zo’n melding is geheel vormvrij en kan op vele manieren plaatsvinden. Er dringt zich wel een aantal vragen op waarop ik hieronder in zal gaan. 1. Is een melding iets anders dan een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)? Zolang de melding niet schriftelijk8 is, maar telefonisch of mondeling aan het loket, dan is er inderdaad geen aanvraag, maar veel signalen zullen wel degelijk schriftelijk zijn. Er wordt in de memorie van toelichting (MvT) ook nog een onderscheid gemaakt tussen ‘melding’ en ‘informatieverzoek’.9 Alleen in het eerste geval zou sprake zijn van de in de wet neergelegde onderzoeksplicht. Een mistig onderscheid. Immers, achter een informatieverzoek kan als ‘verkapte hulpvraag’ wel degelijk een melding schuilgaan. Vervolgens wordt op basis van de gedane melding een onderzoek gestart. Dat onderzoek moet op een in de wet vastgelegde wijze worden uitgevoerd. Let wel, er staat in 2.3.2 niet dat voor zover nodig onderzoek wordt gedaan, zoals in het Zorgindicatiebesluit10 maar er wordt imperatief gesteld: voert (…) een onderzoek uit. De nadruk op de kwaliteit van het onderzoek vormt een goed teken maar dan bevreemdt toch dat in de MvT en het Nader Rapport (NR) op p. 5 en ook elders er tevens vanuit wordt gegaan dat niet elk onderzoek volledig hoeft te zijn. Als het snel kan worden opgelost met een verwijzing naar een algemene voorziening dan is de rest van het onderzoek toch niet nodig, zo wordt gesuggereerd. Dat is zo als er sprake zou zijn van een informatievraag, maar als het een melding betreft dan zal gelet op de tekst van de wet niet kunnen worden volstaan met een verkorte versie van het onderzoek maar zal de wettelijk voorgeschreven route moeten worden bewandeld. Dit is van groot belang omdat daarmee zekerheid aan de burger wordt gegeven dat zijn hele situatie in kaart wordt gebracht en dat er uiteindelijk een goed onderbouwde keuze uitrolt voor (…) een resultaat dat, waar mogelijk, zo veel mogelijk aansluit bij de wensen en mogelijkheden van de client zelf en zijn sociale omgeving.11 Ter verdere verduidelijking een voorbeeld. De maat- Auteur en 6 Wmo). aan het maatschappelijk verkeer’. genoemde taakvelden te compenseren. 1. Mr. dr. M. Vermaat is advocaat bij Van 3. Artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 6º Wmo 4. CRvB 10 december 2008, BG6612. 7. Onder andere CRvB:2013:776. der Woude de Graaf Advocaten. omschrijft het zesde prestatieveld: ‘het 5. Kamerstukken II 2013/14, 33 841. 8. Digitale aanvragen kunnen ook als aan- verlenen van voorzieningen aan mensen 6. Kort gezegd de voorzieningenverlening vraag gelden. Noten met een beperking of een chronisch psy- aan de in artikel 1 Wmo 2007 omschreven 9. MvT p. 24. 2. De doelgroep bestaat uit mensen met chisch probleem en aan mensen met een doelgroep (artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 10. Art. 6 ZIB: Voor zover dit voor het een beperking of een chronisch psychisch psychosociaal probleem ten behoeve van 4, 5 en 6 Wmo) teneinde de beperkingen nemen van een indicatiebesluit van belang probleem danwel een psychosociaal pro- het behouden en het bevorderen van hun die hij ondervindt in zijn zelfredzaamheid en is, wordt onderzoek verricht naar: bleem (artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 4, 5 zelfstandig functioneren of hun deelname zijn maatschappelijke participatie op de vier 11. MvT p. 24. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1375 Focus werkvoorziening vormt het sluitstuk van de afhandeling van de melding. Als het probleem met een algemene voorziening kan worden opgelost, dan behoeft er geen maatwerkvoorziening te worden toegekend. Dat is onder de huidige Wmo 2007 overigens ook al zo. De Wmo 2015 vergt echter van de gemeente meer dan de Wmo 2007, (zo lijkt het althans). Neem de eenzame oudere, die op zich wel over geld beschikt maar niet over contacten, die zich via het buurtwerk tot de gemeente wendt met de volgende vraag: Ik zit maar binnen en kom de deur niet meer uit en zie haast niemand. Dat komt vooral doordat12 ik niet meer zelf de boodschappen kan doen en aangewezen ben op tafeltje dek je en de boodschappendienst. Als ik nu maar weer eens zelf die boodschappen kan doen. Elke dag even naar de bakker voor een broodje en een praatje, of de haringkar. In de huidige Wmo praktijk kan de gemeente verwijzen naar de algemeen gebruikelijke oplossingen (dat zijn geen voorzieningen) als Albert en Meals on Wheels. Het zou best eens kunnen dat als de rechter p. 28 en 29 van de MvT leest dat minder snel zal accorderen en bovendien zal willen zien dat in kaart is gebracht hoe dan op andere wijze de eenzaamheid is bestreden op een wijze die bij de man/vrouw past! Daarbij zal het herhaaldelijk in de Kamerstukken gehanteerde begrip ‘voorkeuren van de client’ een behoorlijke importantie hebben. Alleen als er een onderzoek zoals beschreven in de wet is uitgevoerd kan worden vastgesteld dat de behoeften behoorlijk in kaart zijn gebracht. Een snel en eenvoudig onderzoek als methode is gedoemd te mislukken. Een ander aspect is wat te doen als de betrokkene het (bij nader inzien) niet met de verwijzing naar bijvoorbeeld een algemene voorziening, eens is? Dan zal toch dat hele onderzoek alsnog moeten worden gedaan. Ook de Raad voor de Rechtspraak wees in het advies van 5 september 2013 op de juridische complicaties van de knip tussen melding en aanvraag. De regering stelt daar tegenover dat onnodige juridificering moet worden voorkomen maar dat overtuigt niet. Temeer nu in de wet strakke regels zijn gesteld ten aanzien van het onderzoek en de termijnen. Ligt het dan niet voor de hand om het resultaat van het onderzoek (‘weergave van het onderzoek’ artikel 2.3.2 lid 5 Wmo 2015) ‘gewoon’ als besluit te zien waarin het college neerlegt op welke wijze de maatschappelijke ondersteuning in het voorliggende individuele geval wordt vorm gegeven? De mededeling dat er geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt (zie p. 119 MvT) is toch niets anders dan een besluit? Als de burger het daar niet mee eens is dan kan bezwaar worden gemaakt. Als het onderzoek goed is geweest dan zal dat niet snel aan de orde zijn.13 2. Vergaande verplichtingen voor de burger Als het uit te voeren onderzoek nader wordt beschouwd (artikel 2.3.2 lid 2) dan valt in de MvT op dat de burger wordt verplicht om inzichtelijk te maken dat zijn netwerk voor het verrichten van nuttige activiteiten voldoende is ingezet (p. 20 e.v. MvT). Op p. 23 MvT wordt de verplichting van de burger beschreven om actief informatie te verstrekken over personen die onderdeel uitmaken van zijn sociaal netwerk en wat deze personen al dan niet in de maatschappelijke ondersteuning voor hem zouden kunnen betekenen. Hij moet ook, indien de gemeente dat wenselijk vindt, de gemeente in contact brengen met die personen. Alleen als hij gegronde redenen heeft om dat niet te doen kan hij dit weigeren. Het is niet onaannemelijk dat bij het gesprek dat volgt op de melding naar dat sociale netwerk zal worden gevraagd. Dat is op zich ook niet zo’n groot probleem. Waar de angel echter zit is als de burger aangeeft dat niet te willen. Er wordt namelijk getoetst of er gegronde redenen zijn en als dat niet het geval is, dan zullen daar vast gevolgen aan verbonden worden (al zwijgt de MvT daarover). Hoe zich dit verhoudt tot de gebruikelijke hulp wordt niet duidelijk gemaakt. In de Wmo 2015 wordt dit op het eerste gezicht nieuwe begrip geïntroduceerd: gebruikelijke hulp. In feite is dit hetzelfde als de gebruikelijke zorg zoals dit begrip in de AWBZ14 al bekend is, maar omvat alle hulp die als gebruikelijk kan worden gekwalificeerd en behelst De mededeling dat er geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt is toch niets anders dan een besluit? 1376 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 Het wringt dat er bij het onderzoek wel heel veel druk op het netwerk uitgeoefend kan worden meer dan alleen maar zorg (als de toelichting goed door mij wordt begrepen). Het concept ‘gebruikelijke hulp’ is beperkt tot huisgenoten zijnde partners en kinderen, waarmee een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd. Uitwonende kinderen worden derhalve niet geacht gebruikelijke hulp te verschaffen (p. 94 MvT). Het wringt dan dat er bij het onderzoek wel heel veel druk op het netwerk uitgeoefend kan worden. Dat realiseert de regering zich ook (MvT p. 23) maar dan gaat het niet aan om dien aangaand wel druk uit te oefenen tijdens het gesprek (MvT p. 23 halverwege). Die druk is zeker niet illusoir zo is mij uit mijn eigen advocatenpraktijk en de vele gesprekken met cliëntondersteuners, bekend. In dit verband maak ik mij zorgen over de laatste zinnen van de tweede alinea op p. 40 MvT15 waarin de regering aangeeft dat bij de beoordeling van de melding ook beoordeeld wordt wat ‘redelijkerwijs van een mantelzorger of het sociale netwerk’ verwacht kan worden. Dit duidt op het inboeken van te verlenen hulp, wat een verplichtend effect heeft, terwijl zowel mantelzorg als hulp van derden uit het sociaal netwerk geen gebruikelijke hulp/zorg is maar bovengebruikelijk en vrijwillig van aard is. Dat inzicht wordt verschaft is goed, mits iemand dat wil, maar als iemand dat niet wil dan dient dat zonder meer gerespecteerd te worden. Dit geldt te meer nu gebruikelijke hulp zich niet uitstrekt tot personen waarmee geen gezamenlijke huishouding wordt gevoerd. Om tegenwicht te bieden is het trouwens zeer noodzakelijk dat de mogelijkheid blijft bestaan tot professionele en onafhankelijke cliëntondersteuning. Ook op juridisch niveau. Bijvoorbeeld door de Stichting MEE. De gemeente Amsterdam heeft hier oog voor en wil een vorm van second opinion opnemen in de plannen.16 3. Maatwerkvoorziening en compensatieplicht De vrijheid van de gemeente om tot een maatwerkoplossing te komen is ruim. Het uiteindelijk te bereiken resultaat geldt ook in 2015 als een resultaatsinspanning. Net zoals in de Wmo 2007. In de MvT p. 29 wordt dan ook de term ‘maatwerkcompensatie’ gehanteerd waarmee wordt bedoeld dat de beperking van de cliënt/burger voor zover het mogelijk is, naar het oordeel van het college met een passende bijdrage wordt gecompenseerd. De begrippen ‘naar het oordeel van’ en ‘passende bijdrage’ roepen het beeld op van een ruime discretionaire bevoegdheid voor het college waarvan het resultaat marginaal door de rechter kan worden getoetst. Volgens de regering is dit niet het geval en kan door de rechter het bereikte resultaat vol worden getoetst (p. 123 MvT). Dat bepaalt de rechter uiteraard uiteindelijk zelf, maar het geeft wel aan dat de intensiteit van het te verrichten onderzoek en de individualisering van de te bereiken oplossing dusdanig ver gaan dat er toch weinig verschil lijkt te bestaan met de wijze van toetsing door de rechter in het kader van artikel 4 Wmo 2007 (compensatiebeginsel). Dat het de regering uitdrukkelijk voor ogen staat dat er weinig aan de compensatieplicht verandert komt ook naar voren uit de beantwoording van vragen tijdens de behandeling in de Tweede Kamer17 als ook in de brief aan de Eerste Kamer.18 De werkwijze van de Kanteling is niet strijdig met de Wmo 2007 noch met de Awb. De daarop gebaseerde besluitvorming kan de rechterlijke toets, mits zorgvuldig uitgevoerd, doorgaans doorstaan. De opgedane juridische 12. De reden waarom hij/zij dat niet meer dan kan ze bijvoorbeeld na een jaar met 17. Nota naar aanleiding van het nader van de (huidige) Wmo niet in dezelfde kan laat ik in het midden. een ingebrekestelling worden geconfron- verslag, p. 3 :De regering kiest er, ook bij vorm terugkeert in het wetsvoorstel bete- 13. Dit voorkomt ook een ander probleem teerd. deze grote nieuwe decentralisatie, voor in kent op geen enkele manier dat het wets- wat in Amsterdam (dat al lang op de in 14. Artikel 1 onder a en b Besluit Zorgaan- de wet een met aard, inhoud en strekking voorstel de burger minder rechtszekerheid artikel 2.3.2 voorgestelde wijze opereert) spraken AWBZ. van de compensatieplicht vergelijkbaar biedt. Brief Eerste Kamer van 1 mei 2015 nog wel eens speelt. Als de melding een 15. En ook p. 119 MvT. baken te handhaven als zekerheid voor de 368189-120542-DMO. aanvraag is dan behoort daar een besluit op 16. Uitvoeringsbesluit Amsterdamse zorg burger en de gemeente. te volgen en als de gemeente dat niet doet noodzaak voorop. 18. Dat de compensatieplicht van artikel 4 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1377 Focus De weg naar het resultaat biedt aan de gemeente alle ruimte om met inventieve en innovatieve oplossingen te komen ervaring onder de Wmo 2007 kan zich onder de Wmo 2015 verder ontwikkelen. Dit moet als positief worden gezien, mits het resultaat dat is neergelegd in de ‘weergave van het onderzoek’ ook als besluit wordt gezien, waarbij het niet uit moet maken of er een maatwerkvoorziening wordt verleend. De weg naar het resultaat (al dan niet met een maatwerkvoorziening) biedt aan de gemeente alle ruimte om met inventieve en innovatieve oplossingen te komen, maar uiteindelijk zal met het voorgestelde arrangement/resultaat/pakket het door de wetgever beoogde, individueel vast te stellen doel moeten worden bereikt. En dat moet worden gecontroleerd door de rechter en bij zo een individuele beoordeling past inderdaad een volle toetsing door de rechter. 4. Uitsluiting verblijfsgeïndiceerden Met een Wlz19 indicatie (=verblijfsindicatie) maakt iemand aanspraak op een integraal pakket aan zorg, waar dagbesteding, vervoer, ondersteuning bij ADL, huishoudelijke verzorging en hulpmiddelen (zoals mobiliteitshulpmiddelen) onderdeel van kunnen uitmaken. Iemand die een indicatie heeft voor Wlz-zorg, kan geen beroep doen op de gemeente in het kader van de Wmo 2015. Althans, dat schrijft de regering in het Nader verslag op p. 9 maar dat volgt niet uit het wetsvoorstel. In het wetsvoorstel Wmo 2015 is in het zesde lid van artikel 2.3.520 bepaald dat de Wlz-geïndiceerde van de Wmo maatwerkvoorziening kan worden uitgesloten. Dit duidt op een reguliere belangenafweging. Uit p. 29 en 124 MvT komt zelfs het beeld naar voren dat alleen als de zorgbehoefte zodanig is dat de thuissituatie niet langer veilig en verantwoord is, de gemeente geen verplichtingen op grond van de Wmo 2015 heeft. Een categorale weigering 1378 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 van Wmo zorg kan mijns inziens niet uit het voorgestelde artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015 worden afgeleid. De afbakening tussen Wmo 2015 en Wlz is in de Tweede Kamer aan de orde geweest. Dat heeft nog niet tot een andere redactie van deze bepaling geleid. Uitgangspunt is dat de gemeente verantwoordelijk is voor de maatschappelijke ondersteuning tot het moment waarop er een Wlz-indicatie ligt. Op dat moment verschuift de zorgplicht naar het zorgkantoor/ zorgverzekeraar. Omdat een verblijfsgeïndiceerde recht heeft op een integraal pakket voorzieningen zal in de Wlz worden opgenomen dat verblijfsgeïndiceerden die thuis wonen een bijdrage ten behoeve van woningaanpassingen ontvangen.21 Voor algemene voorzieningen blijft de gemeente echter verantwoordelijk. Gemeenten zijn op grond van de Wmo verantwoordelijk voor de ondersteuning van de cliënt bij het aanvragen van de Wlz indicatie. Dat geeft een vreemd beeld. Enerzijds is het logisch dat mensen die het niet zelf kunnen regelen bij het indienen van aanvragen ondersteund worden. Net zoals de Stichtingen MEE dat nu doen. Maar er kan ook een zogeheten perverse prikkel vanuit gaan. Immers de gemeente heeft er belang bij om zoveel mogelijk mensen een verblijfsindicatie te laten aanvragen. Daarmee raken ze direct een forse kostenpost kwijt. Indien het ernst is met het voornemen om mensen zo lang mogelijk thuis te laten wonen en daarbij hun eigen mogelijkheden te betrekken, dan is het logisch dat als de burger met hulp van zijn sociale netwerk in staat is om op een verantwoorde manier thuis te blijven wonen, de gemeente tot het verlenen van een maatwerkvoorziening is gehouden.22 Waarom dat voortaan anders zou moeten zijn is niet duidelijk. Het zou een goede zaak zijn indien de in de MvT gestelde voorwaarde (is het verantwoord dat iemand thuis woont) in de wettekst wordt opgenomen. Het CIZ kan naast het stellen van een Wlz indicatie (zonodig) gevraagd worden zich ook uitdrukkelijk uit te laten over de vraag of de mantelzorg een verantwoord leefklimaat biedt.23 Zolang dat het geval is moet de gemeente maatwerkvoorzieningen blijven bieden. De staatssecretaris heeft echter een andere marsroute gekozen maar de kan-bepaling nog niet uit de wet verwijderd. De gemeente heeft er belang bij om zoveel mogelijk mensen een verblijfsindicatie te laten aanvragen 5. Woningaanpassingen in een huurwoning Het is een goede zaak dat een maatwerkvoorziening bestaande uit een woningaanpassing door de verhuurder of een vereniging van eigenaren geaccepteerd moet worden. Dat is nu ook zo ingevolge artikel 16 Woningwet mits die aanpassing niet in strijd is met andere regelgeving.24 Het zou een waardevolle aanvulling zijn om deze verplichting uit te breiden tot elke noodzakelijke woningaanpassing. Denk aan de situatie dat iemand zegt de noodzakelijke woningaanpassing zelf te willen betalen, en daarmee zijn eigen verantwoordelijkheid neemt.25 De woningeigenaar zal dit, als er geen andere wettelijke beletselen zijn,26 eveneens moeten accepteren ook al verstrekt de gemeente geen maatwerkvoorziening. Dit ligt volstrekt in lijn met de doelstelling van de wetgever (te weten: zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven en de eigen verantwoordelijkheid daarvoor nemen). 7. Positie jeugdigen Jeugdigen onder de 18 jaar vallen, behoudens als het gaat om de woningaanpassingen en de algemene voorzieningen, niet onder de maatwerkvoorziening Wmo 2015, maar onder de Jeugdwet. Ook al laat de Jeugdwet zich niet expliciet uit over voorzieningen zoals een rolstoel, het college is gehouden deze, indien nodig op basis van de Jeugdwet te verstrekken. Waarom rolstoelen en dergelijke voor <18 onder de Jeugdwet vallen blijkt niet uit de Wmo 2015 en de directe logica ontgaat mij. Immers, met name de meer complexe voorzieningenverstrekkingen hangen nauw samen. Nu moet de jeugdige zich tot twee of meer loketten wenden: Wmo (woningaanpassing), Jeugdwet (rolstoel, begeleiding) Zorgverzekeringswet (Zvw; lijfsgebonden zorg). Ook hier lijkt de ervaringsregel ‘elke wet een nieuw loket’ weer opgeld doet. 8. Rechtsbescherming Door de lijfsgebonden zorg/persoonlijke verzorging in de Zorgverzekeringswet onder te brengen kan een lastig juridisch probleem ontstaan. De Zvw kent een civielrechtelijk kader (klachten- en bindendadviesprocedure of een rechtstreekse gang naar de civiele rechter) en de Wmo (en de Wlz) een publiekrechtelijk karakter. Omdat het uiteindelijk om een pakket aan zorg gaat, waarbij de onderscheidenlijke delen onderling afhankelijk zijn27 verdient het aanbeveling om te regelen dat het gehele pakket door een rechter, de bestuursrechter, wordt getoetst. Conclusie Bij het lezen van het wetsvoorstel bekroop mij het gevoel waarom deze hele operatie nu eigenlijk nodig is. Dat geldt met name ten aanzien van het codificeren van ‘De Kanteling’ en het omkatten van het compensatiebeginsel naar maatwerkvoorziening. Veel, zo niet alles, van wat in de Wmo 2015 wordt geregeld is al mogelijk op basis van de huidige Wmo 2007. Lees de rechtspraak er maar op na. Om te beginnen met CRvB 10 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG6612. Die discussie is echter een gepasseerd station. Het voorstel behelst met name een uitbreiding van de taken van de gemeente en biedt meer armslag om maatwerk te leveren. Dat maatwerk zal nog steeds indringend door de rechter kunnen worden getoetst. Spijtig is echter dat zo krampachtig wordt getracht het nemen van een besluit te vermijden waardoor de afstand naar de rechter groter wordt, en er weer loketten en rechtsgangen bij komen. 19. Wet langdurige zorg. gelden en weigert mee te werken aan het op grond van de Wmo 2007 ook de nodige geamputeerd zelf de rolstoellift van straatni- 20. Het college kan een maatwerkvoorzie- verkrijgen van een besluit dienaangaande. maatwerkvoorzieningen verstrekken. veau naar de deur wilde betalen, maar de ning weigeren indien de cliënt aanspraak 21. Brief Eerste Kamer van 1 mei 2015, 23. Dit kan overigens binnen de huidige VvE daar geen medewerking aan wilde heeft op verblijf en daarmee samenhangen- kenmerk 368189-120542-DMO. AWBZ indicatiestellingssystematiek ook al. geven. de zorg in een instelling op grond van de 22. Het komt immers regelmatig voor dat 24. CRvB 2013:2716 26. Zoals brandvoorschriften of het bestem- Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, verblijfsgeindiceerden thuis met het PGB een 25. Bij het VARA TV programma ‘Kan nie mingsplan. dan wel er redenen zijn om aan te nemen verantwoorde omgeving hebben gerealiseerd waar zijn’ is in 2013 de zaak behandeld 27. Om die reden is een AWBZ-indicatie in dat de cliënt daarop aanspraak kan doen en zolang dat het geval is moet de gemeente waarin iemand waarvan de benen waren juridische zin ook een en ondeelbaar. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1379 1019 O&M Naschrift bij ‘Wast ook de Hoge Raad (ambtshalve) wit?’ Leo Nuis1 Naar aanleiding van recente arresten van de Hoge Raad is mij vanuit de praktijk de vraag gesteld of deze uitspraken van invloed zijn op mijn standpunt zoals verwoord in NJB 2014/200, afl. 4, p. 263-267, waarin ik - op persoonlijke titel heb betoogd dat matiging van de aan de veroordeelde opgelegde betalingsverplichting in strijd komt met het (normatief) reparatoire karakter. Aan de beantwoording van deze vraag wil ik gaarne gevolg geven ten behoeve van het vrije juridisch-wetenschappelijke discours op dit punt. I n zijn arrest van 11 februari 20142 volgt de Hoge Raad de advocaat-generaal Bleichrodt met verwijzing naar de punten 7 en 8 in zijn conclusie.3 De A-G stelt voorop (punt 6 van zijn conclusie) dat de HR alleen kan onderzoeken of het oordeel van de feitenrechter geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is in het licht van de omstandigheden van het geval. Hij stelt vast dat de redelijke termijn is geschonden en bespreekt voorts het navolgende onder punt 7. Het hof oordeelt dat de overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot matiging van de betalingsverplichting, maar slechts tot de constatering dat de redelijke termijn is overschreden omdat het karakter van de ontnemingsmaatregel (herstel van de rechtmatige toestand in financiële zin zonder dat het toevoegen van leed is beoogd) zich moeilijk verhoudt met het matigen van de betalingsverplichting. De A-G oordeelt vervolgens dat het hof de bestendige rechtspraak van de HR miskent (in de regel wel compensatie bij overschrijding van de redelijke termijn in ontnemingszaken gelijk als in strafzaken). Het belang te voorkomen dat de betrokkene langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging zou moeten leven, 1380 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 geldt ook voor ontnemingszaken. In de voetnoot verwijst hij naar het proefschrift van Borgers uit 2001. Daarbij merkt de A-G op dat de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel volgens het EHRM een ‘penalty’ in de zin van het verdrag inhoudt. In de voetnoot verwijst hij naar EHRM 9 februari 1995, de zaak Welsch vs. United Kingdom. Het oordeel van het hof dat het karakter van de ontnemingsmaatregel zich moeilijk verhoudt met het matigen van de betalingsverplichting geeft dan ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting, aldus de A-G. Punt 8 van de conclusie ziet op de overweging van het hof dat de veroordeelde over het wederrechtelijk verkregen geld heeft kunnen beschikken en dat - naar het oordeel van het hof - aannemelijk is dat bij normaal financieel beheer dat tot voordeel heeft kunnen strekken (rente dan wel kostenbesparing door de beschikking te hebben over dit bedrag). Het hof acht dit ruimschoots opwegen tegen een matiging van de betalingsverplichting als daartoe al aanleiding zou bestaan. De A-G vindt nu dat het hof in het midden heeft gelaten welk bedrag zou zijn genoten, terwijl de bewijsmiddelen evenmin zien op eventueel vervolgprofijt. Het arrest is in zoverre ontoereikend gemotiveerd. Wat dat laatste punt betreft kan ik kort zijn. Naar mijn oordeel bestaat er namelijk geen aanleiding om te compenseren. Los van het feit dat er op zich sprake is van vervolgprofijt ontbreekt inderdaad een aanvullend financieel rapport, waarin dat wordt vastgesteld. De kwalificatie dat het een feit van algemene bekendheid betreft dat het beschikken over het geld rente oplevert dan wel kosten bespaart is op zich niet zo onbegrijpelijk (zie de hierna te bespreken conclusie van zijn ambtgenoot Hofstee).4 Interessanter is punt 6. Ik heb de noten in de tekst gezet en voeg daar als gegeven nog aan toe het vervallen van de vervangende hechtenis per 1 september 2003. Met dit laatste kon Borgers bij het schrijven van zijn proefschrift (gepubliceerd in 2001) geen rekening houden. De ontnemingsmaatregel kent een van de strafzaak te onderscheiden eigen procedure en is slechts een sequeel van de strafzaak. Dientengevolge zijn de bepalingen inzake de ontnemingsmaatregel opgenomen in het Wetboek van Strafrecht en in het Wetboek van Strafvordering. Alleen dat verklaart thans nog waarom de maatregel wordt beschouwd als een ‘penalty’. Door het wegvallen van de vervangende hechtenis per 1 september 2003 kent de maatregel immers geen punitief element meer en blijft hooguit over - naast het reparatoire aspect - het preventieve doel om te voorkomen dat het wederrechtelijk verkregen voordeel (gedeeltelijk) weer in omloop komt (zie mijn publicatie onder punt 8 waar ik de zaak Welsch bespreek). De A-G verwijst ook naar deze zaak maar redeneert niet consequent door. Immers, door matiging toe te staan wordt een deel van het wederrechtelijk verkregen vermogen bij de veroordeelde gelaten en dus als het ware weer in omloop gebracht. Dat wil men nu juist voorkomen! In zijn arrest van 21 januari 2014 zag ons hoogste rechtscollege geen aanleiding (artikel 81 lid 1 RO) in te grijpen. Aan deze uitspraak ging vooraf de conclusie van advocaat-generaal Hofstee.5 Ook in deze conclusie heeft de A-G gesteld (punt 19) dat in cassatie slechts in beperkte mate het oordeel van de feitenrechter kan worden getoetst in die zin dat alleen kan worden onderzocht of het oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is. Het staat de rechter vrij te volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 lid 1 EVRM.6 Onder punt 21 stelt hij (ik citeer): ‘Het hof heeft overwogen dat in de onderhavige zaak kan worden volstaan met de constatering van de overschrijding van de redelijke termijn omdat onder de betrokkene – anders dan in de praktijk gebruikelijk is in dit soort zaken - geen (conservatoir) beslag is gelegd ter hoogte van het te ontnemen bedrag. Daaruit heeft het hof afgeleid dat de betrokkenen juist “dankzij” het lange tijdsverloop meer voordeel heeft genoten, nu de betrokkene daardoor in staat is geweest met het te ontnemen bedrag inkomsten als rente te genereren dan wel kosten te besparen door over dat voordeel te beschikken. Ik neem aan dat het hof daarmee bedoelt tot uitdrukking te brengen dat naast het financiële voordeel dat de betrokkene daarvoor verkregen heeft, een extra meevaller in de vorm van een matiging van de betalingsverplichting wegens de overschrijdingen (zowel overschrijding in eerste als in tweede instantie, LN) van de redelijke termijn een beetje teveel van het goede is. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk, waarbij ik nog daarlaat dat namens de betrokkene enkel is aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden, maar niet is betoogd dat de betrokkene langer dan redelijk is onder de bedreiging van de ontnemingsmaatregel gebukt is gegaan’ (volgt middel tevergeefs voorgesteld). Dit is een actueel, weloverwogen en door de HR in stand gelaten zienswijze.7 Wat die laatste geciteerde zin van de A-G betreft is kennisneming van het arrest van 28 maart 2014 zeer de moeite waard.8 Het gaat in dat arrest om schending van de redelijke termijn (onredelijk lange duur van een civiele procedure) in een onteigeningszaak en de mogelijkheid tot verkrijging van immateriële schadevergoeding. Uitgangspunt is dat het uitblijven van een rechterlijke beslissing binnen redelijke termijn leidt tot spanning en frustratie, hetgeen grond vormt voor toekenning van een vergoeding voor immateriële schade. Voor de hoogte van de toe te kennen vergoedingen voor immateriele schade kan aansluiting worden gezocht bij de vergoedingen die de bestuursrechters plegen toe te kennen (€ 500 per half jaar overschrijding van de redelijke termijn, naar boven afgerond), waardoor de vorde- ring in vrijwel alle gevallen het bedrag genoemd in artikel 93 Rv niet zal overschrijden en de kantonrechter bevoegd is. Bij geringe overschrijding kan worden volstaan met de constatering (r.o. 3.16.3). De HR overweegt dat voor civiele geschillen een afzonderlijke procedure tegen de Staat op grond van onrechtmatige daad bij de kantonrechter een voldoende effectieve mogelijkheid tot verkrijging van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn kan bieden. (r.o. 3.14, 3.15). Van een partij die een beroep doet op overschrijding van de redelijke termijn mag (dan wel) worden verwacht dat zij voldoende inzicht geeft in de aard, de ingewikkeldheid en het procesverloop van de desbetreffende zaak om haar eis naar behoren te onderbouwen. Een zeer lange feitelijke duur kan aanleiding vormen een overschrijding voorshands bewezen te achten, behoudens door de Staat te leveren tegenbewijs (3.6.14). Omdat voor de beoordeling van de vordering wegens overschrijding van de redelijke termijn de duur van de gehele procedure mede van belang is kan daarover pas worden geoordeeld als het oorspronkelijke geschil in kracht van gewijsde is gegaan of die zaak is geroyeerd (r.o. 3.16.5). De vestiging van de aansprakelijkheid geldt in de gegeven situaties als uitgangspunt maar de omvang van de aansprakelijkheid dient door de rechter nog (nader) te worden ingevuld mede aan de hand van de gevolgen. Als het uiteindelijk tot een vergoeding komt kan bovenstaande aansluiting uitkomst bieden. Vertaald naar de ontnemingsprocedure, waarbij de Staat partij is in de hoedanigheid van het OM zou dat - in het licht van een uniforme behandeling van soortgelijke kwesties op alle rechtsgebieden - kunnen betekenen dat op basis van hetgeen de veroordeelde aanvoert de omvang van de immateriële schade vastgesteld wordt. De veroordeelde is doorgaans bij uitstek degene die weet wat hij aan wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Het vraagpunt of de rechter het bedrag mogelijk lager vaststelt, valt moeilijk te vatten onder de bedoelde lijdensdruk (in tegenstelling tot de strafprocedure waarin de verdachte in het ongewis- se verkeert over de straf). Maar op zich blijft de mogelijkheid open dat toch sprake is van immateriële schade die voor vergoeding in aanmerking komt. De omvang van de vergoeding zou dan vastgesteld moeten worden gelijk aan de wijze zoals dat geschiedt in het bestuursrecht en thans ook in het civiele recht teneinde uniformiteit op dit punt na te streven. Kortom toerekenen wat redelijk is, waarbij op de immateriële schade ingevolge artikel 6:100 BW het materiële voordeel om met de woorden van Hofstee te spreken het extra meevallertje in mindering moet worden gebracht. Terwijl A-G Bleichrodt in zijn conclusie de HR eigenlijk adviseert ‘blijf het maar doen zoals U het altijd al deed’, waarbij hij voorbij gaat aan een relevante ontwikkeling, te weten: het wegvallen van de vervangende hechtenis in 2003 waardoor het karakter van de ontnemingsmaatregel zuiverder en nauwkeuriger is te formuleren, heeft A-G Hofstee daar (impliciet) wel aandacht voor. Toegegeven, koersvastheid en rechtszekerheid zijn een groot goed maar daarmee mag de rechtsontwikkeling niet in het gedrang komen. In zo een geval is het woord aan de zich herbezinnende rechter.9 Ik hoop dat ik met bovenstaande een en ander heb verduidelijkt. Auteur 1. Mr. J.D.L. Nuis is vice-president/senior raadsheer bij het Gerechtshof Amsterdam. Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven. Noten 2. ECLI:NL:HR:2014:296, NJ 2014/135. 3. ECLI:NL:PHR:2014:39. 4. Vergelijk redactionele aantekening onder NJ 2014/135. 5. ECLI:NL:PHR:2013:2581. 6. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358 (r.o. 3.21 en 3.23) m.nt. Mevis. 7. ECLI:NL:HR:2014:928. 8. ECLI:NL:HR:2014:736. 9. C.E. Drion, ‘Stare decisis’, NJB 2014/620, afl. 12, p. 759. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1381 Rechtspraak Aanbevolen citeerwijze: beurdverklaring en de vernietiging van de selmatige wijze de gelegenheden tot spelen NJB 2014/ … (nummer uitspraak) kansspelautomaten en de sluiting van de te verminderen of de aan deze spelen ver- inrichting waar die automaten ter beschik- bonden criminaliteit te bestrijden. Hof van Justitie EU 1382 king van het publiek werden gesteld. Hoge Raad (civiele kamer) 1382 Afd. Bestuursrechtspraak RvS 1386 De uitspraak van het Hof Hoge Raad (civiele kamer) Centrale Raad van Beroep 1388 Het Hof gaat eerst in op de toepasselijkheid Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C. College Beroep Bedrijfsleven 1892 van het Handvest. Het herinnert eraan dat op Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof grond van artikel 51, lid 1 de bepalingen van van Justitie van het Caribische deel van het het Handvest gericht zijn tot de lidstaten Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te Hof van Justitie van de Europese Unie uitsluitend wanneer zij het Unierecht ten uit- zien op www.rechtspraak.nl. Deze rubriek is verzorgd door M. Bulterman, C-617/10, punt 17). De door het Handvest medewerker van de Directie Juridische Zaken, gewaarborgde grondrechten moeten dus in Afdeling Europees Recht van het Ministerie acht worden genomen wanneer een nationa- van Buitenlandse Zaken. De volledige uit- le regeling binnen de werkingssfeer van het 9 mei 2014, nr. 13/00249 spraken van het EU-Hof zijn beschikbaar via Unierecht valt, zodat er geen gevallen kun- (Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, www.curia.europa.eu. nen zijn waarin het Unierecht geldt zonder C.E. Drion, G. de Groot, T.H. Tanja-van den dat die grondrechten toepassing vinden. Broek; A-G mr. L.A.D. Keus) Wanneer het Unierecht toepasselijk is, impli- ECLI:NL:HR:2014:1078 1020 voer brengen (arrest Åkerberg Fransson, nr. 1021 ceert dit dat de door het Handvest gewaarborgde grondrechten toepassing vinden Aanbesteding. Bij een door de Gemeente (arrest Åkerberg Fransson, punt 21). Volgens uitgeschreven Europese openbare aanbeste- het Hof moet het gebruik door een lidstaat ding eindigen Océ, Xerox en Ricoh respec- (Derde kamer: M. Ilešič, kamerpresident, C. van de in het Unierecht neergelegde uitzon- tievelijk als eerste, tweede en derde G. Fernlund, A. Ó Caoimh, C. Toader (rappor- deringen om een belemmering van een door inschrijver. Nadat Océ alsnog afvalt, belegt teur) en E. Jarašiūnas, rechters) het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrij- de Gemeente niet met Xerox een bespre- heid te rechtvaardigen, worden geacht het king, maar met Ricoh. HR: 1. Gelijkheidsbe- Artikel 56 VWEU. Vrij verrichten van dien- recht van de Unie ten uitvoer te brengen in ginsel. Transparantiebeginsel. Vooropstel- sten. Handvest van de grondrechten van de de zin van artikel 51, lid 1, van het Handvest. ling: zie hoofdtekst. 2. Relatieve Europese Unie. Artikel 51. Werkingssfeer. Vervolgens gaat het Hof in op de eerste beoordelingssystematiek. In zijn algemeen- Ten uitvoer brengen van Unierecht. Kans- vraag. Het Hof overweegt dat artikel 56 heid kan een zogeheten relatieve beoorde- spelen. Beperkende regeling van lidstaat. VWEU zich verzet tegen een nationale rege- lingssystematiek niet als strijdig met het Bestuurlijke en strafrechtelijke sancties. ling zoals die in de hoofdgedingen, voor gelijkheids- of transparantiebeginsel wor- Dwingende vereisten van algemeen belang. zover die regeling niet werkelijk beoogt de den aangemerkt. Het oordeel van het hof Evenredigheid. speler te beschermen of criminaliteit te dat het in overeenstemming is met het bestrijden en niet daadwerkelijk beantwoordt transparantiebeginsel dat de Gemeente een (Handvest van de grondrechten van de Euro- aan het streven op samenhangende en stel- bespreking diende te beleggen met Xerox, pese Unie art. 51) selmatige wijze de gelegenheden tot spelen geeft geen blijk van een onjuiste rechtsop- te verminderen of de aan deze spelen ver- vatting. Het is op zichzelf niet in strijd met bonden criminaliteit te bestrijden. Wat het gelijkheidsbeginsel dat de score van de betreft de artikelen 15 tot en met 17 van het twee resterende inschrijvers, zoals aanvan- Feiten en nationale procedure Handvest merkt het Hof op dat gezien de kelijk vastgesteld, na het afvallen van de De Oostenrijkse autoriteiten leggen beslag op eisen die artikel 52, lid 1, van het Handvest eerste inschrijver in stand wordt gelaten. verschillende kansspelautomaten die zonder stelt aan een beperking van de bepalingen vergunning werden geëxploiteerd. Dit leidt van het Handvest, een niet-gerechtvaardigde tot verschillende procedures voor de Oosten- beperking van de vrijheid van dienstverle- rijkse rechter. Deze twijfelt aan de verenig- ning (artikel 56 VWEU) evenmin toelaatbaar Ricoh, adv. mrs. J.P. Heering en M.A.M. Essed, baarheid van het Oostenrijkse kansspelmo- is met betrekking tot de artikelen 15 tot en vs. de Gemeente Utrecht, adv. mr. nopolie met het Unie-recht en besluit met 17 van het Handvest. Dit betekent M.W. Scheltema, en Xerox, niet verschenen. daarover vragen te stellen aan het Hof van bovendien dat marktdeelnemers geen sanc- Justitie. ties kunnen worden opgelegd wegens over- Feiten en procesverloop treding van de toepasselijke Oostenrijkse In 2011 heeft de Gemeente een Europese kansspelwetgeving. openbare aanbesteding voor het sluiten van Arrest van 30 april 2014, nr. C-390/12 Robert Pfleger e.a. Prejudiciële vragen (Richtlijn 2004/18/EG art. 2) een raamovereenkomst met betrekking tot Het Hof krijgt de vraag voorgelegd of artikel 56 VWEU en de artikelen 15 tot en met Conclusie levering van afdrukapparatuur en dienstver- 17 van het EU-Grondrechtenhandvest zich Artikel 56 VWEU verzet zich tegen een natio- lening bekend gemaakt. In de offerteaan- verzetten tegen een nationale regeling als nale regeling zoals die in de hoofdgedingen, vraag is vermeld (in paragraaf 3.2) dat de die in de hoofdgedingen. Ook wordt gevraagd voor zover die regeling niet werkelijk beoogt inschrijver met de hoogste totaalscore zal of deze bepalingen zich verzetten tegen het de speler te beschermen of criminaliteit te worden uitgenodigd voor een verificatiebe- opleggen van sancties bij overtreding van bestrijden en niet daadwerkelijk beantwoordt spreking, dat deze inschrijver naar aanlei- deze nationale regeling, waaronder de ver- aan het streven op samenhangende en stel- ding van de bespreking alsnog kan afvallen 1382 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 Rechtspraak en dat dan besloten zal worden een bespre- lingssystematiek niet enkel op grond van daarmee samenhangende probleem van de king te beleggen met ‘de als tweede geëindig- haar relatieve karakter als strijdig met het ‘rangordeparadox’. In 3.9-3.18 onderzoekt hij de inschrijver’. Op de offerteaanvraag is inge- gelijkheids- of transparantiebeginsel worden of de onderhavige toepassing van een relatie- schreven door Océ, Ricoh en Xerox. Na aangemerkt. Het hangt af van de wijze waar- ve beoordelingssystematiek strijd oplevert beoordeling van de inschrijvingen heeft de op een bepaalde beoordelingssystematiek in met het transparantiebeginsel en/of het Gemeente bericht voornemens te zijn de het concrete geval is ingericht of toegepast, gelijkheidsbeginsel. opdracht aan Océ te gunnen, onder de voor- of zij, mede in verband met haar relatieve waarde dat de verificatiebespreking met Océ karakter, in strijd komt met de (genoemde) tot een goed resultaat leidt, en dat Xerox als beginselen van het aanbestedingsrecht. Het tweede en Ricoh als derde was geëindigd. Na hof heeft de offerteaanvraag aldus uitgelegd de verificatiebespreking met Océ heeft de dat daarin als procedure is vastgelegd dat, 9 mei 2014, nr. 13/01455 Gemeente de inschrijving van Océ alsnog indien de als eerste geëindigde inschrijver (Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem- ongeldig verklaard en bericht voornemens te alsnog afvalt, de Gemeente geen herbeoorde- Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heister- zijn de opdracht aan Ricoh te gunnen, onder ling van de scores zal uitvoeren maar de oor- kamp, G. Snijders; A-G mr. J. Wuisman) de voorwaarde dat de verificatiebespreking spronkelijke rangorde zal handhaven en een ECLI:NL:HR:2014:1088 met Ricoh tot een goed resultaat leidt. bespreking met de als tweede geëindigde In dit kort geding heeft Xerox gevorderd dat inschrijver zal beleggen. Uitgaande van die Uitleg overeenkomst. Goodwill. Belasting- het de Gemeente wordt verboden de – niet onbegrijpelijke – uitleg, geeft het oor- latentie. Hoe moet de overeengekomen opdracht aan Ricoh te gunnen en dat de deel van het hof dat het in overeenstemming koopprijs worden berekend? HR: Het oor- Gemeente wordt bevolen een verificatiebe- is met het transparantiebeginsel dat de deel van het hof dat ook over de geactiveer- spreking te beleggen met Xerox. De voorzie- Gemeente, na het afvallen van Océ, een veri- de goodwill een aftrek moet plaatsvinden ningenrechter heeft de vorderingen afgewe- ficatiebespreking diende te beleggen met de wegens belastinglatentie, geeft blijk van zen. Het hof heeft de vorderingen alsnog als tweede geëindigde Xerox zonder een her- een onjuiste rechtsopvatting, dan wel is toegewezen. beoordeling van de scores uit te voeren, geen onbegrijpelijk. 1022 blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hoge Raad met een waardering van de feiten verweven Het volgende wordt vooropgesteld. Uit vaste oordeel van het hof dat de gevolgde procedu- rechtspraak van het HvJ EU (onder meer HvJ re in een geval als het onderhavige, waarin Escura, adv. mr. D.A. van der Kooij, vs. Catilia, EU 29 april 2004, nr. C-496/99 P, na het afvallen van de als eerste geëindigde adv. mr. J.H.M. van Swaaij. ECLI:NL:XX:2004:BG2419 (Succhi di Frutta)) inschrijver slechts twee inschrijvers resteren, volgt dat de aanbestedende dienst het begin- niet in strijd is met het transparantiebegin- Feiten en procesverloop sel van gelijke behandeling moet respecte- sel, is ook niet onbegrijpelijk. Het is op zich- Catilia heeft 90% van de aandelen in het ren. Dit beginsel beoogt de ontwikkeling van zelf evenmin in strijd met het gelijkheidsbe- kapitaal van Catilia Farma verkocht aan Escu- een gezonde en daadwerkelijke mededinging ginsel dat de score van de twee resterende ra. Overeengekomen is (in art. 3 lid 1 van de tussen de deelnemende ondernemingen te inschrijvers, zoals die was vastgesteld (mede) koopovereenkomst) dat als deel van de koop- bevorderen en vereist dat alle inschrijvers bij in relatie tot de afgevallen inschrijver die prijs wordt betaald voor goodwill: het opstellen van het in hun offertes gedane aanvankelijk als eerste was geëindigd, in € 2 725 000, te verminderen met een belas- voorstel dezelfde kansen krijgen. Het bete- stand wordt gelaten. Die score is immers, tinglatentie van 23%. Op de balans van kent derhalve dat voor deze offertes voor alle evenals de daaruit voortvloeiende onderlinge Catilia Farma per 31 januari 2007 is goodwill mededingers dezelfde voorwaarden moeten rangorde tussen de twee resterende inschrij- geactiveerd voor een bedrag van € 664 391. gelden. De aanbestedende dienst dient voorts vers, tot stand gekomen door een gelijkelijk In dit geding heeft Catilia betaling gevorderd het transparantiebeginsel in acht te nemen. op hen toegepaste beoordelingssystematiek, van het restant van de koopsom. Het hof Dat beginsel heeft in essentie ten doel te waarbij ieders inschrijving per onderdeel tel- heeft een bedrag toegewezen. Het hof heeft waarborgen dat elk risico van favoritisme en kens op gelijke wijze ten opzichte van steeds geoordeeld dat de op de balans van Catilia willekeur door de aanbestedende dienst dezelfde referentiepunten is gewaardeerd. Farma geactiveerde goodwill moet worden wordt uitgebannen. Het impliceert dat alle Het daaruit voortvloeiende verschil in onder- afgetrokken van de vergoeding voor good- voorwaarden en modaliteiten van de gun- linge rangorde is dan ook het gevolg van de will. Dat oordeel is in cassatie niet aan de ningsprocedure in het aanbestedingsbericht waardering van hun inschrijvingen volgens orde. Het hof heeft geoordeeld dat (ook) over of in het bestek worden geformuleerd op een de vooraf bekend gemaakte methodiek, zon- de geactiveerde goodwill een aftrek van 23% duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wij- der dat sprake is geweest van een ongelijke moet plaatsvinden wegens belastinglatentie. ze, opdat, enerzijds, alle behoorlijk geïnfor- behandeling. Daarom brengt de enkele Daartegen komt Escura in cassatie op. meerde en normaal oplettende inschrijvers omstandigheid dat een andere onderlinge de juiste draagwijdte kunnen begrijpen en zij rangorde van de twee overgebleven inschrij- Hoge Raad deze op dezelfde manier interpreteren, en, vingen zou zijn verkregen indien deze zou- Over het bedrag van op de balans geacti- anderzijds, de aanbestedende dienst in staat den zijn beoordeeld zonder daarbij de aan- veerde goodwill (die ziet op goodwill die in is om metterdaad na te gaan of de offertes vankelijk als eerste geëindigde inschrijving het verleden door de vennootschap is ver- van de inschrijvers beantwoorden aan de cri- te betrekken, niet mee dat sprake is van worven) is geen belasting verschuldigd. teria die op de betrokken opdracht van toe- strijd met het gelijkheidsbeginsel. Daarentegen is de ratio van de aftrek van de passing zijn. Deze eisen betreffen mede de Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu- belastinglatentie die plaatsvindt in art. 3 lid door de aanbestedende dienst te hanteren sie van de A-G. 1 van de koopovereenkomst, onmiskenbaar beoordelingssystematiek. In zijn algemeen- De A-G bespreekt onder 3.4-3.8 het begrip dat het bij de daar genoemde goodwill (die heid kan een zogeheten relatieve beoorde- ‘relatieve beoordelingssystematiek’ en het bij de overname van Catilia Farma wordt (BW art. 7:1) NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1383 Rechtspraak verworven) gaat om in de toekomst te ventarisatie laten uitvoeren door Vinçotte. In de zaak aan de overeenkomst te klagen. Deze maken winst, waarover nog (vennootschaps) het op 16 april 1999 door Vinçotte uitge- regel heeft dezelfde strekking als de in art. belasting is verschuldigd (door partijen brachte rapport is vermeld dat op diverse 6:89 BW voor alle verbintenissen neergelegde gesteld op gemiddeld 23%); die ratio is dus plaatsen asbest is aangetroffen. Daarna heb- regel, dat de schuldeiser op een gebrek in de niet dat het zou gaan om een stille reserve. ben verbouwings- en asbestsaneringswerk- prestatie geen beroep meer kan doen, indien Van in de toekomst te maken winst, waar- zaamheden plaatsgevonden. Tijdens de uit- hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het over nog belasting is verschuldigd, is ten voering van deze werkzaamheden zijn op 31 gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had aanzien van het bedrag van de op de balans oktober 2000 in het gebouw materialen met moeten ontdekken, bij de schuldenaar terza- van Catilia Farma geactiveerde goodwill niet-hechtgebonden (spuit)asbest aangetrof- ke heeft geprotesteerd. De vraag of de koper geen sprake. Het oordeel van het hof geeft fen. Het gebouw is diezelfde dag nog ont- binnen de bekwame tijd als bedoeld in art. derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvat- ruimd. De twee onderste verdiepingen zijn 7:23 lid 1 BW heeft gereclameerd over gebre- ting, dan wel is onbegrijpelijk. na twee dagen weer in gebruik genomen, de ken aan de afgeleverde zaak, kan niet in alge- Volgt vernietiging en verwijzing. daarboven gelegen verdiepingen zijn gedu- mene zin worden beantwoord. In de in de De A-G concludeert tot verwerping. Hij onder- rende acht maanden ontruimd geweest. Naar eerste zin van die bepaling geregelde geval- schrijft het oordeel van het hof (2.7). aanleiding van deze gebeurtenissen is in len dient de koper (a) ter beantwoording van opdracht van Botersloot een onderzoek ver- de vraag of de hem afgeleverde zaak aan de richt, waarin de aanwezigheid van niet-hecht- overeenkomst beantwoordt het in de gege- gebonden (spuit)asbest in het gebouw is ven omstandigheden redelijkerwijs van hem geïnventariseerd. Op 7 december 2000 heeft te verwachten onderzoek te verrichten en (b) 9 mei 2014, nr. 13/01608 Botersloot Fortis aansprakelijk gesteld. binnen bekwame tijd nadat hij heeft ontdekt (Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem- In dit geding heeft Botersloot schadevergoe- of bij een dergelijk onderzoek had behoren te Spapens, C.A. Streefkerk, G. Snijders, T.H. ding van Fortis gevorderd wegens tekortko- ontdekken dat de afgeleverde zaak niet aan Tanja-van den Broek; A-G mr. M.H. Wissink) ming in de nakoming van de koopovereen- de overeenkomst beantwoordt, hiervan ken- ECLI:NL:HR:2014:1077 komst. De rechtbank heeft de vordering nis te geven aan de verkoper (vergelijk onder afgewezen. Het hof heeft de vordering alsnog meer HR 8 februari 2013, 1023 Klachtplicht. Gebrek. In 1994 wordt een toegewezen, met verwerping van het verweer ECLI:NL:HR:2013:BY4600 (Van de Steeg vs. gebouw gekocht. In 1999 wordt asbest aan- van Fortis dat Botersloot niet tijdig heeft Rabobank)). Uit het voorgaande kan niet wor- getroffen. In oktober 2000 wordt losgebon- geklaagd op de voet van art. 7:23 lid 1 BW. den afgeleid dat de koper elk door hem ontdekt gebrek aan de verkoper moet melden. den asbest aangetroffen. In december 2000 wordt de verkoper aansprakelijk gesteld op Hoge Raad Het is aan de koper om te bepalen of hij zich grond van non-conformiteit. Is binnen De klacht betoogt dat het hof had moeten jegens de verkoper op een gebrek wil beroe- bekwame tijd geklaagd? HR: Vooropstelling: beoordelen of Botersloot binnen bekwame pen. Dit zal niet met elk gebrek het geval zie hoofdtekst. Het is aan de koper om te tijd na april 1999 heeft geklaagd, aangezien zijn. De koper zal zich bijvoorbeeld niet op bepalen of hij zich jegens de verkoper op reeds in april 1999 is ontdekt dat asbest aan- een gebrek beroepen als het volgens hem een gebrek wil beroepen. Dit laat onverlet wezig was in het gebouw. Bij de beoordeling niet van dien aard is dat het aan het beoogde dat indien de koper later ontdekt dat het van de klacht wordt het volgende vooropge- gebruik van het gekochte in de weg staat, of gebrek van groter omvang of van andere steld. Ingevolge art. 7:17 lid 1 BW dient de indien hij het gebrek om andere redenen aard is dan hij aanvankelijk dacht, of een afgeleverde zaak aan de overeenkomst te voor lief neemt. Dit laat onverlet dat indien (volgens hem) ander gebrek constateert, beantwoorden. Lid 2 bepaalt dat een zaak de koper later ontdekt dat het gebrek van aan een beroep op dat gebrek in de weg kan niet aan de overeenkomst beantwoordt groter omvang of van andere aard is dan hij staan dat hij na zijn aanvankelijke ontdek- indien zij, mede gelet op de aard van de zaak aanvankelijk dacht, of een (volgens hem) king geen nader onderzoek heeft gedaan of en de mededelingen die de verkoper over de ander gebrek constateert, aan een beroep op laten doen, terwijl dat in de omstandighe- zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen dat gebrek in de weg kan staan dat hij na zijn den van het geval redelijkerwijs van hem heeft die de koper op grond van de overeen- aanvankelijke ontdekking geen nader onder- kon worden verwacht. Het is aan de verko- komst mocht verwachten. De koper mag ver- zoek heeft gedaan of laten doen, terwijl dat per zich daarop te beroepen. wachten dat de zaak de eigenschappen bezit in de omstandigheden van het geval redelij- die voor een normaal gebruik daarvan nodig kerwijs van hem kon worden verwacht. Het is zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet aan de verkoper zich daarop te beroepen. behoefde te betwijfelen, alsmede de eigen- Gelet op het voorgaande is onjuist de door Fortis, adv. mrs. M. Ynzonides en R.L.M. van schappen die nodig zijn voor een bijzonder het onderdeel verdedigde opvatting dat de Opstal, vs. Botersloot, adv. mr. A.H.M. van gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien. rechter, bij beantwoording van de vraag of de den Steenhoven. Art. 7:23 lid 1, eerste zin, BW houdt in dat de koper tijdig aan zijn klachtplicht heeft vol- koper geen beroep meer erop kan doen dat daan, niet mag aanknopen bij het gebrek Feiten en procesverloop hetgeen is afgeleverd niet aan de overeen- waarop de koper zich beroept, maar onafhan- In 1994 heeft Fortis een gebouw geleverd aan komst beantwoordt, indien hij de verkoper kelijk van het partijdebat dient te onderzoe- een beleggingsmaatschappij. In 1996 heeft de daarvan niet binnen bekwame tijd nadat hij ken of de zaak, naar de maatstaven van een beleggingsmaatschappij de economische dit heeft ontdekt of redelijkerwijs had beho- redelijk handelend koper, de eigenschappen eigendom van het gebouw ingebracht in ren te ontdekken, kennis heeft gegeven. Deze bezit die de koper op grond van de overeen- Botersloot. bepaling beschermt de verkoper tegen te late komst mocht verwachten. Zowel Botersloot In opdracht van Botersloot heeft de aanne- en daardoor moeilijk te betwisten klachten, als Fortis heeft aangevoerd dat de in april mer voorafgaand aan de door haar uit te voe- door voor de koper een korte termijn voor te 1999 door Vinçotte geconstateerde aanwezig- ren renovatiewerkzaamheden een asbestin- schrijven om over het niet beantwoorden van heid van asbest niet meebracht dat het (BW art. 6:89, 7:17, 7:23 lid 1; Rv art. 24) 1384 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 Rechtspraak gebouw niet overeenkomstig zijn bestem- X, adv. mrs. B. Winters en R.L.M.M. Tan, vs. ting is neergelegd, zoals gemeenschap, ming te gebruiken was, en dat dit geen mr. R.E. Blaauw q.q., curator van de ontbon- opdracht of zaakwaarneming. Voor het overi- gebrek opleverde. Fortis heeft betoogd dat den vennootschappen Zalinco en Ocana, adv. ge is het antwoord op de vraag of een zoda- Botersloot de bevindingen van Vinçotte aan mr. J.W.H. van Wijk. nige verantwoording geboden is, sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. haar had moeten meedelen en nader onderzoek had moeten laten doen. Daarvan uit- Feiten en procesverloop Omstandigheden die in dit verband een rol gaand geeft het oordeel van het hof, dat het Zalinco en Ocana (hierna: de vennootschap- kunnen spelen zijn onder meer: (i) de rede- door Botersloot aan haar vordering ten pen) zijn opgericht in 1981. De activiteiten nen waarom het beheer is gevoerd, (ii) de ver- grondslag gelegde gebrek (de aanwezigheid van de vennootschappen beperkten zich tot houding die bestond tussen degene die het van losgebonden asbest en de besmetting) het aanhouden van bankrekeningen in diver- beheer voerde en de rechthebbende, (iii) het- tot uitgangspunt dient te worden genomen se landen. X en zijn beide zusters beschikten geen in de relatie tussen partijen of in soort- en dat onderzocht moet worden of Boter- vóór 2004 ieder over een ruime volmacht om gelijke gevallen gebruikelijk is of was, (iv) de sloot, naar aanleiding van de ontdekking van de vennootschappen te vertegenwoordigen. mate waarin degene die het beheer voerde, asbest in april 1999, nader onderzoek had Op verzoek van de zusters van X heeft het zelfstandig kon en mocht handelen, en (v) de moeten laten verrichten, geen blijk van een gerecht op Curaçao de vennootschappen ont- mate waarin de rechthebbende in staat is onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbe- bonden met benoeming van mr. R.E. Blaauw geweest de handelingen van degene die het grijpelijk. tot curator. Het onderhavige geschil vloeit beheer voerde te overzien en voor zijn belan- Het onderdeel faalt dus. voort uit een tussen X en de zusters gerezen gen op te komen. Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu- verschil van mening over de vraag wie aan- Het onderhavige geval wordt hierdoor geken- sie van de A-G. spraak kan maken op de saldi van de door de merkt dat X gevolmachtigd was om gelden De A-G merkt op dat de door het onderdeel ontbonden vennootschappen aangehouden van de rekeningen van de vennootschappen verdedigde opvatting afstuit op de regel dat bankrekeningen. Volgens de zusters zijn de op te nemen en zijn bevoegdheid ook daad- de rechter niet buiten de grenzen van de vennootschappen opgericht in opdracht van werkelijk heeft uitgeoefend. Voorts staat vast rechtsstrijd mag treden (3.6). hun vader met de bedoeling dat de gelden dat ook aan de zusters van X volmachten zijn gelijkelijk ten goede zouden komen aan zijn verstrekt, dat de zusters mede-aandeelhou- kinderen. Volgens X zijn de vennootschappen ders zijn en dat verschil van mening bestaat door hemzelf opgericht om zijn financiële over de herkomst en beoogde bestemming zaken te regelen en was hijzelf vanaf de van de opgenomen gelden. De vennootschap- 9 mei 2014, 13/01792 oprichting de begunstigde (beneficiary pen ontplooiden geen activiteiten en werden (Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem- owner). statutair bestuurd door een trustkantoor Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heister- In dit geding heeft de curator het gerecht op waarvan onduidelijk is of het een daadwerke- kamp en C.E. Drion; A-G mr. M.H. Wissink) Curaçao verzocht om X en de zusters te lijk toezichthoudende rol uitoefende. De ECLI:NL:HR:2014:1089 gelasten rekening en verantwoording af te curator, die buiten het geschil tussen X en leggen over het gevoerde beheer over het diens zusters staat, dient de vennootschap- Curaçao. Rekening en verantwoording. X en vermogen en de bankrekeningen van de ven- pen te vereffenen en heeft daarbij rekening zijn zusters beschikten over volmachten nootschappen. Het gerecht heeft de verzoe- te houden met de mogelijkheid dat de kinde- om twee vennootschappen te vertegen- ken toegewezen. Het hof heeft het vonnis ren voor gelijke delen gerechtigd zijn tot het woordigen, waarvan de activiteiten zich van het gerecht bevestigd. vermogen van de vennootschappen. Het hof 1024 heeft de hiervoor vermelde maatstaven niet beperkten tot het aanhouden van bankrekeningen. X heeft gelden opgenomen van Hoge Raad miskend door in deze omstandigheden, die bankrekeningen. Op verzoek van de Volgens vaste rechtspraak kan een verplich- terecht en op goede gronden aansluiting zoe- zusters heeft het gerecht de vennootschap- ting tot het doen van rekening en verant- kend bij de in de wet geregelde rechtsfiguren pen ontbonden met benoeming van een woording worden aangenomen indien tussen van opdracht en gemeenschap, een verplich- curator. In dit geding vordert de curator een partijen een rechtsverhouding bestaat of ting voor (ook) X aan te nemen tot het doen bevel aan (onder meer) X om rekening en heeft bestaan krachtens welke de een jegens van rekening en verantwoording jegens de verantwoording af te leggen. HR: Voorop- de ander (de rechthebbende) verplicht is om curator. Voor het overige is het oordeel van stelling (gezichtspuntencatalogus): zie zich omtrent de behoorlijkheid van enig ver- het hof verweven met waarderingen van fei- hoofdtekst. Het hof heeft de toepasselijke mogensrechtelijk beleid te verantwoorden. telijke aard en is het begrijpelijk en toerei- maatstaven niet miskend door in de Een zodanige verhouding kan voortvloeien kend gemotiveerd. omstandigheden van het geval, terecht en uit de wet, een rechtshandeling of ongeschre- Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu- op goede gronden aansluiting zoekend bij ven recht (vgl. onder meer HR 2 december sie van de A-G. de in de wet geregelde rechtsfiguren van 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1561, NJ 1995/548 De A-G schetst onder 3.2-3.11.3 het juridische opdracht en gemeenschap, een verplichting en HR 8 december 1995, kader ter zake van rekening en verantwoor- voor (ook) X aan te nemen tot het doen van ECLI:NL:HR:1995:ZC1911, NJ 1996/274). Aan ding. rekening en verantwoording jegens de cura- het oordeel dat op grond van ongeschreven tor. Voor het overige is het oordeel van het recht een verplichting bestaat om zich te hof verweven met waarderingen van feite- verantwoorden over de behoorlijkheid van lijke aard en is het begrijpelijk en toerei- het over het vermogen van een ander kend gemotiveerd. gevoerd beheer, kan bijdragen dat sprake is van een rechtsverhouding die verwantschap (BW art. 3:173, 7:403) vertoont met een of meer in de wet geregelde gevallen waarin een dergelijke verplich- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1385 Rechtspraak 1025 zijn vermogen op de in art. 9 lid 3 HV bedoel- 1. Bij besluit van 18 december 2007 heeft het de peildatum per saldo negatief was. Uit de college aan [appellant] een preventieve last 9 mei 2014, 13/04313 bestreden beschikking blijkt niet dat het hof onder dwangsom opgelegd. De last houdt in (Mrs. C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en dit verweer van de man in zijn beoordeling dat binnen de door [appellant] gedreven T.H. Tanja-van den Broek; A-G mr. E.B. Rank- heeft betrokken. Voor zover het hof dat wel inrichting geen mest mag worden opgesla- Berenschot) heeft gedaan, heeft het nagelaten zijn ver- gen in strijd met de voorschriften van de ECLI:NL:HR:2014:1090 werping van het verweer te motiveren. voor die inrichting geldende vergunning. Bij Volgt vernietiging en verwijzing, overeen- overtreding van de last wordt een dwangsom komstig de conclusie van de A-G. verbeurd van € 30 000. Huwelijkse voorwaarden. Motivering. HR: Tijdens een controle op 28 februari 2012 is Uit de bestreden beschikking blijkt niet dat geconstateerd dat in strijd met de vergun- het hof het beroep van de man op art. 9 lid 3 en 4 van de huwelijkse voorwaarden in Raad van State ningvoorschriften mest werd opgeslagen. Bij zijn beoordeling heeft betrokken. Voor Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B. brief van 28 maart 2012 heeft het college zover het hof dat wel heeft gedaan, heeft Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam meegedeeld dat daardoor de dwangsom is het nagelaten zijn verwerping van het ver- bij de directie bestuursrechtspraak van de verbeurd en dat het heeft besloten tot invor- weer te motiveren. Raad van State. Volledige versies van deze dering daarvan over te gaan. uitspraken zijn te vinden op www.raad- (…) vanstate.nl. Invordering (RO art. 79 lid 1) 5. Het college heeft zich op het standpunt De man, adv. mr. C.G.A. van Stratum, vs. de gesteld dat op de beslissing tot invordering vrouw, adv. mr. P.S. Kamminga. 1026 Feiten en procesverloop 16 april 2014, nr. 201309381/1/A4 juni 2009 tot aanvulling van de Awb (hierna: In 2002 hebben partijen een woonhuis in (Mrs. Van Kreveld, Van Ettekoven, Vierde tranche; Stb. 2009, 264) op 1 juli 2009 Frankrijk gekocht en in gemeenschappelijke Hoogvliet) van toepassing is, nu deze beslissing voort- eigendom verkregen. In 2003 zijn partijen ECLI:NL:RVS:2014:1372 vloeit uit een vóór die datum genomen van 28 maart 2012 het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van de Wet van 25 dwangsombesluit. Onder het tot 1 juli 2009 gehuwd op huwelijkse voorwaarden (HV), waarin is opgenomen: Preventieve last onder dwangsom. Overtre- geldende recht was de beslissing tot invorde- “Art. 9. 2. Bij het einde van het huwelijk door ding is voor het eerst geconstateerd na 1 ring geen besluit waartegen ingevolge artikel echtscheiding en bij scheiding van tafel en juli 2009. Gelet op overgangsrecht bij invoe- 7:1 van de Awb bezwaar kon worden bed wordt afgerekend alsof tussen de echtge- ring Vierde tranche Awb, is art. 5:37 Awb gemaakt. Het college heeft om die reden het noten algehele gemeenschap van goederen van toepassing op invorderingsbesluit. bezwaar van [appellant] tegen de brief van 28 maart 2012 bij het bestreden besluit van heeft bestaan, met inachtneming van hetgeen hierna is bepaald (...). (Wet van 25 juni 2009 tot aanvulling van de 18 juli 2013 niet-ontvankelijk verklaard. 3. (...)[A]frekening [blijft] achterwege, indien Awb art. IV; Awb art. 5:37) 6. [appellant] bestrijdt dat op de beslissing tot invordering het tot 1 juli 2009 geldende het vermogen van één van de echtgenoten of van beide echtgenoten per saldo negatief is. Uitspraak in het geding tussen: [appellant], recht van toepassing is. Volgens hem is deze 4. Ingeval gewichtige redenen zich verzetten wonend te Lopikerkapel, gemeente Lopik, en beslissing wel een besluit waartegen bezwaar tegen directe uitkering in geld van hetgeen het college van burgemeester en wethouders kon worden gemaakt. op grond van de afrekening verschuldigd is, van Lopik, verweerder. 7. Ingevolge artikel IV van de Vierde tranche van de Awb blijft, indien een bestuurlijke is de gerechtigde echtgenoot verplicht mee te werken aan het treffen van een redelijke Procesverloop sanctie wordt opgelegd wegens een overtre- en billijke betalingsregeling, waarbij de Bij besluit van 18 december 2007 heeft het ding die plaatsvond voor het tijdstip van belangen van beide echtgenoten in acht wor- college aan [appellant] een preventieve last inwerkingtreding van deze wet, het recht van den genomen.” onder dwangsom opgelegd. toepassing zoals dat gold voor dat tijdstip. Het huwelijk is in 2010 door echtscheiding Bij brief van 28 maart 2012 heeft het college 7.1. De in 2007 opgelegde last heeft een pre- ontbonden. aan [appellant] meegedeeld dat de dwang- ventief karakter en aan de oplegging ligt niet Dit geding betreft in cassatie de wijze van som is verbeurd en dat het heeft besloten tot een geconstateerde overtreding ten grond- verdeling van het woonhuis in Frankrijk. invordering daarvan over te gaan. slag. Het college heeft ter zitting verklaard Bij besluit van 18 juli 2013 heeft het college dat het eerst op 28 februari 2012 een overtre- Hoge Raad de door [appellant] tegen het besluit van 18 ding heeft geconstateerd. Dit betekent dat de Het middel klaagt dat het hof het beroep van december 2007 en de brief van 28 maart door het college gestelde overtreding dateert de man op art. 9 lid 3 en 4 HV ten onrechte 2012 gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk van na 1 juli 2009. Derhalve is, gelet op de onbehandeld heeft gelaten dan wel ongemo- verklaard. tekst van artikel IV, op de beslissing tot invor- tiveerd heeft verworpen. De klacht slaagt. Het Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep dering het recht van toepassing zoals dat hof heeft de vordering van de vrouw tot ver- ingesteld bij Rechtbank Midden-Nederland. geldt sinds de inwerkingtreding van de Vier- deling van de (over)waarde van het woonhuis De rechtbank heeft het beroep ter behande- de tranche op 1 juli 2009. toegewezen op de door de vrouw in inciden- ling doorgezonden naar de Afdeling. 8. Bij de Vierde tranche is aan de Awb onder teel appel bepleite grondslag van art. 9 lid 2 (…) meer artikel 5:37 toegevoegd. Ingevolge het eerste lid daarvan beslist het bestuursorgaan, HV. De man had zich daartegen verweerd met onder meer een uitdrukkelijk beroep op Overwegingen alvorens aan te manen tot betaling van de art. 9 lid 3 en lid 4 HV, daartoe stellende dat Inleiding dwangsom, bij beschikking omtrent de invor- 1386 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 Rechtspraak dering van een dwangsom. bestemming ‘Burgerwoningen’. grond van artikel 2.27, eerste lid van de Bij brief van 28 maart 2012 heeft het college Ingevolge artikel 6 van de planvoorschriften Wabo, met uitzondering van beroep dat aan [appellant] meegedeeld dat de dwang- zijn deze gronden bestemd voor burgerwo- wordt ingesteld door het bevoegde gezag ter som is verbeurd en dat het heeft besloten ningen met bijbehorende voorzieningen. zake van het besluit waarop de verklaring tot invordering daarvan over te gaan. Deze Op het perceel bevindt zich een woning. Bij betrekking heeft. brief dient te worden aangemerkt als een besluit van 28 april 2009 heeft het college 3. Het college betoogt dat de rechtbank niet invorderingsbeschikking als bedoeld in arti- bouwvergunning verleend voor de bouw van heeft onderkend dat adequaat is uiteengezet kel 5:37, eerste lid, van de Awb, waartegen een bijgebouw met een oppervlakte van waarom de situatie op het perceel van [appellant] ingevolge artikel 7:1 bezwaar ongeveer 288 m². [wederpartij] heeft de kel- [wederpartij] niet gelijk is aan de situatie op kon maken. Het college heeft het door der van het bijgebouw, in afwijking van de het perceel [locatie 2] te Vinkel. Het voert [appellant] tegen de invorderingsbeschik- bouwvergunning en het bestemmingsplan, hiertoe aan dat tussen beide percelen rele- king gemaakte bezwaar dan ook ten onrech- in gebruik voor haar bedrijf. Bij brief van 25 vante verschillen bestaan, waardoor van gelij- te niet-ontvankelijk verklaard. mei 2011 heeft [wederpartij] het college ver- ke gevallen geen sprake is. Nu de raad bij Het betoog slaagt. zocht omgevingsvergunning te verlenen voor besluit van 20 november 2012 heeft gewei- (…) het gebruik van de kelder van het bijgebouw gerd een verklaring van geen bedenkingen af als timmerwerkplaats voor haar bedrijf. te geven, heeft het college niet anders kun- 2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en nen besluiten dan de omgevingsvergunning onder c, van de Wet algemene bepalingen te weigeren, aldus het college. omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het ver- 3.1. In de memorie van toelichting bij de 23 april 2014, nr. 201305275/1/A1 boden zonder omgevingsvergunning een Invoeringswet Wabo (Kamerstukken II (Mrs. Slump, Horstink-von Meyenfeldt, project uit te voeren voor zover dat geheel 2008/09, 31953, 3, p. 10, 18, 19 en 71) is ver- Uylenburg) of gedeeltelijk bestaat uit het gebruik van meld dat het in bepaalde gevallen, gelet op ECLI:NL:RVS:2014:1414 gronden of bouwwerken in strijd met een de verdeling van bestuurlijke verantwoorde- bestemmingsplan. lijkheden of de benodigde specialistische Beoordeling rechtmatigheid besluit Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en kennis, wenselijk is dat de beslissing omtrent omtrent verklaring van geen bedenkingen onder a, onderdeel 3°, kan de omgevingsver- een of meer specifieke onderdelen aan een in het kader van beroep tegen besluit inza- gunning, voor zover de aanvraag betrekking ander bestuursorgaan wordt overgelaten. Op ke omgevingsvergunning voor afwijken heeft op een activiteit als bedoeld in artikel grond van artikel 2.27 van de Wabo kunnen van het bestemmingsplan. 2.1, eerste lid, onder c, indien de activiteit in bij wet of algemene maatregel van bestuur strijd is met het bestemmingsplan slechts gevallen worden aangewezen waarvoor een (Awb art. 8:5; Wet algemene bepalingen worden verleend indien de activiteit niet in verklaring van geen bedenkingen is vereist, omgevingsrecht art. 2.1 lid 1 onder c, 2.12 lid strijd is met een goede ruimtelijke ordening aldus de memorie van toelichting. 1 onder a onderdeel 3°, 2.27; Besluit omge- en de motivering van het besluit een goede Inzake de verklaring van geen bedenkingen vingsrecht art. 6.5 lid 1) ruimtelijke onderbouwing bevat. bij afwijking van het bestemmingsplan is Ingevolge artikel 2.27, eerste lid, wordt in bij overwogen: ‘Het is wenselijk dat de afweging Uitspraak op het hoger beroep van: het wet aangewezen categorieën gevallen een omtrent de aanvaardbaarheid van buiten- college van burgemeester en wethouders van omgevingsvergunning niet verleend dan planse afwijking door hetzelfde orgaan wordt Maasdonk, appellant, vs. de uitspraak van nadat een daarbij aangewezen bestuursor- gemaakt als het orgaan dat de beslissing Rechtbank Oost-Brabant van 15 mei 2013 in gaan heeft verklaard dat het daartegen geen neemt omtrent de wijziging van het bestem- zaak nr. 13/403 in het geding tussen: [weder- bedenkingen heeft. mingsplan. In dit geval de gemeenteraad. partij] wonend te Nuland, gemeente Ingevolge artikel 6.5, eerste lid, van het Deze verklaringen van geen bedenkingen zal Maasdonk en het college. Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) in het Bor worden geregeld.’ wordt, voor zover de aanvraag betrekking Verder is vermeld dat onderdeel 7 van de Procesverloop heeft op een activiteit als bedoeld in artikel bijlage bij de Awb, waarin de besluiten zijn Bij besluit van 4 december 2012 heeft het 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, de omge- opgenomen waartegen geen beroep open- college geweigerd [wederpartij] omgevings- vingsvergunning, waarbij met toepassing van staat, wordt aangevuld met besluiten over vergunning te verlenen voor het gebruik van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onderdeel 3˚, een verklaring van geen bedenkingen als de kelder van het bijgebouw als timmerwerk- van de wet wordt afgeweken van het bestem- bedoeld in artikel 2.27 van de Wabo. Tegen plaats voor het bedrijf [wederpartij] Interieur mingsplan, niet verleend dan nadat de die besluiten kan door belanghebbenden op het perceel [locatie 1] te Nuland. gemeenteraad van de gemeente waar het dus geen rechtstreeks beroep worden inge- Bij uitspraak van 15 mei 2013 heeft de project geheel of in hoofdzaak zal worden of steld. De reden daarvoor is dat de inhoud rechtbank het door [wederpartij] daartegen wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij van deze beschikkingen wordt verwerkt in ingestelde beroep gegrond verklaard, dat daartegen geen bedenkingen heeft. het besluit omtrent de omgevingsvergun- besluit vernietigd en bepaald dat het college Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Alge- ning, waartegen reeds beroep openstaat. Op een nieuw besluit dient te nemen met mene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan deze manier wordt voorkomen dat zowel inachtneming van hetgeen in deze uit- een belanghebbende tegen een besluit over de genoemde beschikkingen als over spraak is overwogen. beroep instellen bij de rechtbank. de daaropvolgende eindbeslissing vergelijk- (…) Ingevolge artikel 8:5, eerste lid, gelezen in bare procedures gevoerd worden, aldus de verbinding met artikel 1 van de bij de Awb memorie van toelichting. Overwegingen behorende bijlage 2, zoals deze luidden ten 3.2. In artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo, 1. Ingevolge het bestemmingsplan ‘Buitenge- tijde van belang, kan geen beroep worden gelezen in samenhang met artikel 6.5, eer- bied Maasdonk 1999’ rust op het perceel de ingesteld tegen een besluit, genomen op ste lid, van het Bor, is bepaald dat, indien 1027 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1387 Rechtspraak sprake is van een activiteit als bedoeld in perceel [locatie 2] te Vinkel. Centrale Raad van Beroep artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van 3.4. In het besluit van 20 november 2012 Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J. de Wabo, de omgevingsvergunning, waarbij heeft de raad, onder verwijzing naar het van der Ham, vice-president van de Centrale met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, voorstel van het college van 30 oktober Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd onder a, onderdeel 3˚, van de Wabo van het 2012, geweigerd de verklaring van geen Wetenschappelijk bureau van de Centrale bestemmingsplan wordt afgeweken, niet bedenkingen af te geven, omdat het bouw- Raad van Beroep. wordt verleend, dan nadat de raad heeft ver- plan in strijd is met het gemeentelijk ruim- klaard daartegen geen bedenkingen te heb- telijk beleid. ben. De inhoud van het besluit van de raad 3.5. Gelet op hetgeen [wederpartij] in dit ver- wordt in het besluit omtrent de omgevings- band heeft aangevoerd, is de Afdeling met de vergunning verwerkt. Dit betreft niet alleen rechtbank van oordeel dat het op de weg van 15 april 2014, nr. 12/2875 WWB de verlening van een verklaring van geen de raad had gelegen te motiveren waarom op (Van Viegen, Van der Ham, Van Stralen) bedenkingen, maar ook de weigering van de het perceel [locatie 2] wel nieuwbouw ten ECLI:NL:CRVB:2014:1459 raad om de verklaring van geen bedenkin- behoeve van een bedrijf mocht worden gere- gen te verlenen. De rechtmatigheid van het aliseerd. Hierbij had hij moeten ingaan op de besluit omtrent de verklaring van geen verschillen die volgens hem bestaan tussen bedenkingen wordt getoetst in het kader de vestiging van een bedrijf op het perceel Verdaging behoeft niet te worden gemoti- van het beroep tegen het besluit inzake de van [wederpartij] en de vestiging van een veerd. Premature ingebrekestelling omgevingsvergunning. bedrijf op het perceel [locatie 2]. Dat, zoals 3.3. [wederpartij] heeft het college bij brief, het college in hoger beroep stelt, [wederpar- verzonden op 25 mei 2011, verzocht een tij] al van het standpunt hierover op de hoog- omgevingsvergunning te verlenen voor het te was en zij werd bijgestaan door een ter De dwangsom gebruik van de kelder van het bijgebouw op zake deskundige, ontslaat de raad niet van de 4.5. Omdat in de [naam gemeente 1] bij de het perceel ten behoeve van haar interieur- verplichting het besluit van een deugdelijke voorbereiding van de beslissing op het bedrijf. Zij heeft er daarbij op gewezen dat motivering te voorzien. bezwaarschrift van appellant gebruik werd zij op gelijke wijze wenst te worden behan- Gelet op het voorgaande, is de Afdeling van gemaakt van een adviescommissie, gold in deld als de familie [belanghebbende]. oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemo- dit geval ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van [belanghebbende] heeft, na inwerkingtre- tiveerd dat geen sprake is van gelijke geval- de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een ding van het bestemmingsplan ‘Buitenge- len. Het besluit omtrent de verklaring van beslistermijn van 12 weken. Ingevolge artikel bied [locaties]’, omgevingsvergunning gekre- geen bedenkingen moet daarom onrechtma- 7:10, derde lid, van de Awb, kan het bestuurs- gen voor het oprichten van een hal op het tig worden geacht. Het college heeft zich bij orgaan de beslissing voor ten hoogste zes perceel [locatie 2] ten behoeve van zijn tim- het weigeren van de omgevingsvergunning weken verdagen. Daarvan dient het bestuurs- merbedrijf. Volgens [wederpartij] viel deze niet op het besluit van de raad mogen base- orgaan op grond van artikel 7:10, vijfde lid, nieuwbouw niet onder de zogeheten rege- ren. Het besluit van het college, waarbij de van de Awb schriftelijk mededeling te doen ling ‘Ruimte voor ruimte’. omgevingsvergunning is geweigerd, heeft de aan belanghebbenden. Ten behoeve van de behandeling van het rechtbank terecht vernietigd. 4.6. Appellant stelt zich op het standpunt dat voorstel van het college aan de raad om geen 4. Het hoger beroep is ongegrond. De aange- de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld verklaringen van geen bedenkingen af te vallen uitspraak dient te worden bevestigd. dat de ingebrekestelling van 20 juni 2011 geven voor het bouwplan, heeft [wederpartij] De Afdeling ziet aanleiding uit een oogpunt prematuur was. Daartoe heeft hij aangevoerd bij brief van 14 mei 2012 aan de raad ter van finale geschilbeslechting te onderzoe- dat in dit geval de reguliere beslistermijn van onderbouwing van haar beroep op het gelijk- ken of grond bestaat met toepassing van twaalf weken mocht worden aangehouden heidsbeginsel onder meer aangevoerd dat op artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechts- en niet de direct bij de ontvangstbevestiging het perceel [locatie 2] de bestemming gevolgen van het vernietigde besluit alsnog van het bezwaarschrift de met zes weken ver- ‘Wonen’ rust en op dat perceel alle bebou- in stand te laten. daagde termijn (achttien weken). Appellant wing is gesloopt in het kader van de zogehe- 5. De raad is ter zitting van de Afdeling inge- acht de handelwijze van het college tot ten regeling ‘Ruimte voor ruimte’. Tijdens de gaan op de verschillen die volgens hem onmiddellijke verdaging van de beslissing in raadsvergadering op 26 juni 2012, waar bestaan tussen het perceel van [wederpartij] de eerste plaats niet noodzakelijk omdat ten onder meer de behandeling van het voorstel en het perceel [locatie 2]. Zoals de Afdeling tijde van de ontvangstbevestiging nog niet aan de orde was, heeft [wederpartij] opge- in de uitspraak van heden in zaak nr. kan worden gesproken van bijzondere merkt dat ook het perceel [locatie 2] een 201302894/1/R3 heeft overwogen, bestaat omstandigheden die een zodanig uitstel woonbestemming heeft en op dat perceel, geen grond voor het oordeel dat de raad zich rechtvaardigen. Met verwijzing naar het oor- mede gelet op de omstandigheid dat daar ten onrechte op het standpunt heeft gesteld deel van de Nationale ombudsman (rappor- alle bebouwing is gesloopt, geen sprake is dat de door [wederpartij] genoemde situatie ten 2011/086 en 2011/212) vindt appellant van voormalige agrarische bedrijfslocatie, niet overeenkomt met de situatie op haar deze handelwijze onbehoorlijk. Hij acht deze een zogeheten VAB-locatie. perceel. Gelet op de nadere motivering van handelwijze voorts niet rechtmatig. In haar zienswijze van 24 september 2012 de raad, is de Afdeling van oordeel dat alsnog 4.7. In de memorie van toelichting op het tegen het ontwerpbesluit van het college voldoende is gemotiveerd dat, anders dan oorspronkelijke artikel 6.3.15 van de Awb is heeft [wederpartij] betoogd dat, anders dan [wederpartij] heeft betoogd, geen sprake is opgenomen dat voor bijzondere gevallen is het college heeft aangevoerd over de bestem- van gelijke gevallen. Derhalve bestaat aanlei- voorzien in een verdagingsmogelijkheid voor ming, de VAB-locatie en de toepassing van ding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het nemen van een beslissing op bezwaar. artikel 24.3.3 van de planvoorschriften, geen het besluit van 4 december 2012 geheel in Dat is echter niet in de tekst van artikel 7:10, verschillen zijn tussen het perceel en het stand blijven. (…) derde lid, van de Awb tot uitdrukking 1388 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1028 (Awb art. 4:17, 7:10) (….) Rechtspraak gebracht. Met betrekking tot de (uitoefening 1029 grondslag gelegd dat appellant en [echtgenote] vanaf 17 maart 2011 beschikten over een van de) bevoegdheid tot verdaging geldt, naast de maximale termijn van verdaging, 22 april 2014, nr. 13-458 WWB vermogen dat uitging boven de grens van het uitsluitend het voorschrift dat de verdagings- (Mrs. Roelofs, Overbeeke, Hoogendijk) vrij te laten vermogen. beslissing schriftelijk wordt meegedeeld aan ECLI:NL:CRVB:2014:1458 1.4. Bij besluit van 8 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de belanghebbenden. De rechtbank heeft, met verwijzing naar de uitspraak van de Intrekking en terugvordering AIO-aanvul- het besluit van 21 februari 2012 ongegrond Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad ling. De omstandigheid dat echtgenoten verklaard. [echtgenote] heeft hierop haar van State van 5 juni 2002 naar burgerlijk recht huwelijkse voorwaar- aandeel van de vordering tot een bedrag van (ECLI:NL:RVS:2002:AE3641), terecht overwo- den zijn overeengekomen, ongeacht of die € 3431,07 aan de SVB voldaan. Appellant gen dat de beslissing tot verdaging van de onder Nederlands recht of naar Duits recht heeft beroep ingesteld. beslissing op een bezwaarschrift bij de mede- tot stand zijn gekomen, is voor de toepas- 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht- deling van die verdaging aan de belangheb- sing van de WWB niet relevant. De wettelij- bank het beroep van appellant tegen het benden niet behoeft te worden gemotiveerd. ke onderhoudsplicht prevaleert. bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is, kort gezegd, overwogen dat het recht In artikel 7:10, vijfde lid, van de Awb is immers geen motiveringseis neergelegd. (WWB art. 4 aanhef en onder c, art. 31 lid 1, op AIO-aanvulling van appellant mede wordt 4.8. Het beroep dat appellant heeft gedaan art. 19 lid 1, art. 47a) bepaald door de erfenis die [echtgenote] heeft ontvangen, dat tussen hen gemaakte op het oordeel van de Nationale ombudsman, inhoudende dat (de praktijk van) (…) huwelijkse voorwaarden daaraan niet afdoen en dat appellant de wettelijke inlichtingen- onmiddellijke verdaging van een beslissing na ontvangst van een bezwaarschrift niet Overwegingen verplichting heeft geschonden door van de behoorlijk is, leidt niet tot het oordeel dat de 1. De Raad gaat uit van de volgende in dit ontvangst van de erfenis niet tijdig melding verdaging niet rechtmatig is. In artikel 7:10 geding van belang zijnde feiten en omstan- te maken bij het SVB. van de Awb is over het moment waarop de digheden. 3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen verdagingsbeslissing wordt gegeven geen 1.1. Appellant, geboren op 27 juni 1945, is de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe is, bepaling opgenomen. De Raad verwijst gehuwd met [echtgenote] ([echtgenote]), samengevat, aangevoerd dat de rechtbank en voorts naar de uitspraak van de Afdeling geboren op 11 februari 1954. Zij hebben de SVB ten onrechte zijn voorbijgegaan aan bestuursrechtspraak van de Raad van State jarenlang, tot maart/april 1996, in Duitsland het tussen appellant en [echtgenote] naar van 31 oktober 2012 gewoond. Appellant ontving sinds 1 juni Duits recht geformaliseerde huwelijksgoede- (ECLI:NL:RVS:2012:BY1703) en naar zijn uit- 2010 een pensioen ingevolge de Algemene renregime, dat appellant redelijkerwijs niet spraak van 17 december 2013 Ouderdomswet met een aanvullende inko- kan beschikken over het vermogen van [echt- (ECLI:NL:CRVB:2013:2851) waarin de onmid- mensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) genote] en dat er dringende redenen zijn die dellijke verdaging van een beslissing op op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). zich verzetten tegen het aanbreken van de bezwaar na de ontvangst van het bezwaar- Bij onder meer een brief van 7 december erfenis door of voor een ander dan de erfge- schrift is aanvaard. 2010 is appellant erop gewezen dat hij wijzi- naam. Voorts is wettelijke rente gevorderd 4.9. Dit brengt met zich dat de ingebrekestel- gingen in zijn situatie zo snel mogelijk dient vanaf het tijdstip dat de AIO-aanvulling niet ling van 20 juni 2011 prematuur was. Deze door te geven. Als voorbeeld van een dergelij- langer is uitbetaald. ingebrekestelling heeft geen betekenis meer ke wijziging wordt in die brief genoemd het 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. voor het vervolg van de procedure. Zoals de ontvangen van een erfenis door de partner. 4.1. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Raad in de in 4.8 vermelde uitspraak van 17 1.2. Uit een formulier ‘inkomstenopgave’ dat WWB worden tot de middelen gerekend alle december 2013 heeft overwogen, kan uit de appellant en [echtgenote] op 25 november vermogens- en inkomensbestanddelen waar- geschiedenis van de totstandkoming van de 2011 hebben ingevuld en ondertekend, blijkt over de alleenstaande, de alleenstaande Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen wor- dat [echtgenote] een erfenis heeft ontvangen ouder met zijn ten laste komende kinderen den afgeleid dat van een ingebrekestelling van € 40 000 waarvan op dat moment nog of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de € 27 258 over is. Volgens een bijgevoegd beschikken. Awb slechts sprake is als deze plaatsvindt bankafschrift is het bedrag van € 40 000 op 4.2. In artikel 4, aanhef en onder c, van de nadat de termijn voor het nemen van een 17 maart 2011 op een bankrekening van WWB is bepaald dat in de WWB en de daarop beslissing op bezwaar is verstreken. Nu [echtgenote] overgemaakt. Uit een eveneens berustende bepalingen onder gezin wordt appellant het college niet opnieuw in gebre- bijgevoegde notariële akte komt naar voren verstaan: ke heeft gesteld na het verstrijken van de dat appellant en [echtgenote] op 15 maart 1e de gehuwden tezamen, beslistermijn, is het college geen dwangsom 1978 huwelijkse voorwaarden naar Duits (…). verschuldigd. Ook in zoverre slaagt het hoger recht hebben laten opmaken. Daarbij is geko- 4.3. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de beroep niet. zen voor zogenoemde Gütertrennung, waar- WWB, voor zover hier van belang, heeft het 4.10. Uit 4.1 tot en met 4.9 volgt dat de aan- bij iedere gemeenschap van goederen is uit- gezin recht op algemene bijstand indien er gevallen uitspraak voor bevestiging in aan- gesloten. geen in aanmerking te nemen vermogen is. merking komt. 1.3. Bij besluit van 21 februari 2012 heeft de Op grond van artikel 34, derde lid, van de SVB de AIO-aanvulling van appellant en [echt- WWB was de vermogensgrens ten tijde in genote] met ingang van 17 maart 2011 inge- geding voor de gezinsleden tezamen trokken en de verleende AIO-aanvulling over € 11 110 in 2011 en € 11 370 in 2012. de periode van 17 maart 2011 tot en met 31 4.4. Uit het samenstel van de in 4.1 tot en januari 2012 tot een bedrag van € 6862,17 met 4.3 genoemde wetsartikelen volgt dat netto van hen teruggevorderd. Daaraan is ten het recht op bijstand, en dus ook het in arti- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1389 Rechtspraak kel 47a van de WWB e.v. neergelegde recht op 1.2. Werkneemster heeft een uitkering aange- sprake is geweest omdat werkneemster niet AIO-aanvulling van appellant, mede afhanke- vraagd op grond van de Werkloosheidswet in haar eigen functie van klantmanager lijk is van de (omvang van de) middelen (WW). Bij besluit van 29 april 2011 heeft het WWB werkzaam was, maar tijdelijke werk- waarover de huwelijkspartner beschikt of UWV werkneemster met ingang van 4 april zaamheden verrichtte. Volgens de rechtbank redelijkerwijs kan beschikken. De tekst van 2011 in aanmerking gebracht voor een WW- is werkneemster op 1 april 2011 werkloos de betreffende artikelen is duidelijk en laat uitkering. geworden in de zin van artikel 16 van de WW, geen ruimte voor een andere uitleg. 1.3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen omdat zij haar 36 arbeidsuren per week had 4.5. Het betoog van appellant komt erop neer het besluit van 29 april 2011. Hij heeft naar verloren alsmede haar bezoldiging, die haar dat in zijn geval, waarin naar Duits recht voren gebracht dat werkneemster geen aan- tot die datum volledig was betaald. De recht- sprake is van Gütertrennung, vanwege het spraak heeft op een WW-uitkering, omdat zij bank heeft verder vastgesteld dat werkneem- strikte karakter daarvan het uit een erfenis al een WIA-uitkering ontvangt. Bij besluit van ster voldoet aan de voorwaarden van artikel toegevallen vermogen van de echtgenote 29 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het 19, achtste lid, aanhef en onder c, van de WW, voor de beoordeling en vaststelling van de UWV het bezwaar ongegrond verklaard en zodat de uitsluitingsgrond van artikel 19, AIO-aanvulling niettemin buiten beschou- zijn besluit over het recht op WW-uitkering eerste lid, aanhef en onder b, van de WW niet wing dient te blijven. Dit betoog treft geen van werkneemster gehandhaafd. Het UWV is op haar van toepassing is. doel. De omstandigheid dat echtgenoten er daarbij van uitgegaan dat werkneemster 3.1. Appellant heeft in hoger beroep als zijn naar burgerlijk recht huwelijkse voorwaarden na de ingangsdatum van de loongerelateerde opvatting naar voren gebracht dat de uitleg, zijn overeengekomen, ongeacht of die onder WGA-uitkering tegen bezoldiging werkzaam- die de rechtbank heeft gegeven aan artikel Nederlands recht of naar Duits recht tot heden heeft verricht voor appellant. Omdat 16 in samenhang met artikel 19, achtste lid, stand zijn gekomen, is voor de toepassing deze periode, waarin werkneemster heeft van de WW, de - in haar visie door de wetge- van de WWB niet relevant. Los van de duide- voldaan aan de eis dat in 36 weken onmid- ver niet bedoelde - situatie kan doen ont- lijke keuze van de WWB-wetgever laat het dellijk voorafgaande aan de eerste dag van staan dat een werknemer als gevolg van het sluiten van huwelijkse voorwaarden immers werkloosheid in ten minste 26 weken als enkele tijdsverloop tussen de toekenning van onverlet dat echtgenoten ingevolge artikel 81 werknemer arbeid is verricht, niet in aanmer- een WGA-uitkering en zijn ontslag bij doorbe- van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek ver- king is genomen bij de vaststelling van de taling van de bezoldiging recht krijgt op een plicht zijn elkaar het nodige te verschaffen. loongerelateerde WGA-uitkering, heeft werk- WW-uitkering. Appellant heeft betoogd dat De wettelijke onderhoudsplicht prevaleert; de neemster aanspraak op een WW-uitkering werkneemster vanaf 18 januari 2007 bezoldi- bijstand is complementair van aard. gekregen. Volgens het UWV is de maximale ging heeft ontvangen omdat zij arbeidsonge- duur van de WW-uitkering juist berekend op schikt was voor haar eigen functie, in welke 34 maanden. situatie de rechtspositieregeling tot doorbe- 2.1. Appellant heeft tegen het bestreden taling verplicht, en niet omdat vanaf enig besluit beroep ingesteld. Appellant heeft zich moment (ook) arbeid is verricht. De door 23 april 2014, nr. 13/926 WW op het standpunt gesteld dat werkneemster werkneemster gewerkte uren zijn niet naar (Mrs. Van den Hurk, Rottier, Greebe) niet werkloos is geworden, omdat geen spra- loonwaarde betaald. ECXLI:NL:CRVB:2014:1436 ke is geweest van een relevant verlies van 3.2. Het UWV heeft bevestiging van de aange- arbeidsuren. De arbeid die werkneemster na vallen uitspraak bepleit. Het UWV blijft van De overheidswerkgever wordt veroordeeld het intreden van haar arbeidsongeschiktheid mening dat werkneemster aan alle eisen van tot betaling van de door de werknemer heeft verricht is geen passende arbeid de WW voldeed en dat werkneemster met gemaakte proceskosten geweest. Zij heeft in het kader van haar re- ingang van 4 april 2011 recht had op een integratie van april 2009 tot november 2010 WW-uitkering. werkzaamheden verricht bij het team Ver- 3.3. Werkneemster heeft in hoger beroep als gunningen, bestaande uit het vormen van haar zienswijze gegeven dat het UWV juist dossiers, maken van publicaties voor de heeft beslist. Voor het ontstaan van een recht krant, plaatsen van stukken in een elektro- op WW-uitkering is het volgens haar gelet op Overwegingen nisch dossier, toevoegen van brieven en artikel 16 in samenhang met artikel 19, acht- 1.1. Werkneemster is bij appellant werkzaam opnemen en beantwoorden van telefoon. Van ste lid, aanhef en onder c, van de WW niet geweest als klantmanager WWB. Zij is op november 2010 tot april 2011 is er voor twee nodig dat een gedeeltelijke arbeidsongeschik- 18 januari 2007 uitgevallen met klachten van dagen per week werk voor werkneemster te werknemer zijn loonwaarde volledig burn-out. Met ingang van 24 januari 2009 gevonden bij het team Administratie, benut. Vereist is dat de werknemer feitelijk heeft het UWV werkneemster in aanmerking bestaande uit het scannen en inpakken van en in voldoende weken heeft gewerkt. Aan gebracht voor een loongerelateerde WGA-uit- post, en twee dagen per week bij het team die eis heeft werkneemster voldaan. Werk- kering op grond van de Wet werk en inko- Documentaire informatievoorziening, neemster heeft verzocht bij bevestiging van men naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appel- bestaande uit het opschonen van bouwdos- de aangevallen uitspraak appellant te veroor- lant heeft werkneemster met ingang van 1 siers. Aan het vanaf april 2009 door werk- delen in haar proceskosten in hoger beroep. april 2011 ontslag verleend op de grond dat neemster verrichte werk was volgens appel- (….) werkneemster wegens ziekte gedurende een lant geen loonwaarde verbonden. 4.9. De conclusie is dat het UWV op goede periode van 24 maanden ongeschikt is voor 2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de gronden werkneemster met ingang van 4 de vervulling van haar dienstbetrekking, her- rechtbank het beroep ongegrond verklaard. april 2011 in aanmerking heeft gebracht stel niet binnen een periode van zes maan- De rechtbank heeft geoordeeld dat er in de voor een WW-uitkering. Het hoger beroep den is te verwachten en dat het na zorgvul- WW geen aanknopingspunten zijn voor het slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal wor- dig onderzoek niet mogelijk is gebleken standpunt van appellant dat op 1 april 2011 den bevestigd. werkneemster passende arbeid op te dragen. niet van een relevant verlies aan arbeidsuren 5. Voor een veroordeling van het UWV in de 1030 (Awb art. 8:75) (….) 1390 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 Rechtspraak proceskosten van appellant bestaat geen aan- geldt tot het moment waarop het kind meer- le zekerheid tussen het Koninkrijk der Neder- leiding. Het verzoek van werkneemster om derjarig wordt, heeft de rechtbank terecht landen en het Koninkrijk Marokko art. 5) een veroordeling van appellant in door haar verwezen naar een arrest van de Hoge Raad gemaakte proceskosten voor verleende rechts- der Nederlanden (HR) van 25 september bijstand en reiskosten in hoger beroep zal wel 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2580. De HR heeft worden toegewezen. Daarbij is in aanmerking in dat arrest geoordeeld dat het rechtsver- Overwegingen genomen dat de standpunten die appellant in moeden niet leidt tot een met het EVRM 1.1. Op 1 juli 2012 is in werking getreden de de hoedanigheid van overheidswerkgever in strijdige ongelijke behandeling van gelijke Wet Woonlandbeginsel in de sociale zeker- de zin van artikel 1, onder i, van de WW is gevallen. De achtergrond van artikel 3, vierde heid (Wwsz). Met deze wet is in de Algeme- opgetreden en dat de standpunten die hij in lid, aanhef en onder b, van de Abw en de ne nabestaandenwet (ANW) onder meer arti- dit geding tegenover het UWV en tegenover WWB - bevordering van een effectieve bestrij- kel 17 gewijzigd, in het bijzonder het derde werkneemster heeft ingenomen niet worden ding van leefvormfraude - is voldoende voor lid (oud). Hierdoor wordt aan rechthebben- gevolgd. De kosten voor verleende rechtsbij- het oordeel dat niet gezegd kan worden dat den die niet in Nederland, een lidstaat van stand worden begroot op € 730,50. De reiskos- de keuze van de wetgever van een redelijke de Europese Unie (EU), een andere staat die ten waarvoor werkneemster vergoeding heeft grond ontbloot is. partij is bij de Overeenkomst betreffende de verlangd, bedragen € 17,50. De totale kosten- 4.4.2. Anders dan appellante meent, kan uit Europese Economische Ruimte (EER), dan veroordeling is € 748. het arrest van het EHRM inzake Hrdalo niet wel Zwitserland wonen, een uitkering ver- worden afgeleid dat het onweerlegbaar strekt ter hoogte van een bij ministeriële rechtsvermoeden als hier aan de orde in regeling vastgesteld percentage van het strijd is met artikel 6, tweede lid, van het (kort samengevat) in Nederland geldende EVRM. Het standpunt wordt niet gedeeld dat bedrag aan nabestaandenuitkering. Voor 29 april 2014, nr. 12/6283 WWB samenhang bestaat tussen de in geding zijn- Marokko is dit percentage voor 2013 vastge- (Mrs. Bandringa, Hillen, Rombouts) de besluitvorming van het college en de steld op 60. Dit percentage wordt zo bepaald ECLI:NL:CRVB:2014:1434 tegen appellante aanhangige strafrechtelijke dat het een weergave is van de verhouding procedure. In de bestuursrechtelijke procedu- tussen het kostenniveau van het land waar Onweerlegbaar rechtsvermoeden is niet in re van appellante heeft geen vaststelling de nabestaande woonachtig is en dat van strijd met de onschuldpresumptie. plaatsgevonden omtrent haar schuld aan Nederland, waarbij dat percentage nooit enig strafbaar feit. Het college is op basis van hoger dan 100 kan zijn. Voor de rechtheb- (WWB art. 3 lid 4 aanhef en onder b; EVRM de onderzoeksbevindingen tot de conclusie benden die al voor 1 juli 2012 een ANW-uit- art. 6 lid 2) gekomen dat appellante en H vanaf 1 juli kering ontvingen, is de ingangsdatum van 1997 hoofdverblijf hebben in de woning van de wijziging van artikel 17 van de ANW appellante en dat zij, gelet op het toepasselij- bepaald op 1 januari 2013. ke onweerlegbaar rechtsvermoeden, een 1.2. Betrokkenen wonen in Marokko en ont- Overwegingen gezamenlijke huishouding voeren in de zin vingen allen (ruimschoots) voor 1 juli 2012 4.4. Appellante heeft aangevoerd dat een van de WWB. Het college heeft zich bij dat een nabestaandenuitkering op grond van de gezamenlijke huishouding tussen haar en H onderzoek ook niet gebaseerd op een ver- ANW. De gedingen betreffen de besluiten van niet mag worden aangenomen zonder dat moeden dat appellante zich schuldig heeft appellant per 1 januari 2013 aan betrokke- het college ook aannemelijk heeft gemaakt gemaakt aan een strafbaar feit. Het beroep nen een ANW-uitkering toe te kennen met dat voldaan is aan het criterium van weder- op het arrest Hrdalo slaagt dan ook niet. toepassing van het woonlandbeginsel. zijdse zorg. Het in artikel 3, vierde lid, aanhef 4.5. Aangezien in dit geval sprake is van het 2.1. In de aangevallen uitspraak heeft de en onder b, van de Algemene bijstandswet onweerlegbare rechtsvermoeden als bedoeld rechtbank, voor zover van belang, de beroe- (Abw) en in dezelfde bepaling van de WWB in de artikelen 3, vierde lid, aanhef en onder pen gegrond verklaard omdat het (toepassen opgenomen onweerlegbare rechtsvermoeden b, van de Abw en de WWB is voor de beant- van het) woonlandbeginsel onder andere dat aan dit criterium in ieder geval is vol- woording van de vraag of appellante en H strijdig is met (artikel 5 van) het Algemeen daan indien uit de relatie tussen de belang- gedurende de periode van 1 juli 1997 tot en Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het hebbenden een kind is geboren, moet in dit met 16 augustus 2011 een gezamenlijke Koninkrijk der Nederlanden en het Konink- geval opzij worden gezet. Net als in beroep huishouding hebben gevoerd bepalend of zij rijk Marokko (NMV). Bij de beoordeling heeft stelt appellante zich op het standpunt dat in die periode hun hoofdverblijf hadden in de rechtbank ook betrokken de Euro-Mediter- wederzijdse zorg niet meer vermoed kan wor- dezelfde woning. rane overeenkomst en de daarop gebaseerde 1031 (….) besluiten van de Associatieraad EU-Marokko. den aanwezig te zijn als het betreffende kind meerderjarig is. Daarnaast strijdt het rechtsvermoeden met de onschuldpresumptie, (….) 1032 2.2. De rechtbank heeft in dezelfde uitspraak ook de toepassing van het woonlandbeginsel voor betrokkenen met een nabestaandenuit- zoals (onder meer) opgenomen in artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming 9 mei 2014, nr. 13/5281 ANW kering, woonachtig in Turkije, strijdig geacht van de rechten van de mens en fundamente- (Mrs. De Vries, Simon, Lenos) met bepalingen van internationaal recht, in le vrijheden (EVRM). Appellante heeft verwe- ECLI:NL:CRVB:2014:1466 het bijzonder het Associatierecht tussen de EU en Turkije. Bij de beoordeling van de toe- zen naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 27 Aanpassing uitkering Marokkaanse wedu- passing van het woonlandbeginsel in beide september 2011, Hrdalo vs. Kroatië, wen aan woonland strijdig met verdrag landen, voor zover het betreft de ANW, is de nr. 23272/07 (Hrdalo). met Marokko rechtbank via een vergelijkbare motivering tot hetzelfde oordeel gekomen, namelijk dat 4.4.1. Ten aanzien van het standpunt van appellante dat het rechtsvermoeden slechts (ANW art. 17; Algemeen Verdrag inzake socia- deze toepassing strijdig is met internationale NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1391 Rechtspraak regelgeving. bank de beroepen terecht gegrond heeft ver- ring op een zodanig bedrag wordt vastge- 3.1. In hoger beroep heeft appellant in grote klaard. steld, dat het na inhouding van de van toe- lijnen gesteld dat er geen sprake is van strijd 4.3.3. Artikel 5, eerste lid van het NMV luidt: passing zijnde belastingen en premies met (artikel 5 van) het NMV. De ANW biedt ‘De uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid, bij uitkomt op 70% van het nettominimumloon. een bodemvoorziening op het sociale mini- ouderdom of aan nabestaanden, de uitkerin- Er is aan betrokkenen daarom een bedrag mum voor nabestaanden, als andere vormen gen bij overlijden en de kinderbijslagen ver- toegekend ter hoogte van 70% van het van inkomen ontbreken of onvoldoende zijn. kregen op grond van de wettelijke regelingen (Nederlandse) nettominimumloon. Op grond Nu het bestaansminimum in Marokko lager van een van de Verdragsluitende Partijen, van het derde lid van artikel 17 van de ANW is dan in Nederland, hebben betrokkenen in kunnen op generlei wijze worden vermin- zoals dat sinds 1 juli 2012 luidde (nu het wezen jarenlang te veel ontvangen. Met de derd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of vierde lid), wordt door de toepassing van het invoering van het woonlandbeginsel is dit verbeurd verklaard op grond van het feit dat woonlandbeginsel slechts een percentage voor de toekomst rechtgezet. Dit beginsel is de rechthebbende of het kind woont op het van dat bedrag uitbetaald. Dit kan niet niet in strijd met de tekst, noch met de doel- grondgebied van een andere Verdragsluiten- anders worden gezien dan als een verminde- stelling van artikel 5 van het NMV. Er is geen de Partij dan die op het grondgebied waarvan ring van het toegekende bedrag. sprake van een vermindering van een verkre- het orgaan dat de uitkering verschuldigd is, 4.3.6. Het onder 4.3.2 tot en met 4.3.5 over- gen uitkering vanwege het wonen in Marok- zich bevindt.’ wogene leidt tot het oordeel dat de vermin- ko. De uitkering, die voorziet in een sociaal 4.3.4. De nabestaandenuitkeringen die aan dering van de nabestaandenuitkering van minimum, wordt volledig uitbetaald. Het betrokkenen zijn toegekend met toepassing betrokkenen in strijd is met artikel 5 van het woonland als zodanig is niet relevant, alleen van de ANW zoals die gold voor de inwer- NMV. Op de stelling van appellant dat dit het kostenniveau in dat land is dat. kingtreding van de Wwsz op 1 juli 2012, artikel niet mag worden uitgelegd met 3.2. Daarnaast meent appellant dat de recht- moeten worden aangemerkt als “uitkeringen inachtneming van het associatierecht EU- bank ten onrechte bij de beoordeling de verkregen op grond van een wettelijke rege- Marokko en de rechtspraak van het Hof van Euro-Mediterrane overeenkomst heeft ling van een van de Verdragsluitende Partij- Justitie van de EU met betrekking tot artikel betrokken, of in ieder geval dat de rechtbank en” zoals in dit artikel bedoeld. Artikel 5 van 7 van Vo 883/2004, voorheen artikel 10 van aan die overeenkomst te veel en een onjuiste het NMV verbiedt dat door – aangepaste – Vo 1408/71, behoeft daarom niet meer te betekenis heeft toegekend. nationale wetgeving deze uitkeringen op worden ingegaan. 4. De Raad oordeelt als volgt. grond van het wonen in Marokko op een 4.4. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en 4.1. Zoals al in 2.2 is gemeld, heeft de recht- lager bedrag worden vastgesteld. Toepassing met 4.3.6 is overwogen volgt dat het hoger bank in de aangevallen uitspraak ook een van de Wwsz leidt er voor betrokkenen toe beroep vergeefs is ingesteld en dat de aange- oordeel gegeven over de toepassing van het dat zij feitelijk minder uitkering ontvangen vallen uitspraak, ook voor zover die betrek- woonlandbeginsel in Turkije. Het hoger dan voorheen. De stelling van appellant dat king heeft op betrokkenen, dient te worden beroep in die zaken heeft geleid tot een uit- deze vermindering niet voortvloeit uit het bevestigd. spraak van de Raad van 21 maart 2014, wonen in Marokko, maar rechtstreeks uit het ECLI:NL:CRVB:2014:845. kostenniveau aldaar, kan de Raad niet over- 4.2. Ook in deze zaken moet voorop worden tuigen. Immers, dit kostenniveau is onlos- gesteld dat het de wetgever vrijstaat op makelijk verbonden met het wonen in College van Beroep voor het bedrijfsleven grond van - wellicht begrijpelijke - nieuwe en Marokko. In artikel 17, derde lid (nu vierde Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr. gewijzigde inzichten ervoor te kiezen wetten lid), van de ANW wordt ook gesproken over J.M.M. Bancken, auditeur bij het College en zodanig te wijzigen dat het toe te kennen “het kostenniveau van het land waar de mw. mr. A. Bruining, voorheen gerechtsaudi- bedrag van uitkeringen die zijn bedoeld om nabestaande woonachtig is”. Het bepalende teur bij het College. te voorzien in een minimumbestaansniveau, criterium is daarom het wonen in een ander wordt gerelateerd aan de kosten van levens- land dan Nederland, een andere lidstaat van onderhoud in het land waar de betrokkene de EU, een andere staat die partij is bij de woont. Bij de vormgeving van dergelijke wet- EER, dan wel Zwitserland. Het gaat dus om geving zal echter rekening gehouden moeten de vraag in welk land iemand woont en welk 27 februari 2014, nr. 13/233 worden met de verplichtingen die voortvloei- percentage van het brutobedrag dat in (Mrs. Doolaard, Van Zutphen, Waterbolk) en uit verdragen en andere internationale Nederland in beginsel toegekend zou wor- ECLI:NL:CBB:2014:97 instrumenten. den, bij dat land hoort. 4.3.1. In artikel 1 van het NMV is de materië- 4.3.5. Voor zover appellant stelt dat betrokke- Aanwijzing. Last onder dwangsom. Opvra- le werkingssfeer van het Verdrag geregeld. nen geen recht hadden op een bepaald gen vertrouwelijke, en op vrijwillige basis Onder deze werkingssfeer valt de nabestaan- bedrag aan nabestaandenuitkering, maar dat verstrekte persoonsgegevens voor uitvoe- denverzekering, alsmede de wetten of rege- zij recht hebben op het bedrag ter grootte ring wettelijke taak door bestuursorgaan. lingen die deze verzekering wijzigen of aan- van het bestaansminimum in het land waar Belangenafweging. Motivering. vullen. Hieruit volgt dat de ANW valt onder zij wonen, moet geconcludeerd worden dat de werkingssfeer van het NMV. Nu betrokke- die stelling geen steun vindt in de ANW. In (Wet marktordening gezondheidszorg art. 61 nen, onweersproken, nabestaanden zijn van de ANW wordt niet gesproken over de toe- lid 1 en sub a, art. 76, art. 82; Wet bescherming in Nederland verzekerd geweest zijnde werk- kenning van een uitkering naar het bestaans- persoonsgegevens art. 8 aanhef en sub e) nemers of de met hen gelijkgestelden, vallen minimum, laat staan het bestaansminimum zij ook onder de personele werkingssfeer van van het land waar men woont. In het eerste Nederlandse Maatschappij tot bevordering het NMV, zoals neergelegd in artikel 2. lid van artikel 17 van de ANW, zoals die bepa- der Tandheelkunde (NMT) vs. Nederlandse 4.3.2. Nu het NMV van toepassing is in deze ling voor 1 juli 2012 luidde en ook nu nog Zorgautoriteit (NZa) zaken, moet beoordeeld worden of de recht- luidt, staat dat de bruto nabestaandenuitke- 1392 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1033 Rechtspraak NZa heeft appellante een aanwijzing gegeven naar het recht van Bonaire, opgerichte BV is ‘De wijze waarop een kamer een opgave tot en, toen zij daaraan niet (tijdig) voldeed, een op 23 februari 2011 ingeschreven in het han- inschrijving behandelt – dat kan zijn een last onder dwangsom opgelegd, gericht op delsregister van de Kamer van Koophandel te nieuwe inschrijving of een mutatie – is op een het verschaffen van in het kader van een Bonaire. belangrijk punt gewijzigd. Het besluit geeft onderzoeksproject aan de Radboud Universi- Op 17 februari 2011 heeft de (enig) aandeel- namelijk niet langer aan dat de kamer de teit Nijmegen door de leden van appellante houder van de BV (hierna: appellante) beslo- juistheid van een opgave “summier” onder- vertrouwelijke, en op vrijwillige basis ver- ten tot wijziging van de statuten, die onder zoekt, in tegenstelling tot het bepaalde in schafte gegevens. De gevraagde onderzoekda- meer inhield een verplaatsing van de statu- artikel 5, eerste lid, van het Handelsregister- ta zijn herleidbaar tot individuele tandartsen taire zetel van appellante naar Rotterdam. besluit 1996. Voortaan moet de kamer een en tandartspraktijken. Zij worden/zijn in Op 28 februari 2011 heeft de notaris de grondiger onderzoek instellen of er aanwijzin- opdracht van appellante verzameld, die daar- omzettingsakte verleden, ter uitvoering van gen zijn voor mogelijke onjuistheid – als bij aan de deelnemende tandartsen heeft de statutenwijziging. gevolg van frauduleus handelen of anders- toegezegd dat de verstrekte informatie ver- Op 1 maart 2011 is appellante uitgeschreven zins – van de opgave. Dat grondiger onder- trouwelijk zal worden behandeld zonder dat uit het handelsregister van de Kamer van zoek wil niet zeggen dat de kamer vervolgens anderen daarin inzage krijgen. Koophandel te Bonaire. Vervolgens heeft een garantie kan afgeven dat de ingeschreven Appellante stelt zich op het standpunt dat de appellante de Kamer van Koophandel te Rot- gegevens juist zijn; de juistheid blijft de ver- uitvraag van gegevens negatieve gevolgen zal terdam (hierna: verweerster) verzocht om antwoordelijkheid van degene die op grond hebben voor de bereidheid tot deelname van haar in te schrijven in het handelsregister, van artikel 18 van de wet tot inschrijven ver- haar leden aan het in haar opdracht uitge- als een BV met beperkte aansprakelijkheid plicht of bevoegd is.’ voerde onderzoeksproject. met statutaire zetel te Rotterdam. Bij besluit Het College overweegt dat het primaire NZa (verweerster) stelt daar tegenover dat zij van 16 juni 2011 (het primaire besluit) heeft betoog van appellante, dat verweerster louter over de gegevens dient te beschikken voor verweerster deze inschrijving geweigerd, op grond van de omzettingsakte – en dus een goede uitvoering en invulling van haar omdat volgens verweerster de onderhavige zonder nadere toetsing – de opgave had moe- publiekrechtelijke taken. Gegevens in geag- zetelverplaatsing niet mogelijk is. Bij besluit ten inschrijven, niet slaagt. Verweerster zal gregeerde of geanonimiseerde vorm volstaan van 27 december 2011 heeft verweerster het immers hebben na te gaan of zich een of niet, aldus verweerster. Het ging verweerster bezwaar van appellante ongegrond verklaard. meer van de weigeringsgronden, zoals vervat om de onderlinge afstemming van de tarie- Daartegen heeft appellante beroep ingesteld in artikel 5 van het Handelsregisterbesluit ven voor tandartsen die (mede ) orthodonti- bij het College. 2008, voordoen. Dat het in dit geval een sche zorg verlenen en de tarieven van de Appellante voert primair aan – onder verwij- opgave betreft die is gebaseerd op een notari- orthodontisten (de zogenoemde D- en zing naar het arrest van de Hoge Raad van 13 ele akte maakt dat niet anders. O-tarieven). april 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ6095) – dat Met betrekking tot het subsidiaire betoog van Het College oordeelt dat verweerster de verweerster niet de bevoegdheid had om de appellante overweegt het College het volgen- noodzaak om over de bedoelde gegevens te rechtsgeldigheid van de omzettingsakte te de. Verweerster kan blijkens artikel 5, tweede beschikken voldoende aannemelijk heeft toetsen en vervolgens op grond van ver- lid, aanhef en onder e van het Handelsregis- gemaakt. Haar bevoegdheid tot het opleggen meende gebreken de inschrijving te weige- terbesluit 2008 weigeren tot inschrijving over van de aanwijzing en, van de last onder ren. Subsidiair is appellante van mening dat te gaan indien zij gerede twijfel heeft over de dwangsom staan daarmee vast. Echter: aan een zetelverplaatsing van Bonaire naar Rot- juistheid van de opgave. Zoals het College in het gebruikmaken van de bevoegdheden terdam niet strijdig is met het recht, omdat de uitspraak van 1 december 2011 dient een belangenafweging vooraf te gaan. deze verplaatsing binnen het Koninkrijk (ECLI:NL:CBB:2011:BU7274) heeft overwogen Verweerster had het belang van appellante plaatsvindt. dient verweerster te onderzoeken of er aanwij- bij handhaving van de door haar jegens haar Het College overweegt dat in deze zaak aan zingen zijn voor mogelijke onjuistheid van de leden gedane toezegging van vertrouwelijk- de orde is de vraag of verweerster op goede opgave. De vraag of die opgave daadwerkelijk heid in die belangenafweging moeten betrek- gronden de weigering tot inschrijving van juist is, staat niet ter beoordeling van verweer- ken. Nu daarvan niet is gebleken, zijn de appellante in het handelsregister heeft ster. Het College verwijst in dit verband naar bestreden besluiten onvoldoende draagkrach- gehandhaafd. In artikel 5 van het Handelsre- de Nota van Toelichting bij het Handelsregis- tig gemotiveerd en moeten zij worden ver- gisterbesluit 2008 is bepaald: terbesluit 2008. Verweerster heeft, ter beant- nietigd. 1. De kamer weigert om tot inschrijving over woording van de vraag of hier sprake is van te gaan indien zij er niet van overtuigd is dat ‘gerede twijfel’ over de juistheid van de opga- de opgave afkomstig is van een tot opgave ve, juridisch advies ingewonnen. In dat (uit- bevoegd persoon. voerig gemotiveerde) advies is vermeld dat 12 maart 2014, nr. 12/189 2. De kamer kan weigeren om tot inschrijving een rechtspersoon die wordt beheerst door (Mrs. Smorenburg, Winter, Hagen) over te gaan indien: het recht van de BES-eilanden zich, afgezien ECLI:NL:CBB:2014:103 a. de opgave strijdig is met een wettelijk voor- van buitengewone omstandigheden (voorzo- schrift, het recht, de openbare orde of de goe- ver de Rijkswet vrijwillige zetelverplaatsing Weigering inschrijving in het handelsregis- de zeden; derde landen een verplaatsing tussen de BES- ter na zetelverplaatsing. Gerede twijfel aan (…) eilanden en Nederland mogelijk maakt), niet de juistheid van de opgave. Bevoegdheid e. de kamer gerede twijfel heeft over de juist- kan omzetten in een door Nederlands recht van de civiele rechter. heid van de opgave. beheerste rechtspersoon, aangezien er op dit (…) moment geen wettelijke regeling is die een (Handelsregisterwet 2007 art. 6; Handelsre- In de Nota van Toelichting bij het Handelsre- dergelijke identiteitswisseling mogelijk gisterbesluit 2008 art. 4, 5, 49) gisterbesluit 2008 (Stb. 2008, nr. 240) is onder maakt. Het advies eindigt met de conclusie Een bij notariële akte van 15 februari 2011, meer het volgende opgenomen: dat het besluit tot statutenwijziging geacht 1034 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1393 Rechtspraak kan worden in strijd met het recht van de De Staatssecretaris van Economische Zaken deze het nieuwe huisnummer aan alle over- BES-eilanden te zijn. (hierna: verweerder) heeft bij brieven van 13 heidsinstellingen zou doorgeven. Een derge- Het College is van oordeel dat de motivering december 2011 en 17 januari 2012 aan een lijke mededeling ligt ook niet voor de hand, en conclusie van dit advies, in samenhang landbouwonderneming verzocht om bepaal- nu adreswijzigingen van rechtspersonen gelezen, voor verweerster goede gronden de gegevens, middels het formulier ‘Aanvul- niet via de GBA worden doorgegeven. Onder hebben kunnen opleveren om gerede twijfel lende gegevens landbouwbedrijven meststof- deze omstandigheden komt het voor risico te koesteren over de juistheid van de opgave fen en dieren 2011’ vóór 1 februari 2012 in te van appellante dat het besluit van 10 april en de inschrijving daarvan te weigeren. zenden. Vervolgens is bij besluit van 10 april 2012 haar, naar zij stelt, niet heeft bereikt. Dat ook appellante zich ter ondersteuning 2012 een last onder dwangsom opgelegd Dit wordt niet anders door het feit dat van haar standpunt heeft gebaseerd op een wegens overtreding van de Uitvoeringsrege- appellante enkele andere brieven van ver- – evenzeer uitvoerig gemotiveerd – juridisch ling meststoffenwet en het Uitvoeringsbe- weerder, ondanks adressering aan het oude advies, dat uitmondt in een tegengestelde sluit meststoffenwet. Daarbij is de landbouw- adres, wél heeft ontvangen. Door het niet conclusie, levert hier, gelet op de aard en onderneming (hierna: appellante) doorgeven van de adreswijziging heeft complexiteit van het materiële geschilpunt opgedragen om het formulier vóór 9 mei appellante immers het risico genomen dat dat partijen verdeeld houdt, niet een omstan- 2012 in te dienen, op straffe van een dwang- post haar niet bereikt. Vaststaat dat verweer- digheid op dat aan de bij verweerster heer- som van € 100 per werkdag tot een maxi- der de verzochte gegevens niet binnen de in sende twijfel niet langer het predicaat ‘gere- mum van € 1000. Tegen dat besluit is geen de genoemde begunstigingstermijn heeft de’ zou kunnen worden verbonden. Het bezwaar gemaakt. ontvangen, zodat de maximale dwangsom is subsidiaire betoog van appelante slaagt der- Bij besluit van 24 juli 2012 (het primaire verbeurd. Het College is niet gebleken van halve evenmin. besluit) heeft verweerder vastgesteld dat omstandigheden op grond waarvan verweer- Ten slotte overweegt het College dat in de appellante een dwangsom van € 1000 heeft der geheel of gedeeltelijk van invordering Nota van Toelichting bij het Handelsregister- verbeurd en deze dwangsom ingevorderd. van de verbeurde dwangsom had moeten besluit 2008 (Stb. 2008, nr. 240) ten aanzien Het daartegen door appellante gemaakte afzien. van artikel 49 van het Handelsregisterbesluit bezwaar is bij besluit van 12 oktober 2012 Volgt: ongegrondverklaring van het beroep. 2008 is vermeld: (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. ‘De civiele rechter kan zich uitspreken over de Vervolgens heeft appellante beroep bij het rechtmatigheid van enig ingeschreven gege- College ingesteld. ven, bijvoorbeeld indien de juistheid van de Appellante voert aan dat de gemeente in oprichting van een rechtspersoon in rechte haar straat de huisnummers heeft aangepast 14 maart 2014, nr. 12/1051 wordt betwist. Als de rechter oordeelt dat een en heeft gezegd dat de nieuwe huisnummers (Mrs. Van der Ham, Eggeraat, Van der gegeven onrechtmatig is ingeschreven, dan automatisch aan alle overheidsinstellingen Zanden) volgt daaruit dat het gegeven niet langer zouden worden doorgegeven. Appellante ECLI:NL:CBB:2014:100 ingeschreven kan zijn. (…)’. Het College leidt heeft de brieven van 13 december 2011, 17 daaruit af dat de wetgever het kennelijk ver- januari 2012 en 10 april 2012 niet ontvan- Weigering om terug te komen op een tarief- kieslijk heeft geacht dat de civiele rechter gen. Na ontvangst van een aangetekende beschikking. zich in een voorkomend geval buigt over brief van 24 juli 2012 zijn de gegevens alsnog geschillen die de juistheid van de oprichting bij verweerder ingediend. Appellante voert (Beleidsregel procedure en indieningstermij- van een rechtspersoon tot inzet hebben. In verder aan het niet lukte om de gegevens via nen vaststelling en verrekening aanvaardba- lijn daarmee en ter voorkoming van door- de computer op te geven en zij het papieren re kosten BR/CU-5016 (hierna: de Beleidsre- kruising van de bevoegdheden van de civiele formulier dat zij in januari 2012 heeft aange- gel)) rechter (zie ook de uitspraak van het College vraagd, nooit heeft ontvangen. van 9 december 2013 (ECLI:NL:CBB:2013:285) Verweerder heeft onder meer aangevoerd dat Ingevolge de voor het jaar 2010 van toepas- zal ook het geschilpunt dat partijen hier ten de vernummering van de huisnummers sing zijnde Beleidsregel dienden gebudget- gronde verdeeld houdt aan die rechter moe- heeft plaatsgevonden op 1 juli 2010 en dat teerde instellingen en de zorgverzekeraars ten worden voorgelegd, willen zij daarover appellante het nieuwe adres pas in augustus vóór 1 maart aan NZa bekend te maken wel- uitsluitsel krijgen. 2012 aan verweerder heeft doorgegeven. ke productieafspraken zij voor dat jaar (het Volgt: ongegrondverklaring van het beroep. Het College overweegt dat ter beoordeling jaar t) waren overeengekomen. Tot 15 sep- staat of verweerder terecht heeft vastgesteld tember van het jaar t konden aanvullende dat appellante een dwangsom van € 1000 productieafspraken worden ingediend. In de heeft verbeurd. Het College beantwoordt Beleidsregel was voorts vastgelegd dat de deze vraag bevestigend. Het besluit van 10 gebudgetteerde instelling en de zorgverzeke- 13 maart 2014, nr. 12/1090 april 2012 waarbij de dwangsom is opgelegd, raar vóór 1 juni van het daarop volgende jaar (Mr. Dijt) is bekend gemaakt door toezending aan het (het jaar t + 1) gezamenlijk opgave zouden ECLI:NL:CBB:2014:106 bij verweerder bekende adres en daarmee doen van de in het jaar t gerealiseerde pro- ingevolge artikel 3:41 van de Awb in wer- ductie, door middel van indiening van een Invordering dwangsommen. Dat de land- king getreden. Het was de verantwoordelijk- zogenoemd nacalculatieformulier. bouwer de last onder dwangsom niet heeft heid van appellante om verweerder op de In het onderhavige geval heeft een instel- ontvangen komt voor risico van de land- hoogte te stellen van de vernummering van ling (hierna: appellante) op 31-5-2011 bij bouwer, nu deze heeft verzuimd zijn adres- haar adres, maar dat heeft zij pas in augus- NZa (hierna: verweerster) een nacalculatie- wijziging door te geven aan verweerder. tus 2012 gedaan. Appellante heeft voorts formulier ingediend, met het (eenzijdige) wel gesteld, maar niet onderbouwd, dat de verzoek de aanvaardbare kosten voor 2010 gemeente haar zou hebben meegedeeld dat (= het budget) vast te stellen op een bedrag 1035 (Algemene wet bestuursrecht art. 3:41) 1394 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1036 Rechtspraak van ruim € 63 miljoen, waarin een bedrag van appellante ongegrond verklaard. 2011, zodat die beschikking in rechte onaan- van ongeveer € 5,6 miljoen aan overproduc- Appellante heeft daartegen beroep ingesteld tastbaar is geworden. Naar Nederlands tie in het Zorgverzekeringswet(Zvw)-deel is bij het College. Appellante heeft daarbij aange- bestuursrecht staat geen rechtsregel eraan in begrepen. voerd dat zij tegen de tariefbeschikking van 1 de weg dat een bestuursorgaan terugkomt De zorgverzekeraars hebben eveneens een oktober 2011 geen bezwaar heeft gemaakt, van een door hem genomen besluit, dat naar nacalculatieformulier bij verweerster inge- omdat zij destijds nog geen overeenstemming nationaal recht definitief is geworden, zelfs diend, met het (eenzijdige) verzoek om de met de zorgverzekeraars had bereikt over de niet indien geen sprake is van nieuw geble- aanvaardbare kosten voor 2010 vast te stel- hoogte van de overproductie in het Zvw-deel ken feiten of veranderde omstandigheden len op ongeveer € 60 miljoen, waarin een en uit de uitspraak van het College van 14 (nova). Indien het bestuursorgaan weigert bedrag van ongeveer € 2,3 miljoen als over- augustus 2012 (ECLI:NL:CBB:2012:BX4992) van een definitief geworden besluit terug te productie in het Zvw-deel is begrepen. volgt dat het indienen van een eenzijdig ver- komen, dient de bestuursrechter het oor- Verweerster heeft vervolgens bij tariefbe- zoek waarin een hoger bedrag wordt aange- spronkelijke besluit tot uitgangspunt te schikking van 1 oktober 2011 de aanvaardba- vraagd dan het zorgkantoor opgeeft, niet zinvol nemen en zich in beginsel te beperken tot de re kosten voor de instelling voor het jaar is. Appellante voert voorts aan dat zij van het vraag of sprake is van nova en zo ja, of het 2010, conform de opgave van de zorgverzeke- Ministerie van VWS en van verweerster heeft bestuursorgaan daarin aanleiding had beho- raars (€ 60 092 808) en vermeerderd met begrepen dat het na het bereiken van overeen- ren te vinden van het oorspronkelijke besluit andere componenten (ad € 7 968 818), vast- stemming mogelijk zou zijn om een gewijzigde terug te komen. Daarbij ligt het op de weg gesteld op een totaalbedrag van ongeveer nacalculatieopgave 2010 in te dienen. Appel- van de indiener van het verzoek om nova € 68 miljoen. lante voert verder aan dat zij zich voortdurend naar voren te brengen. Op 31 januari 2012 hebben appellante en de heeft ingespannen om met de zorgverzeke- Het College onderschrijft het standpunt van zorgverzekeraars, nadat zij in december raars tot overeenstemming te komen, dat zij verweerster dat in het feit dat tussen appel- 2011 overeenstemming hadden bereikt over moest aantonen dat er een verband bestond lante en de zorgverzekeraars in december de hoogte van de overproductie in het Zvw- tussen de onderproductie in het AWBZ-deel en 2011 overeenstemming is bereikt over de deel, middels een nacalculatieformulier de overproductie in het Zvw-deel, dat zij eerst hoogte van de overproductie in het Zvw-deel, gezamenlijk verzocht om de aanvaardbare in december 2011 overeenstemming met de geen novum dan wel bijzondere omstandig- kosten voor 2010 vast te stellen op zorgverzekeraars heeft bereikt en dat dit een heid is gelegen waarin verweerster aanleiding € 61 782 764, met een overproductie in het nieuw feit is. Ten slotte voert appellant aan dat had behoren te vinden van het besluit van 1 Zvw-deel van € 4 miljoen. de voor haar onevenredige gevolgen van de oktober 2011 terug te komen. Appellante had Verweerster heeft, nu appellante geen frictieproblematiek, de eerst in december 2011 immers tijdig een rechtsmiddel kunnen aan- bezwaar heeft gemaakt tegen de tariefbe- bereikte overeenstemming met de zorgverze- wenden tegen de tariefbeschikking en in dat schikking van 1 oktober 2011, het op 31 janu- keraars en de toezeggingen en uitlatingen van verband reeds kunnen aanvoeren dat en waar- ari 2012 ingediende nacalculatieformulier het Ministerie van VWS en verweerster zijn aan om het haar niet mag worden aangerekend aangemerkt als een verzoek om heroverwe- te merken als bijzondere omstandigheden die dat er niet vóór 1 juni 2011 een gezamenlijke ging van de bij die tariefbeschikking vastge- voor verweerster aanleiding hadden moeten nacalculatieopgave is ingediend. stelde aanvaardbare kosten 2010. Bij besluit vormen om van het besluit van 1 oktober 2011 Op grond van het voorgaande dient het van 22 februari 2012 (het primaire besluit) terug te komen. College verweersters weigering om terug te heeft verweerster dat verzoek afgewezen. Bij Het College stelt allereerst vast dat appellan- komen van voormelde tariefbeschikking te besluit van 28 september 2012 (het bestre- te inderdaad geen bezwaar heeft gemaakt respecteren. den besluit) heeft verweerster het bezwaar tegen de tariefbeschikking van 1 oktober Volgt: ongegrondverklaring van het beroep. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1395 1037 Boeken Handboek Luchtrecht Het Luchtrecht en de ‘lucht’ worden al snel in verband gebracht met militaire en traditionele luchtvaart dan wel met de emissie van vervuilende stoffen in de atmosfeer door industrie. In toenemende mate wordt en zal de komende decennia het luchtruim door andere luchtruimgebruikers worden gebruikt. In die zin ziet het Luchtrecht zich voor de uitdaging geplaatst het andere en intensievere luchtruimgebruik te reguleren, voor zover regelgeving ontbreekt. Steeds vaker worden onbemande luchtvaartuigen, ook wel bekend als drones, ingezet voor meer civiele en commerciële doeleinden zoals douane-, brandweer- en politietaken, inspectie van onroerend goed, vervoer van vracht en reclame-uitingen. De verwachting is dat het gebruik en de toepassingen zich zullen intensiveren. Maar welke wet- en regelgeving en beleidsdocumenten gelden er vanuit internationaal, Europees en nationaal perspectief voor het gebruik van het luchtruim en gelden er andere regels voor onbemande luchtvaartuigen? Dit boek is de weergave van een studie van internationale en Europese verdragen, verordeningen, nationale wetten en regels, die betrekking hebben op het luchtruimgebruik. Hoe wordt er omgegaan met de intensivering van de ‘traffic’ in de lucht en hoe zijn toezicht en handhaving van het luchtruim geregeld? Aangezien door het toenemend gebruik de kans op ongelukken met schade en/of letsel aan gebouwen, personen, goederen en dieren naar verwachting zal toenemen, zal het aansprakelijkheids-/ verzekeringsvraagstuk aandacht behoeven. Evenals het privacy-aspect aangezien met onbemande luchtvaartuigen audiovisuele opnamen en foto’s worden gemaakt en controle kan worden uitgeoefend op burgers. Hoe wordt dit geregeld en geborgd? Om die reden gaat het boek ook in op de vraag hoe dit rechtsgebied in ontwikkeling zich verhoudt tot andere rechtsgebieden en rechten, waaronder privacyrecht, aansprakelijkheids- verzekeringsrecht, eigendomsrecht, bouwrecht, e.d. W.H.E. Parlevliet Uitgeverij Kluwer B.V. 2014, 124 p., € 49,50 ISBN 978 90 1312 429 3 1396 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 National Judges As EU Law Judges: The Polish Civil Law System This book aims at filling a research gap in one of the key areas of EU law concerning its enforcement at the national level and the phenomenon of judicial behaviour. More precisely, it examines the way civil judges in Poland function as EU law judges, and the practical problems they encounter while striving to actualise this constitutive role. However, the book goes beyond the formal law scenario, and investigates how Polish civil judges establish their own understanding of EU law and the new requirements it has imposed upon them. To this end, the study employs an empirical − that is to say quantitative and qualitative − methodology and theory to result in a socio-legal study that combines legal and empirical insights into the way national judges function in the context of EU law. Urszula Jaremba Brill Nijhoff 2013, 421 p., € 166,00 ISBN 978 90 0425 433 6 Buitenlandse herstructureringsprocedures in Nederland Met name de Scheme of Arrangement, de Schutzschirmverfahren en het gerechtelijk minnelijk akkoord In tegenstelling tot Nederland wordt in het buitenland veelvuldig gebruik gemaakt van ‘herstructureringsprocedures’, wanneer vennootschappen aan de rand van een faillissement staan. Bij dergelijke procedures staat de herstructurering van de vennootschap centraal, om gezonde bedrijfsonderdelen te behouden en om afspraken te maken met schuldeisers, om zo een nieuwe start voor te bereiden. Dergelijke herstructureringsprocedures kent Nederland nog niet. Wel kunnen, onder voorwaarden, Nederlandse vennootschapen die in financiële moeilijkheden verkeren gebruik maken van buitenlandse herstructureringsprocedures. In dit boek onderzoekt mr. AnneMarie van Dijk hoe Nederlandse vennootschappen dergelijke buitenlandse hybride of pre-insolventieprocedures kunnen inzetten. Hierbij is de vraag van belang of deze procedures onder het toepassingsbereik van de Insolventieverordening, de EEXVerordening of onder het Nederlandse internationaal privaatrecht vallen. Tevens wordt in dit boek ingegaan hoe deze vraag moet worden beantwoord na de verwachte wijziging van de Insolventieverordening en de EEXVerordening. De auteur behandelt de Engelse Scheme of Arrangement, de Duitse Schutzschirmverfahren en het Belgische gerechtelijk minnelijk akkoord. Bij al deze procedures wordt nagegaan of de buitenlandse rechter bevoegd is de eigen herstructureringsprocedure toe te passen op Nederlandse vennootschappen en of deze procedure in Nederland kan worden erkend. Anne-Marie van Dijk Celsus Juridische Uitgeverij 2014, x + 102 pagina’s, € 27,50, ISBN 978 90 8863 135 1 Winst en jaarrekening begrepen Dit boek geeft antwoord op de vraag hoe een jaarrekening van een onderneming (eenmanszaak, maatschap, vof, cv, bv of nv) moet worden gelezen. Wat betekenen bijvoorbeeld de begrippen winst en eigen vermogen? Wat is een voorziening in de jaarrekening? Hoeveel winst mag worden uitgekeerd aan de gerechtigden? Op welk deel van de winst kan iemand aanspraak maken? Hoe financieel gezond is de organisatie eigenlijk? Kunnen bestuurders aansprakelijk worden gesteld als de uitkering van de winst te groot is geweest? Waar wordt dit in de wet geregeld? Dit is slechts een greep uit de behandelde onderwerpen. ‘Winst en jaarrekening begrepen’ is geschreven voor studenten die zich willen verdiepen in de financiën van een onderneming maar niet primair voor een bedrijfseconomische studie hebben gekozen, zoals rechten of bedrijfskundestudenten. Ook bestuurders van ondernemingen en leden van ondernemingsraden worden tot de doelgroep gerekend. Bedrijfseconomische voorkennis is niet nodig. P.W. Enthoven Boom Juridische Uitgevers 2014, 249 p., € 25,00 ISBN 978 90 8974 902 4 Tijdschriften 1038 Burgerlijk (proces)recht Ars Aequi 63e jrg. nr. 5, mei 2014 Prof. dr. J.W. Sap De Grondwet wacht op licht, maar wij gaan in donkerheid – Politiek wordt vaak gezien als de kunst van het mogelijke, maar het is tijd dat politici zich persoonlijk geroepen voelen om zich te richten op het ‘onmogelijke’. In brede kring wordt het inmiddels als onverantwoordelijk beschouwd wanneer politici weigeren stappen te zetten op het gebied van staatsrechtelijke vernieuwing. Ten diepste is aan de orde hoe men in Nederland met elkaar wil samenleven. Inzake de democratische rechtsstaat kan een staat niet neutraal zijn. Dr. mr. H.J. Bremmers Claims, consumentenbescherming en concurrentiekracht. Wegwijs in de wirwar van de voedings- en gezondheidsclaims – Voedings- en gezondheidsclaims zijn op Europees niveau voornamelijk geregeld in de Europese Claims Verordening. Het onjuist of misleidend gebruiken van voedings- en gezondheidsclaims verstoort de werking van de markt, kan de voedselveiligheid in gevaar brengen en ondermijnt de mogelijkheden die de consument heeft om met kennis van zaken keuzes te maken. In dit artikel staan de problemen centraal die zijn verbonden met de autorisatie en het gebruik van claims. Mr. drs. T.E. Booms ‘Knap lastig, lastig knap’. Prof. mr. Jannes Eggens (1891-1964) – ‘Meijers en Scholten worden door velen als de grootste civilisten van de twintigste eeuw beschouwd. Vraagt men naar de drie grootsten, dan wordt de naam van Eggens vaak aan dit tweetal toegevoegd’, schreef Ewoud Hondius in 1987. Maar wie was die Eggens dan? Schr. geeft een overzicht van de persoon en zijn werk. Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht Nr. 4, april 2014 E.F. Verheul, NTBR 2014/16 De wedloop tussen leverancierskrediet en geldkrediet – Een leverancier die zaken levert, kan als zekerheid voor het leverancierskrediet zijn eigendomsrecht voorbehouden. Het eigendomsvoorbehoud is echter geen effectieve zekerheid in het geval van natrekking, zaaksvorming en in het geval dat de voorbehoudskoper de zaak vervreemdt. Niettemin is een vervreemding in de normale bedrijfsuitoefening in het belang van de voorbehoudsverkoper. De huidige stand van het zekerhedenrecht lijkt de voorbehoudsverkoper weinig mogelijkheden te bieden om surrogaatzekerheid te verkrijgen voor zijn leverancierskrediet. In dit artikel onderzoekt schr. in hoeverre het huidige recht de leverancier mogelijkheden biedt zijn zekerheidspositie te versterken. Daartoe geeft schr. eerst een korte schets van de stand van zaken van de verpanding van vorderingen naar Nederlands recht. Vervolgens gaat schr. in op de situatie in Duitsland, waar de rechtspraak de leverancier is tegemoetgekomen omdat ook daar de zekerheidspraktijk de positie van andere schuldeisers dan de bank ondergroef. Als gevolg van deze rechtspraak bestaat in Duitsland de mogelijkheid om een effectief zekerheidsrecht te bedingen op vorderingen die de voorbehoudskoper verkrijgt op diens afnemers. Ten slotte komt aan de orde of een soortgelijke ontwikkeling naar Nederlands recht ook mogelijk is. P.J. van der Plank, M.E. Witting, NTBR 2014/17 Bestanddeelvorming op grond van art. 3:3art. 3:3 BW of onroerend in de zin van art. 3:4art. 3:4 BW? – Is het mogelijk de strikte toets van bestanddeelvorming op grond van art. 3:4 lid 1 BW (naar verkeersopvatting) te omzeilen door een beroep te doen op art. 3:3 jo. 5:20 lid 1 sub e BW, waarvoor een ruimer criterium geldt namelijk het bestemmingscriterium? Deze vraag rees nadat het Portacabinarrest werd gewezen in 1997. In een recent arrest van de Hoge Raad betreffende een warmtekrachtkoppelingsinstallatie wordt deze vraag bevestigend beantwoord. Hierdoor ontstaat een ‘tweewegenleer’: wanneer de weg van art. 3:4 jo. 5:3 BW wordt gevolgd, leidt dit tot een geheel andere uitkomst dan wanneer men (in hetzelfde geval) kiest voor de weg van art. 3:3 jo. 5:20 BW. Om deze tweewegenleer te elimineren, doen schrs. een voorstel om duidelijkheid te creëren over de vraag wanneer moet worden gekozen voor de weg van art. 3:3 BW of wanneer de weg van art. 3:4 BW openstaat. Prof. mr. E.H. Hondius, NTBR 2014/19 Kroniek Algemeen – Deze kroniek begint met de aankondiging van drie facultaire bundels: het Leidse BW-krant jaarboek, de Groninger opmerkingen en mededelingen/Magazijn voor leerstellige rechtsvergelijking op historische grondslag en de Rotterdamse bundel Politiek privaatrecht. In de aanloop naar de Europese verkiezingen is het een veelbesproken thema: heeft het Europese Hof van Justitie wel de bevoegdheid om Europees recht dynamisch te interpreteren? De Belgen congresseerden erover. Een prangende vraag van geheel andere orde is of de common law structuur heeft. Velen betwijfelen het, maar niet zo de Amerikaan Gerald Postema. Alleen is die structuur anders dan die van het continentale recht. Waar weinigen aan twijfelen zijn de successen van de Amerikaanse advocatuur. WPNR 145e jrg. nr. 7018, 10 mei 2014 Prof. mr. A.I.M. van Mierlo De Vormerkung is dood, leve de Vormerkung! – De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de koper bij Vormerkung niet wordt beschermd tegen een derdenbeslag onder de koper op vordering van de verkoper tot betaling van de koopsom. Bovendien is volgens de Hoge Raad het feit dat het beslag de nakoming van de koopovereenkomst belemmert geen grond voor opheffing van het beslag. De koper kan daardoor niet meer bevrijdend betalen aan de notaris en de levering van het registergoed kan niet plaatsvinden. Een conceptwetsvoorstel regelt dat een koper ondanks het derdenbeslag toch bevrijdend kan betalen. Schr. doet een aantal suggesties ter verbetering van het voorstel. Mr. B.J. Tideman Uitsplitsing van door een gerechts- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1397 Tijdschriften deurwaarder geïnde derdengelden – Een conceptwetsvoorstel tot wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet verduidelijkt de bevoegdheid van een gerechtsdeurwaarder om zijn honorarium en de voorgeschoten kosten in mindering te brengen op het saldo van de kwaliteitsrekening. Over deze bevoegdheid was de afgelopen jaren in de rechtspraak onduidelijkheid ontstaan. Schr. constateert dat het wetsvoorstel een verbetering brengt, doordat duidelijk is dat de gerechtsdeurwaarder altijd bevoegd is om het aandeel van een rechthebbende te verminderen met de aan de gerechtsdeurwaarder toekomende bedragen. Wel zitten er naar zijn mening nog een aantal haken en ogen aan het voorstel. Mr. H.K. Nijkmap (On)roerende stacaravans, erfpacht en art. 15, eerste lid, letter 1 WBR – Eerst vestigt de grondeigenaar een erfpachtrecht, daarna koopt de erfpachter de stacaravan van een derde. Wat is de heffingsgrondslag OVB bij de uitgifte van het erfpachtrecht? Gaat dat wel goed? 1039 Europees recht Ars Aequi 63e jrg. nr. 5, mei 2014 Dr. A. Szajkowska, dr. G. Breeman Decision-making procedures in the EU. Opening the black box of risk analysis in food safety policy – Dit artikel analyseert de beginselen van het reguleren van voedselveiligheid op Europees niveau en hun impact op voedselveiligheidsmaatregelen. Het richt zich op de mogelijkheden voor de integratie van de risico-analyse methodologie in de besluitvorming van de Commissie. Nederlands tijdschrift voor Europees recht Nr. 4, april 2014 Prof. mr. X.E. Kramer Ervaringen met Europese civiele procedures in Nederland. Een terugblik en wenkend toekomstperspectief – De Europese betalingsbevelprocedure en de Europese procedure voor geringe vorderingen (small claims 1398 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 procedure) zijn de eerste twee eenvormige Europese civielrechtelijke procedures. De vraag is hoe deze Europese procedures in Nederland functioneren en in de praktijk worden ervaren. Om deze vraag te beantwoorden zijn, naast rechtspraakonderzoek, gegevens verzameld en interviews afgenomen bij onder meer rechtbanken. De uitkomsten zijn niet overweldigend positief; beide procedures worden vooralsnog weinig gebruikt en er zijn problemen rond de toepassing. De verwachting is echter dat de Europese procedures belangrijker worden, gezien de Europese ambities en het recente aanpassingsvoorstel van de Commissie voor small claims. Mr. A.E. Beumer LLM Een voorstel voor een effectief rechtsmiddel voor overschrijdingen van het redelijketermijnvereiste – Op 26 november 2013 gaf de Grote Kamer van het Hof van Justitie een belangrijk oordeel in drie mededingingszaken, Kendrion, Groupe Gascogne, en Gascogne Deutschland. De drie uitspraken gaan de boeken in als de uitspraken waarin het Hof van Justitie duidelijkheid verschafte over het rechtsmiddel dat particulieren kunnen instellen wanneer zij op Europees niveau worden geconfronteerd met een schending van het redelijketermijnvereiste. In lijn met eerdere jurisprudentie moest het Hof van Justitie kiezen tussen twee rechtsmiddelen. Ten eerste kon het Hof van Justitie, conform de zaak Baustahlgewebe, een schending vaststellen en vervolgens zelf (als een vorm van genoegdoening) de boete verlagen die de Commissie had opgelegd. Ten tweede kon het Hof van Justitie, in overeenstemming met de zaak Grüne Punkt, opteren voor een aparte schadevergoedingsactie. Het Hof van Justitie maakt een principiële keuze voor het tweede rechtsmiddel. Prof. mr. A.A. Franken, prof. mr. P.T.C. van Kampen Toetsing van plaatsing op een sanctielijst na Kadi II – In Kadi II heeft het Hof van Justitie vastgehouden aan zijn lijn dat een verordening die uitvoering geeft aan een VN-resolutie geen immuniteit van jurisdictie geniet. De plaatsing van een persoon op een sanctielijst wordt daarom volledig getoetst aan de grondrechten die behoren tot de algemene beginselen van Unierecht. In zijn arrest van 18 juli 2013 heeft het Hof van Justitie richtlijnen voor die toetsing geformuleerd. De toekomstige discussie spitst zich vooral toe op de vraag hoe specifiek de uiteenzetting van redenen moet zijn die aan de plaatsing op een sanctielijst ten grondslag ligt en op de vraag hoe met informatie moet worden omgegaan die voor de betrokken persoon of entiteit wordt geheimgehouden. Mr. drs. M.A. Fierstra Sneller: de opportuniteit van de weg via Luxemburg – In het arrest Sneller heeft het Hof van Justitie beslist dat de rechtsbijstandverzekeringsrichtlijn meebrengt dat een rechtsbijstandverzekeraar in zijn verzekeringsovereenkomsten niet kan bepalen dat de rechtsbijstand in beginsel door zijn werknemers wordt verleend. Na het arrest Erhard Eschig/UNIQA Sachversicherung en de bevestiging daarvan in het arrest Gebhard Stark/D.A.S. Österreichische Allgemeine Rechtsschutzversicherung AG, kon deze interpretatie van Richtlijn 87/344/EEG worden verwacht. Deze bijdrage bespreekt dan ook niet deze interpretatie maar gaat, naar aanleiding van het geschil voor de nationale rechter, in op overwegingen van de nationale rechter om in dergelijke situaties op basis van art. 267 VWEU aan het Hof van Justitie een prejudiciële beslissing te verzoeken. Ondernemingsrecht Nr. 6, 6 mei 2014 H. Koster, M. Verbrugh, Ondernemingsrecht 2014/58 De Europese Stichting (FE): het voorstel voor een FE-Statuut – In deze bijdrage bespreken schrs. het op 8 februari 2012 door de Europese Commissie openbaar gemaakte voorstel voor een Verordening betreffende het statuut van de Europese Stichting. Tijdschriften 1040 Fiscaal recht Weekblad Fiscaal Recht 143e jrg. nr. 7048, 8 mei 2014 Dr. W. Bruins Slot, WFR 2014/616 Naar een effectieve en doelmatige belastingplicht voor overheidsondernemingen – Het belangrijkste pluspunt van het wetsvoorstel dat de belastingplicht voor overheidsbedrijven regelt, is het feit dat de bewijslast of een overheidsbedrijf belastingplichtig is op de fiscus rust. Een minpunt is de mate van detaillering van de wetsartikelen. De minimumeisen van de Europese Commissie staan een meer globale wetgeving toe. Mr. R. Snoeij, L. Wagenaar LLM, WFR 2014/622 Nu eindelijk duidelijkheid over het fiscale kapitaalbegrip? – Op 7 februari 2014 heeft de Hoge Raad in twee zaken arrest gewezen over de fiscale kwalificatie van een geldverstrekking als kapitaal, namelijk het Australische RPS-arrest en het Bankensyndicaat-arrest. Schrs. bespreken deze arresten en gaan in op enkele vragen die de arresten bij hen oproepen. Mr. A.J. Luimes, WFR 2014/632 Redelijke termijn in belastingzaken: de stand van zaken – In dit artikel wordt ingegaan op de vraag wanneer de redelijke termijn in belastinggeschillen is overschreden en de gevolgen die het niet in acht nemen van de redelijke termijn kan hebben. Veel aandacht wordt besteed aan de recente ontwikkelingen op het gebied van wetgeving en jurisprudentie. Weekblad Fiscaal Recht 143e jrg. nr. 7049, 15 mei 2014 Prof. mr. H.M. Kapelle, WFR 2014/650 Netto lijfrente in de tweede pijler; contradictio in terminis! – Pensioen in de zin van de Pensioenwet en lijfrenten in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) zijn verschillende grootheden. Ieder met hun eigen specifieke kenmerken. Gemeenschappelijk hebben ze dat ze beide dienen als onderhoudsvoorziening. Dat wil zeggen als oudedags- of nabestaandenvoorziening. De ver- schillen tussen beide regelingen zijn echter dermate wezenlijk dat zij niet over één kam kunnen worden geschoren. De belangrijkste verschillen zitten in de juridische basis, de verzekeringsvormen, de begunstigden en de afkoopmogelijkheden. Deze verschillen maken het noodzakelijk voor iedere vorm zijn eigen regime te hanteren. Maar daarbij hoort de juiste terminologie. S. Kingma LLM, dr. M.G.H. Schaper, WFR 2014/659 De gekwalificeerde buitenlandse belastingplichtige in historisch en EU-rechtelijk perpsectief – Per 1 januari 2015 treedt art. 7.8 Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) in werking en heeft alleen de kwalificerende buitenlandse belastingplichtige recht op dezelfde aftrekposten en heffingskortingen als binnenlandse belastingplichtigen. In dit artikel betogen schrs. dat de wetgever met invoering van art. 7.8 Wet IB 2001 onvoldoende motiveert waarom bepaalde fundamentele keuzes uit het verleden worden verlaten. Bovendien achten schrs. art. 7.8 Wet IB 2001 onverenigbaar met het Europese recht. Drs. H. Weijnen, WFR 2014/669 Extra kosten leefvervoer, afschrijving auto – De vergelijkingsmaatstaf voor het beoordelen van extra kosten voor leefvervoer wordt door de Belastingdienst niet juist toegepast. Voor de auto van belanghebbende en die van de maatman wordt een verschillende methode van afschrijving gebruikt. Schr. bepleit voor beide dezelfde afschrijving en draagt daarvoor nieuwe gegevens aan. 1041 Handels- & economisch recht Ondernemingsrecht Nr. 6, 6 mei 2014 T.A. Keijzer, Ondernemingsrecht 2014/57 De societas leonina en het winstrechtloze BV-aandeel vergeleken – Het geflexibiliseerde BV-recht maakt winstrechtloze aandelen mogelijk, terwijl deelnemers in een commanditaire vennootschap niet van de winst mogen worden uitge- sloten. Dit is het dwingendrechtelijke societas leonina-verbod. Onderzocht wordt waar dat verbod vandaan komt en of het in zijn huidige vorm nog te rechtvaardigen valt. Schr. betoogt dat dit niet het geval is en doet een voorstel voor een nieuwe regeling. Prof. mr. B. Bierens, Ondernemingsrecht 2014/59 De Bankenunie: een nieuw huis voor het Europees bankentoezicht. Een verkenning van de wet, het toezicht en een veranderende toezichtscultuur – De Europese Bankenunie is het sluitstuk in een reeks van maatregelen die het bankentoezicht ingrijpend veranderen. Op 4 november 2014 start de Europese Centrale Bank met het toezicht op banken in de eurozone. Dit artikel belicht de juridische kaders van de Bankenunie en benoemt de actuele stand van zaken. Rechtskundig Weekblad 77e jrg. nr. 35, 3 mei 2014 T. Incalza De meldingsplicht wegens witwassen ten aanzien van de ontvangslidstaat in het licht van de vrijheid van dienstverrichting: een Spaanse armada tussen droom en daad? – (België) De Europese harmonisatie van witwaspreventiewetgeving is in de financiële sector van oudsher gestoeld op een beginsel van home country control. Dat beginsel heeft onder meer tot gevolg dat financiële- en kredietinstellingen die in het buitenland diensten aanbieden, verdachte transacties moeten melden aan de lidstaat waar zij gevestigd zijn (de herkomstlidstaat) en niet aan alle lidstaten waar zij actief zijn op grond van hun vrijheid van dienstverrichting (de ontvangstlidstaat). Met het arrest-Jyske van 25 april 2013 lijkt het Hof van Justitie dat beginsel echter sterk te nuanceren door de ontvangstlidstaat verregaande bevoegdheden toe te kennen “om dwingende redenen van algemeen belang”. Deze bijdrage biedt een kritische analyse van deze recente ontwikkeling en schetst de gevolgen ervan voor het witwaspreventiebeleid van morgen. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1399 Tijdschriften Tijdschrift voor de Ondernemingsrechtpraktijk Nr. 4, april 2014 S. Rijpma Uitleg van statuten, een objectieve Haviltex? – Volgens de dominante opvattingen moeten statuten volgens de CAOnorm worden uitgelegd. De rechtspraak oordeelt echter dat specifieke omstandigheden een uitleg kunnen rechtvaardigen die meer aansluit bij de Haviltexmaatstaf. De Flex-BV doet de variatie en het gebruik van tailor made statutaire bepalingen zeer vermoedelijk toenemen. Daarmee ligt een hogere frequentie van uitleg geschillen op de loer. Bij joint ventures moet de praktijkjurist hierop bedacht zijn. Het opstellen van statutaire bepalingen verdient dezelfde aandacht en zorgvuldigheid als het opstellen van bepalingen in een complex contract. Deze bepalingen moeten worden afgestemd op de overige contractuele voorwaarden. D.N. de Boer, A. Schennink Aansprakelijkheid van bestuurders en toezichthouders in de semi-publieke sector – Er is geen afdoende wettelijke regeling voor (aansprakelijkheid) van toezichthouders van verenigingen en stichtingen. Met het conceptwetsvoorstel bestuur en toezicht rechtspersonen is beoogd een centrale regeling in Boek 2 BW op te nemen voor taakomschrijving en aansprakelijkheid van bestuurders en toezichthouders. Door het verlagen van de drempel voor aansprakelijkstelling wil men de kwaliteit van bestuur en toezicht bij stichtingen en verenigingen verbeteren. Volgens schr. zijn de wijzigingen die met het wetsvoorstel zijn beoogd voor bestuurders en toezichthouders van verenigingen en stichtingen vrij ingrijpend, omdat de drempel voor aansprakelijkstelling wordt verlaagd. Voor wat betreft toezichthouders van verenigingen en stichtingen wordt een einde gemaakt aan de onduidelijkheid over aansprakelijkheid wegens onbehoorlijke taakvervulling. De verwachting is dat de dreiging van aansprakelijkheid leidt tot een meer assertieve en kritische houding van toezichthouders. Wettelijke verankering van taken en aansprakelijkheid leidt volgens schr. tot meer bewustwording bij (aspirant)toezichthouders en verdere pro- 1400 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 fessionalisering. A.R.J. Croiset van Uchelen Dichter bij het vuur? Over de aansprakelijkheid van niet-uitvoerende bestuurders – De Wet bestuur en toezicht geeft de mogelijkheid van een one-tier board. In deze bijdrage wordt in kaart gebracht in welke mate niet-uitvoerende bestuurders grotere aansprakelijkheidsrisico’s lopen dan commissarissen in vennootschappen met een two-tier board. Niet-uitvoerende bestuurders lopen vanuit hun collectieve verantwoordelijkheid voor de algemene gang van zaken in beginsel een groter aansprakelijkheidsrisico dan commissarissen. Niet-uitvoerende bestuurders kunnen zich wel disculperen met een beroep op de taakverdeling, die inhoudt dat zij primair toezichthouder zijn. Ook commissarissen kunnen zich, op grond van hun toezichthoudende taak, aan aansprakelijkheid voor de algemene gang van zaken niet steeds onttrekken. Waar het gaat om besluitvorming door de raad van bestuur waaraan ook niet-uitvoerende bestuurders deelnemen bestaat echter wel een groter aansprakelijkheidsrisico. Grotere aansprakelijkheidsrisico’s bestaan op grond van een aantal bijzondere wettelijke bepalingen die een soms vergaande aansprakelijkheid voor (ook niet-uitvoerende) bestuurders creëren, die niet op commissarissen rusten. Niet-uitvoerende bestuurders zijn wel nauwer betrokken en hebben directer toegang tot stukken en personen binnen de vennootschap. Vennootschap & Onderneming 24e jrg. nr. 4, april 2014 Mr. T.P.H. Olthoff Implicaties van de Flex-BV voor de overnamepraktijk: een praktische benadering vanuit de private equity-praktijk – In deze bijdrage worden de wijzigingen door de invoering van de Flex-BV beschreven vanuit de praktijk om te beoordelen wat de implicaties van die wijzigingen voor de overnamepraktijk zijn. Aan de hand van een praktijkvoorbeeld worden de implicaties voor de Flex-BV behan- deld. De belangrijkste en opvallendste implicaties zijn dat met de FlexBV een transactie sneller kan worden geïmplementeerd en ook meer naar de wensen van partijen kan worden gestructureerd. Bij de Flex-BV is meer te regelen in de statuten (stemrechtloze en winstrechtloze aandelen, instructiebevoegdheden) en zaken die gewoonlijk in een aandeelhoudersovereenkomst werden geregeld (bijvoorbeeld aandeelhoudersverplichtingen, aanbiedingsverplichtingen en prijsbepalingen) kunnen nu worden opgenomen in de statuten. Voordeel hiervan is dat op deze manier aandeelhoudersrechten kunnen worden opgeschort bij schending van die regelingen. Omdat statuten openbaar moeten worden gemaakt, worden naar verwachting in de praktijk de meeste afspraken in een aandeelhoudersovereenkomst vastgelegd. Mr. F. de Wit Bescherming van bedrijfsgeheimen: nieuwe richtlijn op komst – Op 28 november 2013 heeft de Europese Commissie een voorstel gepubliceerd voor een richtlijn met betrekking tot de bescherming van geheime knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan. De Europese Commissie heeft geconstateerd dat er aanzienlijke verschillen zijn in de bescherming van bedrijfsgeheimen tussen verschillende Europese lidstaten. Toch is adequate bescherming noodzakelijk voor de concurrentiepositie van de Europese Unie, omdat bedrijfsgeheimen een steeds grotere waarde binnen ondernemingen vertegenwoordigen. Bedrijfsgeheimen kunnen verschillend van aard zijn. Toch blijft de bescherming van bedrijfsgeheimen achter bij de bescherming die door intellectuele eigendomsrechten wordt geboden. In deze bijdrage worden de huidige beschermingsmogelijkheden van bedrijfsgeheimen beschreven en worden wijzigingen aangegeven die het nieuwe voorstel voor de richtlijn met zich brengt. Bescherming is slechts mogelijk via geheimhoudingsverplichtingen en onrechtmatige daad, maar een duidelijke wettelijke regeling ontbreekt. De nieuwe richtlijn zorgt voor een vrij overzichtelijke regeling die een ver- Tijdschriften breding biedt door de introductie van een ruime definitie van de houder van een bedrijfsgeheim. Tevens biedt het houders de mogelijkheid om inbreuk makende goederen van de markt te weren. Dit zijn voor een houder van een bedrijfsgeheim interessante en nuttige nieuwe bevoegdheden. Mr. E.M. Kleyweg, mr. M. Alipour Onoverdraagbaarheidsbedingen en cessieverboden: de stand van zaken na HR 21 maart 2014 – Het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2014 heeft een einde gemaakt aan de jarenlange discussie in de praktijk en literatuur over de werking en uitleg van cessieverboden. De vraag of een onoverdraagbaarheidsbeding aan een rechtsgeldige verpanding in de weg staat, is nog niet beantwoord. Mr. N.V. Douma De processuele waarborgen binnen de onderzoeksfase van het enquêterecht – In deze bijdrage bespreekt schr. de vraag of de onderzoeksfase van het enquêterecht met voldoende processuele waarborgen is omkleed. Mr. S.N. Demper EMIR: de verplichtingen voor de niet-financiële tegenpartij (onder de clearingdrempel) – Schr. beoogt (aan de hand van een op de financieringspraktijk gebaseerde casus) een overzicht te geven van de verplichtingen voor niet-financiële tegenpartijen – hetgeen omvat alle ondernemingen in Europa die een derivatencontract afsluiten – bij derivatencontracten, zoals deze voortvloeien uit de European Markets Infrastructure Regulation (EMIR). 1042 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht IER 30e jrg. nr. 2, april 2014 A. Kamperman Sanders, IER 2014/14 Exposé voorstel richtlijn bedrijfsgeheimen – Er zijn twee grote domeinen binnen het intellectuele-eigendomsrecht die nog niet substantieel aan harmonisatie zijn onderworpen, te weten het recht van oneerlijke mede- dinging en dat van bescherming van bedrijfsgeheimen. Voor die laatste categorie publiceerde de Europese Commissie op de valreep van het jaar 2013 een ‘Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan’. H.M.H. Speyart, IER 2014/15 Van de brug af gezien. Kroniek van wetgeving, juridprudentie en literatuur – In deze kroniek worden de volgende onderwerpen besproken: Auteursrecht, Databankenrecht, Octrooirecht, Modellenrecht, Merkenrecht, Handelsnaamrecht, Kwekersrecht, Geneesmiddelenrecht, Reclamerecht, Ongeoorloofde mededinging, Rechtshandhaving, procesrecht en IPR, en Douane. Tijdschrift voor Internetrecht 7e jrg. nr. 2, mei 2014 S.J.H. Gijrath, A.R. Lodder Naar een connectief continent: eindelijk echt convergentie van IP- en elektronische communicatienetwerken – De opkomst van het internet in de jaren 90 en de onstuimige groei van het dataverkeer aan het begin van deze eeuw is gelijktijdig verlopen aan de liberalisering van telecommunicatienetwerken en –diensten. Met de concept Verordening Connectief Continent wil de Commissie de uitbouw van volgende generatie mobiele en vaste netwerken reguleren. Een belangrijke doelstelling is om elk huishouden in 2020 toegang te geven tot breedband internet van minimaal 100 megabytes per seconde. De Commissie denkt met deze nieuwe harmonisatieregelgeving ook één markt voor ICT in de Europese Unie te realiseren. In deze bijdrage kijken schrs. naar de Verordening Connectief Continent vanuit het perspectief van het internet; of beter gezegd vanuit het perspectief van op het Internet Protocol (IP) gebaseerde netwerken. Met diverse maatregelen die het toenemende gebruik van mobiel internet moeten faciliteren, lijkt de Commissie verder invulling te geven aan het in de telecommunicatiewetgeving verankerde begrip diensteninteroperabiliteit. De vraag is of de voorgestelde maatregelen hiervoor nodig zijn. T. van den Heuvel Hyperlinks – Het ‘nieuwe’ publiek, tussenkomen en omzeilen – Een jaar geleden verscheen op deze plek een artikel over hyperlinks. Conclusie destijds: er is behoefte aan meer duidelijkheid over de juridische kwalificatie van hyperlinks. Daarbij werd de hoop uitgesproken dat het Europees Hof van Justitie in de zaak Svensson e.a./Retriever deze verduidelijking zou bieden, in ieder geval waar het gaat om de auteursrechtelijke kwalificatie van links. Op 13 februari 2014 heeft het Europese Hof in deze zaak arrest gewezen. Het Hof heeft een aantal zaken opgehelderd, maar het arrest leidt ook tot nieuwe vragen en discussie. Voor dit laatste is aandacht in het tweede deel van dit artikel. 1043 Omgevingsrecht Milieu & Recht 41e jrg. nr. 4, april 2014 Dr. M. Weber, M en R 2014/50 Geluidbeleid: gezond beleid? Een meta analyse en evaluatie van het Nederlands geluidbeleid – Geluidhinder is een typisch voorbeeld van het grijze milieubeleid uit de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw. De Wet geluidhinder heeft de afgelopen decennia de uitvoering van infrastructurele werken en woningbouw bepaald en, in de ogen van sceptici, belemmerd. De complexiteit van het beleid, en dan vooral van de wet- en regelgeving, is aanleiding geweest tot een hernieuwde poging tot ingrijpende herziening van het geluidbeleid. De eerste fase van Swung is in de zomer van 2012 in werking getreden en het systeem voor provincies en gemeenten (Swung-2) is bijna gereed voor de wetgevingsjuristen. Maar wat leren de afgelopen veertig jaar geluidbeleid ons nu; welke dynamiek of stabiliteit heeft het beleidsdomein NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1401 Tijdschriften gekend, wie waren de belangrijkste spelers en wat hebben we bereikt? Mr. drs. G.A.J.M. Hoevenaars, M en R 2014/51 Kroniek M.e.r.-regelgeving – In deze kroniek wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste ontwikkelingen van de afgelopen drie jaar, met de nadruk op het afgelopen jaar. Daarnaast wordt kort aangestipt welke ontwikkelingen op (korte) termijn worden verwacht. Tijdschrift voor Bouwrecht Nr. 5 , mei 2014 Mr. M.B.P. Kuitenbrouwer Het anti-speculatiebepalingen sinds HR 14 april 2006 en 27 april 2007: een inventarisatie – Sinds 14 april 2006 is het de vraag of de positie van de gemeente verbeterd is door het arrest van de Hoge Raad. Het is dus ook de vraag of de positie van de burger met een antispeculatiebeding in de overdrachtsakte is verslechterd. In dit artikel wordt de vraag beantwoord wat de stand van zaken in april 2014 is, wegens het grote aantal gepubliceerde vonnissen en arresten sinds 14 april 2006. Verder wordt getracht de vraag te beantwoorden waarom rechtbanken en gerechtshoven slechts incidenteel tot matiging van de boete overgaan, indien de koper dit vraagt op basis van art. 6:94 BW. Mr. H. Slaar, mr. C.J.M. Vijftigschild Ingebruikneming van het werk vóór oplevering: wat zijn de spelregels? – Er zijn situaties denkbaar dat het voor een opdrachtgever noodzakelijk is het werk al vóór de oplevering in gebruik te nemen, terwijl het werk nog niet gereed is. Er is dan sprake van ingebruikneming van het werk in onvoltooide staat. Is dat op grond van de Uniforme Administratieve Voorwaarden 2012 (1989) en de Algemene Voorwaarden voor Aanneming van werk 2013 (1992) zonder meer toegestaan en welke gevolgen heeft dat voor de oplevering? Deze vragen staan centraal in dit artikel. Mr. dr. A.J. van Heeswijck Enige beschouwingen over de keuze van de procedure en de selectie van ondernemers voor deelname aan de procedure – In deze bijdrage staat art. 1.4 lid 1 van de Aanbestedingswet 2012 centraal. Deze bepaling dwingt aanbeste- 1402 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 dende diensten en speciale-sectorbedrijven op basis van objectieve criteria een keuze te maken voor de wijze waarop de overeenkomst tot stand wordt gebracht en de ondernemers die tot de procedure worden toegelaten. Op grond van art. 1.4 lid 3 van de Aanbestedingswet 2012 moet de aanbestedende dienst of het speciale-sectorbedrijf deze keuzes op schriftelijk verzoek van een ondernemer motiveren. Hoewel er op het moment van schrijven van dit artikel nog geen rechtspraak over deze materie is verschenen, heeft de keuze van de procedure en de selectie van ondernemers voor onderhandse procedures al wel het nodige stof doen opwaaien. Mr. B.M.E. Cox, mr. N.C. Ogg Wijzigingen van het boetebeding in de koop-/aannemingsovereenkomst voor nieuwbouwwoningen per 1 januari 2014. Méér dan slechts een letter op papier? – Per 1 januari 2014 heeft de Overleggroep Garantiewoningen SER (waar Bouwend Nederland, NEPROM, NVB, Vereniging Eigen Huis en de Consumentenbond deel van uitmaken) enkele wijzigingen doorgevoerd in de algemene voorwaarden voor garantiewoningen. Het betreft hier onder andere een gewijzigde boeteregeling bij een te late oplevering van de woning, waarbij de gefixeerde schadevergoeding meer in lijn is gebracht met de werkelijk geleden schade en waarbij een expliciete mogelijkheid tot matiging dan wel aanvulling van de schadevergoeding is opgenomen (art. 14 lid 5, 6 en 7 AV 2014). Een andere in het oog springende wijziging ziet op de aansprakelijkheid van de ondernemer bij verborgen gebreken (art. 18 lid 7 AV 2014) en de langere termijn die de consument heeft om de aannemer aansprakelijk te stellen. Vanwege de complexiteit en omvang van de wijzigingen, wordt in dit artikel alleen ingegaan op de gewijzigde boeteregeling. Mr. M.P. van Leeuwen, mr. S.G. Tichelaar Eerste ervaringen met de Commissie van Aanbestedingsexperts – Met inwerkingtreding van de Aanbestedingswet 2012 is er een wettelijke grondslag gecreëerd voor een commissie die tot doel heeft onafhankelijk advies te geven over klach- ten met betrekking tot aanbestedingsprocedures (art. 4.27 Aanbestedingswet). Bij besluit van 7 maart 2013 is door de Minister van Economische Zaken een onafhankelijke en onpartijdige Commissie van Aanbestedingsexperts ingesteld. Inmiddels is de Commissie bijna een jaar actief en zijn dertien adviezen gepubliceerd op de website van de Commissie. Mr. B. Vis DBFM en de financiële positie van decentrale overheden – Grote bouwprojecten worden door de overheid in toenemende mate in de markt gezet op basis van een speciaal soort publiek/private samenwerking, waarbij als uitgangspunt geldt dat marktpartijen geheel verantwoordelijk zijn voor het ontwerp, de bouw, de financiering en het onderhoud van een bepaald project. Deze samenwerkingsvorm wordt door de rijksoverheid gebruikt voor bijvoorbeeld het realiseren en onderhouden van de Tweede Coentunnel in Amsterdam, het verbreden en onderhouden van verschillende rijkswegen en het renoveren en onderhouden van ministeries en andere rijksgebouwen. In de nabije toekomst worden ook een aantal sluizenprojecten op basis van een zogenaamde DBFM-overeenkomst (design, build, finance and maintain) in de markt gezet. In dit artikel wordt ingegaan op de wijze waarop de financiële positie van decentrale overheden ook op lange termijn kan worden gewaarborgd. 1044 Sociaal Recht Tijdschrift Recht en Arbeid 6e jrg. nr. 5, mei 2014 Prof. mr. G.C. Boot, mr. S.H. Bokx-Boom, TRA 2014/41 Het recht op tewerkstelling – Uit de analyse van twintig jaar gepubliceerde lagere rechtspraak blijkt dat een werkgever goede redenen moet hebben voor een geldige nonactiefstelling. Die zijn er minder vaak wanneer het om ont- Tijdschriften slaggerelateerde zaken gaat, in het bijzonder ontslag op bedrijfseconomische gronden. Deze conclusie bevestigt de uitkomst van eerder onderzoek in 2005. Volgens schrs. moet de Hoge Raad, gelet op de consistentie in de lagere rechtspraak gedurende vele jaren, het recht op tewerkstelling als uitgangspunt nemen. Mr. S.H. Kuiper, dr. R.H. van het Kaar, TRA 2014/42 Ondernemingsraad en pensioen – Ondernemingsraden hebben zeggenschap over de arbeidsvoorwaarde pensioen. Dit is geregeld in de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) en de Pensioenwet. De regeling in de WOR kent echter onduidelijke termen en is inconsistent in haar onderscheid tussen pensioenuitvoerders. De regeling in de Pensioenwet is op onderdelen door ondernemingsraden niet af te dwingen. Schrs. bespreken het geldend recht, laten zien waar dit tekortschiet en stellen een alternatief voor met als uitgangspunten: maak geen onderscheid tussen pensioenuitvoerders; concentreer zeggenschap op de arbeidsvoorwaarde pensioen, maar heb oog voor de invloed en effecten van uitvoeringsaspecten; regel zeggenschap compact en overzichtelijk in één wet. Mr. dr. I. van der Helm, TRA 2014/43 De reflexwerking van het opzegverbod tijdens ziekte in de ontbindingsprocedure – Wanneer kan de arbeidsovereenkomst van een zieke werknemer ondanks het opzegverbod toch worden ontbonden? Blijkens de jurisprudentie zijn er twee benaderingen over de reflexwerking van het opzegverbod tijdens ziekte. Volgens de ene benadering is er pas reflexwerking als sprake is van een beëindiging ‘wegens’ ziekte. De andere benadering neemt bij ziekte meteen al reflexwerking aan, omdat het een ‘tijdens’ verbod is. In dit artikel analyseert schr. de jurisprudentie van 2009-2013 over de reflexwerking van het opzegverbod tijdens ziekte. Hierbij zijn 65 beschikkingen geselecteerd. Schr. tracht een lijn in deze beschikkingen zichtbaar te maken. Relevante vragen zijn onder meer wanneer er een verband is met het opzegverbod volgens deze benaderingen en wat daarvan de consequentie is. En verder doet zich de vraag voor onder welke omstandigheden wel of niet wordt ontbonden. Ten slotte zet schr. uiteen hoe de reflexwerking moet worden toegepast. Prof. mr. R.A.A. Duk, TRA 2014/44 De Hoge Raad en het arbeidsovereenkomstenrecht in 2013: multum sed non multa – In deze jaarlijkse kroniek bespreekt schr. de rechtspraak van de Hoge Raad op het gebied van het arbeidsovereenkomstenrecht uit 2013. Hij stelt vast dat er in dat jaar weinig uitspraken zijn gedaan, maar dat bij de zaken die inhoudelijk zijn behandeld, relatief veel belangrijke uitspraken zijn aan te wijzen. 1045 Staats- & bestuursrecht Ars Aequi 63e jrg. nr. 5, mei 2014 Mr. R. Olivier Bestuurlijke boetes vol getoetst? Het evenredigheidsbeginsel en de hoogte van bestuurlijke boetes – In dit artikel zet schr. uiteen wat de invloed van het evenredigheidsbeginsel is op de hoogte van bestuurlijke boetes. Onderzocht wordt welke eisen uit de Awb, het EVRM en het EU-Handvest voortvloeien. Vervolgens wordt onderzocht of in de praktijk bij de toetsing van boetes op grond van de Tabakswet en Wet arbeid vreemdelingen aan deze eisen wordt voldaan. Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht Nr. 4, april 2014 A. Drahmann, NTB 2014/11 Hoe kunnen transparantieverplichtingen worden geïntroduceerd in het Nederlandse bestuursrecht bij de verdeling van schaarse besluiten? – In deze bijdrage gaat schr. in op de vraag of een transparantieverplichting een bindende rechtsnorm moet worden en zo ja, hoe deze transparantieverplichting dan het beste kan worden geïntroduceerd in het Nederlandse bestuursrecht. Schr. con- cludeert dat de transparantieverplichting het best door de Nederlandse bestuursrechter kan worden erkend als onderdeel van het gelijkheidsbeginsel. Dit beginsel moet dan ruimer worden uitgelegd, zodat het ook het beginsel van gelijke kansen omvat. Uit dit beginsel vloeien vervolgens transparantieverplichtingen voort die in acht moeten worden genomen om te garanderen dat alle potentiële aanvragers gelijke kansen krijgen bij de verdeling van schaarse besluiten. Prof. mr. J.C.A. de Poorter, NTB 2014/13 Kroniek Bestuursprocesrecht – Niet alleen op het niveau van de wetgever zijn er ontwikkelingen, ook in de rechtspraak van de hoogtse bestuursrechters zijn er in de afgelopen kroniekperiode verschillende interessante uitspraken te signaleren, die een wezenlijke bijdrage leveren aan de verdere ontwikkeling van het bestuursprocesrecht. Schr. tracht in deze kroniek enkele van die ontwikkelingen in de jurisprudentie te beschrijven. 1046 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Ars Aequi 63e jrg. nr. 5, mei 2014 Mr. dr. M. Fedorova ‘Justice has to be seen to be done’. Een (internationaal) straftribunaal voor Sri Lanka? – Sri Lanka staat onder internationale druk om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de aansprakelijkheid voor de vele burgerdoden die met name in de laatste maanden van de langdurige burgeroorlog tussen de regering en de Tamil Tijgers zijn gevallen. In deze bijdrage wordt besproken in hoeverre de modellen van de huidige straftribunalen voor de berechting van internationale misdrijven een mogelijk antwoord kunnen bieden op de vraag omtrent de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor oorlogsmisdrijven begaan tijdens het conflict in Sri Lanka. Prof. mr. J.M. ten Voorde Politieel vuurwapengeweld in NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1403 Tijdschriften rechte beoordeeld – Politieambtenaren mogen in de uitoefening van hun taak geweld aanwenden, onder omstandigheden ook vuurwapens. In deze bijdrage analyseert schr. de nationale en internationale regelgeving met betrekking tot politieel vuurwapengebruik en bespreekt hij enkele actuele vraagpunten. Sancties Nr. 2, april 2014 B.C. Feld, P.H. van der Laan, Sancties 2014/10 Adolescentenstrafrecht. Gaat het wat worden? – Op 1 april 2014 trad de wet Adolescentenstrafrecht in werking. In deze bijdrage stellen schrs. zich de vraag wat de komende tijd mag worden verwacht als het gaat om de toepassing van het adolescentenstrafrecht. Ze verwachten niet onmiddellijk meer toepassing van strafrecht voor volwassenen bij 16en 17-jarigen, maar ze zijn er niet gerust op dat er zoveel meer jongvolwassenen in de leeftijd van 18 tot 23 jaar worden ‘overgeheveld’ naar het jeugdstafrecht. Schrs. kijken daarbij naar recente ontwikkelingen op het gebied van criminaliteit, maar ook in de neurowetenschappen die immers (mede) aanleiding vormden voor de introductie van het adolescentenstrafrecht. Tevens richten ze hun blik op de Verenigde Staten. Daar is veel ervaring opgedaan met de zogeheten blended sentences, een soort mix van straffen. Dat kan wellicht inspireren tot aanpassing of verbetering. Tijdschrift voor Bijzonder Strafrecht & Handhaving Nieuw tijdschrift 1e jgr. nr. 1, april-mei 2014 Themanummer: Faillissementsfraude Mr. J.C. Reddingius Haags project ‘Bestrijding eenvoudige Faillissementsfraude’ – In Den Haag is door het Openbaar Ministerie medio 201 de pilot 1404 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 ‘Bestrijding eenvoudige Faillissementsfraude’ opgezet in nauwe samenwerking met de coördinereende faillissements-rechter-commissaris teneinde te komen tot een effectieve opsporing, vervolging en berechting van deze zaken. In het huidige tijdsgewricht wordt faillissementsfraude aangemerkt als een vorm van criminaliteit met grote maatschappelijke impact en een sterk ontwrichtend effect op de samenleving. Daarbij is ook veelal sprake van aanzienlijke financiële schade, zowel voor burgers als voor de overheid. Het voorgaande rechtvaardigt een intensieve(re) en effectieve(re) aanpak van deze vorm van fraude – het Haagse project kan daarbij als best practice een handvat bieden voor de rest van Nederland. Prof. mr. C.M. Hilverda De aanpak van faillissementsfraude: de stand van zaken – Faillissementsfraude is schadelijk voor de schuldeisers die daardoor geregeld zelf in de financiële problemen komen en schadelijk voor de samenleving als geheel. De bestrijding van faillissementsfraude staat sinds 2012 op de politieke agenda. Daarnaast heeft de Minister van Veiligheid en Justitie in 2013 de Rijksbrede aanpak van fraude aangekondigd en aandachtsgebieden vastgesteld voor het offensief tegen ondermijnende en georganiseerde criminaliteit. In dit artikel wordt besproken hoe de voorgestane integrale bestrijding van faillissementsfraude ervoor staat: welke maatregelen zijn al genomen en welke investeringen moeten daarvoor nog worden gedaan? Mr. A. Verbruggen, mr. L.M.A.M. Hoeks Wetsvoorstel Herziening strafbaarstelling faillissementsfraude: een stimulans tot schending van de administratieplicht – Eind juli 2013 legde de Minister van Veiligheid en Justitie het voorstel van de ‘Wet herziening straf- baarstelling faillissementsfraude’ ter consultatie voor. Het concept wetsvoorstel is een onderdeel van de door het kabinet voorgestane intensivering van de bestrijding van faillissementsfraude. Het wetsvoorstel beoogt bij te dragen aan een effectievere bestrijding van faillissementsfraude. In dit artikel wordt ingegaan op de belangrijkste wijzigingen van de huidige regelgeving, te weten: wijziging van de strafbaarheid van de administratieplicht, verruiming van het begrip bestuurder, de introductie van een nieuw artikel dat laakbaar handelen onafhankelijk van het faillissement bestrijkt, en de wijziging die de inlichtingendienst jegens de curator ondergaat en de relatie met nemo tenetur. Mr. W.J.B. van Nielen, mr. C.M. Derijks De curator als civiele fraudebestrijder. Kanttekeningen bij het Voorontwerp versterking positie curator voor de bestrijding van faillissementsfraude – Op 25 februari 2014 is het Voorontwerp ‘Versterking positie curator’ in consultatie gegaan. Het Voorontwerp dient te worden gezien in het kader van het streven van de Minister van Veiligheid en Justitie de curator te betrekken bij de bestrijding van faillissementsfraude. Dit artikel concentreert zich op de meest in het oog springende wijzigingen in het Voorontwerp en beoogt niet uitputtend te zijn. Besproken worden onder andere de codificatie in het Voorontwerp van de medewerkings- en informatieverplichting van de failliet, de wettelijke plicht van de curator om op aanwijzen van de rechter-commissaris vermoedens van fraude te melden of daarvan aangifte te doen, en de financieringsmogelijkheden die de curator heeft op grond van de Garantstellingregeling Curatoren. Los van deze wettelijke maatregelen denken schrs. dat ten behoeve van zowel de strafrechtelijke als civielrechtelijke faillissementsfraudebestrijding veel te bereiken valt via het regionale fraudespreekuur, dat landelijk navolging moet krijgen. Wetgeving Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl Nieuwe wetsvoorstellen Inkoopregeling AOW 1047 - Wetsvoorstel (06-05-2014) tot Wijziging van de Algemene Ouderdomswet in verband met wijziging van de voorwaarden voor de vrijwillige verzekering over een achterliggende periode – Wie in de 50 jaar voor zijn AOWleeftijd altijd verzekerd is geweest, bouwt een volledig pensioenbedrag op. Mensen die in het buitenland woonden voordat zij zich voor het eerst in Nederland vestigen zullen daarom geen volledige verzekeringsopbouw hebben bij het bereiken van de AOW-leeftijd. Voor ieder niet verzekerd jaar vindt een korting op het AOW-pensioen plaats van 2% per jaar. Bij de inwerkingtreding van de AOW in 1957 werd voorzien in een faciliteit om dit zogenoemde AOWtekort te kunnen repareren binnen de AOW zelf. Er kwam een vrijwillige verzekering die de mogelijkheid bood zich in te kopen voor de nietverzekerde periode, de AOW-inkoopregeling. De complexer wordende migratie heeft ook zijn weerslag op de AOW en roept de vraag op of de voor migranten bedoelde vrijwillige AOW-inkoopregeling uit de jaren ’50 nog wel toegesneden is op de migratie in deze tijd. Het aantal personen dat AOW inkoopt toont een aanmerkelijke stijging. Inkopers zijn overwegend immigranten met geen dan wel een laag inkomen in de niet verzekerde jaren. Indien in het betreffende jaar dat wordt ingekocht geen of weinig inkomen in het herkomstland is ontvangen, wordt de minimumpremie betaald. Deze bedraagt in 2014 € 507, ofwel 10% van de maximumpremie (tot 2001 bedroeg die minimumpremie 5%). Van alle inkopers had 71% geen inkomen in de niet- verzekerde jaren en een kwart had een gemiddeld inkomen van minder dan € 5.000 euro per jaar. Er zijn op Oost-Europese arbeidsmigranten gerichte bureaus actief die tijdelijke arbeidsmigranten in Nederland adviseren om zich in te kopen. Ook is er recent het voorbeeld van verzekeringsmigratie; personen uit Oost Europa die rond hun 60e naar Nederland zijn gekomen en bij binnenkomst direct een aanvraag voor inkoop van AOW hebben ingediend. Nadat dit verzoek was afgewezen omdat er (nog) geen sprake was van verzekering op basis van ingezetenschap hebben betrokkenen hier als zelfstandige inkomen verworven en zijn zij op grond daarvan voor de AOW verzekerd geraakt en hebben vervolgens direct de ontbrekende AOW-jaren alsnog ingekocht. Wanneer een dergelijke persoon 60 jaar is geworden op 31 december 2013 en de minimumpremie betaalt, koopt hij de ontbrekende 44 opbouwjaren in voor in totaal ongeveer € 9.600. Met deze inkoop ontvangt betrokkene voor het ingekochte deel na pensionering tot aan overlijden ca. 88% van een volledige AOW-uitkering. De uitkering is exporteerbaar. Dit recente voorbeeld laat zien dat iemand zonder band van betekenis met Nederland op zeer gunstige voorwaarden na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd levenslang van een welvaartsvast AOWpensioen kan genieten. Hiermee wordt de solidariteit in de AOW naar de mening van de regering onaanvaardbaar onder druk gezet. Het kan ook leiden tot hoge ongewenste uitgaven in de toekomst. De aantallen feitelijke inkopers mogen nu nog niet verontrustend zijn, in potentie is die groep echter vele malen groter en groeiende. Daarom stelt de regering in dit wetsvoorstel nadere voorwaarden alvorens ontbrekende verzekeringsjaren voor de AOW kunnen worden ingekocht. Het voorstel stelt daartoe drie nieuwe, nadere eisen aan inkoop van AOW-pensioen. De eerste eis is dat iemand alleen kan inkopen als hij op het moment van inkoop in Nederland verplicht verzekerd is en in Nederland of op het continentaal plat al dan niet in loondienst arbeid verricht. Dat is ofwel iemand die in Nederland of het buitenland woont en in Nederland arbeid verricht in een dienstbetrekking en onderworpen is aan de Nederlandse loonbelasting, ofwel iemand die hier woont en als zelfstandige (zzp’er) arbeid verricht en daaruit inkomsten verwerft. Degene die op het moment van inkoop weliswaar verplicht verzekerd is als ingezetene, iemand die in Nederland woont, maar niet in Nederland in dienstbetrekking of als zelfstandige arbeid verricht, kan in tegenstelling tot de huidige situatie niet meer inkopen (de arbeidsvoorwaarde). In de tweede plaats wordt voorgesteld dat de verplichte verzekering tenminste vijf jaar moet hebben geduurd en dat er tenminste vijf jaar in dienstbetrekking of als zelfstandige arbeid is verricht. Er wordt dus onderscheid gemaakt tussen de eis van vijf jaar verplichte verzekering (de verzekeringsvoorwaarde) en de eis van vijf jaar arbeid hebben verricht (de arbeidsverledenvoorwaarde). Het betreft hier niet een aaneengesloten periode van vijf jaar; perioden waarin aan de voorwaarden wordt voldaan kunnen bij elkaar worden opgeteld. Het voorstel stelt als derde eis voor inkoop van AOW dat iemand alleen jaren kan inkopen waarin hij niet in het buitenland onderworpen is geweest aan een wettelijk verplichte ouderdomsverzekering. Daarnaast wordt de minimuminkooppremie per in te kopen jaar verhoogd naar het niveau van de premie die in het jaar van inkoop zou moeten worden betaald over het op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag dan geldende wettelijk minimumloon (WML) over een kalenderjaar in Nederland. In de huidige situatie is de minimuminkooppremie gebaseerd op de situatie in het verleden, namelijk het feitelijke buitenlands inkomen in het in te kopen jaar en het toen geldende premiepercentage. Deze voornemens vergen naast wijziging van het Besluit Wfsv (Besluit Wet financiering sociale verzekeringen), waartoe een algemene maatregel van bestuur (amvb) is opgesteld teneinde de minimumpremie te verhogen – een amvb die zal worden voorgehangen bij het parlement –, ook een wijziging van de AOW die in het onderhavige wetsvoorstel wordt geregeld. Kamerstukken II 2013/14, 33 928, nrs. 1-4 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1405 Wetgeving 1048 Vervolgstukken Nieuwe Huisvestingswet Verslag (14-05-2014) over het wetsvoorstel met nieuwe regels met betrekking tot de verdeling van woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad (Huisvestingswet 2014). Kamerstukken I 2013/14, 32 271, C Nieuwe Wob Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (13-05-2014) bij het initiatief voorstel van wet houdende regels over de toegankelijkheid van informatie van publiek belang (Nieuwe Wet openbaarheid van bestuur). Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nrs. 12 en 13 Kwaliteit jeugdzorg Eindverslag (13-05-2013) over het wetsvoorstel houdende aanpassingen van de Wet op de jeugdzorg en enkele andere wetten ten behoeve van de professionalisering van de jeugdzorg. Kamerstukken I 2013/14, 33 619, E Digitale handhaving Voorlopig verslag (14-05-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, het Wetboek van Strafvordering en de Gemeentewet in verband met de digitalisering van de handhaving van veelvoorkomende overtredingen (Wet digitale handhaving veelvoorkomende overtredingen). Kamerstukken I 2013/14, 33 697, A Versobering kindregelingen Voorlopig verslag (13-05-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet, de Wet op het kindgebonden budget, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet studiefinanciering 2000 en enige andere wetten in verband met hervorming en versobering van de kindregelingen (Wet hervorming kindregelingen). Kamerstukken I 2013/14, 33 716, C Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 Brief van de Staatssecretaris van VWS (02-0502014) over het wetsvoor- 1406 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 stel houdende regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang. – Brief met het ontwerp van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Kamerstukken I en II 2013/14, 33 841, C en nr. 165 (Herdruk) 1049 Nota’s, rapporten & verslagen Novelle aanpassing Witteveenkader Verslag (12-05-2014) en brieven van de Staatssecretaris van Financiën (12 en 13-05-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014. – Brief met de nota naar aanleiding van het verslag en brief inzake afschrift nota naar aanleiding van het schriftelijk overleg toezegging richtinggevende brief novelle Witteveenkader Kamerstukken I 2013/14, 33 847, G, H en I Recht op informatie in strafprocedures Nota n.a.v. het verslag (09-05-2014) bij het wetsvoorstel tot Implementatie van richtlijn nr. 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PbEU L 142). Kamerstukken II 2013/14, 33 871, nr. 6 Energie-efficiëntie Verslag (24-04-2014) over het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet implementatie. EU-richtlijnen energie-efficiëntie, de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Warmtewet in verband met de implementatie van richtlijn 2012/27/ EU betreffende energie-efficiëntie Kamerstukken II 2013/14, 33 913, nr. 5 Mediawet 2008 Verslag (13-05-2014) over het wetsvoorstel tot herstel van wetstechnische gebreken en aanpassingen van technische aard met name in de Mediawet 2008. Kamerstukken II 2013/14, 33 923, nr. 4 Herziening pensioenfondsenrichtlijn Brief van de Minister van BuZa (0205-2014) met een fiche inzake een ‘Herziening IOPR-richtlijn’. – Het betreft hier een herziening van de pensioenfondsenrichtlijn 2003/41/EC, bedoeld om deze instellingen beter bestuurbaar en transparant te maken, hun grensoverschrijdende activiteiten te vergroten en zo de interne markt te versterken. Herziening van de bestaande richtlijn is volgens de Commissie nodig omdat gebleken is dat er behoefte bestaat aan betere normen voor governance. Deze richtlijn strekt ertoe om te komen tot een Europese interne markt voor bedrijfspensioenvoorziening. Met deze herziening beoogt de Commissie belemmeringen voor pensioenfondsen op de interne markt weg te nemen, de transparantie naar deelnemers en pensioengerechtigden te vergroten en de kwaliteit van bestuur van de fondsen te verbeteren. De bestaande richtlijn wordt op een aantal terreinen uitgebreid: ž>ĄàäĄĊðäÿôüýóäàäąĭĊĊėĔäąěôoenfondsen om grensoverschrijdend actief te zijn te verbeteren, wordt het lidstaten niet langer toegestaan extra beperkingen te stellen bij investeringsregels voor grensoverschrijdend actieve fondsen. žTäąÐÐąijôäąĭÐąàäðĊĭäėąÐąÜä worden algemene regels gesteld voor het management van pensioenfondsen, risicomanagementsystemen, accounting, risico-evaluaties en verslaglegging. žKôÜóġôąðàääÿąäĄäėěôąĔäąěôĊäąėägelingen wordt aangegeven welke informatie aan hen dient te worden verstrekt. Het betreft hier een gedetailleerde omschrijving van de gegevens die in een pensioenoverzicht aan rechthebbenden moeten worden verstrekt over de kernelementen van de pensioenregeling, aanspraken, Wetgeving garanties, pensioenprojecties en investeringsbeleid. ž'ąóäġýÐàäėĭÐąóäġġĊäijôÜóġĊĔ pensioenfondsen worden doelstellinðäąŧóäġġĊäijôÜóġĔėĊÜäěäąàäôąÿôÜóġôąðäąĭäėĔÿôÜóġôąðäąėôÜóġôąðĊĭäėóäàäąĭÐěġðäÿäðàŪ Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1837 Langetermijnfinanciering Brief van de Minister van BuZa (02ƠƥźƢƠơƤƁĄäġääąîÜóäôąijÐýäääą ‘Mededeling Langetermijnfinanciering van de Europese economie’. Ż'ąĭäěġäėôąðäąôąÛôüĭĊĊėÛääÿà ĊąàäėijĊäýäąĊąġĮôýýäÿôąðŧôąíėÐěġėĤÜġĤĤėŧġäÜóąĊÿĊðôääąóäġ81 ijôüąääąÛäÿÐąðėôüýäĭĊĊėĮÐÐėàäĭĊĊė äÜĊąĊĄôěÜóäðėĊäôäąàÐġĭäėðėĊġôąð ĭÐąóäġƀĔĊġäąġôéÿäƁÐÐąÛĊàÐÐąÿÐągetermijnfinanciering goed is. Het ýÐÛôąäġěġäĤąġàäôąěĔÐąąôąðäąĭÐą àäĊĄĄôěěôäĊĄĄĊðäÿôüýäÛäÿ䥥äėôąðäąĭĊĊėàääíîÜôéąġäÐÿÿĊÜÐġôä ĭÐąýÐĔôġÐÐÿàôäĭĊĊėġĭÿĊäôäąĤôġ ĤėĊĔäěäėäðäÿðäĭôąðôąýÐÐėġġä Ûėäąðäąäąŧôąàô乥ĊðäÿôüýŧĮäðġä ąäĄäąŪ>ĔěĔäÜôîäýäĔĤąġäąóääíġ óäġýÐÛôąäġäÜóġäėĮäÿäąôðäÛäijĮÐėäąŪäĊĄĄôěěôäėôÜóġijôÜóĄäġóäġ Long term financingtraject totnogtoe ĊĔääąÛėääàěÜÐÿÐÐÐąĄĊðäÿôüýä maatregelen ter ondersteuning van de financieringsverlening. Dat is ÛäðėôüĔäÿôüýŧĄÐÐėýäąġĭĊÿðäąěóäġ ýÐÛôąäġóäġėôěôÜĊàÐġôąàäÛėäàäàôěÜĤěěôäÜĊąÜėäġäÐÜġôäěĤôġóäġĊĊð ĮĊėàäąĭäėÿĊėäąŪTäĄääėĊĄàÐġóäġ ýÐÛôąäġĭÐąĄäąôąðôěàÐġàäĊąàäėÿôððäąàäĔėĊÛÿäĄÐġôäýŧijĊÐÿěóäġ ĊąijäýäėääÜĊąĊĄôěÜóäýÿôĄÐÐġäą óäġðäÛėäýýôðíĤąÜġôĊąäėäąĭÐą ĄĊąäġÐôėäġėÐąěĄôěěôäýÐąÐÿäąôą sommige lidstaten, vooralsnog onvolàĊäąàäôąýÐÐėġôěðäÛėÐÜóġŪ&äġýÐÛôąäġĔÿäôġäėàÐąĊĊýĭĊĊėàÐġàäĊĄĄôěěôäijôÜóĊĔääąýÿäôąÐÐąġÐÿ ÜĊąÜėäġäĄÐÐġėäðäÿäąėôÜóġŧĮÐÐėĭÐą óäġąĤġĭĊĊėàääíîÜôéąġäÐÿÿĊÜÐġôä ĭÐąýÐĔôġÐÐÿôąàäWąôäĊĔýĊėġäġäėmijn evident is. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1838 Crowdfunding Brief van de Minister van BuZa (02ƠƥźƢƠơƤƁĄäġääąîÜóäôąijÐýäääą ‘Mededeling crowdfunding’. – De Europese Commissie presenġääėġääąĊąàäėijĊäýěÐðäąàÐĮÐÐėĄääijôüàääĭäąġĤäÿäÛäóĊäíġääą ĄĊðäÿôüýóäàäąĭĊĊėĊąàäėěġäĤąôąð ĭÐąôąôġôÐġôäĭäąĊĔóäġðäÛôäàĭÐą ÜėĊĮàíĤąàôąðôąýÐÐėġĮôÿÛėäąðäąŧ ÐÿěĄäàäóäġÛäěġÐÐąàäġĊäijôÜóġƀÐÿ àÐąąôäġĊĔÛÐěôěĭÐąijäÿíėäðĤÿäėôąðƁ äąàäėäðäÿěàôäĭÐąġĊäĔÐěěôąðijôüąŪ äĊĄĄôěěôäijôäġôąÜėĊĮàíĤąàôąð ääąĮäÿýĊĄäÐÐąĭĤÿÿôąðĊĔàä bestaande financieringsbronnen voor àääÜĊąĊĄôäŪÐÐėąÐÐěġijôüąĭääÿ ÜėĊĮàíĤąàôąðěÐÜġôäěðėäąěĊĭäėěÜóėôüàäąàĭÐąýÐėÐýġäėŧóäġðääąÐÐąÿäôding vormt voor de Commissie om te ĊąàäėijĊäýäąĊíàäôąġäėąäĄÐėýġ optimaal functioneert. CrowdfunàôąðýÐąĮĊėàäąðäàäîąôääėàÐÿěääą ĊĔóäġĔĤÛÿôäýðäėôÜóġäĊĔäąÛÐėä ĊĔėĊäĔŧĭÐÐýĭôÐóäġôąġäėąäġŧĊĄ íĊąàěäąĭĊĊėääąěĔäÜôîäýĔėĊüäÜġ bijeen te brengen. Er worden drie ěĊĊėġäąÜėĊĮàíĤąàôąðĊąàäėěÜóäôden: crowd sponsoring, crowd invesġôąðäąÜėĊĮàÿäąàôąðŪWôġääą ĔĤÛÿôäýäÜĊąěĤÿġÐġôäôěðäÛÿäýäąàÐġ àäôąġäėąäĄÐėýġĭĊĊėÜėĊĮàíĤąàôąð ĄĊðäÿôüýąôäġĊĔġôĄÐÐÿíĤąÜġôĊąääėġŪ &äġýÐÛôąäġôěĭÐąĄäąôąðàÐġàäW een ondersteunende en stimulerende ėĊÿýÐąěĔäÿäąÛôüàäĊąġĮôýýäÿôąð van verantwoorde crowdfunding iniġôÐġôäĭäąôąàäWŪ&äġôěÛäÿÐąðėôüý àÐġàäĊĄĄôěěôäijôÜóĊĊýėôÜóġĊĔ óäġĭäėàĤôàäÿôüýäąĭÐąóĊäÛäěġÐÐąàä WėäðäÿðäĭôąðÛäġäėýÐąĮĊėàäąġĊäðäěąäàäąĊĔÜėĊĮàíĤąàôąðŪ'ąàä ĔėÐýġôüýÛÿôüýġóäġąôäġÐÿġôüààĤôàäÿôüý ĮäÿýäĤėĊĔäěäĮäġðäĭôąðĭÐąġĊäĔÐěěôąðôěĊĔàäĭäėěÜóôÿÿäąàäĭĊėmen van crowdfunding. De AFM, 9ŧäąàä8ôąôěġäėôäěĭÐą"ôąÐąÜôéą äąfðÐÐąĊąàäėijĊäýäąĊíóäġġĊäijôÜóġĊĔÜėĊĮàíĤąàôąðĔÿÐġíĊėĄě ĔÐěěäąàôěäąóĊäääąĭäėÐąġĮĊĊėàä ðėĊäôĭÐąàäěäÜġĊėĊĊýôąàäġĊäýĊĄěġýÐąĮĊėàäąðäÛĊėðàŪ'ąàôġ ĊąàäėijĊäýijÐÿĊĊýÛäýäýäąĮĊėàäą wat nationaal en wat internationaal moet worden geregeld. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1839 Justitiële jeugdinrichtingen Brief van de Staatssecretaris van VenJ (08-05-2014) bij de aanbieding van óäġėÐĔĔĊėġ/Ĥěġôġôéÿä/äĤðàôąėôÜóġôągen 2013. Ż'ąóäġėÐĔĔĊėġŧàÐġôěĤôġðäĭĊäėà àĊĊėàä&ĊðäěÜóĊĊÿ3äôàäąŧàäWąôversiteit van Amsterdam en de WinàäěóäôĄ&ĊðäěÜóĊĊÿŧijôüąàäėäěĤÿġÐġäąąääėðäÿäðàĭÐąääąĊąàäėijĊäýôą ÐÿÿäüĤěġôġôéÿäüäĤðàôąėôÜóġôąðäąôą ƢƠơƣąÐÐėóäġÿääíźŧÿääėźäąĮäėýýÿôĄÐÐġŪ&äġÿääíýÿôĄÐÐġôěääąÛäÿÐąðėôüýäðėÐÐàĄäġäėĭĊĊėàäýĮÐÿôġäôġ ĭÐąÛäóÐąàäÿôąðäąàôäąěġĭäėÿäąôąð ĭÐąàä//'ŭěŪ&äġÿääíýÿôĄÐÐġôěääą ÛäÿÐąðėôüýĊąàäėàääÿĭÐąàäÛäóÐąàäÿôąðàôäġĊġàĊäÿóääíġėäÜôàôĭäġä ĭĊĊėýĊĄäąäąääąěĤÜÜäěĭĊÿÿäġäėĤðýääėąÐÐėàäĄÐÐġěÜóÐĔĔôüĄĊðäÿôüý ġäĄÐýäąŪäÛäĭôąàôąðäąĤôġóäġ ĊąàäėijĊäýijôüąĔĊěôġôäíŧĄÐÐėäėijÐÿ nog steeds geïnvesteerd moeten woràäąôąĭäėÛäġäėôąðäąàĊĊėàäěýĤąàôðóäôàěÛäĭĊėàäėôąðŧĊąàäėěġäĤąôąð äąÜĊÐÜóôąðĭÐąĄäàäĮäėýäėěŪÐÐėnaast is een opvallende bevinding óäġĭäėěÜóôÿôąäėĭÐėäąÿääíýÿôĄÐÐġ ġĤěěäąýĊėġźäąÿÐąðĭäėÛÿôüíðėĊäĔäąŪ >ĊėijÐýäąĭĊĊėàôġĭäėěÜóôÿijĤÿÿäąĭäėàäėĊąàäėijĊÜóġĮĊėàäąĊĄĊĊýóôäė óäġÿääíýÿôĄÐÐġġäýĤąąäąĭäėÛäġäėäąŪäôąėôÜóġôąðäąýėôüðäąġäėĤðýĊĔĔäÿôąðĊĔôąėôÜóġôąðěźäąÐíàälingsniveau, waarbij directe óÐąàĭÐġġäąĮĊėàäąðäðäĭäąĭĊĊė ĭäėÛäġäėôąðŪ&äġĊąàäėijĊäýôěÐÿě ÛąôüÿÐðäÛôüàäijäÛėôäíġäĭôąàäąŪ Kamerstukken II 2013/14, 24 587, nr. 579 Aanpak fraude studiefinanciering Brief van de Minister van OCW (29ƠƤźƢƠơƤƁĮÐÐėôąijôüôąðÐÐġĊĔàä maatregelen die genomen worden ĊĄíėÐĤàä乥ôěÛėĤôýĭÐąàäěġĤdiefinanciering maximaal te bestrijàäąũĭäėÛäġäėôąðĭÐąàäĭĊĊėÿôÜóġôąðŧ een investering in fraudedetectie en uitbreiding van bestaande controles. Ż'ąġäąěôĭäėôąðĭÐąàäÜĊąġėĊÿäěijÐÿ gepaard gaan met een intensivering ĭÐąàäóÐąàóÐĭôąðěÜĊĄĄĤąôÜÐġôäŪ 8äġÛäóĤÿĔĭÐąąôäĤĮäĊąàäėijĊäýěġäÜóąôäýäąäąěÿôĄĄäėäðäðäĭäąěÐąÐÿİěäěýÐąíėÐĤàäääėàäėĮĊėàäą opgespoord. De vernieuwde fraudeàäġäÜġôäĄÐÐýġàĊäÿðäėôÜóġääąġóäĄÐġôěÜóäóÐąàóÐĭôąðěÐÜġôäěĄĊðäÿôüýŪÐÐėÛôüijÐÿĊĊýóäġĄôààäÿ ƀėôěôÜĊƁĔėĊîÿäėôąðŧàÐġW>ÐÿġĊäĔÐěġ ÛôüàäÜĊąġėĊÿäĊĔĤôġĮĊąäąàóäôàŧĊĔ ðėĊġäėäěÜóÐÐÿĮĊėàäąôąðäijäġŪ >ĄěġĤàôäěÜóĤÿàäąĭÐąĊĤàźěġĤàäąġäąôąóäġÛĤôġäąÿÐąàÐÜġôäíäąäííäÜtief te blijven terugvorderen moet W>àÐÐėÛôüěÐĄäąĮäėý乥äġÐąàäėäĊĭäėóäàäąŪ8ôðėäėäąàĮäėýąäĄäėě ĤôġÐąàäėäĤėĊĔäěäÿÐąàäąýĤąąäą onder bepaalde voorwaarden in aanĄäėýôąðýĊĄäąĭĊĊė9äàäėÿÐąàěä studiefinanciering. De verificatieactiĭôġäôġäąĭÐąĊĭäėðäÿäðàäÛäĮôüěěġĤýýäąĮĊėàġĭäėàäėĤôġðäÛėäôàŧôąÐÐąvulling op de verificatie die plaatsvindt op basis van signalen NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1407 Wetgeving van andere instanties (m.n. werkgevers, IND, UWV en Belastingdienst). Daarbij zal ook worden gewerkt met een verdere (risico)profilering en analyse van de doelgroep om tot een meer gerichte controle te komen. Kamerstukken II 2013/14, 24 724, nr. 122 Noordpool en energie Brief van de Minister van EZ (01-052014) over de balans tussen de bescherming van de natuur op de Noordpool en onze economische en energiepolitieke belangen. – Het deel van het Noordpoolgebied dat buiten de rechtsmacht van de Arctische staten ligt, beschouwt Nederland als een mondiaal publiek goed (Global Public Good) en als een gebied dat bescherming verdient met het oog op de klimaatregulerende functie ervan alsmede ten behoeve van de belangen van toekomstige generaties. Nederland verwijst naar de afspraken in EU-verband over energie- en klimaatbeleid en zet hierbij onder andere in op een duurzaam beheer van het Noordpoolgebied. Daarnaast draagt Nederland in internationaal verband waar mogelijk bij aan de totstandkoming en naleving van aanvullende, stringente en bindende internationale normen en afspraken over milieu, visserij en scheepvaart. Voor de winning van minerale rijkdommen van de diepzeebodem buiten de rechtsmacht van kuststaten, is de Internationale Zeebodemautoriteit verantwoordelijk voor het ontwikkelen van regelingen met betrekking tot de winning van deze minerale rijkdommen. De Internationale Zeebodem-autoriteit waarvan Nederland lid is, is ingesteld door het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee. De genoemde regelingen zijn gebaseerd op dit verdrag. Op dit moment is winning van de minerale rijkdommen evenals olie en gas in de Noordelijke IJszee niet aan de orde, omdat niet is aangetoond dat de diepzeebodem in het Arctisch gebied olie- en gasreserves bevat. Bovendien zijn, ondanks het versnelde smelten van het ijs aan de randen van de Noordelijke IJszee tijdens de zomermaanden, de exploratie en exploitatie van de diepzeebodem niet reëel voorstelbaar op de korte of middellange termijn. Vanwege de technologische- en milieu-uitdagingen en de hoge kos- 1408 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 ten verwacht het Internationaal Energieagentschap (IEA) dat olie en gas uit het Arctisch gebied vooralsnog geen groot aandeel zullen vormen van de wereldwijde olie- en gasproductie. Bijna alle bewezen olie- en gasreserves liggen in de ondiepere gebieden die vallen onder de rechtsmacht van de Arctische staten. In dit deel van het Noordpoolgebied is het niet aan Nederland, maar aan de desbetreffende Arctische staten om activiteiten op land en in aangrenzende zeegebieden onder hun rechtsmacht al dan niet toe te laten. Nederland heeft nauwe economische betrekkingen met de landen met Arctisch grondgebied. Ontsluiting van de regio is voor een aantal Arctische staten, waaronder Rusland en Canada, van groot economisch belang. De acht Arctische landen werken in het kader van de Arctische Raad dan ook goed samen met betrekking tot civiele, ecologische en maritieme veiligheid. Nederland zal actief invulling blijven geven aan zijn waarnemerschap bij de Arctische Raad, met inbegrip van deelname aan werkgroepen. In het algemeen steunt de overheid het bedrijfsleven met economische diplomatie en zet zich in voor een open toegang tot gemeenschappelijke hulpbronnen op gelijke voorwaarden. Wat het Noordpoolgebied betreft streeft Nederland naar een versterking van de grondslagen voor lange termijn samenwerking, juist op het gebied van het duurzaam en milieuvriendelijk exploreren, winnen en vervoeren van olie en gas in het Noordpoolgebied. Nederlandse bedrijven hebben veel ervaring opgedaan met olie- en gaswinning in vergelijkbare omstandigheden (Sachalin, Kaspische zee) en zijn daarom goed gepositioneerd om bij te dragen aan een verantwoorde ontwikkeling van energiebronnen in Arctische gebieden. Specifiek voor Rusland is de Nederlandse overheid betrokken bij de stichting Project Delta Group (PDG). Dit is een samenwerkingsverband van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen. Kamerstukken II 2013/14, 29 023, nr. 167 Rechtsbijstand Brief van de Minister van VenJ (3004-2014) ter aanbieding van het ontwerpbesluit houdende wijziging Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand en Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. – Ingevolge artikel 49 van de Wet op de rechtsbijstand wordt de Kamer in bijlage een ontwerp van een algemene maatregel van bestuur en de nota van toelichting daarbij toegezonden. Het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in verband met de invoering van enige maatregelen in het kader van de stelselvernieuwing gesubsidieerde rechtsbijstand bevat de eerste tranche aan maatregelen in het kader van de stelselvernieuwing gesubsidieerde rechtsbijstand. Het ontwerpbesluit wordt tevens in de Staatscourant gepubliceerd, alsmede openbaar gemaakt via internetconsultatie.nl. Voor een ieder bestaat de gelegenheid om binnen vier weken na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het ontwerp wordt geplaatst, wensen en bezwaren ter kennis te brengen van de Staatssecretaris van VenJ. Kamerstukken II 2013/14, 31 753, nr. 82 Terugkeer uitgeprocedeerden Brief van de Staatssecretaris van VenJ ter aanbieding van en met een reactie op het WODC-rapport ‘Afgewezen en uit Nederland vertrokken?’ – Er is onderzoek verricht naar de achtergronden van variatie in zelfstandige terugkeer onder uitgeprocedeerde asielzoekers. Het onderzoek vond plaats in de periode oktober 2011 tot en met december 2013. De afgelopen jaren fluctueert de zelfstandige terugkeer. In dit onderzoek heeft het WODC – op basis van de verzamelde en verkregen informatie van IOM, de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) en de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) – geprobeerd een verklaring te vinden voor die variatie. Daarnaast heeft het WODC gekeken naar externe factoren, zoals de politieke, economische en veiligheidssituatie in het land van herkomst, naar specifieke kenmerken van de doelgroep (zoals gezinssamenstelling, geslacht en leeftijd), maar ook naar de invloed van beleidsinstrumenten. De belangrijkste conclusies uit het rapport zijn: ž>ĭäėàäðäóäÿäĊąàäėijĊäýěĔäėôĊàä is het percentage van uitgeproce- Wetgeving deerde asielzoekers dat met IOM vertrekt toegenomen. žäàĤĤėàôäġĤěěäąàäąäðÐġôäĭä beslissing zit en het moment van vertrek is afgenomen. Met andere woorden asielzoekers keren na een ąäðÐġôäĭäÛäěÿôěěôąðĭÐąàä'9ääėàäėġäėĤðŪ ž>ĊýġĤěěäąàäĊĔėôÜóġôąðĭÐąàä ôäąěġTäėĤðýääėäą`äėġėäýäąġäėĤðýääėÿôüýġääąĔĊěôġôäĭäėäÿÐġôäġäijôġten. žÐąĭĤÿÿäąàäîąÐąÜôéÿäĊąàäėěġäĤąôąðÿôüýġääąĔĊěôġôäíäííäÜġġäóäÛÛäąĊĔàäġäėĤðýääėŪ ž'ąijäġĭÐąijĊðäóäġäąŬąÐġôĭäÜĊĤąěäÿÿĊėěŭÿôüýġĔĊěôġôäíÛôüġäàėÐðäąÐÐą ġäėĤðýääėŪ žäýÐąěĊĔġäėĤðýääėÛÿôüýġóäġ ðėĊĊġěġġäijôüąĮÐąąääėàäĔėĊÜäàĤėäź àĤĤėąôäġġäÿÐąðôěĄÐÐėĊĊýąôäġġä ýĊėġŪäĭäėÛäġäėàäÐěôäÿĔėĊÜäàĤėä àôäĊĔơüĤÿôƢƠơƠôěôąðäĭĊäėàŧÿôüýġ ġäóäÛÛäąÛôüðäàėÐðäąÐÐąàäġäėĤðýääėĊĄàÐġäėěôąàěàôäąðääąěĔėÐýä ĄääėôěĭÐąääąijääėýĊėġäĔėĊÜäàĤėä ĊíääąĔėĊÜäàĤėäàôäüĤôěġĭääÿġôüàôą beslag neemt. WôġóäġėÐĔĔĊėġĄÐÐýġàäÛäĮôąàěĄÐąĊĔàÐġàäôąðäijäġġäÛäÿäôàěôąěġėĤĄäąġäąĔĊěôġôäíóäÛÛäąĤôġðäĮäėýġĊĔàäijäÿíěġÐąàôðäġäėĤðýääė ĭÐąĤôġðäĔėĊÜäàääėàäÐěôäÿijĊäýäėěŪ &äġėÐĔĔĊėġðääíġäÜóġäėĊĊýÐÐąàÐġ ěÿäÜóġěääąàääÿĭÐąàäĤôġðäĔėĊÜädeerde asielzoekers met IOM verġėäýġŪHĊÿôġôäýääąäÜĊąĊĄôěÜóäíÐÜġĊren in de landen van herkomst lijken hier de belangrijkste oorzaak van te ijôüąŪ&äġĊąàäėijĊäýĄÐÐýġàĤôàäÿôüýŧ àÐġàä9äàäėÿÐąàěäĊĭäėóäôàąôäġĊĔ ÐÿÿäíÐÜġĊėäąôąĭÿĊäàýÐąĤôġĊäíäąäą àôäÛäĔÐÿäąàijôüąĭĊĊėàäÛäėäôàóäôà ġĊġäąàäàÐÐàĮäėýäÿôüýäġäėĤðýääėŪ Kamerstukken II 2013/14, 29 344, nr. 120 Jaarverslagen Bibob ėôäíĭÐąàä8ôąôěġäėĭÐą`äą/ƀƠƧź ƠƥźƢƠơƤƁÛôüàäÐÐąÛôäàôąðĭÐąàäàä jaarverslagen van het Landelijk ĤėäÐĤôÛĊÛäąàäýĮÐÿôġäôġěÜĊĄĄôěěôäôÛĊÛĊĭäėƢƠơƣŪ Ż'ąĭäėěÜóôÿÿäąàäĊĔijôÜóġäąĮÐě ƢƠơƣääąÛôüijĊąàäėüÐÐėĭĊĊėóäġ ôąěġėĤĄäąġôÛĊÛŪ>ĔơüĤÿôƢƠơƣôě àäĭÐÿĤÐġôäźäąWôġÛėäôàôąðěĮäġ Bibob in werking getreden. Onder het bereik van de wet Bibob zijn ĊąàäėĄääėąôäĤĮäěäÜġĊėäą ðäÛėÐÜóġäąàäÛäěġĤĤėěĊėðÐąäąóäÛÛäąŧĄäġĊąàäėěġäĤąôąðĭÐąàäKäðôĊąÐÿäôąíĊėĄÐġôäźäąäįĔäėġôěäÜäąġėÐŧ meer mogelijkheden gekregen inforĄÐġôäĊĭäėàäÛäġėĊýýäąäĊĔġäĭėÐgen in het kader van het eigen ĊąàäėijĊäýŪäěġĤĤėěĊėðÐąäąijôüąijĊ ÛäġäėðäéĖĤôĔääėàĊĄóäġôąěġėĤĄäąġėôěôÜĊðäėôÜóġäąěäÿäÜġôäíġĊäġä ýĤąąäąĔÐěěäąŪ&äġĤėäÐĤóääíġÛôü àäôĄĔÿäĄäąġÐġôäĭÐąàäĮäġěĮôüijôðôąðääąðėĊġäėĊÿðäěĔääÿàŪ'ąƢƠơƣ ijôüąƢƦƨÐàĭôäijäąĤôġðäÛėÐÜóġŧĮÐÐėĭÐąƤơÐÐąĭĤÿÿäąàäÐàĭôäijäąŪôġôě een vergelijkbaar aantal adviezen als ôąĭĊĊėðÐÐąàäüÐėäąŪäĄääěġä ÐàĭôäijäąijôäąĊĔàäóĊėäÜÐÛėÐąÜóä äąÜĊííääěóĊĔěŧĊĔÐíěġÐąàðäĭĊÿðà àĊĊėĊąàäėĄääėàäěäýěÛėÐąÜóäŧ ĄôÿôäĤźäąÛĊĤĮěäÜġĊėŪ&äġĤėäÐĤ ĭĊäėġÜĊąġôąĤääąýÿÐąġġäĭėäàäąóäôàěĊąàäėijĊäýĤôġŪ&ôäėĤôġÛÿôüýġàÐġ ÛäěġĤĤėěĊėðÐąäąôąƢƠơƣġäĭėäàäą waren over de adviezen die door het ÛĤėäÐĤijôüąĭäėěġėäýġŪ>Ċýijôüąijä ġäĭėäàäąĊĭäėàäĊąàäėěġäĤąôąðàôä ijôüĊąġĭÐąðäąĭÐąóäġĤėäÐĤŪôġ ĊĊėàääÿôěðäÿôüýÐÐąàÐġĭÐąƢƠơƢŪ Kamerstukken II 2013/14, 31 109, nr. 15 àĊäÿðėĊäĔäąŪÿěĮäėýijÐĄäÛäěġÐąààäÿäąĤôġàäěġĤàôäýĊĄäąąÐÐė voren: het belang van een veilig en ĔĊěôġôäíĔäàÐðĊðôěÜóýÿôĄÐÐġŨàä bejegening door de behandelaars van ÛäġėĊýýäąäąŨàäÛäġėĊýýäąóäôàŧýäąąôěäąäėĭÐėôąðŧôąÿäĭôąðěĭäėĄĊðäą van de behandelaars en de fasering ĭÐąàäÛäóÐąàäÿôąðŪäijäĭĊĊėěġĤàôä levert een bijdrage aan het meerjarig nog te starten onderzoek van Zon8ĮŪ'ąóäġĊąàäėàääÿĭÐąàäĔėĊðėÐĄĄÐÿôüąŬ&ĤÿĔĄôààäÿäąŭÛôąąäą óäġĔėĊðėÐĄĄÐŬííäÜġôäíĮäėýäąôą àäüäĤðàěäÜġĊėƀƢƠơƢŻƢƠơƩƁŭĮĊėàġ ĊąàäėijĊäýĤôġðäijäġąÐÐėàääííäÜġôĭôteit van interventies en methodieýäąŪÐÐėÛôąąäąĮĊėàġääąĊąàäėijĊäýĤôġðäijäġąÐÐėàääííäÜġôĭôġäôġ ĭÐąĊĔĭÐąðäąÛäóÐąàäÿôąðĭÐą ěÿÐÜóġĊííäėěĭÐąÿĊĭäėÛĊİěŧĄäġÐÿě àĊäÿĄääėôąijôÜóġġäýėôüðäąôąĮÐġ werkt en niet werkt voor deze doelðėĊäĔŪ8äġfĊą8ĮĮĊėàġÐíðäěġäĄà hoe dit vervolgonderzoek vorm krijgt. Kamerstukken II 2013/14, 31 839, nr. 375 Loverboys ėôäíĭÐąàäOġÐÐġěěäÜėäġÐėôěĭÐą `aOƀƠƦźƠƥźƢƠơƤƁÛôüàäÐÐąÛôäàôąð ĭÐąóäġėÐĔĔĊėġŬääííäÜġôĭôġäôġĭÐą ÛäóÐąàäÿĄäġóĊàäąĭĊĊėěÿÐÜóġĊííäėě van loverboys’. Ż&äġ`äėĮäİ/Ċąýäė'ąěġôġĤĤġóääíġ ôąĊĔàėÐÜóġĭÐą`aOääąĭĊĊėěġĤàôä ĤôġðäĭĊäėàąÐÐėàääííäÜġôĭôġäôġĭÐą ÛäóÐąàäÿĄäġóĊàäąĭĊĊėěÿÐÜóġĊííäėě ĭÐąÿĊĭäėÛĊİěôąàäüäĤðàijĊėðäą ĭėĊĤĮäąĊĔĭÐąðŪ&äġàĊäÿĭÐąàäěġĤdie was drieledig: ž'ąijôÜóġÛôäàäąôąàäġĊäðäĔÐěġä ĄäġóĊàäąĭĊĊėĊĔĭÐąðäąÛäóÐąàäÿôąðĭÐąěÿÐÜóġĊííäėěĭÐąÿĊĭäėÛĊİě ġĊġƢƣüÐÐėôąüäĤðàijĊėðôąěġäÿÿôąðäą äąĭėĊĤĮäąĊĔĭÐąðôąěġäÿÿôąðäąŨ ž'ąijôÜóġÛôäàäąôąàäƀĭäėĊąàäėěġäÿàƁ werkzame bestanddelen van de ðäÛėĤôýġäĄäġóĊàäąŪ>íĮäÿĮäÿýä äÿäĄäąġäąĤôġàäĄäġóĊàôäýijôüąĭĊÿðäąěàäÛäġėĊýýäąóĤÿĔĭäėÿäąäėě doorslaggevend voor het slagen van àäÛäóÐąàäÿôąðŨ žaäÿýäĄäġóĊàäąýĊĄäąôąÐÐąĄäėking voor doorontwikkeling/theoretiěÜóäĊąàäėÛĊĤĮôąðŪ WôġàäěġĤàôäÛÿôüýġàÐġóäġüäĤðàijĊėðÐÐąÛĊàôěÐíðäěġäĄàĊĔääąÛėäàäàĊäÿðėĊäĔäąôąÛäðôąěäÿàĊĊėÿĊĔäąěÿÐÜóġĊííäėěĭÐąÿĊĭäėÛĊİěóäġ ÐÿðäĄäąäĔėĊðėÐĄĄÐŪäąÐÐąġÐÿ ôąěġäÿÿôąðäąÛôąąäąàäüäĤðàijĊėð óääíġijôÜóġĊäðäÿäðàĊĔěĔäÜôîäýä Commissie aanbestedingsklachten ėôäíĭÐąàä8ôąôěġäėĭÐąfƀƠƦźƠƥź ƢƠơƤƁÛôüàäääėěġäĔäėôĊàôäýäėÐĔĔĊėġÐðäĭÐąàäĊĄĄôěěôäĭÐąÐąÛäěġäàôąðěäįĔäėġěŪ ŻäĊĄĄôěěôäôěôąðäěġäÿàĊĄěąäÿŧ ÿÐÐðàėäĄĔäÿôðäąĊĔääąąôäġźÛôądende wijze bij te dragen aan het ĊĔÿĊěěäąĭÐąÐÐąÛäěġäàôąðěýÿÐÜóġäąŪ Naast een verbetering van de ĔėĊíäěěôĊąÐÿôġäôġĭÐąàäÐÐąÛäěġäàôąðěĔėÐýġôüýäąóäġġäĮääðÛėäąðäą ĭÐąÿääėäííäÜġäąÛôüĔÐėġôüäąŧĮĊėàġ beoogd om bij te dragen aan een verÛäġäėôąðĭÐąàäàôÐÿĊĊðġĤěěäąĔÐėtijen en te voorkomen dat de gang ąÐÐėàäėäÜóġäėĮĊėàġðäąĊĄäąŪä Commissie kan naar aanleiding van ääąýÿÐÜóġÛäĄôààäÿäąĊíääąąôäġź ÛôąàäąàÐàĭôäěðäĭäąĊĭäėääąÜĊąÜėäġäÐÐąÛäěġäàôąðÐÐąĊąàäėąäĄäėěŧ ÐÐąÛäěġäàäąàäàôäąěġäąĊíěĔäÜôÐÿäěäÜġĊėÛäàėôüĭäąŪäĊĄĄôěěôäėÐĔĔĊėġääėġàÐġôąóäġääėěġäüÐÐėƧƠ ýÿÐÜóġäąijôüąôąðäàôäąààĊĊėĊąàäėąäĄäėěŧĮÐÐėĭÐąƦƠàĊĊėóäġ81Ū ƤƧ1ÿÐÜóġäąijôüąôąÛäóÐąàäÿôąð ðäąĊĄäąÛäěġÐÐąàäĤôġơƠƢàääÿýÿÐÜóġäąŪÿÿääąĮÐąąääėàäÐÐąÛästedende dienst nog niet gekend was ôąàäýÿÐÜóġŧðääąėäàäÿôüýäėäÐÜġôäġäėĄôüąĊĔääąýÿÐÜóġóÐàðäýėäðäąŧĊí àäÐąÛäěġäàôąðěĮäġƢƠơƢąôäġĭÐą NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1409 Wetgeving toepassing was, werd de klacht niet in behandeling genomen. Partijen klagen vaak over de gunningscriteria en het beoordelen van biedingen en over het programma van eisen van een aanbesteding. De Commissie constateert dat voor een snelle en laagdrempelige klachtafhandeling een beperkte doorlooptijd van de behandeling van klachten noodzakelijk is zodat het advies nog effect kan hebben. Door de inzet van meer experts bij de behandeling van klachten wil de Commissie de doorlooptijd verder beperken. Ook de leesbaarheid van de adviezen van de Commissie dragen bij aan de professionalisering van inkoop en is blijvend punt van aandacht van de Commissie. Kamerstukken II 2013/14, 32 440, nr. 87 Gevolmachtigde ministers Voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State (24-042014) over de positie van de Gevolmachtigde Ministers in de Rijksministerraad. – Het verzoek om voorlichting bevatte de volgende vragen: 1. Op welke basis functioneren de Gevolmachtigde Ministers in de Rijksministerraad? 2. Behoort het tot de bevoegdheid van de (voorzitter van de) Rijksministerraad een Gevolmachtigde Minister al dan niet tot de Rijksministerraad toe te laten? 3. Waar, c.q. op welke wijze, vindt in dit kader verantwoording plaats van het handelen of de persoon van de Gevolmachtigde Ministers? De Afdeling advisering van de Raad van State merkt naar aanleiding van deze vragen het volgende op. Gevolmachtigde Ministers worden op grond van artikel 8, eerste lid, van het Statuut benoemd en ontslagen door de regering van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten. Het betreft een autonome landsbevoegdheid, waarbij het aan de landen is om hiervoor een procedure in te 1410 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 richten. Op grond van artikel 2 van de Landsverordening integriteit (kandidaat-)Ministers moet voorafgaand aan de voordracht tot benoeming van een (Gevolmachtigd) Minister in elk geval een zestal onderzoeken plaatsvinden: een justitieel onderzoek, een staatsveiligheidsonderzoek, een fiscaal onderzoek, een onderzoek naar ongebruikelijke transacties, een medisch onderzoek en een onderzoek naar de door de kandidaat en zijn gezinsleden verstrekte informatie. De uitkomsten van deze onderzoeken worden aan de Gouverneur meegedeeld. De Gouverneur handelt in deze als landsorgaan onder verantwoordelijkheid van de MinisterPresident of Minister van het land. Derhalve dient de discussie over de uitkomst van de integriteitstoetsing alsook over later opkomende vragen daarover plaats te vinden in de Staten van dat land met de daarvoor verantwoordelijke Ministers. Dit impliceert dat noch de Kamers van de Staten-Generaal noch de Staten van de andere landen ter zake bevoegd zijn. De Gevolmachtigde Minister is vertegenwoordiger van het betreffende land in het Koninkrijk, die namens zijn regering een functie vervult bij de behandeling van Koninkrijksaangelegenheden. Het Statuut voorziet hem daartoe van enkele bijzondere bevoegdheden, die voortvloeien uit het lidmaatschap van de Rijksministerraad. Een Gevolmachtigd Minister heeft daarin dezelfde bevoegdheden als de Nederlandse Ministers. Wel is zijn positie anders. Hij vertegenwoordigt immers de landsregering die hem benoemt. Hij brengt in de vergadering het standpunt van zijn regering in. Op grond van artikel 10, eerste lid, Statuut nemen Gevolmachtigde Ministers deel aan het overleg in de vergaderingen van de Rijksministerraad over aangelegenheden van het Koninkrijk ‘welke het betrokken land raken’. De bepalingen van het Reglement van orde voor de ministerraad van toepassing zijn op de Rijksministerraad, tenzij uitdrukkelijk in Statuut anderszins is bepaald of daaruit voortvloeit. Het Reglement kent geen bepaling die de ministerraad dan wel de voorzitter daarvan de bevoegdheid toekent om een Minister de toegang tot de ministerraad te ontzeggen. Ook de Grondwet bevat deze bevoegdheid niet. Dit betekent dat Nederlandse Ministers niet de toegang tot de ministerraad kan worden ontzegd. Aangezien het Statuut met betrekking tot de Rijksministerraad hierover geen regelingen bevat, moet worden geconcludeerd dat deze bevoegdheid ook niet bestaat ten opzichte van Gevolmachtigde Ministers in de Rijksministerraad. Uit de positie van gemachtigde van de landsregering vloeit voort dat de plicht tot verantwoording voor handelen en persoon van de Gevolmachtigde Minister uitsluitend ligt bij de landsregering jegens de Staten van het betreffende land. Op grond van het bovenstaande geeft de Afdeling de volgende antwoorden op de gestelde vragen: 1) De basis voor het handelen van de Gevolmachtigde Ministers in de Rijksministerraad ligt in de artikelen 7 tot en met 12 van het Statuut, artikel 45 Grondwet en het Reglement van orde voor de ministerraad. 2) De toelating en het lidmaatschap van de Rijksministerraad vloeien voort uit de benoeming tot Gevolmachtigde Minister door de landsregering. Het behoort niet tot de bevoegdheid van de (voorzitter van de) Rijksministerraad een Gevolmachtigde Minister al dan niet tot de Rijksministerraad toe te laten. 3) De verantwoording voor het handelen en de persoon van de Gevolmachtigde Ministers vindt uitsluitend plaats door de landsregering ten overstaande van de Staten van dat land. Kamerstukken II 2013/14, 33 740 IV nr. 39 Nieuws 1050 HvJ EU: ‘Burger heeft het recht om te worden vergeten’ De exploitant van een internetzoekmachine is verantwoordelijk voor de door hem verrichte verwerking van persoonsgegevens die worden weergegeven op door derden gepubliceerde webpagina’s. Wanneer na een zoekopdracht op naam van een persoon de resultatenlijst een koppeling weergeeft naar een webpagina die informatie over de betrokkene bevat kan de betrokkene zich rechtstreeks tot de exploitant richten met het verzoek deze koppeling van de resultatenlijst te verwijderen, zo heeft het HvJEU op 13 mei 2014 bepaald in de zaak C-131/12. Wanneer de exploitant geen gevolg geeft aan zo’n verzoek kan een gedupeerde zich richten tot de bevoegde autoriteiten. I n zijn arrest stelt het Hof vast dat door geautomatiseerd, onophoudelijk en systematisch op het internet te zoeken naar aldaar gepubliceerde informatie, de exploitant van een zoekmachine gegevens ‘verzamelt’. Dit zoeken valt daarmee onder Richtlijn 95/46/EG (PB L 281) die tot doel heeft om bij de verwerking van persoonsgegevens de fundamentele rechten en vrijheden van natuurlijke personen te beschermen en daarbij tegelijkertijd belemmeringen voor het vrije verkeer van die gegevens op te heffen. Het Hof is bovendien van oordeel dat de exploitant deze gegevens ‘opvraagt’, ‘vastlegt’ en ‘ordent’ in het kader van zijn indexeringsprogramma’s voordat hij ze ‘bewaart’ op zijn servers en ze in voorkomend geval ‘verstrekt aan’ en ‘ter beschikking stelt van’ zijn gebrui- kers in de vorm van resultatenlijsten. Deze verrichtingen, die uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk in de richtlijn worden vermeld, moeten als ‘verwerking’ worden gekwalificeerd, ongeacht de omstandigheid dat de exploitant van de zoekmachine deze verrichtingen ongewijzigd op andere informatie dan persoonsgegevens toepast. Het Hof brengt bovendien in herinnering dat de door de richtlijn beoogde verrichtingen als verwerking moeten worden gekwalificeerd, zelfs wanneer zij uitsluitend informatie betreffen die reeds als zodanig in de media is gepubliceerd. Het Hof benadrukt dat een door een exploitant verrichte verwerking van persoonsgegevens elke internetgebruiker in staat stelt om, wanneer hij op de naam van een natuurlijke persoon zoekt, via de resultatenlijst een gestructureerd overzicht te krijgen van de over deze persoon op het internet beschikbare informatie. Deze informatie heeft potentieel betrekking op tal van aspecten van het privéleven, die zonder de zoekmachine niet of slechts zeer moeilijk met elkaar in verband hadden kunnen worden gebracht. De internetgebruikers kunnen aldus een min of meer gedetailleerd profiel opstellen van de personen waarop is gezocht. Overigens is de inmenging in de rechten van de betrokkene des te groter door de belangrijke rol van internet en zoekmachines in de moderne samenleving, waardoor de informatie in de resultatenlijsten overal beschikbaar wordt. Gelet op de potentiële ernst van een dergelijke inmenging, kan zij volgens het Hof niet worden gerecht- Het is zelfs mogelijk dat een aanvankelijk rechtmatige verwerking van juiste gegevens na verloop van tijd niet langer met de richtlijn verenigbaar is vaardigd door louter het economisch belang van de exploitant van de zoekmachine bij de gegevensverwerking. Evenwicht Wat betreft de verwijdering van koppelingen uit de resultatenlijst, stelt het Hof vast dat naargelang de betrokken informatie gevolgen kan hebben voor het gerechtvaardigde belang van internetgebruikers die potentieel toegang tot de betrokken informatie willen krijgen, naar een juist evenwicht moet worden gezocht tussen met name dit belang en de grondrechten van de betrokkene, in het bijzonder het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens. De rechten van de betrokkene hebben in de regel weliswaar tevens voorrang op dit belang van de internetgebruikers, maar dit evenwicht kan echter in bijzondere gevallen afhangen van de aard van de betrokken informatie en de gevoeligheid ervan voor het privéleven van de betrokkene en van het belang dat het publiek erbij heeft om over deze informatie te beschikken, wat met name wordt bepaald door de rol die deze persoon in het openbare leven speelt. Aangaande de vraag of de betrokkene op grond van de richtlijn kan verlangen dat koppelingen naar webpagina’s van een dergelijke resultatenlijst worden verwijderd omdat hij wenst dat de daarop over hem beschikbare informatie na zekere tijd wordt ‘vergeten’, merkt het Hof op dat indien na een verzoek van de betrokkene is vastgesteld dat de opneming van deze koppelingen in de resultatenlijst thans onverenigbaar is met de richtlijn, de in deze lijst weergegeven informatie en koppelingen moeten worden gewist. Het is zelfs mogelijk dat een aanvankelijk rechtmatige verwerking van juiste gegevens na verloop van tijd niet langer met deze richtlijn verenigbaar is wanneer, gelet op het geheel van de NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1411 Nieuws omstandigheden van de concrete zaak, deze gegevens ontoereikend, niet of niet meer ter zake dienend of bovenmatig zijn ten aanzien van het doel waarvoor zij zijn verwerkt en de verstreken tijd. Door het arrest kan in principe elke Europese burger dergelijke verzoeken rechtstreeks aan de exploitant van de zoekmachine richten, welke vervol- gens naar behoren de gegrondheid van deze verzoeken moet onderzoeken. Is de klacht gegrond, dan dient de link te worden verwijderd. 1051 EU-Richtlijn uitwisseling informatie verkeersovertredingen nietig Maar rechtsgevolgen blijven in stand De richtlijn betreffende de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen (2011/82/EU) is gebaseerd op de bevoegdheid van de Unie inzake vervoersveiligheid. Bij de vaststelling van richtlijn is echter de bevoegdheid van de Unie op het gebied van politiële samenwerking als rechtsgrondslag gehanteerd. Politiële samenwerking heeft betrekking op de ontwikkeling van een gemeenschappelijk beleid op het gebied van asiel, immigratie, controle aan de buitengrenzen en voorkoming van criminaliteit, racisme en vreemdelingenhaat; niet op verbetering van verkeersveiligheid. Het HvJ EU heeft op 6 mei 2014 met het arrest in zaak C-43/12 de richtlijn op die grond nietig verklaard. vraag of de richtlijn geldig kon worden vastgesteld op basis van de politiële samenwerking, zowel het doel als de inhoud er van moet worden onderzocht. Wat het doel betreft, komt het Hof tot de conclusie dat het doel de verbetering van de verkeersveiligheid is. Wat de inhoud betreft wordt vastgesteld dat het systeem van informatie-uitwisseling het instrument is waarmee het doel wordt nagestreefd. Maatregelen ter verbetering van de verkeersveiligheid vormen een onderdeel van het vervoersbeleid en moeten dus op die grondslag worden vastgesteld. De maateregelen sluiten niet aan bij de doelstellingen van de politiële D Huisbewaring voor gedetineerden e richtlijn voert een procedure in die de lidstaten moeten volgen bij het uitwisselen van informatie over acht verkeersovertredingen (te hard rijden, niet dragen veiligheidsgordel, niet stoppen voor rood licht, rijden onder invloed van drank en/of drugs, niet dragen van een helm, gebruiken van een verboden rijstrook en het illegaal gebruiken van een mobiele telefoon tijdens het rijden). De lidstaten hebben aldus in andere lidstaten toegang tot de nationale gegevens uit kentekenregisters, zodat zij kunnen vaststellen wie aansprakelijk is voor de overtreding. In zijn arrest brengt het Hof in herinnering dat ter beantwoording van de 1412 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 samenwerking. Het Hof besluit de richtlijn daarom nietig te verklaren maar onderzoekt vervolgens de gevolgen daarvan en komt tot de conclusie dat nietigverklaring een ongunstige weerslag kan hebben op de verwezenlijking van het vervoersbeleid van de Unie. Het Hof acht het daarom dan ook gerechtvaardigd dat de gevolgen van de richtlijn in stand worden gehouden totdat een nieuwe richtlijn in werking treedt die op de juiste rechtsgrondslag is gebaseerd. De inwerkingtreding van de nieuwe richtlijn dient plaats te vinden binnen een redelijke termijn van ten hoogste één jaar na de uitspraak van het arrest. 1052 B onjo, de belangenorganisatie voor (ex-)gedetineerden, organiseert huisbewaring. Gedetineerden kunnen voor een periode van maximaal twee jaar hun huis in bewaring geven waardoor ze als ze weer buiten staan hun huis niet kwijt zijn. Veel te vaak weten gedetineerden niet dat die mogelijkheid bestaat. En als ze erachter komen, is het vaak te laat. Bonjo vindt dat mensen die opgepakt zijn bij binnenkomen in een huis van bewaring bij de intake moeten worden geïnformeerd over de mogelijkheid van huisbewaring. Dat gebeurt veel te weinig of eigenlijk bijna nooit. Het is een mooie taak voor de advocaat de vers ingeslotene op de mogelijkheid te wijzen. Wellicht dat advocaten zelfs de taak op zich kunnen nemen het eerste contact met Bonjo te verzorgen. Bonjo bemiddelt dan wel verder. Bonjo is te bereiken via [email protected] of 020 – 6659420. Of via het gratis nummer 0800 3334446. Universitair Nieuws Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon. Promoties The Role of EU State Aid Law in Promoting a Pro-innovation Policy The role of EU Member States in supporting industrial innovation has been object of debate during the last decades. State funding constitutes an important tool to promote innovation by creating links between the industry, universities and R&D institutions. Moreover, the grant of public funds administered by universities and research institutions are decisive in the improvement of productivity and competitiveness of EU firms. In this context, the development of a legal framework that promotes an efficient use of State aid in R&D cooperation represents an important challenge for the EU. While most of the efforts are concentrated today on studying how to make public expenditure less distortive to the market, less emphasis is put on the need for a proper use of patents, know-how, licenses and technology transfer to enhance the positive effects of R&D State expenditure. A new analysis in view of the fundamental conflicts between State aid law and Intellectual Property Rights (IPRs) resulting from State funding is essential. This thesis by Mario Cisneros explores on the definition of State aid and the application of its main legal constituents in the context of public-private R&D cooperation. The book intends to contribute to the field by: 1) providing a policy model on the assessment of IPRs under EU State Aid law, 2) defining strategies under which the EC should assess State aid compatibility of R&D cooperation contractual clauses and 3) developing criteria to appraise efficiency in the use of IPRs in subsidized public-pri- vate cooperative R&D. Ownership of IPRs, knowledge dissemination and licensing are assessed from the perspective of State aid law, dynamic efficiency and systemic failure theories. Besides, the notion of selective advantage and distortions caused to competition are analyzed in connection to R&D cooperation and IPRs. The discussions presented in this work constitute a contribution to the current State aid modernization initiative and to future revisions of the Community Framework for State Aid for Research and Development and Innovation and the relevant provisions of the General Block Exemption Regulation. Cisneros verdedigde zijn proefschrift op 2 april aan de Maastricht University. Zijn promotor was prof.dr. M.G. Faure. M. Cisneros The role of EU state aid law in promoting a pro-innovation Policy; - a review from the perspective of public-private R&D cooperation Intersentia 2014, xiii + 167 p., € 50,00 ISBN 978 17 8068 234 1 Freedom and Equality as Necessary Constituents of a Liberal Democratic State In dit onderzoek van Jasper Doomen wordt gepoogd vast te stellen in hoeverre gelijkheid en vrijheid bestanddelen van een liberaaldemocratische staat zijn. Deel 1 behandelt gelijkheid, terwijl vrijheid in deel 2 aan de orde komt. Aangezien het begrip ‘liberaal-democratische staat’ onderwerp van onderzoek is, lijkt het vanzelfsprekend dat vrijheid niet afwezig is, maar dit gegeven biedt geen antwoord op de vraag in welke mate vrijheid aan burgers moet worden toegestaan. Wat betreft gelijkheid: gelijke rechten, zoals het actief kiesrecht van iedere (volwassen) burger, worden algemeen aanvaard als integraal onderdeel van een liberaaldemocratische staat, maar wat is het fundament waarop dergelijke rechten zijn gebaseerd? Rawls’ theorie richt zich op rationaliteit als het doorslaggevende kenmerk om wezens als gelijken te beschouwen en ze gelijk te behandelen, maar hij slaagt er in niet om het belang van dit kenmerk aan te geven: het blijft onduidelijk of rationaliteit een moreel kenmerk is. Het probleem met Dworkins stellingname, daarentegen, is de abstracte aard ervan. In Katebs uiteenzetting staat ‘menselijke waardigheid’ in het middelpunt. Op het moment dat de basis voor menselijke waardigheid moet worden aangegeven, blijkt deze positie moeilijk houdbaar. Kants alternatief gaat niet gebukt onder dit probleem, aangezien redelijkheid – in een bijzondere zin – wat hem betreft het doorslaggevende kenmerk is. Het voornaamste probleem is dat het moeilijk is om in te zien hoe waardigheid zou kunnen worden afgeleid uit redelijkheid of uit het handelen op basis van de rede. Het is problematisch om vanuit een moreel uitgangspunt een theorie te realiseren; in hoofdstuk 6 wordt dan ook een positie verdedigd die niet een dergelijk uitgangspunt hanteert. ‘Basale gelijkheid’ is in dit geval de cruciale notie. De werkelijke gelijkheid (bij benadering) is het uitgangspunt; dit wordt gespecificeerd door basale gelijkheid. Basale gelijkheid is de soort feitelijke gelijkheid tussen twee of meer wezens die relevant wordt geacht. Zij zijn in een liberaal-democratische staat ook zelf degenen die dit vaststellen. Basale gelijkheid moet op haar beurt worden gespecificeerd. Rationaliteit is het meest constructieve kenmerk om deze specificatie vorm te geven in een liberaal-democratische staat. In deze positie worden problematische termen gemeden, waardoor de stellingname aan consistentie en houdbaarheid wint, terwijl deze een solide fundament biedt om een van de wezenlijke kernmerken van een liberaal-democratische staat te onderkennen. Formele gelijkheid, die resulteert in gelijke behandeling (bijvoorbeeld de gelijke behandeling van werknemers door hun werkgevers), kan zo worden gerealiseerd zonder de noodzaak om een beroep te doen op ‘morele’ uitgangspunten die niet leiden tot een consistente verklaring en die evenmin op een universele instemming kunnen rekenen. In hoofdstuk 8 wordt duidelijk waarom het voor de liberaal-democratische staat als zodanig en voor individuele burgers zelf voordelig is om burgers zoveel mogelijk vrijheid te bieden. Zoals de frase ‘zoveel mogelijk’ aan- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1413 1053 Universitair Nieuws geeft, is het van belang om de eventuele grenzen van vrijheid zorgvuldig te bepalen. Aangezien deel 1 van het onderzoek het belang van (basale) gelijkheid benadrukt, lijkt het aantrekkelijk om deze te verbinden met vrijheid. De verdiensten en problemen van een dergelijke positie worden in hoofdstuk 9 aan het licht gebracht. Een alternatief voor deze positie wordt in de hoofdstukken 10 en 11 geboden. Het negeerbeginsel poogt de optimale uitkomst te vinden bij het afwegen van de diverse betrokken belangen. Het voorafgaande doet de vraag rijzen of de liberaal-democratische staat een neutraal standpunt kan innemen en hoe deze zou moeten omgaan met degenen die bepaalde beginselen van een liberaal-democratische staat ontkennen. Dit is de centrale kwestie die in de hoofdstukken 12 tot en met 15 wordt onderzocht. Het is niet de taak van een liberaal-democratische staat om te bepalen wat mensen zouden moeten denken en slechts gelijke behandeling, overeenkomstig datgene wat wordt aangevoerd in de hoofdstukken 10 en 11, moet gegarandeerd worden. Dit houdt in dat het legitiem is om de uiterlijke handelingen van burgers te reguleren, terwijl het overige ongemoeid moet worden gelaten. Ten slotte wordt enige aandacht geschonken aan het onderwerp militante democratie. Doomen verdedigde zijn proefschrift op 21 mei aan de Universiteit Leiden. Zijn promotor was Prof.dr. A. Ellian. directe belastingen. Bovendien zijn de kosten van heffing en invordering lager dan die van de directe belastingen. De btw zou echter nog beter presteren als elk land kiest voor één btw-tarief. Dat stelt de Tilburgse hoogleraar Belastingrecht Gert-Jan van Norden in zijn inaugurele rede, waarin hij beschrijft hoe de btw wereldwijd presteert en waar de verbetermogelijkheden liggen. Prof. dr. Gert-Jan Norden sprak zijn inaugurele rede uit op vrijdag 16 mei. De titel van de rede was: ‘De performance van de btw.’ Oraties Elke zichzelf respecterende overheid voert ‘open data’-beleid, al dan niet als onderdeel van een ‘open overheid’-agenda. In haar oratie gaat Mireille van Eechoud in op de vraag of het mogelijk en wenselijk is om ‘open data’-beleid te verankeren in wetgeving. Open data zijn gegevens die in elektronische vorm toegankelijk zijn voor iedereen en die vrij te gebruiken zijn, of het nu gaat om informatie over onderwijs, publieke financiën, milieu of verkeer. De heilzame effecten die worden toegeschreven aan open data zijn indrukwekkend: innovatie en economische groei, betere en efficiëntere publieke dienstverlening, grotere controle op publieke bestedingen, meer maatschappelijke participatie en betere openbare besluitvorming. De boodschap van open data is simpel, maar de toegang tot en gebruik van data worden beheerst door een almaar groeiende kluwen van specialistische Europese en nationale rechtsregels. Mw. prof. dr. M.M.M. van Eechoud, hoogleraar Informatierecht, in het bijzonder met betrekking tot het recht inzake toegang tot informatie aan de Universiteit van Amsterdam, zal haar oratie uitspreken op vrijdag 23 mei in de aula van de Oud Lutherse kerk te Amsterdam. Titel van de oratie is: ‘De lokroep van open data’. De wereldwijde verspreiding van de btw is de meest opmerkelijke fiscale ontwikkeling van de laatste 50 jaar. Meer dan 150 landen kennen momenteel een btw en daar komen nog steeds landen bij. Van de indirecte belastingen is wereldwijd de btw inmiddels de belangrijkste. Deze belasting presteert uitstekend voor de overheidsfinanciën. Zo is de btwopbrengst stabieler dan die van de Op donderdag 15 mei 2014 gaf prof. dr. Johan Witteveen (92), twee maal minister van Financiën en voormalig IMF-topman, alsnog het college dat hij eigenlijk in 1963 had willen geven. Dit afscheidscollege werd ingeleid door Jeroen Dijsselbloem, de huidige minister van Financiën. Door zijn aanstelling als minister van Financiën in het kabinet-Marijnen heeft prof.dr. Witteveen zijn eer- J. Doomen Freedom and Equality as Necessary Constituents of a Liberal Democratic State Uitgeverij Bruylant 2014, 221 p., ISBN 978 28 0274 623 2 1414 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 der geplande afscheidscollege in 1963 nooit kunnen geven. Dat gebeurde, 51 jaar na dato, nu alsnog. Het afscheidscollege had als titel ‘The meaning of our enormous structural balance of payments surplus’. Jumoke Oduwole hield op dinsdagmiddag 20 mei haar inaugurele rede als nieuwe leerstoelhouder van de Prince Claus Chair in Development and Equity. Mevrouw Oduwole is op 1 september 2013 door het College van Bestuur van ISS benoemd, op voordracht van het curatorium van de Prins Claus Chair. Oduwole is een talentvolle onderzoeker aan de Universiteit van Lagos in Nigeria. Haar huidige werk concentreert zich op handelsrecht, internationaal recht en mensenrechten. Daarnaast is zij betrokken bij verschillende initiatieven om de jeugd te stimuleren zichzelf te ontwikkelen en verantwoordelijkheid te nemen voor het welzijn van hun omgeving. Tijdens haar hoogleraarschap zal Oduwole zich toeleggen op onderzoek naar het recht op ontwikkeling. Zij wil komen tot een nieuwe definitie hiervan in een Afrikaanse context, en in relatie tot handel en mensenrechten. Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail: [email protected]. PersonaliaAgenda 1054 Hoogleraar Dhr. dr. R.C.P. Haentjens is benoemd tot bijzonder hoogleraar Financieel Strafrecht aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam. De leerstoel is ingesteld vanwege de Stichting voor Strafrechtelijk Onderzoek. De kern van het onderzoek dat Haentjens in het kader van zijn leeropdracht zal verrichten, spitst zich toe op (financiële) fraude: de verschijningsvormen (in de ruimste zin: oplichting, faillissementsfraude, beleggingsfraude, witwassen), de strafbaarstellingen daarvan en de (Europese) strafrechtelijke handhaving. Belangrijke speerpunten hierbij zijn de verwevenheid tussen de sanctiestelsels in Nederland, de impact van de regelgeving en Europese jurisprudentie, en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op gedragingen van frauduleuze aard en op de systematiek en dogmatiek van het nationale straf- en strafprocesrecht. Gemeenschappelijk Hof van Justitie De Rijksministerraad heeft op voorstel van Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie ingestemd met de voordracht voor benoeming van drie nieuwe leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het betreft: - de benoeming van mevrouw mr. S.E. Sijsma per 1 augustus 2014, met standplaats Curaçao - de benoeming van mevrouw mr. N.K. Engelbrecht per 1 augustus 2014, met standplaats Aruba - de benoeming van mevrouw mr. S.M. Christiaan per 1 december 2014 met standplaats Curaçao. Advocatuur Sinds 1 april 2014 is Cheryl Leunissen advocaat/partner vastgoedrecht bij Griph law & tax. Zij is gespecialiseerd in huurrecht, bouwrecht en aanbestedingsrecht. Leunissen werkte zowel bij grote advocatenkantoren (Boekel de Nerée, Loyens & Loeff) als bij een door haar zelf opgezet kantoor. In 2011 ging zij aan de slag bij een vastgoed nichekantoor, waarna ze Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar [email protected]. begin april de overstap maakte naar Griph. NautaDutilh (Brussel) heeft twee nieuwe partners benoemd. Sophie Jacmain specialiseert zich als litigator vooral in specifieke bedrijfsgeschillen, meer bepaald op het gebied van onroerend goed, en in algemene commerciële geschillen. Jacmain adviseert een breed scala aan corporate cliënten en banken voor wat betreft algemene commerciële zaken, procesvoering en insolventie dossiers. Nicolas de Crombrugghe is gespecialiseerd in corporate/M&A, kapitaalmarkt transacties en beursgerelateerde aangelegenheden en heeft ruime ervaring in het bijstaan van corporate en financiele instellingen bij alle aspecten van vennootschaps- en effectenrecht. Agenda 27 05 2014 Actualiteitenlunch Cassatie in IE-zaken Er wordt steeds vaker geprocedeerd met een beroep op EU-geharmoniseerde, nog niet uitgekristalliseerde, juridische begrippen. Principiële zaken waar cassatie of een prejudicieel verzoek niet is uitgesloten. Deze lunchcursus is bedoeld voor IE-advocaten die willen weten hoe ze succesvol kunnen procederen in hoger beroep, met het oog op eventuele cassatie. Lopende cassatieberoepen die zaken kunnen beïnvloeden, komen aan bod. Het duo professor Willem Hoyng en mr. Annette Hirschfeld bespreken de volgende punten: a) Wat kan en niet kan in cassatie; b) Octrooirecht en cassatie; c) Procesrecht en cassatie. Het duo professor Tobias Cohen Jehoram en mr. Vivien Rörsch bespreken: d) Do’s and don’ts in appel met oog op cassatie; e) Merken-, modellen- en auteursrecht in cassatie; f) Cassatietactiek. Deze cursus is bedoeld voor procederende IE-advocaten met oog voor actuele en principiële rechtsvragen en cassatie-advocaten met IE-interesse. Tijd: dinsdag 27 mei van 11.45 tot 15.15 uur Plaats: CAOP, Lange Voorhout 13 te Den Haag Aanmelding: via: http://www.delex.nl/cassatie-in-iezaken.html Inlichtingen: tel: 020-345 22 12, e-mail: service@delex. nl. Deelname kost € 350, sponsoren IE_Forum betalen € 295, de rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (fulltime) betaalt € 100. Er zijn 3 PO punten te behalen. 06 06 2014 Landelijke Pleitwedstrijden 2014 De Vereniging Jonge Balie Utrecht organiseert jaarlijks de Landelijke Pleitwedstrijden (LPW), waarin tien fanatieke pleiters uit het hele land NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 1415 1055 Agenda het tegen elkaar opnemen. De deelnemers zijn de winnaars van de lokale Jonge Balie pleitwedstrijden die binnen de verschillende arrondissementen worden gehouden. Uit deze pleiters wordt een winnaar gekozen die zich de beste pleiter van de Jonge Balie 2014 mag noemen. Aangezien het aftellen voor het WK Voetbal in Brazilië op dat moment ruimschoots is begonnen omdat nog geen week later de aftrap daarvan plaatsvindt, is ervoor gekozen de deelnemers hiervoor klaar te stomen door hen uit te dagen met het thema ‘Voetbal: oranje en ongere- geldheden’. Traditioneel worden de pleitwedstrijden gevolgd door een borrel, diner en een feest voor alle Nederlandse Jonge Balies. 17 06 2014 GIS-lezing Opportuniteitsbeginsel en EU-recht Inlichtingen: Annemarie van Groningen, e-mail: Tijdens deze bijeenkomst bespreekt Pim Geelhoed (Universiteit Leiden) het door hem geschreven proefschrift met de titel ‘Het opportuniteitsbeginsel en het recht van de Europese Unie. Een onderzoek naar de betekenis van strafvorderlijke beleidsvrijheid in de geëuropeaniseerde rechtsorde’. [email protected], tel: 030 234 72 35. Tijd: dinsdag 17 juni van 19.00 tot 21.00 uur Aanmelding: Aanmelding open voor leden van de Neder- Plaats: Campus Den Haag van de Universiteit Leiden landse Jonge Balies via: http://www.jongebalieutrecht.nl/ (zaal: A2.01), Schouwburgstraat 2 te Den Haag activiteiten/landelijke-pleitwedstrijden/ Inlichtingen en aanmelding: via: gis.secretariaat@gmail. Tijd: vrijdag 6 juni, dagprograma van 12.30 tot 18.00 uur, avondprogramma vanaf 18.00 uur Plaats: dagprogramma: Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, Vrouwe Justitiaplein 1 te Utrecht. Avondprogramma: Grandcafé Maria, Mariaplaats 50 te Utrecht. Kosten: diner + feest € 25, alleen feest € 20. com. Er zijn 2 NOvA punten te behalen. Agenda kort 23 05 2014 Intervisie Hoge Raad - cassatiebalie 06 06 2014 Landelijke Pleitwedstrijden 2014 NJB 2014/864, afl. 16, p. 1168 NJB 2014/1055, afl. 20, p. 1415 23 05 2014 Afscheidssymposium professor Fred Grünfeld 11 06 2014 Bijeenkomst Rotterdams Juridisch Genootschap NJB 2014/974, afl. 18, p. 1303 NJB 2014/1017, afl. 19, p. 1359 27 05 2014 Actualiteiten Vreemdelingenbewaring 12 06 2014 Het concern in 2020 18 06 2014 International Whistleblowers Conference NJB 2014/1017, afl. 19, p. 1360 24 06 2014 Wetsvoorstel Omgevingswet: ruimte voor normen en waarden NJB 2014/357, afl. 6, p. 442 NJB 2014/1017, afl. 19, p. 1359 NJB 2014/919, afl. 17, p. 1236 27 05 2014 Actualiteitenlunch Cassatie in IEzaken NJB 2014/1057, afl. 20, p. 1415 02 06 2014 WRV bijeenkomst 02 t/m 04 07 2014 Jubileumconferentie IVir NJB 2014/518, afl. 9, p. 630 12 06 2014 Boze burgers en de rechtspraak NJB 2014/864, afl. 16, p. 1168 15 t/m 17 09 2014 Cambridge conference on Public Law NJB 2014/864, afl. 16, p. 1169 12 t/m 14 06 2014 EYBA Summer Conference and Annual General Meeting NJB 2014/919, afl. 17, p. 1237 NJB 2014/919, afl. 17, p. 1237 25 09 2014 Jaarcongres Independent legal Professional 2014 NJB 2014/790, afl. 14, p. 974 03 06 2014 TBM Jaarconferentie 17 06 2014 GIS-lezing Opportuniteits-beginsel en EU-recht NJB 2014/864, afl. 16, p. 1168 NJB 2014/1055, afl. 20, p. 1416 05 06 2014 Bijeenkomst van de Vereniging voor Vrouw en Recht 18 06 2014 Erfenisvakdag 17 t/m 19 11 2014 International Conference 25 Years CRC NJB 2014/196, afl. 3, p. 246 NJB 2014/974, afl. 18, p. 1303 NJB 2014/974, afl. 18, p. 1303 Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl. 1416 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20 Insolventierecht Studiereeks Burgerlijk Recht Prof.mr. R.D. Vriesendorp. Het nieuwe deel Insolventierecht in de Studiereeks Burgerlijk Recht is bedoeld als studieboek voor (aanstaande) juristen en studenten in de masterfase. Naast een leerboek vormt dit boek tevens een naslagwerk voor de jurist die zich (weer) een helder beeld wil vormen van het insolventierecht als systeem waarop hij kan terugvallen bij de behandeling van door hem op te lossen kwesties. De Studiereeks Burgerlijk De gekozen opzet laat de lezer kennismaken met de (on)mogelijkheden van dit rechtsgebied om onfortuinlijke schuldenaren en hun schuldeisers een zo adequaat mogelijk instrumentarium te bieden voor hun financieel-economische en maatschappelijke problemen. Het begrip insolventierecht omvat niet alleen de drie in de Faillissementswet opgenomen procedures (faillissement, surseance van betaling en schuldsaneringsregeling natuurlijke personen), maar ziet ook op de daaraan voorafgaande situatie waarin een schuldenaar met financiële problemen wordt geconfronteerd. De combinatie van de financieel-economische achtergrond bij insolventie en de noodzakelijke juridische regulering verlangen van de beoefenaar flexibiliteit, scherp analytisch vermogen, gevoel voor cijfers, praktisch inzicht en creativiteit om te onderhandelen en conflicten op te lossen. Dit boek volgt daarom de verschillende stadia van een steeds verder verslechterende financiële situatie van de schuldenaar en behandelt de structuren en procedures die het recht voor die situaties biedt. Recht is een reeks studieboeken Aangezien het insolventierecht in belangrijke mate onderdeel vormt van het burgerlijk recht, is beheersing van het civielrechtelijk systeem een vereiste om het insolventierecht met succes te beoefenen. Dit verklaart mede zijn plaats in de Studiereeks Burgerlijk Recht. SBR deel 8, 9789013118841, 496 pag., € 45, 2013, seriekorting 20% vormen gezamenlijk een com- voor het bachelor onderwijs privaatrecht. Het nieuwe deel Insolventierecht voor masterstudenten is daarop een eerste uitzondering. De delen uit de Studiereeks Burgerlijk Recht pleet en onderling samenhangend studieboek over het burgerlijk recht. De hoofdzaken Onlangs in herdruk verschenen: Rechtshandeling en overeenkomst Prof.mr. Jac. Hijma, prof.mr. C.C. van Dam, mr. W.A.M. van Schendel, mr. W.L. Valk SBR deel 3, 9789013112696, 396 pag., € 43,50, 7e druk 2013, seriekorting 20% Bijzondere overeenkomsten Prof.mr. B. Wessels, prof.mr. A.J. Verheij (Red.) SBR deel 6, 9789013113785, 558 pag., € 46,50, 3e druk 2013, seriekorting 20% Rechtspersoon, vennootschap en onderneming Prof.mr. J.B. Huizink SBR deel 7, 9789013117752, 468 pag., € 42,50, 3e druk 2013, seriekorting 20% van de behandelde stof worden op ruime schaal met aan rechtspraak ontleende voorbeelden verrijkt. De stof is zeer toegankelijk en wordt op overzichtelijke en systematische wijze gepresenteerd. De studiereeks Burgerlijk Recht is bij uitstek geschikt voor degenen die hun Overige delen in de Studiereeks Burgerlijk recht: Personen- en familierecht, huwelijksvermogensrecht en erfrecht Prof.mr. M.J.A. Van Mourik, prof.mr. A.J.M. Nuytinck SBR deel 1, 9789013100785, 480 pag., € 45, 5e druk 2012, seriekorting 20% Goederenrecht Prof.mr. H.J. Snijders, mr. E.B. Rank-Berenschot SBR deel 2, 9789013085235, 704 pag., € 51, 5e druk 2011, seriekorting 20% kennis over het burgerlijk recht willen opfrissen. De serie staat onder redactie van prof.mr. Jac. Hijma, prof.mr. H.B. Krans, prof.mr. H.J. Snijders en prof. mr. J. Spier. Verbintenissenrecht algemeen Prof.mr. C.J.H. Brunner, mr. G.T. de Jong, prof.mr. H.B. Krans, prof.mr M.H. Wissink SBR deel 4, 9789013078534, 344 pag., € 42, 3e druk 2011, seriekorting 20% Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding Prof.mr. J. Spier, prof.mr. T. Hartlief, prof.mr. A.L.M. Keirse, prof.mr. G.E. van Maanen, prof.mr. R.D. Vriesendorp SBR deel 5, 9789013093803, 484 pag., € 44, 6e druk 2012, seriekorting 20% www.kluwer.nl/shop in onze shop bestelt u zonder verzendkosten Where privacy meets compliancy De dagelijkse praktijk van privacy vraagstukken is veelomvattend. Hoe gaat uw organisatie om met persoonsgegevens? Van uw medewerkers, van uw klanten. Dat u hier zeer veel waarde aan hecht is vanzelfsprekend. Maar hoe waarborgt u dit? En hoe gaat u in 2014 de wijzigende wet- en regelgeving implementeren in uw organisatie? Benieuwd naar hoe Brunel uw organisatie kan helpen? Let’s meet op brunel.nl