drie dimensies van de rechtsstaat

advertisement
NEDERLANDS JURISTENBLAD
DRIE DIMENSIES
VAN DE
RECHTSSTAAT
ž Maatwerk in het Wetsvoorstel
Maatschappeijke ondersteuning 2015
ž Meer over ontneming en redelijke
termijn
P. 1361-1416 JAARGANG 89 23 MEI 2014
10304672
20
LET’S GET
MORE SERIOUS
Kluwer Essentials.
Dé basis voor ieder advocatenkantoor met ambitie.
Of u nu uw eigen kantoor start of een klein maar groeiend kantoor heeft…
Eén ding is zeker: u wilt uw klanten optimaal van dienst zijn! Dat betekent snel en simpel
toegang tot relevante juridische kennis uit betrouwbare bron.
Probeer nu
een maand
gratis!
Kluwer heeft speciaal voor u ‘Essentials’, een compleet pakket voor een vriendelijke prijs.
U krijgt hiermee actuele online informatie uit Tekst & Commentaar en de Nederlandse
Jurisprudentie, inclusief 10 PO-punten. Vanaf slechts € 145 per maand!
kluwer.nl/essentials
Inhoud
1363
Prof. mr. P.J. Wattel
Gross Domestic Happiness
Wetenschap 1017
ACTIVEERT het
1364
Prof. mr. dr. L.H.J. Adams
Mr. dr. W.J. Witteveen
Drie dimensies van de
rechtsstaat
Praktijk 1018
1020-1036 Rechtspraak
1037 Boeken
1038-1046 Tijdschriften
1047-1049 Wetgeving
1050-1052 Nieuws
1053 Universitair nieuws
1054 Personalia
1055 Agenda
beloningscentrum in onze
ž Maatwerk in het Wetsvoorstel
Maatschappeijke ondersteuning 2015
termijn
HERSENEN net ZO ALS
1374
1380
Mr. J.D.L. Nuis
Naschrift bij ‘Wast ook de Hoge
Raad (ambtshalve) wit?
Rubrieken
NEDERLANDS JURISTENBLAD
DRIE DIMENSIES
VAN DE
RECHTSSTAAT
ž Meer over ontneming en redelijke
Mr. dr. M. Vermaat
Maatwerk in het Wetsvoorstel
maatschappelijke
ondersteuning 2015
O&M 1019
BELASTING betalen
1382
1396
1397
1405
1412
1413
1415
1415
P. 1361-1416 JAARGANG 89 23 MEI 2014
20
wanneer we LEKKER
ETEN of een zelfgekozen
GOED DOEL steunen
10304672
Vooraf 1016
Pagina 1363
In een HEDENDAAGSE
democratische RECHTSSTAAT
zou de VRAAG naar wat een
RECHTVAARDIGE
samenleving is voortdurend
ONDERWERP van discussie
Pagina 1370
moeten zijn
Bij de BEOORDELING van
de MELDING wordt ook
beoordeeld wat
‘redelijkerwijs van een
MANTELZORGER of het
sociale netwerk’ VERWACHT
Pagina 1377
mag worden
In de 21E EEUW moeten we
WERKEN aan een vormgeving
van de NIEUWSTE
BOUWLAAG van het HUIS
van de RECHTSSTAAT
Door MATIGING toe te staan
wordt een DEEL van het
WEDERRECHTELIJK
verkregen VERMOGEN bij
de veroordeelde gelaten en
dus als het ware weer
IN OMLOOP gebracht
Pagina 1373
De INMENGING in de
RECHTEN van de betrokkene
is des te groter door de
belangrijke ROL van
INTERNET en zoekmachines
in de MODERNE
SAMENLEVING
Pagina 1411
Pagina 1380
Mensen die OPGEPAKT zijn
moeten bij BINNENKOMEN
in een huis van bewaring bij de
intake GEÏNFOMEERD
worden over de
MOGELIJKHEID van
HUISBEWARING
Pagina 1411
Omslag: ‘Look’, 3d glasses © Caroline P.
Digonis 2009 / Alamy
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Ybo Buruma, Coen Drion, Ton Hartlief,
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Tom Barkhuysen, Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze-
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail [email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10, [email protected]
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht,
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Willem J. Witteveen, staatsrecht
toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Vooraf
1016
Gross Domestic Happiness
20
Volgens de econoom Richard Layard – schrijver
van ‘Happiness’1 - moet de belasting op arbeidsinkomen omhoog. Dat draagt bij aan het geluk
van de bevolking. Layard verbaasde zich over het gegeven
dat onderzoek steeds uitwijst dat wij in het westen sinds
de jaren vijftig niet gelukkiger zijn geworden hoewel ons
reële inkomen is verveelvoudigd. In het VK en in de VS is
de geluksbeleving überhaupt niet toegenomen en in continentaal Europa maar heel licht. Ook onder het minst
rijke deel van de bevolking niet, hoewel dat deel toch veel
meer grensnut heeft van welvaartstijging dan het rijkste
deel. Layard concludeert: “If extra income has done so
little to produce a happier society, there must be something quite wasteful about much of it.”
Hoe kan dat? Layard legt uit dat mensen streven
naar status, maar dat elke statusverbetering van de één
statusvermindering voor anderen betekent: een zero sum
game. Layard citeert Gore Vidal: “It is not enough to succeed; others must fail”. Hij wijst op onderzoek naar 750
Oscar-genomineerde overleden acteurs: zij die de Oscar
daadwerkelijk hadden gewonnen, leefden gemiddeld vier
jaar langer dan zij die hem niet hadden gekregen. Mensen
in hoge rangen blijken gemiddeld 4,5 jaar langer te leven
dan mensen in lage rangen. Die verschillen kunnen niet
verklaard worden door verschillen in roken, drinken, dieet,
etc. De geluksbepalende factor van inkomen en status
blijkt uitsluitend relatief: als iederéén meer verdient,
wordt niemand daar significant gelukkiger van, behalve
beneden de armoedegrens. Andersom: als iemand relatief
minder gaat verdienen dan de ander, wordt hij daar ongelukkiger van, al is zijn koopkracht niet veranderd. Mensen
verwachten veel meer welzijnsverbetering van inkomensverbetering dan in werkelijkheid optreedt.
Layard betoogt daarom dat het inkomensstreven
(“the rat race”) ontmoedigd moet worden: het gaat ten
koste van factoren die géén zero sum game zijn, maar
juist wél bewezen blijvende geluksverbetering kunnen
opleveren, zoals met vrienden of geestverwanten een
common good nastreven, en zorg en aandacht voor je
naasten: “Every time people raise their relative income
(which they like), they lower the relative income of other
people (which those people dislike). This is an external
disbenefit imposed on others, a form of physical pollution. (…). The whole process produces no net social gain,
but may involve a massive sacrifice of private life and
time with family. It should be discouraged.” Dan volgt de
inkopper: belasting kan een inherent correctiemechanisme zijn op ongelukkig makend gedrag. Layard ziet belasting op arbeidsinkomen als een milieuheffing: zo’n
belasting brengt de kosten van sociale en emotionele
vervuiling door (over)werk in rekening, zodat mensen met
die vervuiling rekening gaan houden. Wordt het belastingniveau goed ingesteld, dan wordt die psychische vervuiling teruggebracht tot het efficiëntste niveau en maken
mensen een gezondere afweging: “Thus a tax on noxious
emissions will reduce these emissions, and a tax on income from work will reduce work. (…). (Taxes) are helping to
preserve our work-life balance.”
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
Layard citeert ook onderzoek onder 900 Texaanse
werkende vrouwen naar de invloed van (i) hun bezigheid
en (ii) hun gezelschap op hun dagelijkse geluk. De twee
bezigheden waarbij zij rapporteerden het gelukkigst te
zijn, waren (op een schaal van 1 t/m 5): sex (waardering
4,7) en socializing (4,0). Shopping kwam pas op plaats 8
(3,2), ná bidden/mediteren (plaats 4, waardering 3,8) en
TV kijken (plaats 7, waardering 3,6). Opmerkelijk was ook
dat taking care of my children (plaats 11, waardering 3,0)
het aflegde tegen talking on the phone (plaats 10, waardering 3,1). De twee minst geluk producerende bezigheden
waren werken (plaats 14, waardering 2,7) en forenzen
(plaats 15, waardering 2,6). Het gezelschap dat hen het
gelukkigst maakte, was, in aflopende volgorde: vrienden,
familie, echtgenoot, kinderen, cliënten, collegae, jezelf, en
de baas. Layard observeert: “Only the boss’s company is
worse than being alone.”
Nu is Layard een gelovige: een overtuigde aanhanger
van Jeremy Bentham, de grondlegger van het utilitarisme
en van het Greatest Happiness Principle: de beste maatschappij is die waarin de burgers het gelukkigst zijn. Deze
Bentham had overigens bepaald dat zijn lijk na zijn overlijden zittend opgezet moest worden. Dit auto-icon werd
in 1850 verworven door zijn universiteit, het University
College London. Bij bijzondere gelegenheden wordt Bentham thans aangeschoven bij zittingen van het Collegebestuur, waar hij dan geregistreerd wordt als “present, but
not voting”.
Slechts één land ter wereld is daadwerkelijk overgestapt van gross domestic product op gross domestic happiness: Bhutan. Helaas liet de koning in 1999 ook TV toe tot
zijn koninkrijk, “including Rupert Murdoch”, waardoor de
Bhutaners toegang kregen tot “the usual mixture of football, violence, sexual betrayal, consumer advertising,
wrestling and the like,” met als gevolg een “sharp increase
in family break-up, crime and drug taking”, aldus Layard.
Belasting als geluksverbeteraar. Echt? Het zal Layard
goed doen dat uit neurologisch onderzoek inmiddels
blijkt dat belasting betalen het beloningscentrum in onze
hersenen activeert net zo als wanneer we lekker eten of
een zelfgekozen goed doel steunen. Belasting maakt
inderdaad een fatsoenlijke, op het recht gebaseerde, goed
georganiseerde, vooruit: gelukkige samenleving mogelijk.
Gordon Gekko2 had ongelijk: greed is not good. Waarom
willen mensen dan toch niet (meer) belasting betalen?
Dat willen zij niet als (zij denken dat) zij bijdragen aan
rijkaards die niet bijdragen. Dus, beleidsmakers: respecteer strikt het gelijkheidsbeginsel (géén fiscale privileges),
zowel bij de wetgeving als bij de uitvoering. En bestrijdt
excessieve inkomensongelijkheid: de gelukkigste en
succesvolste landen zijn de egalitaire die op vertrouwen
zijn gebaseerd.
Peter Wattel
1. Richard Layard: Happiness; Lessons from a new Science, Penguin books, 2005.
2. Michael Douglas won een Oscar met die rol. Hij gaat dus statistisch 4 jaar langer leven dan
de rest.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1363
Wetenschap
1017
Drie dimensies van de
rechtsstaat
Maurice Adams en Willem Witteveen1
De rechtsstaat vertoont een veelzijdig beeld met een ondergrens van een fatsoenlijke overheid en een
ambitieus ideaalbeeld van een vrije samenleving van burgers. Deze twee dimensies zijn onderling van elkaar
afhankelijk, en zijn dan ook relevant voor ieder debat over de staat van de rechtsstaat. De empirische (derde)
dimensie van de democratische rechtsstaat moet daarbij uitdrukkelijk worden betrokken. Responsiviteit
vanwege de overheid impliceert dat de publieke mening ernstig wordt genomen, maar niet dat diezelfde
overheid zich vanzelfsprekend associeert met opportunistische overname van standpunten die in de
samenleving leven, of met het capituleren als gevolg van maatschappelijke druk. Dat betekent ook dat de
burger moet aanvaarden dat er beslissingen worden genomen die tegen zijn directe belangen ingaan. Juist
daarom moet hij in zijn politieke betrokkenheid een evenwicht vinden tussen een aantal schijnbaar
egenstrijdige houdingen: betrokkenheid én afstandelijkheid, activisme én berusting, protest én aanvaarding.
Een vertrouwensrelatie tussen burger en overheid is daarbij onontbeerlijk. Het is mooi dat onlangs een
debat over de rechtsstaat plaatsvond in de vergaderzaal van de Eerste Kamer, en het valt te hopen dat de
bewindslieden er iets van hebben meegenomen naar hun bestuurlijke werk. Het zou nog mooier zijn als het
een breder debat wordt waar burgers zelf aan deelnemen.
D
e rechtsstaat blijkt geen rustig bezit, geen huis
waarin we onbezorgd kunnen slapen. Veel van de
actuele discussies gaan over de ondergrens, over
alles wat in een rechtsstaat toch echt niet zou moeten
kunnen. Het zijn vaak ongemakkelijke kwesties waar meer
kanten aan zitten. Als het strafrecht zijn beloop heeft
gehad, zou iemand als Volkert van der G. toch ook van de
regeling van vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling gebruik moeten kunnen maken?2 Een dergelijke route stuit echter op invoelbaar verzet van boze burgers.
Maar wat rechtvaardigt hier ongelijke behandeling van
een veroordeelde die op 2 mei hoe dan ook zal vrijkomen?
Als het strafrecht zijn beloop heeft gehad, zou de veroordeelde pedoseksueel Benno L. toch ergens in Nederland
moeten kunnen wonen? De moedige beslissing van de
burgemeester van Leiden deze man onder sterk beperkende voorwaarden een jaar in zijn gemeente toe te laten
stuitte op ook al weer begrijpelijke emoties, én op onaanvaardbare actievormen waarbij met geweld gedreigd werd.
Of denk aan een gebeurtenis uit 2009 in Bleiswijk, waar
een agent een Poolse zwerver bedreigde met een vuurwapen en een schep, alsof hij zijn eigen graf moest graven.
Doel van die handeling was de zwerver te dwingen niet
meer in de gemeente terug te keren, omdat de gemeente
niet over opvangmogelijkheden beschikte, zoals een Leger
1364
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
des Heils. Een en ander kwam uit, en er volgde een strafzaak met een veroordeling van de agent. We zien hier dus
eerst iets dat in een rechtsstaat niet mag gebeuren, en
dan een passende reactie vanuit de instituties van diezelfde rechtsstaat.
Leven we in dit land eigenlijk wel in een democratische rechtsstaat? Ja natuurlijk, het is hier geen tirannie,
geen anarchie, geen door corruptie aangevreten failed state. Maar wat betekent het eigenlijk in een democratische
rechtsstaat te leven? In dit artikel willen we op die vraag
nader ingaan, onder meer aan de hand van de actualiteit.
Daarbij wordt het debat over de rechtsstaat dat zich recent
in de Eerste Kamer ontplooide,3 als vertrekpunt genomen.
We hanteren daarbij soms de tactiek van de overdrijving:
trends die zich lijken aan te dienen worden bezien alsof er
al zekerheid zou zijn over hun verdere ontwikkeling. Dat
kan een vruchtbare tactiek zijn wanneer men bepaalde
ontwikkelingen meer principieel wil duiden.4 Gezien het
onderwerp lijkt een dergelijke aanpak passend. Immers,
‘[w]aar het op aankomt is dat de vinger aan de pols wordt
gehouden, zodat zorgwekkende signalen tijdig worden
opgepikt en daarop adequaat kan worden gereageerd’.
(Aldus Corstens, President van de Hoge Raad, in de Eerste
Kamer tijdens het zojuist vermelde debat).
1. De rechtsstaat als ondergrens
Er is een vrij gangbare definitie van de rechtsstaat, die
onder meer de zojuist vermelde ondergrens markeert. Volgens Kees Schuyt is in een rechtsstaat de overheid gebonden aan maat en regel.5 Natuurlijk zijn burgers en bedrijven ook aan regulering onderworpen, maar in dat gegeven
onderscheidt een democratische rechtsstaat zich niet van
autoritaire systemen. In de rechtsstaat houden de overheden – en dus de overheidsfunctionarissen – zich aan het
Dit type van wetgeving
markeert de overgang van
een open naar een gesloten
samenleving
zo duidelijk mogelijk geformuleerde recht, en houden zij
ook beginselen in de gaten zoals vorm gegeven door fundamentele rechten (waaronder de toegang tot de onafhankelijke en onpartijdige rechter). In de democratische
rechtsstaat kunnen burgers bovendien kritiek leveren en
is de overheid bereid zich daar iets van aan te trekken; dat
laatste zouden we het ‘consent-criterium’6 kunnen noemen: de overheid die ten behoeve van de burger handelt,
en daardoor draagvlak geniet. De rechtsstatelijke overheid,
zo zeggen we Scheltema na, is een dienende overheid.7
Een aantal van de maatregelen die recent werden
voorgesteld, hebben uitdrukkelijk op deze conceptie van
de rechtsstaat als ondergrens en juridische fatsoensnorm
betrekking. Waar in de inleiding van dit artikel vooral
over specifieke gebeurtenissen werd verhaald, gaat het
echter ook en vooral over meer structurele maatregelen
in de vorm van wetgeving of beleid. Meest in het oog
springend in de voorbije jaren waren de voorstellen met
betrekking tot:8 de invoering van verplichte minimumstraffen;9 de inperking van de mogelijkheid om taakstraffen op te leggen;10 het afschaffen en verlengen van verjaringstermijnen en de invoering van de herziening ten
nadele;11 lichte normovertredingen niet meer onder gezag
en regie van een rechter af te doen, maar door parketmedewerkers onder regie van een officier van justitie;12 het
plan de straf al uit te voeren terwijl het hoger beroep nog
loopt;13 het plan om gevangenen te laten betalen voor
hun verblijf in de gevangenis.14
En wat te denken van het steeds maar uitdijende toezicht op het gedrag van burgers in de publieke ruimte? Er
is bijvoorbeeld het voorstel de automatische kentekenregistratie uit te breiden, waarbij niet duidelijk is wanneer
de camera’s zullen worden gebruikt, terwijl de reikwijdte
van dit gebruik enorm is! ‘Door de grootschaligheid (…)
bestaat het risico dat beduidend meer onschuldige personen op wier naam het voertuig staat, in de positie kunnen
komen dat zij worden gerelateerd aan een misdrijf’, aldus
de Raad van State.15 Het proportionaliteitsbeginsel is hier
Auteurs
Vlaamse rechtssocioloog en politicoloog L.
de kwestie overigens heel boeiend. Zie voor
de wenselijke strafmaat is bij uitstek iets wat
1. Prof. mr. dr. L.H.J. Adams en mr. dr. W.J.
Huyse, in zijn lezenswaardige De politiek
een overzicht bijvoorbeeld L.C. Blaau, ‘The
van de feiten en omstandigheden van het
Witteveen zijn beiden verbonden aan het
voorbij, Leuven: Kritak 1994.
Rechtsstaat Idea Compared with the Rule of
geval afhangt – en dus bepaalt niet de
Departement Publiekrecht, Encyclopedie en
5. K. Schuyt, ‘De waarden van de rechts-
Law as a Paradigm for Protecting Rights’,
politiek maar de rechter dat’.
Rechtsgeschiedenis van Tilburg Law School.
staat’, in K. Schuyt, Steunberen van de
South African Law Journal 1990, p. 76-96
10. Waarbij we, opnieuw (zie vorige voet-
Adams als hoogleraar Democratie en
samenleving. Sociologische essays, Amster-
en B.Z. Tamanaha, On the Rule of Law.
noot) de rechter de speelruimte ontnemen
Rechtsstaat (leerstoel vfonds) en als hoogle-
dam: Amsterdam University Press 2006, p.
History, Politics, Theory, Cambridge: Cam-
om de straf of maatregel op te leggen die
raar Encyclopedie van het Recht, Witteveen
125. Over de contouren van die rechtsstaat,
bridge University Press, 2004.
passend is voor het aan hem voorgelegde
als hoogleraar Rechtstheorie. Witteveen is
zie onder meer het advies van de European
6. De term wordt ook gebruikt door Tama-
geval.
tevens medewerker van dit blad en lid van
Commission for Democracy through Law (de
naha.
11. Waarbij we de tijd zijn werk niet meer
de Eerste Kamer (PvdA). De inbreng van
zogenaamde Venice Commission), Report on
7. M. Scheltema, ‘De rechtsstaat’, in J.W.M.
laten doen, en er spanning bestaat met het
Adams bouwt onder meer voort op een
the Rule of Law, Strasbourg: CDL-
Engels e.a. (red.), De rechtsstaat herdacht,
legaliteitsbeginsel omdat de vraag rijst of
eerdere monografie over de democratische
AD(2011)003rev april 2011, en, meer reflec-
Zwolle 1989, p. 11-25.
met terugwerkende kracht een vrijspraak
rechtsstaat (M. Adams, Recht en democra-
tief, T. Bingham, The Rule of Law, London:
8. Sommige hiervan zijn inmiddels als wet
ongedaan mag worden gemaakt, en met
tie ter discussie. Essays over democratische
Penguin 2011. Voor een deelnemersperspec-
aanvaard (verjaringstermijnen en herziening
vereisten van privacy omdat het DNA en
rechtsvorming, Leuven: Universitaire Pers
tief op de rechtsstaat, zie M. Hertogh, De
ten nadele), andere voorstellen zijn blijven
vingerafdrukken van vrijgesprokenen voor
Leuven 2006). De inbreng van Witteveen
levende rechtstaat. Een ander perspectief op
steken op het niveau van beleids- en wet-
onbepaalde tijd moeten worden bewaard.
steunt onder meer op zijn bijdrage aan het
recht en openbaar bestuur, Utrecht: Lemma
gevingsvoornemen (minimum- en taakstraf-
12. Waarbij we de trias politica veronacht-
debat dat de Eerste Kamer op 11 maart
2002. Zie tevens het recente advies van de
fen).
zamen.
2014 hield over de staat van de rechtsstaat.
Adviesraad Internationale Vraagstukken
9. Waarbij we het oordeel van de rechter
13. Waarbij we de rechtsbescherming
(AIV), waarin die er terecht voor lijkt te kie-
blijkbaar niet geheel meer vertrouwen, en
ondermijnen, en raken aan het onschuld-
Noten
zen zich niet te verliezen in een weliswaar
die ook niet meer aan maatwerk kan doen,
principe.
2. Hierover recent W. van Hattum, ‘De
belangrijke, maar voor de doeleinden van de
en als gevolg waarvan aan de taakverdeling
14. Waarbij we hen in feite ook nog een
tenuitvoerlegging van de straf van Volkert
AIV welhaast semantische discussie over de
tussen wetgever en rechter wordt geraakt.
vermogensstraf opleggen en hen als inkom-
van der G.’, NJB 2014/565, afl. 11, p. 692-
verschillen tussen Rule of Law, Rechtsstaat,
Y. Buruma, Raadsheer in de Hoge Raad, zei
stenbron behandelen.
700.
État de droit. Zie AIV, De rechtsstaat. Waar-
hierover in de Eerste Kamer ‘dat het daarom
15. Raad van State, Advies d.d. 23 maart
3. Naar aanleiding van vooral een deskun-
borg voor Europese burgers en fundament
ongemakkelijk is dat de minister-president
2012, nr. No.W03.12.0008/II. Zie tevens F.
digenbijeenkomst op 4 februari. Raadpleeg-
van Europese samenwerking, 2014, p. 14-19
niet lang geleden in Buitenhof zei: “De
Jensma, in NRC Handelsblad van 9 maart
baar op youtube: www.youtube.com/
(‘[D]e standaarden van het concept rechts-
politiek gaat over de wenselijke strafmaat”.
2013: www.nrc.nl/rechtenbe-
watch?v=gYuXQ8cWTMM#t=2.
staat (zijn) ondanks terminologische verschil-
In het algemeen gesproken bepaalt de
stuur/2013/03/09/binnenkort-het-totale-
4. Bijvoorbeeld ook gehanteerd door de
len duidelijk (…)’ (p. 18). Historisch gezien is
politiek inderdaad het strafmaximum, maar
burgervolgsysteem.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1365
Wetenschap
uitdrukkelijk in het geding, en dit type van wetgeving
markeert de overgang van een open naar een gesloten
samenleving. Uiteindelijk zijn hier waarden betrokken die
verwijzen naar idealen en opvattingen over hoe veiligheidszorg eruit moet zien, en over hoe mensen met elkaar
moeten omgaan; naar de waarden die aan het samenleven
van burgers ten grondslag moeten liggen, en die te maken
hebben met de onderlinge verbondenheid tussen mensen,
met onderling vertrouwen en solidariteit.16 Ook vanuit die
optiek heeft de kwestie uitdrukkelijk een democratische
en rechtsstatelijke dimensie. Maar behalve ferme taal vanwege de Raad van State, afdeling wetgeving, is er politiek
gezien voor de constitutionele en rechtsstatelijke dimensie hiervan weinig aandacht.17
Maar het zou een misverstand zijn de ontwikkelingen te beperken tot het strafrecht alleen. Wat te denken
van het vreemdelingenbeleid?18 En van de bezuinigingen
op de rechterlijke macht (waaronder uitdrukkelijk het
OM)? En het gaat ook om de bezuinigingen op en hervormingen van de rechtsbijstand, momenteel zo actueel;19 en
De maatregelen in samenhang
gelezen roepen een grotere
spanning op dan de som der
individuele delen zou kunnen
suggereren
om de verhoging van griffierechten, waar het kabinet zich
nu weliswaar vooral beperkt tot hoger beroep en cassatie.
Deze laatste drie vermelde maatregelen hebben allen
betrekking op de toegankelijkheid en kwaliteit van onze
rechtspleging, een waarborg die op grond van heel wat
internationale verdragen waarbij Nederland is aangesloten prominent als fundamentele waarborg moet worden
erkend (artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR niet in het
minst, of artikel 47 van het EU Handvest van Grondrechten). Juist het domein van de rechtspleging vormt een
boeiende casus om te illustreren waarom een debat als
het onderhavige zo nodig is. In zekere zin is er sprake van
een sluipende tendens: over ieder van de maatregelen op
zichzelf genomen is zeker debat mogelijk. Nuance is
belangrijk, en niet iedere maatregel is op voorhand
ondenkbaar of problematisch. Maar als je het geheel van
de maatregelen in ogenschouw neemt, dan lijkt er zich
een structurele tendens voor te doen die niet vanzelfsprekend is; de maatregelen in samenhang gelezen roepen
volgens ons een grotere spanning op dan de som der
individuele delen zou kunnen suggereren.
Op de al vermelde deskundigenbijeenkomst werden onder
meer over de rechtsbijstand, juist in de vermelde samenhang gelezen, harde woorden gesproken. Het verhogen
van de griffierechten en het verminderen van de gesubsidieerde rechtsbijstand dragen beide bij aan de beheersing
1366
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
van de kosten van de rechtspleging, maar ten koste van
een groter goed: de toegang tot het recht. Het effect zou
kunnen zijn dat het voor een bedrijf straks niet meer
loont om over een vordering van minder dan € 1500 te
procederen (aldus ook Corstens in de Eerste Kamer). Moeten die ondernemers het recht dan maar in eigen hand
nemen? De Raad voor de Rechtspraak bepleit flexibele
griffierechten die met draagkracht en aard van het geschil
rekening houden. Het is wenselijk deze mogelijkheid serieus te onderzoeken. Zeker, als het om kleine vorderingen
gaat is er soelaas te verwachten van alternatieve vormen
van geschilbeslechting die goedkoper zijn. Maar dan moet
een deugdelijk en werkend systeem van zulke alternatieve
mogelijkheden wel eerst beschikbaar zijn. Deze alternatieve manieren van conflicten beslechten werken trouwens
alleen goed als de gang naar de rechter mogelijk blijft, als
stok achter de deur. Het juridisch loket zeeft onredelijke of
kansloze claims nu al uit. Door hierna nog drempels in te
bouwen, verandert niet de motivatie of het gelijk van de
klager maar wel diens kans om gehoor te vinden. Als
mensen die het niet breed hebben niet naar de rechter of
een andere toegankelijke instantie kunnen gaan, wordt de
tweedeling van onze samenleving ook nog eens juridisch
gesanctioneerd. Wie niet naar een onafhankelijke en
onpartijdige rechter kan is dan de facto een tweederangsburger. Hij is iemand die er niet bij hoort en ook iemand
die we niet kunnen verwijten dat hij geen al te groot vertrouwen heeft in de overheid. In de woorden van Corstens
tijdens de deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer:
‘Toegang tot de rechter is geen consumptiegoed, geen
bankstel dat je wel of niet zult kopen, het is een essentieel
onderdeel van onze rechtsstaat.’ En verder: ‘Het is een volstrekt veilige veronderstelling dat de drempels nu eerder
te hoog dan te laag zijn.’
De toegang tot het recht is zoals gezegd een door
artikel 6 EVRM gewaarborgd grondrecht. In een door prof.
Barkhuysen geschreven advies aan de Verenging Sociale
Advocatuur komt deze tot een kritisch oordeel over de
plannen.20 Hij concludeert dat de toegang tot de rechter
onder druk komt te staan en dat de vraag moet worden
gesteld of de voorstellen de grens van het toelaatbare niet
overschrijden. Voor Barkhuysen is het geen vraag dat op
grond van de jurisprudentie (Airey vs. Ierland en Del Sol
vs. Frankrijk) geconcludeerd moet worden dat de voorstellen om consumentenrecht en huurrecht van financiering
uit te sluiten in elk geval onrechtmatig zijn, terwijl bij
echtscheidingszaken naar de situatie van het individu
moet worden gekeken. Barkhuysen stelt voorts: ‘Bovendien mag het recht op toegang tot de rechter niet worden
onthouden, louter omdat er mogelijk ook een oplossing
via een andere route denkbaar zou zijn. Het recht op toegang tot de rechter veronderstelt dat wanneer het individu een zaak aan een rechterlijke instantie wil voorleggen,
hem deze mogelijkheid moet worden geboden (…) het niet
willen of kunnen gebruikmaken van een alternatieve
oplossingsrichting kan geen grond voor afwijzing van een
verzoek tot rechtsbijstand zijn; uiteindelijk moet er altijd
toegang tot de rechter kunnen zijn.’21
Waarom geen alternatieve route onderzocht? Om
een evenwichtig stelsel te verkrijgen dat rechtmatig en
efficiënt is, zou er in de eerste lijn – via het Juridisch
Loket, andere adviseurs of internetbronnen – aangegeven
moeten worden welke alternatieve methoden er beschikbaar zijn om een controverse te beslechten. Lopen alternatieve wegen spaak dan dient een rechtzoekende echter
snel toegang te hebben tot professionele rechtspraak,
ondersteund door een professionele advocaat. Dergelijke
aanpak kan zelfs goedkoper zijn dan het huidige stelsel.
Brenninkmeijer wees er tijdens de deskundigenbijeenkomst op dat het vanuit zijn ervaring als ombudsman
duidelijk is geworden dat bestuursrechtelijke geschillen in
ongeveer 60 tot 70% van de gevallen door gewoon menselijk contact van bestuursorganen met burgers voorkomen
kunnen worden. Ook de kwesties waar het om gaat in het
huurrecht, consumentenrecht en bij echtscheidingen vereisen lang niet altijd een gang naar de rechter en de sociale advocatuur spant zich ook in om dat door wat Brenninkmeijer in de Eerste Kamer ‘gewoon menselijk contact’
noemde, te voorkomen.
2. De empirische dimensie van de rechtsstaat:
fact free politics
Zoals uit dit laatste voorbeeld blijkt, gaat het niet alleen
om de spanning met de rechtsstatelijke en (dus) fundamenteelrechtelijke dimensie die zich in veel nieuwe wetgeving en voorgenomen beleid manifesteert. Het gaat er ook
om dat de efficiëntie en het effect van de voorstellen of
maatregelen niet noodzakelijk doordacht zijn (het zicht op
de empirische dimensie), maar in de Eerste Kamer kwam
dat element niet helemaal scherp tot uiting. Prof. Theo de
Roos had het in zijn Tilburgse afscheidsrede over fact free
politics.22 Van sommige (voorgestelde) maatregelen weten
we dat die geen of zelfs een negatief effect hebben, en veelal ontbreekt ook een echte probleemanalyse. Neem de
voorgestelde strafbaarstelling van illegaal in dit land verblijvende vreemdelingen. De regering stelde dat de
afschrikwekkende werking van deze wet meerwaarde heeft
(de staatssecretaris had het over een ‘verdrijvingseffect’).
16. J. Terpstra, Het veiligheidscomplex.
Gerards en A. Terlouw (red.), Amici Curiae.
02-13-advies-gefinancierde-rechtsbijstand-
omslag in (het denken over) de inzet van
Ontwikkelingen, strategieën en verant-
Adviezen aan het Europees Hof voor de
en-toegang-tot-de-rechter.pdf.
het strafrecht bij de bestrijding van crimina-
woordelijkheden in de veiligheidszorg, Den
Rechten van de Mens, Nijmegen: Wolf
21. Ibid., p.
liteit. J. De Hullu. Materieel strafrecht,
Haag: Boom Juridische Uitgevers 2010, met
Legal Publishers 2012, p. 252 (met verdere
22. T.A. de Roos, Grimmig Spiegelbeeld,
Deventer: Kluwer 2012, p. 9-13 (met vele
name hoofdstuk 9 (‘Veiligheidszorg als
verwijzingen).
Afscheidscollege Tilburg University, 17 mei
verdere verwijzingen, nuances en voorbeel-
publiek goed’).
19. Hierover uitgebreid in dit tijdschrift: M.
2013. Het past in een ontwikkeling naar
den). Verder K. Rozemond, ‘Wie zijn wij?’,
17. Een van ons wees hier eerder op: M.
Westerveld, ‘Gesubsidieerde rechtsbijstand
een zogenaamd ‘totaalstrafrecht’ gekoppeld
Nederlands Tijdschrift voor Rechtsfilosofie
Adams, Constitutionele geletterdheid voor
en de toegang tot het recht’, NJB
aan een vorm van wij-zij denken. De term
en Rechtstheorie 2005, p. 3-7.
de democratische rechtsstaat”, NJB
2014/246, afl. 5, p. 312-318.
totaalstrafrecht komt van A.H. Klip, ‘Totaal-
2013/874, afl. 17, p. 1115.
20. Te lezen via: http://rechtsbijstandjuist-
strafrecht’, Delikt en Delinkwent 2010, p.
18. T. Spijkerboer, ‘Subsidiariteit 2.0’, in J.
nu.nl/wp-content/uploads/2014/02/2014-
583-593. Zie uitgebreid De Hullu over de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1367
Wetenschap
Maar twintig jaar onderzoek, ook internationaal onderzoek,23 geeft een stevige indicatie dat illegale vreemdelingen een sterke motivatie hebben zich buiten de criminele
circuits te houden, en dat strafbaarstelling wellicht zelfs
zou aanzetten tot criminaliteit. Welk probleem moest nu
eigenlijk worden opgelost? Na de voor de regeringspartijen
teleurstellend verlopen gemeenteraadsverkiezingen van
2014 werd het voorstel uitgeruild tegen een verlaging van
de arbeidskorting voor inkomens boven de € 40 000 – geen
staaltje van principiële politiek – en daarom zullen we het
antwoord op die vraag voorlopig niet weten.
Een tweede voorbeeld van fact free politics betreft de
gang van zaken rond de verlenging van de Rotterdamwet
die nu net aanhangig is in de Eerste Kamer. Deze wet die
eigenlijk Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek24 heet maar in feite alleen in Rotterdam van
toepassing is, was bij invoering in 2006 omstreden vanwege de rechtsstatelijke vraag of het te rechtvaardigen is om
aan een groep van de bevolking woonvergunningen te
kunnen weigeren omdat zij kansarm zijn en het percentage kansarme bewoners van bepaalde Rotterdamse wijken
boven een bepaald percentage zouden brengen, hetgeen
dan gecorreleerd wordt met de probleemaccumulatie die
zich in deze wijken voordoet. Dit is een wet die in strijd is
met het algemeenheidsvereiste (alleen bedoeld voor een
paar wijken in Rotterdam) en die het gevaar in zich draagt
van stigmatisering en discriminatie. Omdat deze risico’s
werden afgewogen tegen het perspectief dat met een
andere bevolkingssamenstelling de problemen in de wijk
zouden kunnen worden aangepakt, kreeg de wet het voor-
Deze meer ambitieuze visie op
de rechtsstaat begint met de
ontdekking dat het om een
historische verworvenheid gaat
deel van de twijfel op voorwaarde van een evaluatie na
vijf jaar. Die evaluatie is er nu en is onmiskenbaar een
oppervlakkig, eenzijdig en volstrekt niet objectief verhaal
geworden. Op basis van deze beperkte en gekleurde uitsnede uit de feiten, vertekend door het belang van de
onderzoekende gemeente, stelt de regering een verlenging
van de wet voor van maar liefst vier perioden van telkens
vier jaar, dus vrijwel onbeperkt. Het zal interessant zijn te
zien hoe de Eerste Kamer gaat reageren op dit voorstel
van de wet dat niet door een gedegen analyse van de probleemsituatie wordt onderbouwd.25
3. De ambitieuze dimensie van de rechtsstaat
Diegenen die menen dat er in dit tijdsgewricht onvermijdelijk moeilijke maatregelen moeten worden genomen, en
dat het nu eenmaal democratisch is dat de meerderheid
beslist, brengen de kwestie op een misleidende wijze aan.
Vrijwel niemand zal willen ontkennen dat in een democratie meerderheidsbesluitvorming betekenisvol is. Tijdens de
1368
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
vermelde expertbijeenkomst stelde Hirsch Ballin echter
heel principieel dat democratie en rechtsstaat elkaar versterken, dat een eerbiediging van de grondrechten een versterking en niet een verzwakking van democratisch bestuur
inhoudt. De aloude spanningsrelatie tussen democratische
macht en rechtsstatelijk bestuur kan dus worden opgelost.
Om de betekenis van de stelling van Hirsch Ballin
beter te kunnen duiden, moeten we vaststellen dat er ook
een ambitieuzer idee over de rechtsstaat in omloop is. Deze
meer ambitieuze visie op de rechtsstaat begint met de ontdekking dat het om een historische verworvenheid gaat.
Vanaf de achttiende eeuw wordt een bouwwerk opgetrokken in verschillende lagen. Eerst de liberale rechtsstaat,
daarop de democratische rechtsstaat, gevolgd door de sociale rechtsstaat. En dit huis van de rechtsstaat, zoals Bovens
het noemt, is principieel onvoltooid.26 Het lijkt op zo’n
Amsterdams grachtenpand dat uit etages van verschillende
ouderdom is opgetrokken en waar voortdurend aan wordt
verbouwd om aan de behoeften van de bewoners te voldoen. Burgers die het huis van de rechtsstaat bewonen verwachten meer dan fatsoenlijke behandeling; zij zijn ook
actieve deelnemers aan de democratische rechtsstaat. Ook
de overheidsdienaren die zich in het huis van de rechtsstaat ophouden zijn in deze opvatting actieve dragers van
de idealen van rechtsstatelijkheid. Er is veel onderzoek dat
erop wijst dat een vitale democratische rechtsstaat verantwoordelijke ambtenaren nodig heeft maar meer nog berust
op een brede middenklasse van mensen die niet heel rijk
zijn of heel arm; zelfbewuste mensen die in staat zijn voor
hun vrijheid en die van het collectief op te komen, noem
het mensen die een vorm van actief burgerschap beoefenen. Onder meer Pierre Rosanvallon laat zien dat de groter
wordende verschillen tussen arm en rijk en de erosie van
de middenklasse een bedreiging inhouden voor de waarden van de democratie en de rechtsstaat.27 In die zin is dit
ruime idee van de democratische rechtsstaat evenzeer een
opvatting over wat nodig is die gezond te houden.
In deze ruime visie op de rechtsstaat is het wezenlijk
dat de drie bouwlagen ervan – de liberale, de democratische
en de sociale – altijd tegelijkertijd aan de orde zijn en dat we
beseffen dat deze dimensies elkaar soms versterken en
soms onder hoge druk zetten. Wetgeving is als politieke
wilsuiting bijvoorbeeld terughoudend en kaderscheppend
in overeenstemming met de liberale dimensie, activistisch
en instrumenteel in de sociale optiek die altijd weer in
bureaucratie dreigt uit te monden. Vanuit de democratische
bouwlaag is daarbij altijd de vraag actueel in hoeverre de
politieke organen de maatschappelijke belangen tot een
Algemeen Belang weten te integreren (of daarin tekortschieten). Tjeenk Willink bracht deze kwestie terecht aan toen hij
tijdens de deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer zei
dat ‘een vruchtbare discussie over de problemen in de
rechtsstaat niet mogelijk is, zonder het functioneren van de
democratie daarin te betrekken.’28 Hij stelde dat we moeten
spreken over de politieke cultuur die de problemen waarmee we worden geconfronteerd mogelijk maakt. En het gaat
daarbij overigens niet alleen om het feit dat we in Nederland heel goed meningen kunnen ventileren (ook in de
samenleving), en dat we dat moeten blijven kunnen doen.
Het gaat er ook om dat op institutioneel niveau de checks
and balances goed georganiseerd zijn. En Brenninkmeijer
sprak bij dezelfde bijeenkomst op dat punt waarschuwend
Onze ‘commerciële’ democratie lijkt nog maar weinig te melden te
hebben over wat mensen bij elkaar kan brengen. Over wat hen weet
te scheiden des te meer
van een systeemfalen: de politieke partijen slagen er niet
goed in het volk te vertegenwoordigen en het ‘Algemeen
Belang’ te interpreteren en dragen door hun populistische
opstelling bij tot verzwakking van de rechtsstaat. ‘Een zwakke democratie verdraagt geen sterke rechtsstaat’, zei hij; er
moet evenwicht bestaan tussen de twee. Benninkmeijer
voegde er aan toe dat het systeemfalen eruit blijkt ‘dat ons
democratisch rechtsstatelijk systeem teveel eenheid gaat
vertonen en te weinig ruimte laat voor een tegenstem.’ De
andere sprekers meenden ook allemaal, in wisselende
bewoordingen, dat beter georganiseerde checks and balances, dus meer controle op politieke, bestuurlijke en ambtelijke macht een oplossingsrichting zou zijn.
4. Vier aandachtsgebieden
Over ieder van die kwesties – populisme, Algemeen
Belang, checks and balances, bureaucratie – valt meer te
zeggen. We werken die hier wat verder uit, als vier gebieden waarop de democratische rechtsstaat aandacht vraagt,
en die allen naar elkaar verwijzen en op elkaar betrekking
hebben. Ieder voor zich kenmerken die aandachtsgebieden dan weer min of meer specifieke spanningen in ons
maatschappelijk bestel, die vervolgens weer spanningen
in de rechtsstatelijke configuratie (ondergrens) daarvan
bewerkstelligen.
a. Populisme en Algemeen Belang
In zijn prachtige en veelbesproken Vuur en As,29 maakt de
Canadese hoogleraar en ex-politicus Michael Ignatieff een
(althans door recensenten) weinig opgemerkte analyse
over de relatie tussen democratische rechtsstatelijkheid
en politiek handelen. Democratie, zo schrijft Ignatieff, is
afhankelijk van overtuigingskracht, ‘van het idee dat je
vandaag misschien in staat zult zijn een tegenstander te
overtuigen en morgen een bondgenoot van hem te
maken’.30 Een dergelijke opvatting over democratie voor-
onderstelt een vorm van wederzijds respect tussen politici. ‘Als er iets is wat de democratie in de achting van de
burger doet dalen, is het wel het beeld van twee politici
die elkaar scheldwoorden naar het hoofd slingeren (…).’31
Het politieke taalgebruik, hier en in het buitenland
(denk aan de berichten die ons uit de Verenigde Staten
bereiken), lijkt er echter steeds vaker van uit te gaan dat
democratie niet een systeem is dat een omgang poogt te
vinden met mensen waarmee je politiek van mening verschilt (noem die, met Ignatieff, ‘tegenstanders’); veeleer gaat
het om het argumenteren met vijanden, en die moeten
zoals bekend worden verslagen of vernietigd. Het sluiten
van bijvoorbeeld compromissen – heel typisch voor
beschaafd politiek handelen volgens ons – is dan een vorm
van verraad! In een gelijkaardige stemming wees ook
Hirsch Ballin er in zijn recente Rechtsstaatlezing op dat het
versnelde en verhevigde proces van politieke meningsvorming een directheid heeft gekregen waarin voor reflectieve
argumentatie geen ruimte meer is. En daarbij heeft het
pure meerderheidsdenken de wind zozeer in de rug gekregen dat het aan de kracht daarvan lijkt overgeleverd.32 In
een dergelijke cultuur is de vraag naar wat goed is voor de
samenleving als geheel – datgene wat we definiëren als het
Algemeen Belang – niet meer zo belangrijk. Zo bekeken
lijkt het er op dat de politiek zelf aan het ‘vermarkten’ is, en
het marktprincipe – the winner takes all! – de bedgenoot
van de democratische rechtsstaat is geworden.33 Helaas verhouden markt en democratie zich niet goed tot elkaar; de
democratie en de democratische rechtsstaat, die ook tot
taak hebben de vaak zwakkeren in de samenleving te
beschermen, is immers veel meer dan een optelsom van
neuzen. Onze ‘commerciële’ democratie, inclusief het daarbij horende korte termijn denken (snelle winst!), lijkt in
ieder geval nog maar weinig te melden te hebben over wat
mensen bij elkaar kan brengen.34 Over wat hen weet te
scheiden des te meer.
23. Zie het overzicht ter zake door J.P. van
25. Inmiddels werd over de wet in de Eerste
Tjeenk Willink. Zie hiervoor de bij gelegen-
33. Vgl. F. Zakaria, De toekomst van de
der Leun, ‘Zal de strafbaarstelling van ille-
Kamer gestemd, en aldaar met de steun van
heid van zijn afscheid van de Raad van
vrijheid. De paradoxen en schaduwzijden
galiteit effectief zijn? En wil iemand dat
de PVV aangenomen. Een van de auteurs
State gepubliceerde verzamelbundel: Niet
van democratie, Amsterdam: Contact 2004,
eigenlijk weten?’, Ars Aequi Maandblad
van dit artikel stemde in zijn hoedanigheid
de beperking, maar de ruimte. Beschouwin-
p. 207.
2013, p. 8-9. Recent tevens A.B. Terlouw,
van Senator tegen de wet.
gen over democratie en rechtsstaat, Den
34. Het feit dat de publieke zaak zelf door
‘Fundamentele rechten van niet rechtmatig
26. Hierover M.A.P. Bovens, De digitale
Haag: Boom 2012.
massale privatisering wordt uitgekleed helpt
in Nederland verblijvende vreemdelingen:
rechtsstaat. Beschouwingen over informa-
29. Amsterdam, Cossee, 2013 (vertaald uit
overigens ook niet mee aan een herwaarde-
een fata morgana’, Rechtsgeleerd Magazijn
tiemaatschappij en rechtsstaat, Alphen a/d
het Engels: Fire and Ashes. Succes and
ring van het publieke domein en het daarbij
Themis 2013, p. 9-19 (doordat illegaal
Rijn: Samsom, 1999.
Failure in Politics, Cambridge (Massachus-
horende algemeen belang. De voorbeelden
verblijf in Nederland strafbaar is gesteld, is
27. Zie vooral zijn La société des égaux,
sets): Harvard University Press 2013).
liggen voor de hand: zorg, onderzoek,
het steeds moeilijker om voor sommige
Paris: Seuil 2011.
30. Ibid., p. 190.
cultuur, spoorwegen, publieke omroep. Zie
vreemdelingen ook feitelijk rechten te doen
28. Zie hierover verder zijn Tromp-lezing,
31. Ibid., p. 191 (Ignatieff voegt er aan toe:
verder Tjeenk Willink in zijn reeds aange-
effectueren). De NOvA, RvdR, Commissie-
gepubliceerd in De Groene Amsterdammer,
‘(…) in een overigens lege zaal.’).
haalde Tromp-lezing. Zie hierboven voet-
Meijers en de NVvR waren allen erg kritisch
1 november 2013. De relatie tussen demo-
32. De Grondwet in politiek en samenle-
noot 28.
over de voorgenomen wetgeving.
cratische rechtsstaat en politieke cultuur
ving, Den Haag: Boom Lemma uitgevers
24. Kamerstukken II, 33797.
loopt als rode draad door het werk van
2013, p. 17.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1369
Wetenschap
Ignatieff parafraseert Clausewitz:35 politiek is niet de
voortzetting van oorlog, maar er juist een alternatief voor.
Politiek heeft bij uitstek als bedoeling geweld tussen burgers te vermijden. En daar ligt een analogie met de bedoeling van een constitutie en de democratische rechtsstaat:
ook daarvan is het immers mede de bedoeling dat die civilisering van het conflict mogelijk maken, spanningen en
meningsverschillen juist wil faciliteren. We vinden politiek,
in samenhang met constitutionalisme en rechtsstaat,
immers ook belangrijk, omdat het doel ervan juist is ons te
behoeden voor een situatie waarin samenleven welhaast
onmogelijk wordt. Een en ander doet onder meer de vraag
rijzen of de verruwing van het politieke taalgebruik en handelen die we de recente jaren kunnen ontwaren, niet in
zekere zin onconstitutionele kenmerken heeft.
Terug naar de rechtsstaat, waar we drie dimensies – een
minimale, een empirische en een ambitieuze – van hebben onderscheiden. Die dimensies, zo stelden we, moeten
elkaar in evenwicht houden. In een hedendaagse democratische rechtsstaat zou de vraag naar wat een rechtvaardige samenleving is daarom voortdurend onderwerp van
discussie moeten zijn, juist omdat we meer dan ooit in
een samenleving leven waarin pluralisme en verdeeldheid
eerder regel dan uitzondering zijn.36 Leken conflicten
vroeger onverenigbaar met maatschappelijke samenhang,
tegenwoordig moeten tegengestelde visies op het ‘goede
leven’ en de ‘rechtvaardige samenleving’ kunnen samengaan. Dat vereist dus een politieke cultuur die zoekt naar
compromissen in de nobele zin van het woord. Dat wil
volgens ons zeggen dat het politieke handelen zoveel
mogelijk zowel respect als wederzijdse herkenbaarheid en
beaambaarheid moet proberen te bevorderen. Om dat te
realiseren moet er in een eigentijdse democratie minstens ‘ongoing talk’37 zijn: om belangen te behartigen,
anderen te overtuigen, samen agendapunten te bepalen,
De idee van ‘de’ wil van het volk,
indien op ongekwalificeerde
wijze gehanteerd als louter de
meerderheidsopinie, is achterhaald
wederkerigheid af te tasten, zich uit te drukken en te relativeren, gemeenschap te vormen, zelfkritiek uit te oefenen, bestaande evidenties en paradigma’s opnieuw te
bekijken, om een discours te bewerkstelligen waarin
ieders normen en waarden op tafel komen, verdedigd kunnen worden maar ook ondermijnd, enz., en dit alles steeds
op basis van een ethiek van wederzijds respect. Alleen
daaruit kunnen ‘nobele compromissen’ voortvloeien. Dat
wil niet zeggen dat een democratie louter een praathuis
dient te zijn, beslist niet. Maar waar het hier vooral om te
doen is, is dat het in een democratische rechtsstaat om
meer gaat dan alleen maar de formele kenmerken daarvan.
1370
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
Dit alles betekent ook dat de idee van ‘de’ wil van het
volk, indien op ongekwalificeerde wijze gehanteerd als
louter de meerderheidsopinie, achterhaald is. Een ware
democratische orde is in de eerste plaats een soort van
openheid waarin recht en politieke macht voortdurend
ter discussie gesteld kunnen worden. De politiek dient
onder meer de ruimte te creëren die een dergelijke permanente discussie mogelijk maakt. Allicht kan geen enkele instelling of procedure het bestaan en de bestendiging
daarvan garanderen. Formele garanties van de rechtsstaat
zijn weliswaar conditiones sine qua non voor het democratisch functioneren van een samenleving; de middelen om
een vertrouwensrelatie tussen overheid en burgers, tussen
machthebbers en justitiabelen, te bewerkstelligen en
bestendigen. Maar ze kunnen niet als autonome of statische leidraad worden gebruikt om het democratisch handelen te legitimeren. Het ongekwalificeerde gebruik van
bijvoorbeeld de meerderheidsregel kan, wanneer deze
hogere waarde wordt vergeten, ontaarden in een dictatuur
van de meerderheid, met bijvoorbeeld als gevolg dat
belangrijke minderheidsgroepen worden genegeerd. In
dat licht dienen de formele aspecten van de democratische rechtsstaat begrepen te worden.38 Juist om sociale
vrede te bewaren zijn nobele compromissen tussen meerderheid en minderheid dan ook essentieel. Sterker nog,
juist deze nobele compromissen kunnen maken dat ook
het recht aanvaard wordt. En daartoe zijn een luisterend
oor, debat en het afleggen van verantwoording – wezenlijke kenmerken van een democratische houding dus –
noodzakelijk. Salet drukte dit als volgt uit: ‘Morele condities (...) zijn fragiele gegevenheden – zeker in een context
die vatbaar is voor doodgewoon machtsmisbruik – maar
zij smeden de band die mogelijk maakt, dat democratische besluiten vanwege de overtuigingskracht van het
bestel als zodanig, ook navolging kunnen vinden bij burgers die van de besluiten in casu nadeel ondervinden. De
geldingskracht van een democratisch bestel is niet primair afhankelijk van de mogelijkheid om met behulp van
sancties bepaald gedrag af te dwingen (ook al dient over
de mogelijke toepassing van sancties een zekere berekenbaarheid te bestaan), alswel van de morele verbondenheid
van burgers en gezagsdragers.’39
Om misverstanden te vermijden: we bepleiten dus
niet dat, bijvoorbeeld, het justitiebeleid zich niets moet
aantrekken van invoelbare vragen die uit de maatschappij
voortkomen, zoals de vragen rond Volkert van der G. en
Benno L. Responsiviteit blijft belangrijk, ook en vooral voor
bewindslieden. Wel bepleiten we de noodzaak van verantwoordelijke politici en beleidsmakers die uitleggen welke
belangen er op het spel staan, en die alle aspecten daarvan
uitdrukkelijk en publiek meewegen. En die dan met beleidsbeslissingen komen die getuigen van een evenwichtige
beoordeling van al die aspecten die een bepaalde kwestie
aanbelangen: dus inclusief rechtsstatelijke belangen en realiteitsgehalte van maatregelen. Geen enkele beleidsmaker
kan het zich permitteren om de publieke mening te negeren. Wel zal een gewetensvolle beleidsmaker de geloofwaardigheid van die mening moeten onderzoeken en toetsen,
die mening dus heel ernstig moeten nemen, ook en vooral
op het rechtsstatelijke gehalte. Hij zal, aan de hand van
argumentaties van belangengroepen, oordelen van collega’s,
deskundigen, de pers enz., moeten proberen te bepalen op
welke gronden een publiek oordeel berust. Maar een
beleidsmaker die vervolgens desondanks weigert gevolg te
geven aan een vermeende publieke consensus, maakt zich
niet noodzakelijk schuldig aan elitisme.40 Dat brengt ons bij
het volgende aandachtsveld.
b. Checks and balances
In zijn recente meesterlijke geschiedenis van de democratie signaleert John Keane het ontstaan van een nieuw type
democratie dat de representatieve democratie aanvult en
corrigeert door een toename van instituties die als waakhonden of monitoren het functioneren van de officiële
staatsinstellingen kritisch begeleiden. Keane laat zien dat
er een enorme variëteit is aan vormen van wat hij ‘monitory democracy’ noemt, de waakhondendemocratie. Tussen de onderdelen van zijn immense opsomming lijkt op
het eerste gezicht geen enkel verband te bestaan. Keane
heeft het onder veel meer over: burgerjuries, teach-ins,
burgerbetrokkenheid bij gemeentelijke begrotingen, denktanks, consensusconferenties, focusgroepen, adviesorganen, mensenrechtenorganisaties, consumentenbonden,
ombudspersonen, actieve rechters, democratie cafés, deliberatieve opiniepeilingen, sociale forums, raden van
experts, herdenkingsbijeenkomsten. Deze tellen mee als
vormen van waakhondendemocratie omdat ze er mede op
gericht zijn het publiek te informeren en van betere informatie te voorzien over de vele standpunten die in publieke discussies kunnen worden ingenomen. Volgens Keane
moet het oude maxime van de vertegenwoordigende
democratie dat één persoon, één stem en één vertegenwoordiging met elkaar verbindt plaats maken voor de
nieuwe norm van de waakhondendemocratie: ‘One person,
many interests, many voices, multiple votes, multiple
representatives.’41 Openbaarheid en rekenplichtigheid van
bestuur, verantwoording, integriteit, evenwicht van machten, zijn daarbij de nieuwe sleutelbegrippen. Deze ondersteunen het door controlerende en rechtsprekende instanties gewaarborgde ideaal van de democratische
rechtsstaat. Daarin wordt de burger dan rechtszekerheid
en bescherming tegen een overmatige uitoefening van
overheidsmacht geboden. En misschien zelfs voor burgers
een laatste instantie om zich toe te wenden.
Een gelijkaardig betoog treffen we aan bij de recente
winnaar van de zogenoemde Spinozalens, Pierre Rosanvallon. Ook hij stelt dat onder druk van grote maatschappelijke verdeeldheid en complexiteit, de democratie een
nieuwe gedaante krijgt. In zijn La contre-démocratie42 – de
tegendemocratie –, laat hij zien dat de democratische orde
zich steeds meer organiseert als een vorm van wat hij
georganiseerd wantrouwen noemt; een geheel van bewegingen, denkbeelden en stromingen dat de officiële struc-
turen onder druk zet, en die beter laat functioneren. Het
gaat dan om een systeem van checks and balances en
machtsevenwicht, dat een veel breder domein bestrijkt
dan de drie klassieke machten. De trias wordt tot een multiple politica, en de actieve burger en civil society spelen
daarin een belangrijke rol!
Zo bezien is er dus geen reden tot pessimisme over
onze democratie: aan het ‘verlangen naar inspraak’43
wordt tegemoet gekomen, en de burger wordt wel degelijk
vertegenwoordigd. Al is het dan niet via verkiezingen. Dit
doet wel de vraag rijzen wat dan nog de betekenis kan zijn
van de institutionele dimensie van de democratische
rechtsstaat, zoals een verkozen parlement. In onderdeel d.
hieronder, komen we op die kwestie terug. Eerst moeten
we constateren dat veel burgers die onoverzichtelijke en
beweeglijke waakhondendemocratie niet als een regime
ervaren dat met hen rekening houdt.
c. Bureaucratie
Veel burgers voelen zich vervreemd van de politiek die zij
ervaren als een spektakel dat hen uitsluit; ze hebben weinig invloed op het bestuur dat hen in hun belangen
raakt.44 Burgers in ons land hebben vaak het gevoel dat zij
niet zozeer aan een democratisch bewind deelnemen als
wel aan een bureaucratisch regime zijn onderworpen. Dat
geldt ook voor de functionarissen van de overheid zelf.
Een reden voor de in de inleiding vermelde casus van de
agent die de zwerver bedreigde om tot daden over te gaan,
is de bureaucratische afpaling van het verzorgingsgebied
voor zwervers en andere ontheemden, waarbij alleen Rotterdamse zwervers in Rotterdam worden geholpen en wie
daar niet netjes geregistreerd is maar elders zijn heil
moet zoeken. Zo vallen veel mensen zonder vaste woonof verblijfplaats tussen de grenzen van zorgsystemen. De
uitzichtloosheid van deze bureaucratie kan de agent tot
zijn daad hebben aangezet.
Zo komen we nog een andere vorm van systeemfalen
op het spoor. Buruma sprak in de Eerste Kamer over een
strafrechtspraak die door alle werkverdeling steeds meer
een systeemactiviteit is geworden – een activiteit waarin
eigenlijk niemand meer in staat is eigen verantwoordelijkheid te kunnen nemen en daaraan gevolgen te verbinden. ‘In onze rechtsstaat is de beslissing door een rechter
met twee ogen en een neus met kennis van de vent en
het dossier (zoals we dat nog wel aantreffen bij heel spectaculaire processen) geleidelijk aan vervangen door de
beslissing door een systeem van allemaal mensen die hun
uiterste best doen maar van wie niemand het gevoel heeft
de regie te hebben. Dat is meer dan een organisatorisch
probleem, omdat daardoor het aangezicht van de rechtsstaat zelf verandert. Het betekent dat de gedachte dat in
35. Clausewitz zei: ‘Oorlog is de voortzet-
38. F. Tanghe, o.c., p. 143.
41. John Keane, The Life and Death of
Paris: Seuil 2006.
ting van politiek met andere middelen.’
39. W. Salet, Om recht en staat. Een socio-
Democracy, London 2009, p. 691. We
43. Zoals David Van Reybrouck het recent
36. Hierover (tevens) F. Tanghe, Het spa-
logische verkenning van sociale, politieke
wezen eerder op de relevantie van deze
onder woorden bracht, in zijn: Tegen ver-
ghetti-arrest, Antwerpen: Hadewijch, 1997.
en rechtsbetrekkingen, Den Haag: Sdu
opvatting in de context van rechtsstatelijke
kiezingen, Amsterdam: De Bezige Bij 2013.
37. De term komt van Benjamin Barber,
1994, p.68.
vragen, in M. Adams en W.J. Witteveen,
44. In plaats van de waakhondendemocra-
Strong Democracy: Participatory Politics for
40. Voor een gelijkaardige redenering bij R.
‘Gedaantewisselingen van het recht’, NJB
tie komt dan de dramademocratie. M.
a New Age, Berkeley: University of Califor-
Dworkin, zie zijn Taking Rights Seriously,
2011/457, afl, 9, p. 540-546.
Elchardus, De dramademocratie, Tielt 2002.
nia Press 2003 (oorspronkelijke editie uit
Cambridge (Massachusetts): Harvard Uni-
42. Pierre Rosanvallon, La Contre-démocra-
1984), p. 262.
versity Press 1978, p.248-253.
tie. La politique à l’âge de la défiance,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1371
Wetenschap
een rechtsstaat de wetgever regels maakt die gelijkelijk
gelden voor iedereen maar de rechter in het concrete
geval ieder het zijne geeft, geleidelijk aan vergeten raakt.’
Laten we deze constatering wat ruimer trekken dan de
strafrechtketen alleen. De managementsystemen die in grote organisaties gehanteerd worden laten vaak bijzonder weinig ruimte aan de professionals om hun werk naar eigen
inzicht vorm te geven. Alles moet gestroomlijnd, gestandaardiseerd, geprotocolleerd, inzichtelijk gemaakt; over elke handeling moet verantwoording worden afgelegd; althans: men
vergadert zich in ieder geval suf, maar de regie lijkt zoek
want het systeem is te complex. De voortdurende noodzaak
om te bezuinigen heeft de overheid bovendien tot een
opmerkelijke strategie gedreven die een win-win situatie zou
kunnen lijken maar het niet is. Professionals krijgen de
boodschap dat zij meer en beter moeten presteren, maar wel
met minder middelen, in een werkomgeving die permanent
wordt gereorganiseerd en met regels die niet stabiel zijn
maar frequent worden veranderd. Systeemwijzigingen worden op hoop van zegen ingevoerd, zonder een periode van
behoedzaam sociaal experiment en zonder veel zeggenschap van de professionals die het betreft; als het dan tegenvalt, volgt herziening op herziening.
De leden van de rechterlijke macht, die tot de meest
wetsgetrouwe burgers van Nederland behoren, zijn het
afgelopen jaar eindelijk in verzet gekomen. Vanuit Leeuwarden verscheen een door 700 rechters ondersteund manifest. Onderzoek van de NVvR wijst uit dat de rechters het
water aan de lippen staat en velen van hen hun werk niet
meer aantrekkelijk vinden. Daar dreigt de rechtsstaat onder
een ondergrens te zakken. Net als bij de gefinancierde
rechtshulp speelt bij het rechterlijke beroepenveld een dubbelzinnige imperatief: er kan zeker gemoderniseerd worden, maar dat betekent niet dat het op korte termijn veel
goedkoper kan. Er zou veel meer geprofiteerd moeten worden van de inzichten van professionals op de werkvloer.
Geslaagde modernisering wordt vormgegeven vanuit de
praktijken van het recht in plaats er van bovenaf aan te
worden opgelegd. In dat verband is het positief dat de Raad
voor de rechtspraak de klachten die vanuit Leeuwarden
naar boven kwamen (maar al jarenlang leefden), uiteindelijk serieus heeft genomen en een tournee heeft gemaakt
langs de rechtbanken. Het interne debat onder rechters is
op gang gekomen en daar kunnen we op termijn veel zinvolle uitkomsten uit verwachten. De bewindslieden zullen
het geduld moeten opbrengen om daarop te wachten,
omdat de trias politica hen niet tot directe deelnemers aan
rechterlijk zelfbestuur maakt. Zij hebben wel een andere
verantwoordelijkheid. De Raad voor de rechtspraak wil door
het zogenaamde KEI project (Kwaliteit en Innovatie Rechtspraak) vergaande modernisering tot stand brengen met
inzet van internettechnologie.45 Daarvan wordt een grote
besparing verwacht. We weten dat de invoering van veelbelovende ICT bij de overheid in het verleden vaak mis is
gegaan, te lang heeft geduurd, teveel heeft gekost en onbevredigend is uitgepakt voor de professionals op de werkvloer. Stof tot nadenken?
d. En wat ten aanzien van de burger?
Deze analyse moet ook gespiegeld worden. Interessant
aan het debat in de Eerste Kamer is dat dit zich vooral
richt op het handelen van de overheid. Dat is niet zo
1372
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
vreemd: de Eerste Kamer is er om het overheidshandelen
(ruim begrepen) te controleren. Dat komt ook overeen
met de eerder verwoorde visie dat rechtsstatelijkheid
vooral door de overheid gegarandeerd moet worden. Maar
het debat in de Eerste Kamer was ruim opgezet, en enige
aandacht voor de rol van de burger zelf in een democratische rechtsstaat was niet misplaatst geweest. We zouden
die rol kunnen benoemen met een variatie op een vraag
die de Canadese politiek filosoof Charles Taylor ooit stelde:
hoeveel gemeenschap kan een democratie verdragen?46 De
kwestie sluit aan bij wat we hierboven onder b. al constateerden: waar kunnen we in dit geheel de veelal ook constitutioneel erkende instituties van ons politiek-maatschappelijke bestel plaatsen? We verklaren ons nader.
Machiavelli wist al dat een
verkeerd begrepen vrijheid
inderdaad haar eigen vijand is
Taylor betoogt dat voor een bloeiende maatschappelijke en politieke cultuur er een zekere identificatie van de
burger met samenleving en politiek moet bestaan. Niet
alleen moeten die burgers rechten opeisen, ze moeten ook
plichten vervullen en verantwoordelijkheid dragen. In
ieder geval moet die samenleving een waarde vertegenwoordigen, waaronder prominent die van de democratische rechtsstaat, die burgers respecteren en koesteren.47
Maar juist in een samenleving waar het algemeen belang
langzaam uit beeld verdwijnt, waarin politiek alleen nog
maar in de commerciële termen van concurrentie en zelfs
vijandschap wordt gezien, legitimeert en stimuleert dat
een houding waarin burgers slechts belangstelling hebben
voor de res publica voor zover ze daar zelf belang bij hebben.48 Hier kan een ‘commerciële democratie’ inderdaad
tekortschieten, want die heeft in de praktijk weinig te melden over wat mensen bij elkaar brengt, maar veel over wat
hen uit elkaar houdt. Een actieve visie op democratie en
democratische rechtsstaat daarentegen ‘envisions politics
not as a way of life but as a way of living – as, namely, the
way that human beings with variable but malleable natures and with competing but overlapping interests can
contrive to live together communally not only to their
mutual advantage but also to the advantage of their
mutuality’.49 Juist in het tekortschieten van de hierboven
reeds vermelde democratie-opvatting – de commerciële
democratie – ligt een van de belangrijkste bedreigingen
voor de waarden van de democratische rechtsstaat zelf
besloten. Machiavelli wist al dat een verkeerd begrepen
vrijheid (hij had het over politieke luiheid) inderdaad haar
eigen vijand is. De samenleving loopt zo begrepen dus
schade op indien de positieve voorwaarden voor de invulling van de democratische rechtsstaat worden genegeerd.
Als maatschappelijk instituut lijkt de democratische
rechtsstaat dus een actief burgerschap te veronderstellen.
Het gaat dan om het bewerkstelligen van een politiekmaatschappelijke cultuur die kan bloeien omdat er een
actieve betrokkenheid bestaat van mensen die hun burgerrol opnemen en onder meer vanuit dat perspectief
hun ‘zeg’ hebben in en over de politiek (in positieve en
negatieve zin). Het komt overeen met de waakhondendemocratie zoals door de vermelde Keane onder woorden
gebracht. Ook vanuit een rechtssociologisch perspectief is
geconstateerd dat het debat over de rechtsstaat teveel
vanuit de overheid en gericht tot de overheid wordt
gevoerd en te weinig ruimte biedt aan een ‘bottom up’
benadering vanuit de burgers die een rechtsstaat alleen
tot een levende rechtsstaat zou kunnen maken.50
Maar als dat actief burgerschap zo’n grote invloed
wordt geacht te hebben, doet dat wel de vraag rijzen wat
dan nog de eigen betekenis van het professioneel politieke handelen is, en van de constitutioneel erkende instituties? Juist de formulering van het Algemeen Belang is niet
de focus van de waakhondendemocratie, met haar vele
deelbelangetjes. En aan wie leggen de vele actiegroepen
uiteindelijk verantwoording af? Wat is er de legitimiteit
van? Dergelijke vragen zijn te groot om hier te beantwoorden, maar ze wijzen er op dat instituties zoals een parlement toch nog een bijzondere of bevoorrechte plaats toekomt. Zo bekeken is het belangrijk te benadrukken dat
een welbegrepen civic culture geen eenrichtingsverkeer is,
maar uit een subtiel evenwicht tussen verschillende componenten moet bestaan,51 onder erkenning van die
bevoorrechte rol. Zo moet er vanwege de burgers sprake
zijn van zowel activisme als volgzaamheid. Burgers moeten hun opvattingen en visies zoals gezegd actief verwoorden en verdedigen, ook en misschien zelfs vooral wanneer
ze een politieke beslissing als onrechtvaardig ervaren.
Tegelijk moeten burgers de politiek ook niet overvragen,
want ook daardoor kan het politieke bedrijf, en dus de
democratie, schade oplopen. Een gezonde democratie vereist dus dat het politieke handelen permanent kan worden bevraagd door de civic culture. Maar een té sterk ontwikkelde civic culture – dat is er een die alles al te
persoonlijk neemt – kan ontaarden in een belangengroependemocratie. Geïnstitutionaliseerde politiek en stevige
instituties blijven daarom van groot belang in een hedendaagse democratie, omdat die worden geacht het ‘algemeen belang’, waarvan de democratische rechtsstaat een
van de meest wezenlijke onderdelen is, te behartigen. Dat
vraagt om speelruimte voor die overheid, nodig voor
reflectie, onderhandelingen en compromissen. Een civic
culture betekent dus dat er vanwege diezelfde burgers een
evenwichtige verhouding bestaat tussen hun politieke
eisen, verlangens en verwachtingen enerzijds, en de steun
en het vertrouwen dat ze gelijktijdig aan het politieke
bedrijf moeten geven anderzijds. Anders gezegd: burgers
moeten bereid zijn het gezag van de gezagsdragers te aan-
vaarden, ook wanneer er beslissingen worden genomen
waar ze in principe niet achter staan.
Dit alles sluit ook aan bij wat we in paragraaf a. hierboven al schreven, namelijk dat responsiviteit vanwege de
overheid impliceert dat de publieke mening ernstig wordt
genomen, maar niet dat diezelfde overheid zich vanzelfsprekend associeert met opportunistische overname van
standpunten die in de samenleving leven, of met het capituleren als gevolg van maatschappelijke druk. Dat betekent dat de burger ook moet aanvaarden dat er beslissingen worden genomen die tegen zijn directe belangen
ingaan. Juist daarom moet hij in zijn politieke betrokkenheid een evenwicht vinden tussen een aantal schijnbaar
tegenstrijdige houdingen: betrokkenheid én afstandelijkheid, activisme én berusting, protest én aanvaarding. En
het betekent ook dat er tussen burger en overheid een
vertrouwensrelatie moet bestaan.
5. Tot besluit
Met dat laatste komen we weer bij het uitgangspunt van
dit artikel, namelijk dat er een veelzijdig beeld van de
rechtsstaat bestaat: ondergrens van een fatsoenlijke overheid, ambitieus ideaalbeeld van een vrije samenleving
van burgers. Deze twee dimensies zijn, zo bleek, onderling
van elkaar afhankelijk, en zijn dan ook relevant voor ieder
debat over de staat van de rechtsstaat. De empirische (derde) dimensie van de democratische rechtsstaat moet daarbij uitdrukkelijk worden betrokken. Het is mooi dat zo’n
debat onlangs plaatsvond in de vergaderzaal van de Eerste
Kamer, en het valt te hopen dat de bewindslieden er iets
van hebben meegenomen naar hun bestuurlijke werk.
Maar het is nog mooier als het een breder debat wordt
waar burgers zelf aan deelnemen, het althans geen eenrichtingsverkeer is. De vernieuwingen in de rechtsstaatgedachte zijn historisch gezien altijd samengegaan met een
impuls vanuit de burgerlijke maatschappij. Het waren
burgers die de waarborgstaat afdwongen, er is heel veel
maatschappelijke strijd gevoerd voor de democratisering
van de rechtsstaat en voor de erkenning van sociale rechten. In de 21e eeuw moeten we werken aan een vormgeving van de nieuwste bouwlaag van het huis van de
rechtsstaat. Bovens noemde dit al de digitale laag, omdat
de revolutie in de communicatiemiddelen de samenleving
over de hele linie verandert en ook de relatie van overheid
en burger niet onberoerd laat. Het debat zal zeker gaan
over zowel de transparantie en openbaarheid van de staat
(democratisch bestuur) als over de mogelijkheden, hoe
gering ook, om iets van de privacy van burgers overeind
te houden.52 Aldus zal dan opnieuw inhoud gegeven moeten worden aan grondrechten die al uit de liberale bouwlaag stammen.
45. Voor meer details: www.internetconsul-
e.a. (red.), De burger en zijn staat, Leuven:
‘Politieke cultuur: van oud naar nieuw en
een artikel van zijn hand in de Washington
tatie/kei.
Davidsfonds 1998, p.77.
terug?’, in B. Raymaekers en A. Van de
Post van 13 januari, te vinden via (wat had
46. De oorspronkelijke vraag luidde: ‘Wie-
49. B. Barber, Strong Democracy, o.c., p.
Putte (red.), Denken voor morgen. Lessen
u gedacht) internet: http://www.washing-
viel Gemeinschaft braucht die Demokra-
118.
voor de eenentwintigste eeuw, Leuven:
tonpost.com/opinions/we-need-a-new-
tie?’, Transit: Europäische Revue 1992-93,
50. M. Hertogh, De levende rechtsstaat,
Universitaire Pers/Davidsfonds 1998, p.
jurisprudence-of-anonymity/2014/01/12/
p. 5-20.
Utrecht: Lemma 2002.
220-222.
ba111fc8-7bd7-11e3-95c6-
47. Ibid., p. 9.
51. Hierover ook B.J. De Clercq, ‘Politieke
52. Of zoals de Amerikaanse hoogleraar J.
0a7aa80874bc_story.html.
48. Vergelijk B.J. De Clercq, ‘Politieke mora-
cultuur. Een peiling naar de achtergronden’,
Rubenfeld het onlangs zei: ‘We need a new
listen en morele politici’, in B.J. De Clercq
Kultuurleven 1997/5, p.72-79 en L. Huyse,
jurisprudence of anonimity.’ Zie hierover
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1373
1018
Focus
Maatwerk in het
Wetsvoorstel
maatschappelijke
ondersteuning 2015
Matthijs Vermaat1
Veel van wat in het wetsvoorstel Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 wordt geregeld is nu al
mogelijk op basis van de huidige Wmo 2007. Het voorstel behelst met name een uitbreiding van de taken van
de gemeente waarbij er een pregnanter beroep op het netwerk van de aanvrager kan worden gedaan. Ook
biedt het voorstel meer mogelijkheden om maatwerk te leveren. Spijtig is dat zo krampachtig wordt getracht
het nemen van een ‘besluit’ te vermijden terwijl dat maatwerk toch nog steeds indringend door de rechter
kan worden getoetst.
Doelstelling Wmo 2007
De Wmo heeft betrekking op maatschappelijke ondersteuning. In de communicatie bij de totstandkoming van de
wet waren de slogans ‘Meedoen’ en ‘Niemand aan de kant’.
Hieruit bleek de ambitie van de rijksoverheid om er voor
te zorgen dat iedereen die beperkingen in zijn zelfredzaamheid of participatie heeft bij de gemeentelijke overheid aan kan kloppen om ondersteuning. Compensatie in
het wettelijk jargon. Het begrip maatschappelijke ondersteuning is uitgewerkt in negen prestatievelden. De negen
prestatievelden zijn onder meer het bevorderen van de
sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken
en buurten, preventieve ondersteuning van jeugdigen en
ouders, het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning, het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers en het bieden van maatschappelijke opvang. Een
omvangrijke taakstelling.
Ook valt onder de Wmo de – kort gezegd – in algemene zin bevordering van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van
mensen met een beperking2 alsmede het zo nodig verlenen van individuele voorzieningen.3 Het gaat om voorzieningen die, zoals voorgeschreven in artikel 4 lid 2 Wmo
zijn toegesneden op de individuele behoeften van de aanvrager. Dat betekent niet dat het verlenen van die voorzieningen niet op collectieve wijze kan plaatsvinden. Bijvoorbeeld door middel van een vorm van aangepast, collectief
regionaal vervoer. Op zich is de gemeente geheel vrij om
te bepalen hoe zij in de individuele behoeften van de burger voorziet als het beoogde resultaat maar wordt bereikt.
1374
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
De verstrekking van
individuele voorzieningen
heeft in de afgelopen zeven
jaar tot meer dan duizend
rechtszaken geleid
De verstrekking van individuele voorzieningen
heeft in de afgelopen zeven jaar tot meer dan duizend
rechtszaken geleid. Met name het feit dat de rechter de
door de gemeente geboden oplossingen integraal, en
niet marginaal, toetst4 heeft tot veel onvrede bij gemeenten geleid. Dat heeft, in combinatie met de operatie om
de zorg grondig te reorganiseren tot het wetsvoorstel
Wmo 20155 geleid.
Het onderwerp van dit artikel betreft de wijze waarop de individuele voorzieningenverstrekking in de nieuwe
wet is vormgegeven. Alvorens daar op in te gaan volgt
eerst een korte samenvatting van de manier waarop dit
onder de huidige Wmo 2007 is geregeld.
In dit artikel wordt niet het gehele wetsvoorstel
besproken. Ik ga in op die onderdelen van het voorstel die
voortborduren op het compensatiebeginsel zoals dat is
neergelegd in het huidige artikel 4 Wmo.6 De Wmo 2015
omvat meer dan de Wmo 2007, al kan de vraag worden
gesteld of een nieuwe wet nu echt nodig is. Leg beide wetten naast elkaar, dan valt op dat er zowel in de Wmo 2007
als in het huidige voorstel van het beginsel wordt uitgegaan
dat de eigen verantwoordelijkheid van de burger voorop
staat. Toen (2007) en nu (2015) wordt de nadruk gelegd op
de eigen kracht van de burger en de bedoeling om eerst te
kijken wat iemand nog zelf kan en pas daarna, als iemand
het echt niet zelf kan, aan te kloppen bij de gemeente. Dat
wordt ook in de rechtspraak duidelijk.7 Die discussie is voor
nu gesloten maar de suggestie die wordt gewekt dat er
straks wel een beroep op de eigen verantwoordelijkheid kan
worden gedaan waar de gemeente tot nu toe machteloos
stond tegenover de claimende burger is onterecht.
Het voorliggende wetsvoorstel
Het is een goede zaak dat de Wmo voor iedereen toegankelijk is. Dat uit zich er in dat er geen inkomens- of vermogensgrens wordt gehanteerd. Meer draagkrachtige burgers zullen veelal zelf in (een groot deel) van de kosten
kunnen voorzien, maar beperkingen die mensen ondervinden zijn niet altijd met geld op te lossen. Het regelvermogen neemt met de jaren af en dan kan het nodig zijn
dat iemand regelt dat er bijvoorbeeld zorg thuis komt.
Voor die ondersteuning kan elke burger, indien nodig, een
beroep doen op de gemeente.
In de huidige Wmo-praktijk is door gemeenten ten
behoeve van de besluitvorming een werkwijze ontwikkeld
die bekend staat als ‘de Kanteling’. Nauw verbonden met dit
begrip is het zogeheten keukentafelgesprek waarmee
wordt gedoeld op een min of meer informeel en inventariserend gesprek tussen burger en gemeentelijke overheid.
Daarbij worden de mogelijkheden en onmogelijkheden van
de burger in zijn zelfredzaamheid en participatie in kaart
gebracht. Op basis van dat gesprek wordt uiteindelijk
bezien op welke wijze er kan worden gecompenseerd en of
er al dan niet een individuele voorziening nodig is. Deze
werkwijze wordt in het wetsvoorstel gecodificeerd maar er
is een aantal essentiële verschillen met de huidige praktijk.
In het wetsvoorstel is het
‘keukentafelgesprek’ het
scharnierpunt als het gaat om
de voorzieningenverstrekking
voor de doelgroep
Als het gaat om de voorzieningenverstrekking voor de
doelgroep is in het wetsvoorstel het gesprek het scharnierpunt. Er wordt veel moeite gedaan om een knip aan te
brengen tussen de ‘melding’, het resultaat van het naar
aanleiding daarvan gevoerde gesprek, en een in te dienen
aanvraag. Artikel 2.3.2 Wmo 2015 bepaalt dat na een melding in samenspraak met betrokkene een onderzoek
plaatsvindt. Dat onderzoek is noodzakelijk en vormt een
voorwaarde wil een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kunnen worden gedaan. Zo’n melding is geheel vormvrij en kan op vele manieren plaatsvinden. Er dringt zich
wel een aantal vragen op waarop ik hieronder in zal gaan.
1. Is een melding iets anders dan een aanvraag in de zin
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)?
Zolang de melding niet schriftelijk8 is, maar telefonisch of
mondeling aan het loket, dan is er inderdaad geen aanvraag, maar veel signalen zullen wel degelijk schriftelijk
zijn. Er wordt in de memorie van toelichting (MvT) ook
nog een onderscheid gemaakt tussen ‘melding’ en ‘informatieverzoek’.9 Alleen in het eerste geval zou sprake zijn
van de in de wet neergelegde onderzoeksplicht. Een mistig onderscheid. Immers, achter een informatieverzoek
kan als ‘verkapte hulpvraag’ wel degelijk een melding
schuilgaan.
Vervolgens wordt op basis van de gedane melding
een onderzoek gestart. Dat onderzoek moet op een in de
wet vastgelegde wijze worden uitgevoerd. Let wel, er staat
in 2.3.2 niet dat voor zover nodig onderzoek wordt
gedaan, zoals in het Zorgindicatiebesluit10 maar er wordt
imperatief gesteld: voert (…) een onderzoek uit. De nadruk
op de kwaliteit van het onderzoek vormt een goed teken
maar dan bevreemdt toch dat in de MvT en het Nader
Rapport (NR) op p. 5 en ook elders er tevens vanuit wordt
gegaan dat niet elk onderzoek volledig hoeft te zijn. Als
het snel kan worden opgelost met een verwijzing naar een
algemene voorziening dan is de rest van het onderzoek
toch niet nodig, zo wordt gesuggereerd. Dat is zo als er
sprake zou zijn van een informatievraag, maar als het een
melding betreft dan zal gelet op de tekst van de wet niet
kunnen worden volstaan met een verkorte versie van het
onderzoek maar zal de wettelijk voorgeschreven route
moeten worden bewandeld.
Dit is van groot belang omdat daarmee zekerheid
aan de burger wordt gegeven dat zijn hele situatie in kaart
wordt gebracht en dat er uiteindelijk een goed onderbouwde keuze uitrolt voor
(…) een resultaat dat, waar mogelijk, zo veel mogelijk
aansluit bij de wensen en mogelijkheden van de client zelf en zijn sociale omgeving.11
Ter verdere verduidelijking een voorbeeld. De maat-
Auteur
en 6 Wmo).
aan het maatschappelijk verkeer’.
genoemde taakvelden te compenseren.
1. Mr. dr. M. Vermaat is advocaat bij Van
3. Artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 6º Wmo
4. CRvB 10 december 2008, BG6612.
7. Onder andere CRvB:2013:776.
der Woude de Graaf Advocaten.
omschrijft het zesde prestatieveld: ‘het
5. Kamerstukken II 2013/14, 33 841.
8. Digitale aanvragen kunnen ook als aan-
verlenen van voorzieningen aan mensen
6. Kort gezegd de voorzieningenverlening
vraag gelden.
Noten
met een beperking of een chronisch psy-
aan de in artikel 1 Wmo 2007 omschreven
9. MvT p. 24.
2. De doelgroep bestaat uit mensen met
chisch probleem en aan mensen met een
doelgroep (artikel 1 lid 1 onder g onderdeel
10. Art. 6 ZIB: Voor zover dit voor het
een beperking of een chronisch psychisch
psychosociaal probleem ten behoeve van
4, 5 en 6 Wmo) teneinde de beperkingen
nemen van een indicatiebesluit van belang
probleem danwel een psychosociaal pro-
het behouden en het bevorderen van hun
die hij ondervindt in zijn zelfredzaamheid en
is, wordt onderzoek verricht naar:
bleem (artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 4, 5
zelfstandig functioneren of hun deelname
zijn maatschappelijke participatie op de vier
11. MvT p. 24.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1375
Focus
werkvoorziening vormt het sluitstuk van de afhandeling
van de melding. Als het probleem met een algemene voorziening kan worden opgelost, dan behoeft er geen maatwerkvoorziening te worden toegekend. Dat is onder de
huidige Wmo 2007 overigens ook al zo. De Wmo 2015
vergt echter van de gemeente meer dan de Wmo 2007, (zo
lijkt het althans). Neem de eenzame oudere, die op zich
wel over geld beschikt maar niet over contacten, die zich
via het buurtwerk tot de gemeente wendt met de volgende vraag:
Ik zit maar binnen en kom de deur niet meer uit en
zie haast niemand. Dat komt vooral doordat12 ik niet
meer zelf de boodschappen kan doen en aangewezen
ben op tafeltje dek je en de boodschappendienst. Als
ik nu maar weer eens zelf die boodschappen kan
doen. Elke dag even naar de bakker voor een broodje
en een praatje, of de haringkar.
In de huidige Wmo praktijk kan de gemeente verwijzen naar de algemeen gebruikelijke oplossingen (dat zijn
geen voorzieningen) als Albert en Meals on Wheels. Het
zou best eens kunnen dat als de rechter p. 28 en 29 van de
MvT leest dat minder snel zal accorderen en bovendien
zal willen zien dat in kaart is gebracht hoe dan op andere
wijze de eenzaamheid is bestreden op een wijze die bij de
man/vrouw past! Daarbij zal het herhaaldelijk in de
Kamerstukken gehanteerde begrip ‘voorkeuren van de client’ een behoorlijke importantie hebben. Alleen als er een
onderzoek zoals beschreven in de wet is uitgevoerd kan
worden vastgesteld dat de behoeften behoorlijk in kaart
zijn gebracht. Een snel en eenvoudig onderzoek als
methode is gedoemd te mislukken. Een ander aspect is
wat te doen als de betrokkene het (bij nader inzien) niet
met de verwijzing naar bijvoorbeeld een algemene voorziening, eens is? Dan zal toch dat hele onderzoek alsnog
moeten worden gedaan.
Ook de Raad voor de Rechtspraak wees in het advies
van 5 september 2013 op de juridische complicaties van
de knip tussen melding en aanvraag. De regering stelt
daar tegenover dat onnodige juridificering moet worden
voorkomen maar dat overtuigt niet. Temeer nu in de wet
strakke regels zijn gesteld ten aanzien van het onderzoek
en de termijnen. Ligt het dan niet voor de hand om het
resultaat van het onderzoek (‘weergave van het onderzoek’
artikel 2.3.2 lid 5 Wmo 2015) ‘gewoon’ als besluit te zien
waarin het college neerlegt op welke wijze de maatschappelijke ondersteuning in het voorliggende individuele
geval wordt vorm gegeven? De mededeling dat er geen
maatwerkvoorziening wordt verstrekt (zie p. 119 MvT) is
toch niets anders dan een besluit? Als de burger het daar
niet mee eens is dan kan bezwaar worden gemaakt. Als
het onderzoek goed is geweest dan zal dat niet snel aan
de orde zijn.13
2. Vergaande verplichtingen voor de burger
Als het uit te voeren onderzoek nader wordt beschouwd
(artikel 2.3.2 lid 2) dan valt in de MvT op dat de burger
wordt verplicht om inzichtelijk te maken dat zijn netwerk
voor het verrichten van nuttige activiteiten voldoende is
ingezet (p. 20 e.v. MvT). Op p. 23 MvT wordt de verplichting van de burger beschreven om actief informatie te verstrekken over personen die onderdeel uitmaken van zijn
sociaal netwerk en wat deze personen al dan niet in de
maatschappelijke ondersteuning voor hem zouden kunnen betekenen. Hij moet ook, indien de gemeente dat
wenselijk vindt, de gemeente in contact brengen met die
personen. Alleen als hij gegronde redenen heeft om dat
niet te doen kan hij dit weigeren.
Het is niet onaannemelijk dat bij het gesprek dat
volgt op de melding naar dat sociale netwerk zal worden
gevraagd. Dat is op zich ook niet zo’n groot probleem. Waar
de angel echter zit is als de burger aangeeft dat niet te willen. Er wordt namelijk getoetst of er gegronde redenen zijn
en als dat niet het geval is, dan zullen daar vast gevolgen
aan verbonden worden (al zwijgt de MvT daarover).
Hoe zich dit verhoudt tot de gebruikelijke hulp wordt
niet duidelijk gemaakt. In de Wmo 2015 wordt dit op het
eerste gezicht nieuwe begrip geïntroduceerd: gebruikelijke
hulp. In feite is dit hetzelfde als de gebruikelijke zorg zoals
dit begrip in de AWBZ14 al bekend is, maar omvat alle hulp
die als gebruikelijk kan worden gekwalificeerd en behelst
De mededeling dat er geen maatwerkvoorziening wordt
verstrekt is toch niets anders dan een besluit?
1376
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
Het wringt dat er bij het
onderzoek wel heel veel druk
op het netwerk uitgeoefend
kan worden
meer dan alleen maar zorg (als de toelichting goed door
mij wordt begrepen). Het concept ‘gebruikelijke hulp’ is
beperkt tot huisgenoten zijnde partners en kinderen,
waarmee een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd.
Uitwonende kinderen worden derhalve niet geacht gebruikelijke hulp te verschaffen (p. 94 MvT). Het wringt dan dat
er bij het onderzoek wel heel veel druk op het netwerk
uitgeoefend kan worden. Dat realiseert de regering zich
ook (MvT p. 23) maar dan gaat het niet aan om dien aangaand wel druk uit te oefenen tijdens het gesprek (MvT p.
23 halverwege). Die druk is zeker niet illusoir zo is mij uit
mijn eigen advocatenpraktijk en de vele gesprekken met
cliëntondersteuners, bekend. In dit verband maak ik mij
zorgen over de laatste zinnen van de tweede alinea op p.
40 MvT15 waarin de regering aangeeft dat bij de beoordeling van de melding ook beoordeeld wordt wat ‘redelijkerwijs van een mantelzorger of het sociale netwerk’ verwacht kan worden. Dit duidt op het inboeken van te
verlenen hulp, wat een verplichtend effect heeft, terwijl
zowel mantelzorg als hulp van derden uit het sociaal netwerk geen gebruikelijke hulp/zorg is maar bovengebruikelijk en vrijwillig van aard is. Dat inzicht wordt verschaft is
goed, mits iemand dat wil, maar als iemand dat niet wil
dan dient dat zonder meer gerespecteerd te worden. Dit
geldt te meer nu gebruikelijke hulp zich niet uitstrekt tot
personen waarmee geen gezamenlijke huishouding wordt
gevoerd. Om tegenwicht te bieden is het trouwens zeer
noodzakelijk dat de mogelijkheid blijft bestaan tot professionele en onafhankelijke cliëntondersteuning. Ook op
juridisch niveau. Bijvoorbeeld door de Stichting MEE. De
gemeente Amsterdam heeft hier oog voor en wil een
vorm van second opinion opnemen in de plannen.16
3. Maatwerkvoorziening en compensatieplicht
De vrijheid van de gemeente om tot een maatwerkoplossing te komen is ruim. Het uiteindelijk te bereiken resultaat geldt ook in 2015 als een resultaatsinspanning. Net
zoals in de Wmo 2007. In de MvT p. 29 wordt dan ook de
term ‘maatwerkcompensatie’ gehanteerd waarmee wordt
bedoeld dat de beperking van de cliënt/burger voor zover
het mogelijk is, naar het oordeel van het college met een
passende bijdrage wordt gecompenseerd. De begrippen
‘naar het oordeel van’ en ‘passende bijdrage’ roepen het
beeld op van een ruime discretionaire bevoegdheid voor
het college waarvan het resultaat marginaal door de rechter kan worden getoetst. Volgens de regering is dit niet
het geval en kan door de rechter het bereikte resultaat vol
worden getoetst (p. 123 MvT). Dat bepaalt de rechter uiteraard uiteindelijk zelf, maar het geeft wel aan dat de intensiteit van het te verrichten onderzoek en de individualisering van de te bereiken oplossing dusdanig ver gaan dat
er toch weinig verschil lijkt te bestaan met de wijze van
toetsing door de rechter in het kader van artikel 4 Wmo
2007 (compensatiebeginsel). Dat het de regering uitdrukkelijk voor ogen staat dat er weinig aan de compensatieplicht verandert komt ook naar voren uit de beantwoording van vragen tijdens de behandeling in de Tweede
Kamer17 als ook in de brief aan de Eerste Kamer.18
De werkwijze van de Kanteling is niet strijdig met de
Wmo 2007 noch met de Awb. De daarop gebaseerde
besluitvorming kan de rechterlijke toets, mits zorgvuldig
uitgevoerd, doorgaans doorstaan. De opgedane juridische
12. De reden waarom hij/zij dat niet meer
dan kan ze bijvoorbeeld na een jaar met
17. Nota naar aanleiding van het nader
van de (huidige) Wmo niet in dezelfde
kan laat ik in het midden.
een ingebrekestelling worden geconfron-
verslag, p. 3 :De regering kiest er, ook bij
vorm terugkeert in het wetsvoorstel bete-
13. Dit voorkomt ook een ander probleem
teerd.
deze grote nieuwe decentralisatie, voor in
kent op geen enkele manier dat het wets-
wat in Amsterdam (dat al lang op de in
14. Artikel 1 onder a en b Besluit Zorgaan-
de wet een met aard, inhoud en strekking
voorstel de burger minder rechtszekerheid
artikel 2.3.2 voorgestelde wijze opereert)
spraken AWBZ.
van de compensatieplicht vergelijkbaar
biedt. Brief Eerste Kamer van 1 mei 2015
nog wel eens speelt. Als de melding een
15. En ook p. 119 MvT.
baken te handhaven als zekerheid voor de
368189-120542-DMO.
aanvraag is dan behoort daar een besluit op
16. Uitvoeringsbesluit Amsterdamse zorg
burger en de gemeente.
te volgen en als de gemeente dat niet doet
noodzaak voorop.
18. Dat de compensatieplicht van artikel 4
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1377
Focus
De weg naar het resultaat biedt aan
de gemeente alle ruimte om met
inventieve en innovatieve
oplossingen te komen
ervaring onder de Wmo 2007 kan zich onder de Wmo
2015 verder ontwikkelen. Dit moet als positief worden
gezien, mits het resultaat dat is neergelegd in de ‘weergave van het onderzoek’ ook als besluit wordt gezien, waarbij het niet uit moet maken of er een maatwerkvoorziening wordt verleend. De weg naar het resultaat (al dan
niet met een maatwerkvoorziening) biedt aan de gemeente alle ruimte om met inventieve en innovatieve oplossingen te komen, maar uiteindelijk zal met het voorgestelde
arrangement/resultaat/pakket het door de wetgever
beoogde, individueel vast te stellen doel moeten worden
bereikt. En dat moet worden gecontroleerd door de rechter en bij zo een individuele beoordeling past inderdaad
een volle toetsing door de rechter.
4. Uitsluiting verblijfsgeïndiceerden
Met een Wlz19 indicatie (=verblijfsindicatie) maakt iemand
aanspraak op een integraal pakket aan zorg, waar dagbesteding, vervoer, ondersteuning bij ADL, huishoudelijke verzorging en hulpmiddelen (zoals mobiliteitshulpmiddelen)
onderdeel van kunnen uitmaken. Iemand die een indicatie
heeft voor Wlz-zorg, kan geen beroep doen op de gemeente
in het kader van de Wmo 2015. Althans, dat schrijft de regering in het Nader verslag op p. 9 maar dat volgt niet uit het
wetsvoorstel. In het wetsvoorstel Wmo 2015 is in het zesde
lid van artikel 2.3.520 bepaald dat de Wlz-geïndiceerde van
de Wmo maatwerkvoorziening kan worden uitgesloten. Dit
duidt op een reguliere belangenafweging. Uit p. 29 en 124
MvT komt zelfs het beeld naar voren dat alleen als de zorgbehoefte zodanig is dat de thuissituatie niet langer veilig
en verantwoord is, de gemeente geen verplichtingen op
grond van de Wmo 2015 heeft. Een categorale weigering
1378
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
van Wmo zorg kan mijns inziens niet uit het voorgestelde
artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015 worden afgeleid. De afbakening tussen Wmo 2015 en Wlz is in de Tweede Kamer aan
de orde geweest. Dat heeft nog niet tot een andere redactie
van deze bepaling geleid. Uitgangspunt is dat de gemeente
verantwoordelijk is voor de maatschappelijke ondersteuning tot het moment waarop er een Wlz-indicatie ligt. Op
dat moment verschuift de zorgplicht naar het zorgkantoor/
zorgverzekeraar. Omdat een verblijfsgeïndiceerde recht
heeft op een integraal pakket voorzieningen zal in de Wlz
worden opgenomen dat verblijfsgeïndiceerden die thuis
wonen een bijdrage ten behoeve van woningaanpassingen
ontvangen.21 Voor algemene voorzieningen blijft de
gemeente echter verantwoordelijk.
Gemeenten zijn op grond van de Wmo verantwoordelijk voor de ondersteuning van de cliënt bij het aanvragen van de Wlz indicatie. Dat geeft een vreemd beeld.
Enerzijds is het logisch dat mensen die het niet zelf kunnen regelen bij het indienen van aanvragen ondersteund
worden. Net zoals de Stichtingen MEE dat nu doen. Maar
er kan ook een zogeheten perverse prikkel vanuit gaan.
Immers de gemeente heeft er belang bij om zoveel mogelijk mensen een verblijfsindicatie te laten aanvragen.
Daarmee raken ze direct een forse kostenpost kwijt.
Indien het ernst is met het voornemen om mensen
zo lang mogelijk thuis te laten wonen en daarbij hun
eigen mogelijkheden te betrekken, dan is het logisch dat
als de burger met hulp van zijn sociale netwerk in staat
is om op een verantwoorde manier thuis te blijven
wonen, de gemeente tot het verlenen van een maatwerkvoorziening is gehouden.22 Waarom dat voortaan anders
zou moeten zijn is niet duidelijk. Het zou een goede zaak
zijn indien de in de MvT gestelde voorwaarde (is het verantwoord dat iemand thuis woont) in de wettekst wordt
opgenomen. Het CIZ kan naast het stellen van een Wlz
indicatie (zonodig) gevraagd worden zich ook uitdrukkelijk uit te laten over de vraag of de mantelzorg een verantwoord leefklimaat biedt.23 Zolang dat het geval is
moet de gemeente maatwerkvoorzieningen blijven bieden. De staatssecretaris heeft echter een andere marsroute gekozen maar de kan-bepaling nog niet uit de wet
verwijderd.
De gemeente heeft er belang
bij om zoveel mogelijk mensen
een verblijfsindicatie te laten
aanvragen
5. Woningaanpassingen in een huurwoning
Het is een goede zaak dat een maatwerkvoorziening
bestaande uit een woningaanpassing door de verhuurder
of een vereniging van eigenaren geaccepteerd moet worden. Dat is nu ook zo ingevolge artikel 16 Woningwet mits
die aanpassing niet in strijd is met andere regelgeving.24
Het zou een waardevolle aanvulling zijn om deze verplichting uit te breiden tot elke noodzakelijke woningaanpassing. Denk aan de situatie dat iemand zegt de noodzakelijke woningaanpassing zelf te willen betalen, en daarmee
zijn eigen verantwoordelijkheid neemt.25 De woningeigenaar zal dit, als er geen andere wettelijke beletselen zijn,26
eveneens moeten accepteren ook al verstrekt de gemeente
geen maatwerkvoorziening. Dit ligt volstrekt in lijn met de
doelstelling van de wetgever (te weten: zo lang mogelijk in
de eigen leefomgeving kunnen blijven en de eigen verantwoordelijkheid daarvoor nemen).
7. Positie jeugdigen
Jeugdigen onder de 18 jaar vallen, behoudens als het gaat
om de woningaanpassingen en de algemene voorzieningen, niet onder de maatwerkvoorziening Wmo 2015, maar
onder de Jeugdwet. Ook al laat de Jeugdwet zich niet expliciet uit over voorzieningen zoals een rolstoel, het college
is gehouden deze, indien nodig op basis van de Jeugdwet
te verstrekken. Waarom rolstoelen en dergelijke voor <18
onder de Jeugdwet vallen blijkt niet uit de Wmo 2015 en
de directe logica ontgaat mij. Immers, met name de meer
complexe voorzieningenverstrekkingen hangen nauw
samen. Nu moet de jeugdige zich tot twee of meer loketten wenden: Wmo (woningaanpassing), Jeugdwet (rolstoel,
begeleiding) Zorgverzekeringswet (Zvw; lijfsgebonden
zorg). Ook hier lijkt de ervaringsregel ‘elke wet een nieuw
loket’ weer opgeld doet.
8. Rechtsbescherming
Door de lijfsgebonden zorg/persoonlijke verzorging in de
Zorgverzekeringswet onder te brengen kan een lastig juridisch probleem ontstaan. De Zvw kent een civielrechtelijk
kader (klachten- en bindendadviesprocedure of een rechtstreekse gang naar de civiele rechter) en de Wmo (en de
Wlz) een publiekrechtelijk karakter. Omdat het uiteindelijk om een pakket aan zorg gaat, waarbij de onderscheidenlijke delen onderling afhankelijk zijn27 verdient het
aanbeveling om te regelen dat het gehele pakket door een
rechter, de bestuursrechter, wordt getoetst.
Conclusie
Bij het lezen van het wetsvoorstel bekroop mij het gevoel
waarom deze hele operatie nu eigenlijk nodig is. Dat geldt
met name ten aanzien van het codificeren van ‘De Kanteling’ en het omkatten van het compensatiebeginsel naar
maatwerkvoorziening. Veel, zo niet alles, van wat in de
Wmo 2015 wordt geregeld is al mogelijk op basis van de
huidige Wmo 2007. Lees de rechtspraak er maar op na.
Om te beginnen met CRvB 10 december 2008,
ECLI:NL:CRVB:2008:BG6612. Die discussie is echter een
gepasseerd station. Het voorstel behelst met name een
uitbreiding van de taken van de gemeente en biedt meer
armslag om maatwerk te leveren. Dat maatwerk zal nog
steeds indringend door de rechter kunnen worden
getoetst. Spijtig is echter dat zo krampachtig wordt
getracht het nemen van een besluit te vermijden waardoor de afstand naar de rechter groter wordt, en er weer
loketten en rechtsgangen bij komen.
19. Wet langdurige zorg.
gelden en weigert mee te werken aan het
op grond van de Wmo 2007 ook de nodige
geamputeerd zelf de rolstoellift van straatni-
20. Het college kan een maatwerkvoorzie-
verkrijgen van een besluit dienaangaande.
maatwerkvoorzieningen verstrekken.
veau naar de deur wilde betalen, maar de
ning weigeren indien de cliënt aanspraak
21. Brief Eerste Kamer van 1 mei 2015,
23. Dit kan overigens binnen de huidige
VvE daar geen medewerking aan wilde
heeft op verblijf en daarmee samenhangen-
kenmerk 368189-120542-DMO.
AWBZ indicatiestellingssystematiek ook al.
geven.
de zorg in een instelling op grond van de
22. Het komt immers regelmatig voor dat
24. CRvB 2013:2716
26. Zoals brandvoorschriften of het bestem-
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,
verblijfsgeindiceerden thuis met het PGB een
25. Bij het VARA TV programma ‘Kan nie
mingsplan.
dan wel er redenen zijn om aan te nemen
verantwoorde omgeving hebben gerealiseerd
waar zijn’ is in 2013 de zaak behandeld
27. Om die reden is een AWBZ-indicatie in
dat de cliënt daarop aanspraak kan doen
en zolang dat het geval is moet de gemeente
waarin iemand waarvan de benen waren
juridische zin ook een en ondeelbaar.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1379
1019
O&M
Naschrift bij ‘Wast ook de Hoge Raad
(ambtshalve) wit?’
Leo Nuis1
Naar aanleiding van recente
arresten van de Hoge Raad is mij
vanuit de praktijk de vraag gesteld
of deze uitspraken van invloed zijn
op mijn standpunt zoals verwoord
in NJB 2014/200, afl. 4, p. 263-267,
waarin ik - op persoonlijke titel heb betoogd dat matiging van de
aan de veroordeelde opgelegde
betalingsverplichting in strijd komt
met het (normatief) reparatoire
karakter. Aan de beantwoording
van deze vraag wil ik gaarne gevolg
geven ten behoeve van het vrije
juridisch-wetenschappelijke
discours op dit punt.
I
n zijn arrest van 11 februari
20142 volgt de Hoge Raad de
advocaat-generaal Bleichrodt
met verwijzing naar de punten 7 en
8 in zijn conclusie.3
De A-G stelt voorop (punt 6 van zijn
conclusie) dat de HR alleen kan
onderzoeken of het oordeel van de
feitenrechter geen blijk geeft van een
onjuiste rechtsopvatting en niet
onbegrijpelijk is in het licht van de
omstandigheden van het geval. Hij
stelt vast dat de redelijke termijn is
geschonden en bespreekt voorts het
navolgende onder punt 7. Het hof
oordeelt dat de overschrijding van de
redelijke termijn niet leidt tot matiging van de betalingsverplichting,
maar slechts tot de constatering dat
de redelijke termijn is overschreden
omdat het karakter van de ontnemingsmaatregel (herstel van de
rechtmatige toestand in financiële
zin zonder dat het toevoegen van
leed is beoogd) zich moeilijk verhoudt met het matigen van de betalingsverplichting. De A-G oordeelt
vervolgens dat het hof de bestendige
rechtspraak van de HR miskent (in
de regel wel compensatie bij overschrijding van de redelijke termijn in
ontnemingszaken gelijk als in strafzaken). Het belang te voorkomen dat
de betrokkene langer dan redelijk is
onder de dreiging van een (verdere)
strafvervolging zou moeten leven,
1380
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
geldt ook voor ontnemingszaken. In
de voetnoot verwijst hij naar het
proefschrift van Borgers uit 2001.
Daarbij merkt de A-G op dat de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel volgens het EHRM
een ‘penalty’ in de zin van het verdrag inhoudt. In de voetnoot verwijst
hij naar EHRM 9 februari 1995, de
zaak Welsch vs. United Kingdom. Het
oordeel van het hof dat het karakter
van de ontnemingsmaatregel zich
moeilijk verhoudt met het matigen
van de betalingsverplichting geeft
dan ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting, aldus de A-G. Punt 8 van
de conclusie ziet op de overweging
van het hof dat de veroordeelde over
het wederrechtelijk verkregen geld
heeft kunnen beschikken en dat
- naar het oordeel van het hof - aannemelijk is dat bij normaal financieel
beheer dat tot voordeel heeft kunnen
strekken (rente dan wel kostenbesparing door de beschikking te hebben
over dit bedrag). Het hof acht dit
ruimschoots opwegen tegen een
matiging van de betalingsverplichting als daartoe al aanleiding zou
bestaan. De A-G vindt nu dat het hof
in het midden heeft gelaten welk
bedrag zou zijn genoten, terwijl de
bewijsmiddelen evenmin zien op
eventueel vervolgprofijt. Het arrest is
in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
Wat dat laatste punt betreft kan ik
kort zijn. Naar mijn oordeel bestaat
er namelijk geen aanleiding om te
compenseren. Los van het feit dat er
op zich sprake is van vervolgprofijt
ontbreekt inderdaad een aanvullend
financieel rapport, waarin dat wordt
vastgesteld. De kwalificatie dat het
een feit van algemene bekendheid
betreft dat het beschikken over het
geld rente oplevert dan wel kosten
bespaart is op zich niet zo onbegrijpelijk (zie de hierna te bespreken
conclusie van zijn ambtgenoot Hofstee).4
Interessanter is punt 6. Ik heb
de noten in de tekst gezet en voeg
daar als gegeven nog aan toe het vervallen van de vervangende hechtenis
per 1 september 2003. Met dit laatste
kon Borgers bij het schrijven van zijn
proefschrift (gepubliceerd in 2001)
geen rekening houden. De ontnemingsmaatregel kent een van de
strafzaak te onderscheiden eigen
procedure en is slechts een sequeel
van de strafzaak. Dientengevolge zijn
de bepalingen inzake de ontnemingsmaatregel opgenomen in het
Wetboek van Strafrecht en in het
Wetboek van Strafvordering. Alleen
dat verklaart thans nog waarom de
maatregel wordt beschouwd als een
‘penalty’. Door het wegvallen van de
vervangende hechtenis per 1 september 2003 kent de maatregel immers
geen punitief element meer en blijft
hooguit over - naast het reparatoire
aspect - het preventieve doel om te
voorkomen dat het wederrechtelijk
verkregen voordeel (gedeeltelijk)
weer in omloop komt (zie mijn publicatie onder punt 8 waar ik de zaak
Welsch bespreek). De A-G verwijst ook
naar deze zaak maar redeneert niet
consequent door. Immers, door matiging toe te staan wordt een deel van
het wederrechtelijk verkregen vermogen bij de veroordeelde gelaten en
dus als het ware weer in omloop
gebracht. Dat wil men nu juist voorkomen!
In zijn arrest van 21 januari
2014 zag ons hoogste rechtscollege
geen aanleiding (artikel 81 lid 1 RO)
in te grijpen. Aan deze uitspraak
ging vooraf de conclusie van advocaat-generaal Hofstee.5 Ook in deze
conclusie heeft de A-G gesteld (punt
19) dat in cassatie slechts in beperkte
mate het oordeel van de feitenrechter kan worden getoetst in die zin
dat alleen kan worden onderzocht of
het oordeel geen blijk geeft van een
onjuiste rechtsopvatting en niet
onbegrijpelijk is. Het staat de rechter
vrij te volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op
artikel 6 lid 1 EVRM.6 Onder punt 21
stelt hij (ik citeer):
‘Het hof heeft overwogen dat in
de onderhavige zaak kan worden volstaan met de constatering van de
overschrijding van de redelijke termijn omdat onder de betrokkene
– anders dan in de praktijk gebruikelijk is in dit soort zaken - geen (conservatoir) beslag is gelegd ter hoogte
van het te ontnemen bedrag. Daaruit
heeft het hof afgeleid dat de betrokkenen juist “dankzij” het lange tijdsverloop meer voordeel heeft genoten,
nu de betrokkene daardoor in staat is
geweest met het te ontnemen bedrag
inkomsten als rente te genereren dan
wel kosten te besparen door over dat
voordeel te beschikken. Ik neem aan
dat het hof daarmee bedoelt tot uitdrukking te brengen dat naast het
financiële voordeel dat de betrokkene
daarvoor verkregen heeft, een extra
meevaller in de vorm van een matiging van de betalingsverplichting
wegens de overschrijdingen (zowel
overschrijding in eerste als in tweede
instantie, LN) van de redelijke termijn
een beetje teveel van het goede is. Dat
oordeel acht ik niet onbegrijpelijk,
waarbij ik nog daarlaat dat namens
de betrokkene enkel is aangevoerd
dat de redelijke termijn is overschreden, maar niet is betoogd dat de
betrokkene langer dan redelijk is
onder de bedreiging van de ontnemingsmaatregel gebukt is gegaan’
(volgt middel tevergeefs voorgesteld).
Dit is een actueel, weloverwogen en
door de HR in stand gelaten zienswijze.7 Wat die laatste geciteerde zin van
de A-G betreft is kennisneming van
het arrest van 28 maart 2014 zeer de
moeite waard.8 Het gaat in dat arrest
om schending van de redelijke termijn (onredelijk lange duur van een
civiele procedure) in een onteigeningszaak en de mogelijkheid tot
verkrijging van immateriële schadevergoeding. Uitgangspunt is dat het
uitblijven van een rechterlijke beslissing binnen redelijke termijn leidt
tot spanning en frustratie, hetgeen
grond vormt voor toekenning van
een vergoeding voor immateriële
schade. Voor de hoogte van de toe te
kennen vergoedingen voor immateriele schade kan aansluiting worden
gezocht bij de vergoedingen die de
bestuursrechters plegen toe te kennen (€ 500 per half jaar overschrijding van de redelijke termijn, naar
boven afgerond), waardoor de vorde-
ring in vrijwel alle gevallen het
bedrag genoemd in artikel 93 Rv niet
zal overschrijden en de kantonrechter bevoegd is. Bij geringe overschrijding kan worden volstaan met de
constatering (r.o. 3.16.3). De HR overweegt dat voor civiele geschillen een
afzonderlijke procedure tegen de
Staat op grond van onrechtmatige
daad bij de kantonrechter een voldoende effectieve mogelijkheid tot
verkrijging van schadevergoeding
wegens overschrijding van de redelijke termijn kan bieden. (r.o. 3.14,
3.15). Van een partij die een beroep
doet op overschrijding van de redelijke termijn mag (dan wel) worden verwacht dat zij voldoende inzicht geeft
in de aard, de ingewikkeldheid en het
procesverloop van de desbetreffende
zaak om haar eis naar behoren te
onderbouwen. Een zeer lange feitelijke duur kan aanleiding vormen een
overschrijding voorshands bewezen
te achten, behoudens door de Staat
te leveren tegenbewijs (3.6.14).
Omdat voor de beoordeling van de
vordering wegens overschrijding van
de redelijke termijn de duur van de
gehele procedure mede van belang is
kan daarover pas worden geoordeeld
als het oorspronkelijke geschil in
kracht van gewijsde is gegaan of die
zaak is geroyeerd (r.o. 3.16.5). De vestiging van de aansprakelijkheid geldt
in de gegeven situaties als uitgangspunt maar de omvang van de aansprakelijkheid dient door de rechter
nog (nader) te worden ingevuld mede
aan de hand van de gevolgen. Als het
uiteindelijk tot een vergoeding komt
kan bovenstaande aansluiting uitkomst bieden.
Vertaald naar de ontnemingsprocedure, waarbij de Staat partij is in de
hoedanigheid van het OM zou dat
- in het licht van een uniforme
behandeling van soortgelijke kwesties op alle rechtsgebieden - kunnen
betekenen dat op basis van hetgeen
de veroordeelde aanvoert de omvang
van de immateriële schade vastgesteld wordt. De veroordeelde is doorgaans bij uitstek degene die weet wat
hij aan wederrechtelijk voordeel
heeft genoten. Het vraagpunt of de
rechter het bedrag mogelijk lager
vaststelt, valt moeilijk te vatten
onder de bedoelde lijdensdruk (in
tegenstelling tot de strafprocedure
waarin de verdachte in het ongewis-
se verkeert over de straf). Maar op
zich blijft de mogelijkheid open dat
toch sprake is van immateriële
schade die voor vergoeding in aanmerking komt. De omvang van de
vergoeding zou dan vastgesteld
moeten worden gelijk aan de wijze
zoals dat geschiedt in het bestuursrecht en thans ook in het civiele
recht teneinde uniformiteit op dit
punt na te streven. Kortom toerekenen wat redelijk is, waarbij op de
immateriële schade ingevolge artikel
6:100 BW het materiële voordeel om
met de woorden van Hofstee te
spreken het extra meevallertje in
mindering moet worden gebracht.
Terwijl A-G Bleichrodt in zijn
conclusie de HR eigenlijk adviseert
‘blijf het maar doen zoals U het altijd
al deed’, waarbij hij voorbij gaat aan
een relevante ontwikkeling, te weten:
het wegvallen van de vervangende
hechtenis in 2003 waardoor het
karakter van de ontnemingsmaatregel zuiverder en nauwkeuriger is te
formuleren, heeft A-G Hofstee daar
(impliciet) wel aandacht voor.
Toegegeven, koersvastheid en rechtszekerheid zijn een groot goed maar
daarmee mag de rechtsontwikkeling
niet in het gedrang komen. In zo een
geval is het woord aan de zich herbezinnende rechter.9 Ik hoop dat ik
met bovenstaande een en ander heb
verduidelijkt.
Auteur
1. Mr. J.D.L. Nuis is vice-president/senior raadsheer bij het
Gerechtshof Amsterdam. Dit artikel is op persoonlijke titel
geschreven.
Noten
2. ECLI:NL:HR:2014:296, NJ 2014/135.
3. ECLI:NL:PHR:2014:39.
4. Vergelijk redactionele aantekening onder NJ 2014/135.
5. ECLI:NL:PHR:2013:2581.
6. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ
2008/358 (r.o. 3.21 en 3.23) m.nt. Mevis.
7. ECLI:NL:HR:2014:928.
8. ECLI:NL:HR:2014:736.
9. C.E. Drion, ‘Stare decisis’, NJB 2014/620, afl. 12, p. 759.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1381
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
beurdverklaring en de vernietiging van de
selmatige wijze de gelegenheden tot spelen
NJB 2014/ … (nummer uitspraak)
kansspelautomaten en de sluiting van de
te verminderen of de aan deze spelen ver-
inrichting waar die automaten ter beschik-
bonden criminaliteit te bestrijden.
Hof van Justitie EU
1382
king van het publiek werden gesteld.
Hoge Raad (civiele kamer)
1382
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
1386
De uitspraak van het Hof
Hoge Raad (civiele kamer)
Centrale Raad van Beroep
1388
Het Hof gaat eerst in op de toepasselijkheid
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
College Beroep Bedrijfsleven
1892
van het Handvest. Het herinnert eraan dat op
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
grond van artikel 51, lid 1 de bepalingen van
van Justitie van het Caribische deel van het
het Handvest gericht zijn tot de lidstaten
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
Hof van Justitie van de
Europese Unie
uitsluitend wanneer zij het Unierecht ten uit-
zien op www.rechtspraak.nl.
Deze rubriek is verzorgd door M. Bulterman,
C-617/10, punt 17). De door het Handvest
medewerker van de Directie Juridische Zaken,
gewaarborgde grondrechten moeten dus in
Afdeling Europees Recht van het Ministerie
acht worden genomen wanneer een nationa-
van Buitenlandse Zaken. De volledige uit-
le regeling binnen de werkingssfeer van het
9 mei 2014, nr. 13/00249
spraken van het EU-Hof zijn beschikbaar via
Unierecht valt, zodat er geen gevallen kun-
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk,
www.curia.europa.eu.
nen zijn waarin het Unierecht geldt zonder
C.E. Drion, G. de Groot, T.H. Tanja-van den
dat die grondrechten toepassing vinden.
Broek; A-G mr. L.A.D. Keus)
Wanneer het Unierecht toepasselijk is, impli-
ECLI:NL:HR:2014:1078
1020
voer brengen (arrest Åkerberg Fransson, nr.
1021
ceert dit dat de door het Handvest gewaarborgde grondrechten toepassing vinden
Aanbesteding. Bij een door de Gemeente
(arrest Åkerberg Fransson, punt 21). Volgens
uitgeschreven Europese openbare aanbeste-
het Hof moet het gebruik door een lidstaat
ding eindigen Océ, Xerox en Ricoh respec-
(Derde kamer: M. Ilešič, kamerpresident, C.
van de in het Unierecht neergelegde uitzon-
tievelijk als eerste, tweede en derde
G. Fernlund, A. Ó Caoimh, C. Toader (rappor-
deringen om een belemmering van een door
inschrijver. Nadat Océ alsnog afvalt, belegt
teur) en E. Jarašiūnas, rechters)
het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrij-
de Gemeente niet met Xerox een bespre-
heid te rechtvaardigen, worden geacht het
king, maar met Ricoh. HR: 1. Gelijkheidsbe-
Artikel 56 VWEU. Vrij verrichten van dien-
recht van de Unie ten uitvoer te brengen in
ginsel. Transparantiebeginsel. Vooropstel-
sten. Handvest van de grondrechten van de
de zin van artikel 51, lid 1, van het Handvest.
ling: zie hoofdtekst. 2. Relatieve
Europese Unie. Artikel 51. Werkingssfeer.
Vervolgens gaat het Hof in op de eerste
beoordelingssystematiek. In zijn algemeen-
Ten uitvoer brengen van Unierecht. Kans-
vraag. Het Hof overweegt dat artikel 56
heid kan een zogeheten relatieve beoorde-
spelen. Beperkende regeling van lidstaat.
VWEU zich verzet tegen een nationale rege-
lingssystematiek niet als strijdig met het
Bestuurlijke en strafrechtelijke sancties.
ling zoals die in de hoofdgedingen, voor
gelijkheids- of transparantiebeginsel wor-
Dwingende vereisten van algemeen belang.
zover die regeling niet werkelijk beoogt de
den aangemerkt. Het oordeel van het hof
Evenredigheid.
speler te beschermen of criminaliteit te
dat het in overeenstemming is met het
bestrijden en niet daadwerkelijk beantwoordt
transparantiebeginsel dat de Gemeente een
(Handvest van de grondrechten van de Euro-
aan het streven op samenhangende en stel-
bespreking diende te beleggen met Xerox,
pese Unie art. 51)
selmatige wijze de gelegenheden tot spelen
geeft geen blijk van een onjuiste rechtsop-
te verminderen of de aan deze spelen ver-
vatting. Het is op zichzelf niet in strijd met
bonden criminaliteit te bestrijden. Wat
het gelijkheidsbeginsel dat de score van de
betreft de artikelen 15 tot en met 17 van het
twee resterende inschrijvers, zoals aanvan-
Feiten en nationale procedure
Handvest merkt het Hof op dat gezien de
kelijk vastgesteld, na het afvallen van de
De Oostenrijkse autoriteiten leggen beslag op
eisen die artikel 52, lid 1, van het Handvest
eerste inschrijver in stand wordt gelaten.
verschillende kansspelautomaten die zonder
stelt aan een beperking van de bepalingen
vergunning werden geëxploiteerd. Dit leidt
van het Handvest, een niet-gerechtvaardigde
tot verschillende procedures voor de Oosten-
beperking van de vrijheid van dienstverle-
rijkse rechter. Deze twijfelt aan de verenig-
ning (artikel 56 VWEU) evenmin toelaatbaar
Ricoh, adv. mrs. J.P. Heering en M.A.M. Essed,
baarheid van het Oostenrijkse kansspelmo-
is met betrekking tot de artikelen 15 tot en
vs. de Gemeente Utrecht, adv. mr.
nopolie met het Unie-recht en besluit
met 17 van het Handvest. Dit betekent
M.W. Scheltema, en Xerox, niet verschenen.
daarover vragen te stellen aan het Hof van
bovendien dat marktdeelnemers geen sanc-
Justitie.
ties kunnen worden opgelegd wegens over-
Feiten en procesverloop
treding van de toepasselijke Oostenrijkse
In 2011 heeft de Gemeente een Europese
kansspelwetgeving.
openbare aanbesteding voor het sluiten van
Arrest van 30 april 2014, nr. C-390/12
Robert Pfleger e.a.
Prejudiciële vragen
(Richtlijn 2004/18/EG art. 2)
een raamovereenkomst met betrekking tot
Het Hof krijgt de vraag voorgelegd of artikel 56 VWEU en de artikelen 15 tot en met
Conclusie
levering van afdrukapparatuur en dienstver-
17 van het EU-Grondrechtenhandvest zich
Artikel 56 VWEU verzet zich tegen een natio-
lening bekend gemaakt. In de offerteaan-
verzetten tegen een nationale regeling als
nale regeling zoals die in de hoofdgedingen,
vraag is vermeld (in paragraaf 3.2) dat de
die in de hoofdgedingen. Ook wordt gevraagd
voor zover die regeling niet werkelijk beoogt
inschrijver met de hoogste totaalscore zal
of deze bepalingen zich verzetten tegen het
de speler te beschermen of criminaliteit te
worden uitgenodigd voor een verificatiebe-
opleggen van sancties bij overtreding van
bestrijden en niet daadwerkelijk beantwoordt
spreking, dat deze inschrijver naar aanlei-
deze nationale regeling, waaronder de ver-
aan het streven op samenhangende en stel-
ding van de bespreking alsnog kan afvallen
1382
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
Rechtspraak
en dat dan besloten zal worden een bespre-
lingssystematiek niet enkel op grond van
daarmee samenhangende probleem van de
king te beleggen met ‘de als tweede geëindig-
haar relatieve karakter als strijdig met het
‘rangordeparadox’. In 3.9-3.18 onderzoekt hij
de inschrijver’. Op de offerteaanvraag is inge-
gelijkheids- of transparantiebeginsel worden
of de onderhavige toepassing van een relatie-
schreven door Océ, Ricoh en Xerox. Na
aangemerkt. Het hangt af van de wijze waar-
ve beoordelingssystematiek strijd oplevert
beoordeling van de inschrijvingen heeft de
op een bepaalde beoordelingssystematiek in
met het transparantiebeginsel en/of het
Gemeente bericht voornemens te zijn de
het concrete geval is ingericht of toegepast,
gelijkheidsbeginsel.
opdracht aan Océ te gunnen, onder de voor-
of zij, mede in verband met haar relatieve
waarde dat de verificatiebespreking met Océ
karakter, in strijd komt met de (genoemde)
tot een goed resultaat leidt, en dat Xerox als
beginselen van het aanbestedingsrecht. Het
tweede en Ricoh als derde was geëindigd. Na
hof heeft de offerteaanvraag aldus uitgelegd
de verificatiebespreking met Océ heeft de
dat daarin als procedure is vastgelegd dat,
9 mei 2014, nr. 13/01455
Gemeente de inschrijving van Océ alsnog
indien de als eerste geëindigde inschrijver
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
ongeldig verklaard en bericht voornemens te
alsnog afvalt, de Gemeente geen herbeoorde-
Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heister-
zijn de opdracht aan Ricoh te gunnen, onder
ling van de scores zal uitvoeren maar de oor-
kamp, G. Snijders; A-G mr. J. Wuisman)
de voorwaarde dat de verificatiebespreking
spronkelijke rangorde zal handhaven en een
ECLI:NL:HR:2014:1088
met Ricoh tot een goed resultaat leidt.
bespreking met de als tweede geëindigde
In dit kort geding heeft Xerox gevorderd dat
inschrijver zal beleggen. Uitgaande van die
Uitleg overeenkomst. Goodwill. Belasting-
het de Gemeente wordt verboden de
– niet onbegrijpelijke – uitleg, geeft het oor-
latentie. Hoe moet de overeengekomen
opdracht aan Ricoh te gunnen en dat de
deel van het hof dat het in overeenstemming
koopprijs worden berekend? HR: Het oor-
Gemeente wordt bevolen een verificatiebe-
is met het transparantiebeginsel dat de
deel van het hof dat ook over de geactiveer-
spreking te beleggen met Xerox. De voorzie-
Gemeente, na het afvallen van Océ, een veri-
de goodwill een aftrek moet plaatsvinden
ningenrechter heeft de vorderingen afgewe-
ficatiebespreking diende te beleggen met de
wegens belastinglatentie, geeft blijk van
zen. Het hof heeft de vorderingen alsnog
als tweede geëindigde Xerox zonder een her-
een onjuiste rechtsopvatting, dan wel is
toegewezen.
beoordeling van de scores uit te voeren, geen
onbegrijpelijk.
1022
blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het
Hoge Raad
met een waardering van de feiten verweven
Het volgende wordt vooropgesteld. Uit vaste
oordeel van het hof dat de gevolgde procedu-
rechtspraak van het HvJ EU (onder meer HvJ
re in een geval als het onderhavige, waarin
Escura, adv. mr. D.A. van der Kooij, vs. Catilia,
EU 29 april 2004, nr. C-496/99 P,
na het afvallen van de als eerste geëindigde
adv. mr. J.H.M. van Swaaij.
ECLI:NL:XX:2004:BG2419 (Succhi di Frutta))
inschrijver slechts twee inschrijvers resteren,
volgt dat de aanbestedende dienst het begin-
niet in strijd is met het transparantiebegin-
Feiten en procesverloop
sel van gelijke behandeling moet respecte-
sel, is ook niet onbegrijpelijk. Het is op zich-
Catilia heeft 90% van de aandelen in het
ren. Dit beginsel beoogt de ontwikkeling van
zelf evenmin in strijd met het gelijkheidsbe-
kapitaal van Catilia Farma verkocht aan Escu-
een gezonde en daadwerkelijke mededinging
ginsel dat de score van de twee resterende
ra. Overeengekomen is (in art. 3 lid 1 van de
tussen de deelnemende ondernemingen te
inschrijvers, zoals die was vastgesteld (mede)
koopovereenkomst) dat als deel van de koop-
bevorderen en vereist dat alle inschrijvers bij
in relatie tot de afgevallen inschrijver die
prijs wordt betaald voor goodwill:
het opstellen van het in hun offertes gedane
aanvankelijk als eerste was geëindigd, in
€ 2 725 000, te verminderen met een belas-
voorstel dezelfde kansen krijgen. Het bete-
stand wordt gelaten. Die score is immers,
tinglatentie van 23%. Op de balans van
kent derhalve dat voor deze offertes voor alle
evenals de daaruit voortvloeiende onderlinge
Catilia Farma per 31 januari 2007 is goodwill
mededingers dezelfde voorwaarden moeten
rangorde tussen de twee resterende inschrij-
geactiveerd voor een bedrag van € 664 391.
gelden. De aanbestedende dienst dient voorts
vers, tot stand gekomen door een gelijkelijk
In dit geding heeft Catilia betaling gevorderd
het transparantiebeginsel in acht te nemen.
op hen toegepaste beoordelingssystematiek,
van het restant van de koopsom. Het hof
Dat beginsel heeft in essentie ten doel te
waarbij ieders inschrijving per onderdeel tel-
heeft een bedrag toegewezen. Het hof heeft
waarborgen dat elk risico van favoritisme en
kens op gelijke wijze ten opzichte van steeds
geoordeeld dat de op de balans van Catilia
willekeur door de aanbestedende dienst
dezelfde referentiepunten is gewaardeerd.
Farma geactiveerde goodwill moet worden
wordt uitgebannen. Het impliceert dat alle
Het daaruit voortvloeiende verschil in onder-
afgetrokken van de vergoeding voor good-
voorwaarden en modaliteiten van de gun-
linge rangorde is dan ook het gevolg van de
will. Dat oordeel is in cassatie niet aan de
ningsprocedure in het aanbestedingsbericht
waardering van hun inschrijvingen volgens
orde. Het hof heeft geoordeeld dat (ook) over
of in het bestek worden geformuleerd op een
de vooraf bekend gemaakte methodiek, zon-
de geactiveerde goodwill een aftrek van 23%
duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wij-
der dat sprake is geweest van een ongelijke
moet plaatsvinden wegens belastinglatentie.
ze, opdat, enerzijds, alle behoorlijk geïnfor-
behandeling. Daarom brengt de enkele
Daartegen komt Escura in cassatie op.
meerde en normaal oplettende inschrijvers
omstandigheid dat een andere onderlinge
de juiste draagwijdte kunnen begrijpen en zij
rangorde van de twee overgebleven inschrij-
Hoge Raad
deze op dezelfde manier interpreteren, en,
vingen zou zijn verkregen indien deze zou-
Over het bedrag van op de balans geacti-
anderzijds, de aanbestedende dienst in staat
den zijn beoordeeld zonder daarbij de aan-
veerde goodwill (die ziet op goodwill die in
is om metterdaad na te gaan of de offertes
vankelijk als eerste geëindigde inschrijving
het verleden door de vennootschap is ver-
van de inschrijvers beantwoorden aan de cri-
te betrekken, niet mee dat sprake is van
worven) is geen belasting verschuldigd.
teria die op de betrokken opdracht van toe-
strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Daarentegen is de ratio van de aftrek van de
passing zijn. Deze eisen betreffen mede de
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
belastinglatentie die plaatsvindt in art. 3 lid
door de aanbestedende dienst te hanteren
sie van de A-G.
1 van de koopovereenkomst, onmiskenbaar
beoordelingssystematiek. In zijn algemeen-
De A-G bespreekt onder 3.4-3.8 het begrip
dat het bij de daar genoemde goodwill (die
heid kan een zogeheten relatieve beoorde-
‘relatieve beoordelingssystematiek’ en het
bij de overname van Catilia Farma wordt
(BW art. 7:1)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1383
Rechtspraak
verworven) gaat om in de toekomst te
ventarisatie laten uitvoeren door Vinçotte. In
de zaak aan de overeenkomst te klagen. Deze
maken winst, waarover nog (vennootschaps)
het op 16 april 1999 door Vinçotte uitge-
regel heeft dezelfde strekking als de in art.
belasting is verschuldigd (door partijen
brachte rapport is vermeld dat op diverse
6:89 BW voor alle verbintenissen neergelegde
gesteld op gemiddeld 23%); die ratio is dus
plaatsen asbest is aangetroffen. Daarna heb-
regel, dat de schuldeiser op een gebrek in de
niet dat het zou gaan om een stille reserve.
ben verbouwings- en asbestsaneringswerk-
prestatie geen beroep meer kan doen, indien
Van in de toekomst te maken winst, waar-
zaamheden plaatsgevonden. Tijdens de uit-
hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het
over nog belasting is verschuldigd, is ten
voering van deze werkzaamheden zijn op 31
gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had
aanzien van het bedrag van de op de balans
oktober 2000 in het gebouw materialen met
moeten ontdekken, bij de schuldenaar terza-
van Catilia Farma geactiveerde goodwill
niet-hechtgebonden (spuit)asbest aangetrof-
ke heeft geprotesteerd. De vraag of de koper
geen sprake. Het oordeel van het hof geeft
fen. Het gebouw is diezelfde dag nog ont-
binnen de bekwame tijd als bedoeld in art.
derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvat-
ruimd. De twee onderste verdiepingen zijn
7:23 lid 1 BW heeft gereclameerd over gebre-
ting, dan wel is onbegrijpelijk.
na twee dagen weer in gebruik genomen, de
ken aan de afgeleverde zaak, kan niet in alge-
Volgt vernietiging en verwijzing.
daarboven gelegen verdiepingen zijn gedu-
mene zin worden beantwoord. In de in de
De A-G concludeert tot verwerping. Hij onder-
rende acht maanden ontruimd geweest. Naar
eerste zin van die bepaling geregelde geval-
schrijft het oordeel van het hof (2.7).
aanleiding van deze gebeurtenissen is in
len dient de koper (a) ter beantwoording van
opdracht van Botersloot een onderzoek ver-
de vraag of de hem afgeleverde zaak aan de
richt, waarin de aanwezigheid van niet-hecht-
overeenkomst beantwoordt het in de gege-
gebonden (spuit)asbest in het gebouw is
ven omstandigheden redelijkerwijs van hem
geïnventariseerd. Op 7 december 2000 heeft
te verwachten onderzoek te verrichten en (b)
9 mei 2014, nr. 13/01608
Botersloot Fortis aansprakelijk gesteld.
binnen bekwame tijd nadat hij heeft ontdekt
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
In dit geding heeft Botersloot schadevergoe-
of bij een dergelijk onderzoek had behoren te
Spapens, C.A. Streefkerk, G. Snijders, T.H.
ding van Fortis gevorderd wegens tekortko-
ontdekken dat de afgeleverde zaak niet aan
Tanja-van den Broek; A-G mr. M.H. Wissink)
ming in de nakoming van de koopovereen-
de overeenkomst beantwoordt, hiervan ken-
ECLI:NL:HR:2014:1077
komst. De rechtbank heeft de vordering
nis te geven aan de verkoper (vergelijk onder
afgewezen. Het hof heeft de vordering alsnog
meer HR 8 februari 2013,
1023
Klachtplicht. Gebrek. In 1994 wordt een
toegewezen, met verwerping van het verweer
ECLI:NL:HR:2013:BY4600 (Van de Steeg vs.
gebouw gekocht. In 1999 wordt asbest aan-
van Fortis dat Botersloot niet tijdig heeft
Rabobank)). Uit het voorgaande kan niet wor-
getroffen. In oktober 2000 wordt losgebon-
geklaagd op de voet van art. 7:23 lid 1 BW.
den afgeleid dat de koper elk door hem ontdekt gebrek aan de verkoper moet melden.
den asbest aangetroffen. In december 2000
wordt de verkoper aansprakelijk gesteld op
Hoge Raad
Het is aan de koper om te bepalen of hij zich
grond van non-conformiteit. Is binnen
De klacht betoogt dat het hof had moeten
jegens de verkoper op een gebrek wil beroe-
bekwame tijd geklaagd? HR: Vooropstelling:
beoordelen of Botersloot binnen bekwame
pen. Dit zal niet met elk gebrek het geval
zie hoofdtekst. Het is aan de koper om te
tijd na april 1999 heeft geklaagd, aangezien
zijn. De koper zal zich bijvoorbeeld niet op
bepalen of hij zich jegens de verkoper op
reeds in april 1999 is ontdekt dat asbest aan-
een gebrek beroepen als het volgens hem
een gebrek wil beroepen. Dit laat onverlet
wezig was in het gebouw. Bij de beoordeling
niet van dien aard is dat het aan het beoogde
dat indien de koper later ontdekt dat het
van de klacht wordt het volgende vooropge-
gebruik van het gekochte in de weg staat, of
gebrek van groter omvang of van andere
steld. Ingevolge art. 7:17 lid 1 BW dient de
indien hij het gebrek om andere redenen
aard is dan hij aanvankelijk dacht, of een
afgeleverde zaak aan de overeenkomst te
voor lief neemt. Dit laat onverlet dat indien
(volgens hem) ander gebrek constateert,
beantwoorden. Lid 2 bepaalt dat een zaak
de koper later ontdekt dat het gebrek van
aan een beroep op dat gebrek in de weg kan
niet aan de overeenkomst beantwoordt
groter omvang of van andere aard is dan hij
staan dat hij na zijn aanvankelijke ontdek-
indien zij, mede gelet op de aard van de zaak
aanvankelijk dacht, of een (volgens hem)
king geen nader onderzoek heeft gedaan of
en de mededelingen die de verkoper over de
ander gebrek constateert, aan een beroep op
laten doen, terwijl dat in de omstandighe-
zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen
dat gebrek in de weg kan staan dat hij na zijn
den van het geval redelijkerwijs van hem
heeft die de koper op grond van de overeen-
aanvankelijke ontdekking geen nader onder-
kon worden verwacht. Het is aan de verko-
komst mocht verwachten. De koper mag ver-
zoek heeft gedaan of laten doen, terwijl dat
per zich daarop te beroepen.
wachten dat de zaak de eigenschappen bezit
in de omstandigheden van het geval redelij-
die voor een normaal gebruik daarvan nodig
kerwijs van hem kon worden verwacht. Het is
zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet
aan de verkoper zich daarop te beroepen.
behoefde te betwijfelen, alsmede de eigen-
Gelet op het voorgaande is onjuist de door
Fortis, adv. mrs. M. Ynzonides en R.L.M. van
schappen die nodig zijn voor een bijzonder
het onderdeel verdedigde opvatting dat de
Opstal, vs. Botersloot, adv. mr. A.H.M. van
gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien.
rechter, bij beantwoording van de vraag of de
den Steenhoven.
Art. 7:23 lid 1, eerste zin, BW houdt in dat de
koper tijdig aan zijn klachtplicht heeft vol-
koper geen beroep meer erop kan doen dat
daan, niet mag aanknopen bij het gebrek
Feiten en procesverloop
hetgeen is afgeleverd niet aan de overeen-
waarop de koper zich beroept, maar onafhan-
In 1994 heeft Fortis een gebouw geleverd aan
komst beantwoordt, indien hij de verkoper
kelijk van het partijdebat dient te onderzoe-
een beleggingsmaatschappij. In 1996 heeft de
daarvan niet binnen bekwame tijd nadat hij
ken of de zaak, naar de maatstaven van een
beleggingsmaatschappij de economische
dit heeft ontdekt of redelijkerwijs had beho-
redelijk handelend koper, de eigenschappen
eigendom van het gebouw ingebracht in
ren te ontdekken, kennis heeft gegeven. Deze
bezit die de koper op grond van de overeen-
Botersloot.
bepaling beschermt de verkoper tegen te late
komst mocht verwachten. Zowel Botersloot
In opdracht van Botersloot heeft de aanne-
en daardoor moeilijk te betwisten klachten,
als Fortis heeft aangevoerd dat de in april
mer voorafgaand aan de door haar uit te voe-
door voor de koper een korte termijn voor te
1999 door Vinçotte geconstateerde aanwezig-
ren renovatiewerkzaamheden een asbestin-
schrijven om over het niet beantwoorden van
heid van asbest niet meebracht dat het
(BW art. 6:89, 7:17, 7:23 lid 1; Rv art. 24)
1384
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
Rechtspraak
gebouw niet overeenkomstig zijn bestem-
X, adv. mrs. B. Winters en R.L.M.M. Tan, vs.
ting is neergelegd, zoals gemeenschap,
ming te gebruiken was, en dat dit geen
mr. R.E. Blaauw q.q., curator van de ontbon-
opdracht of zaakwaarneming. Voor het overi-
gebrek opleverde. Fortis heeft betoogd dat
den vennootschappen Zalinco en Ocana, adv.
ge is het antwoord op de vraag of een zoda-
Botersloot de bevindingen van Vinçotte aan
mr. J.W.H. van Wijk.
nige verantwoording geboden is, sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
haar had moeten meedelen en nader onderzoek had moeten laten doen. Daarvan uit-
Feiten en procesverloop
Omstandigheden die in dit verband een rol
gaand geeft het oordeel van het hof, dat het
Zalinco en Ocana (hierna: de vennootschap-
kunnen spelen zijn onder meer: (i) de rede-
door Botersloot aan haar vordering ten
pen) zijn opgericht in 1981. De activiteiten
nen waarom het beheer is gevoerd, (ii) de ver-
grondslag gelegde gebrek (de aanwezigheid
van de vennootschappen beperkten zich tot
houding die bestond tussen degene die het
van losgebonden asbest en de besmetting)
het aanhouden van bankrekeningen in diver-
beheer voerde en de rechthebbende, (iii) het-
tot uitgangspunt dient te worden genomen
se landen. X en zijn beide zusters beschikten
geen in de relatie tussen partijen of in soort-
en dat onderzocht moet worden of Boter-
vóór 2004 ieder over een ruime volmacht om
gelijke gevallen gebruikelijk is of was, (iv) de
sloot, naar aanleiding van de ontdekking van
de vennootschappen te vertegenwoordigen.
mate waarin degene die het beheer voerde,
asbest in april 1999, nader onderzoek had
Op verzoek van de zusters van X heeft het
zelfstandig kon en mocht handelen, en (v) de
moeten laten verrichten, geen blijk van een
gerecht op Curaçao de vennootschappen ont-
mate waarin de rechthebbende in staat is
onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbe-
bonden met benoeming van mr. R.E. Blaauw
geweest de handelingen van degene die het
grijpelijk.
tot curator. Het onderhavige geschil vloeit
beheer voerde te overzien en voor zijn belan-
Het onderdeel faalt dus.
voort uit een tussen X en de zusters gerezen
gen op te komen.
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
verschil van mening over de vraag wie aan-
Het onderhavige geval wordt hierdoor geken-
sie van de A-G.
spraak kan maken op de saldi van de door de
merkt dat X gevolmachtigd was om gelden
De A-G merkt op dat de door het onderdeel
ontbonden vennootschappen aangehouden
van de rekeningen van de vennootschappen
verdedigde opvatting afstuit op de regel dat
bankrekeningen. Volgens de zusters zijn de
op te nemen en zijn bevoegdheid ook daad-
de rechter niet buiten de grenzen van de
vennootschappen opgericht in opdracht van
werkelijk heeft uitgeoefend. Voorts staat vast
rechtsstrijd mag treden (3.6).
hun vader met de bedoeling dat de gelden
dat ook aan de zusters van X volmachten zijn
gelijkelijk ten goede zouden komen aan zijn
verstrekt, dat de zusters mede-aandeelhou-
kinderen. Volgens X zijn de vennootschappen
ders zijn en dat verschil van mening bestaat
door hemzelf opgericht om zijn financiële
over de herkomst en beoogde bestemming
zaken te regelen en was hijzelf vanaf de
van de opgenomen gelden. De vennootschap-
9 mei 2014, 13/01792
oprichting de begunstigde (beneficiary
pen ontplooiden geen activiteiten en werden
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
owner).
statutair bestuurd door een trustkantoor
Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heister-
In dit geding heeft de curator het gerecht op
waarvan onduidelijk is of het een daadwerke-
kamp en C.E. Drion; A-G mr. M.H. Wissink)
Curaçao verzocht om X en de zusters te
lijk toezichthoudende rol uitoefende. De
ECLI:NL:HR:2014:1089
gelasten rekening en verantwoording af te
curator, die buiten het geschil tussen X en
leggen over het gevoerde beheer over het
diens zusters staat, dient de vennootschap-
Curaçao. Rekening en verantwoording. X en
vermogen en de bankrekeningen van de ven-
pen te vereffenen en heeft daarbij rekening
zijn zusters beschikten over volmachten
nootschappen. Het gerecht heeft de verzoe-
te houden met de mogelijkheid dat de kinde-
om twee vennootschappen te vertegen-
ken toegewezen. Het hof heeft het vonnis
ren voor gelijke delen gerechtigd zijn tot het
woordigen, waarvan de activiteiten zich
van het gerecht bevestigd.
vermogen van de vennootschappen. Het hof
1024
heeft de hiervoor vermelde maatstaven niet
beperkten tot het aanhouden van bankrekeningen. X heeft gelden opgenomen van
Hoge Raad
miskend door in deze omstandigheden,
die bankrekeningen. Op verzoek van de
Volgens vaste rechtspraak kan een verplich-
terecht en op goede gronden aansluiting zoe-
zusters heeft het gerecht de vennootschap-
ting tot het doen van rekening en verant-
kend bij de in de wet geregelde rechtsfiguren
pen ontbonden met benoeming van een
woording worden aangenomen indien tussen
van opdracht en gemeenschap, een verplich-
curator. In dit geding vordert de curator een
partijen een rechtsverhouding bestaat of
ting voor (ook) X aan te nemen tot het doen
bevel aan (onder meer) X om rekening en
heeft bestaan krachtens welke de een jegens
van rekening en verantwoording jegens de
verantwoording af te leggen. HR: Voorop-
de ander (de rechthebbende) verplicht is om
curator. Voor het overige is het oordeel van
stelling (gezichtspuntencatalogus): zie
zich omtrent de behoorlijkheid van enig ver-
het hof verweven met waarderingen van fei-
hoofdtekst. Het hof heeft de toepasselijke
mogensrechtelijk beleid te verantwoorden.
telijke aard en is het begrijpelijk en toerei-
maatstaven niet miskend door in de
Een zodanige verhouding kan voortvloeien
kend gemotiveerd.
omstandigheden van het geval, terecht en
uit de wet, een rechtshandeling of ongeschre-
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
op goede gronden aansluiting zoekend bij
ven recht (vgl. onder meer HR 2 december
sie van de A-G.
de in de wet geregelde rechtsfiguren van
1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1561, NJ 1995/548
De A-G schetst onder 3.2-3.11.3 het juridische
opdracht en gemeenschap, een verplichting
en HR 8 december 1995,
kader ter zake van rekening en verantwoor-
voor (ook) X aan te nemen tot het doen van
ECLI:NL:HR:1995:ZC1911, NJ 1996/274). Aan
ding.
rekening en verantwoording jegens de cura-
het oordeel dat op grond van ongeschreven
tor. Voor het overige is het oordeel van het
recht een verplichting bestaat om zich te
hof verweven met waarderingen van feite-
verantwoorden over de behoorlijkheid van
lijke aard en is het begrijpelijk en toerei-
het over het vermogen van een ander
kend gemotiveerd.
gevoerd beheer, kan bijdragen dat sprake is
van een rechtsverhouding die verwantschap
(BW art. 3:173, 7:403)
vertoont met een of meer in de wet geregelde gevallen waarin een dergelijke verplich-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1385
Rechtspraak
1025
zijn vermogen op de in art. 9 lid 3 HV bedoel-
1. Bij besluit van 18 december 2007 heeft het
de peildatum per saldo negatief was. Uit de
college aan [appellant] een preventieve last
9 mei 2014, 13/04313
bestreden beschikking blijkt niet dat het hof
onder dwangsom opgelegd. De last houdt in
(Mrs. C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en
dit verweer van de man in zijn beoordeling
dat binnen de door [appellant] gedreven
T.H. Tanja-van den Broek; A-G mr. E.B. Rank-
heeft betrokken. Voor zover het hof dat wel
inrichting geen mest mag worden opgesla-
Berenschot)
heeft gedaan, heeft het nagelaten zijn ver-
gen in strijd met de voorschriften van de
ECLI:NL:HR:2014:1090
werping van het verweer te motiveren.
voor die inrichting geldende vergunning. Bij
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
overtreding van de last wordt een dwangsom
komstig de conclusie van de A-G.
verbeurd van € 30 000.
Huwelijkse voorwaarden. Motivering. HR:
Tijdens een controle op 28 februari 2012 is
Uit de bestreden beschikking blijkt niet dat
geconstateerd dat in strijd met de vergun-
het hof het beroep van de man op art. 9 lid
3 en 4 van de huwelijkse voorwaarden in
Raad van State
ningvoorschriften mest werd opgeslagen. Bij
zijn beoordeling heeft betrokken. Voor
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
brief van 28 maart 2012 heeft het college
zover het hof dat wel heeft gedaan, heeft
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
meegedeeld dat daardoor de dwangsom is
het nagelaten zijn verwerping van het ver-
bij de directie bestuursrechtspraak van de
verbeurd en dat het heeft besloten tot invor-
weer te motiveren.
Raad van State. Volledige versies van deze
dering daarvan over te gaan.
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
(…)
vanstate.nl.
Invordering
(RO art. 79 lid 1)
5. Het college heeft zich op het standpunt
De man, adv. mr. C.G.A. van Stratum, vs. de
gesteld dat op de beslissing tot invordering
vrouw, adv. mr. P.S. Kamminga.
1026
Feiten en procesverloop
16 april 2014, nr. 201309381/1/A4
juni 2009 tot aanvulling van de Awb (hierna:
In 2002 hebben partijen een woonhuis in
(Mrs. Van Kreveld, Van Ettekoven,
Vierde tranche; Stb. 2009, 264) op 1 juli 2009
Frankrijk gekocht en in gemeenschappelijke
Hoogvliet)
van toepassing is, nu deze beslissing voort-
eigendom verkregen. In 2003 zijn partijen
ECLI:NL:RVS:2014:1372
vloeit uit een vóór die datum genomen
van 28 maart 2012 het recht zoals dat gold
vóór de inwerkingtreding van de Wet van 25
dwangsombesluit. Onder het tot 1 juli 2009
gehuwd op huwelijkse voorwaarden (HV),
waarin is opgenomen:
Preventieve last onder dwangsom. Overtre-
geldende recht was de beslissing tot invorde-
“Art. 9. 2. Bij het einde van het huwelijk door
ding is voor het eerst geconstateerd na 1
ring geen besluit waartegen ingevolge artikel
echtscheiding en bij scheiding van tafel en
juli 2009. Gelet op overgangsrecht bij invoe-
7:1 van de Awb bezwaar kon worden
bed wordt afgerekend alsof tussen de echtge-
ring Vierde tranche Awb, is art. 5:37 Awb
gemaakt. Het college heeft om die reden het
noten algehele gemeenschap van goederen
van toepassing op invorderingsbesluit.
bezwaar van [appellant] tegen de brief van
28 maart 2012 bij het bestreden besluit van
heeft bestaan, met inachtneming van hetgeen hierna is bepaald (...).
(Wet van 25 juni 2009 tot aanvulling van de
18 juli 2013 niet-ontvankelijk verklaard.
3. (...)[A]frekening [blijft] achterwege, indien
Awb art. IV; Awb art. 5:37)
6. [appellant] bestrijdt dat op de beslissing
tot invordering het tot 1 juli 2009 geldende
het vermogen van één van de echtgenoten of
van beide echtgenoten per saldo negatief is.
Uitspraak in het geding tussen: [appellant],
recht van toepassing is. Volgens hem is deze
4. Ingeval gewichtige redenen zich verzetten
wonend te Lopikerkapel, gemeente Lopik, en
beslissing wel een besluit waartegen bezwaar
tegen directe uitkering in geld van hetgeen
het college van burgemeester en wethouders
kon worden gemaakt.
op grond van de afrekening verschuldigd is,
van Lopik, verweerder.
7. Ingevolge artikel IV van de Vierde tranche
van de Awb blijft, indien een bestuurlijke
is de gerechtigde echtgenoot verplicht mee
te werken aan het treffen van een redelijke
Procesverloop
sanctie wordt opgelegd wegens een overtre-
en billijke betalingsregeling, waarbij de
Bij besluit van 18 december 2007 heeft het
ding die plaatsvond voor het tijdstip van
belangen van beide echtgenoten in acht wor-
college aan [appellant] een preventieve last
inwerkingtreding van deze wet, het recht van
den genomen.”
onder dwangsom opgelegd.
toepassing zoals dat gold voor dat tijdstip.
Het huwelijk is in 2010 door echtscheiding
Bij brief van 28 maart 2012 heeft het college
7.1. De in 2007 opgelegde last heeft een pre-
ontbonden.
aan [appellant] meegedeeld dat de dwang-
ventief karakter en aan de oplegging ligt niet
Dit geding betreft in cassatie de wijze van
som is verbeurd en dat het heeft besloten tot
een geconstateerde overtreding ten grond-
verdeling van het woonhuis in Frankrijk.
invordering daarvan over te gaan.
slag. Het college heeft ter zitting verklaard
Bij besluit van 18 juli 2013 heeft het college
dat het eerst op 28 februari 2012 een overtre-
Hoge Raad
de door [appellant] tegen het besluit van 18
ding heeft geconstateerd. Dit betekent dat de
Het middel klaagt dat het hof het beroep van
december 2007 en de brief van 28 maart
door het college gestelde overtreding dateert
de man op art. 9 lid 3 en 4 HV ten onrechte
2012 gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk
van na 1 juli 2009. Derhalve is, gelet op de
onbehandeld heeft gelaten dan wel ongemo-
verklaard.
tekst van artikel IV, op de beslissing tot invor-
tiveerd heeft verworpen. De klacht slaagt. Het
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep
dering het recht van toepassing zoals dat
hof heeft de vordering van de vrouw tot ver-
ingesteld bij Rechtbank Midden-Nederland.
geldt sinds de inwerkingtreding van de Vier-
deling van de (over)waarde van het woonhuis
De rechtbank heeft het beroep ter behande-
de tranche op 1 juli 2009.
toegewezen op de door de vrouw in inciden-
ling doorgezonden naar de Afdeling.
8. Bij de Vierde tranche is aan de Awb onder
teel appel bepleite grondslag van art. 9 lid 2
(…)
meer artikel 5:37 toegevoegd. Ingevolge het
eerste lid daarvan beslist het bestuursorgaan,
HV. De man had zich daartegen verweerd
met onder meer een uitdrukkelijk beroep op
Overwegingen
alvorens aan te manen tot betaling van de
art. 9 lid 3 en lid 4 HV, daartoe stellende dat
Inleiding
dwangsom, bij beschikking omtrent de invor-
1386
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
Rechtspraak
dering van een dwangsom.
bestemming ‘Burgerwoningen’.
grond van artikel 2.27, eerste lid van de
Bij brief van 28 maart 2012 heeft het college
Ingevolge artikel 6 van de planvoorschriften
Wabo, met uitzondering van beroep dat
aan [appellant] meegedeeld dat de dwang-
zijn deze gronden bestemd voor burgerwo-
wordt ingesteld door het bevoegde gezag ter
som is verbeurd en dat het heeft besloten
ningen met bijbehorende voorzieningen.
zake van het besluit waarop de verklaring
tot invordering daarvan over te gaan. Deze
Op het perceel bevindt zich een woning. Bij
betrekking heeft.
brief dient te worden aangemerkt als een
besluit van 28 april 2009 heeft het college
3. Het college betoogt dat de rechtbank niet
invorderingsbeschikking als bedoeld in arti-
bouwvergunning verleend voor de bouw van
heeft onderkend dat adequaat is uiteengezet
kel 5:37, eerste lid, van de Awb, waartegen
een bijgebouw met een oppervlakte van
waarom de situatie op het perceel van
[appellant] ingevolge artikel 7:1 bezwaar
ongeveer 288 m². [wederpartij] heeft de kel-
[wederpartij] niet gelijk is aan de situatie op
kon maken. Het college heeft het door
der van het bijgebouw, in afwijking van de
het perceel [locatie 2] te Vinkel. Het voert
[appellant] tegen de invorderingsbeschik-
bouwvergunning en het bestemmingsplan,
hiertoe aan dat tussen beide percelen rele-
king gemaakte bezwaar dan ook ten onrech-
in gebruik voor haar bedrijf. Bij brief van 25
vante verschillen bestaan, waardoor van gelij-
te niet-ontvankelijk verklaard.
mei 2011 heeft [wederpartij] het college ver-
ke gevallen geen sprake is. Nu de raad bij
Het betoog slaagt.
zocht omgevingsvergunning te verlenen voor
besluit van 20 november 2012 heeft gewei-
(…)
het gebruik van de kelder van het bijgebouw
gerd een verklaring van geen bedenkingen af
als timmerwerkplaats voor haar bedrijf.
te geven, heeft het college niet anders kun-
2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en
nen besluiten dan de omgevingsvergunning
onder c, van de Wet algemene bepalingen
te weigeren, aldus het college.
omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het ver-
3.1. In de memorie van toelichting bij de
23 april 2014, nr. 201305275/1/A1
boden zonder omgevingsvergunning een
Invoeringswet Wabo (Kamerstukken II
(Mrs. Slump, Horstink-von Meyenfeldt,
project uit te voeren voor zover dat geheel
2008/09, 31953, 3, p. 10, 18, 19 en 71) is ver-
Uylenburg)
of gedeeltelijk bestaat uit het gebruik van
meld dat het in bepaalde gevallen, gelet op
ECLI:NL:RVS:2014:1414
gronden of bouwwerken in strijd met een
de verdeling van bestuurlijke verantwoorde-
bestemmingsplan.
lijkheden of de benodigde specialistische
Beoordeling rechtmatigheid besluit
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en
kennis, wenselijk is dat de beslissing omtrent
omtrent verklaring van geen bedenkingen
onder a, onderdeel 3°, kan de omgevingsver-
een of meer specifieke onderdelen aan een
in het kader van beroep tegen besluit inza-
gunning, voor zover de aanvraag betrekking
ander bestuursorgaan wordt overgelaten. Op
ke omgevingsvergunning voor afwijken
heeft op een activiteit als bedoeld in artikel
grond van artikel 2.27 van de Wabo kunnen
van het bestemmingsplan.
2.1, eerste lid, onder c, indien de activiteit in
bij wet of algemene maatregel van bestuur
strijd is met het bestemmingsplan slechts
gevallen worden aangewezen waarvoor een
(Awb art. 8:5; Wet algemene bepalingen
worden verleend indien de activiteit niet in
verklaring van geen bedenkingen is vereist,
omgevingsrecht art. 2.1 lid 1 onder c, 2.12 lid
strijd is met een goede ruimtelijke ordening
aldus de memorie van toelichting.
1 onder a onderdeel 3°, 2.27; Besluit omge-
en de motivering van het besluit een goede
Inzake de verklaring van geen bedenkingen
vingsrecht art. 6.5 lid 1)
ruimtelijke onderbouwing bevat.
bij afwijking van het bestemmingsplan is
Ingevolge artikel 2.27, eerste lid, wordt in bij
overwogen: ‘Het is wenselijk dat de afweging
Uitspraak op het hoger beroep van: het
wet aangewezen categorieën gevallen een
omtrent de aanvaardbaarheid van buiten-
college van burgemeester en wethouders van
omgevingsvergunning niet verleend dan
planse afwijking door hetzelfde orgaan wordt
Maasdonk, appellant, vs. de uitspraak van
nadat een daarbij aangewezen bestuursor-
gemaakt als het orgaan dat de beslissing
Rechtbank Oost-Brabant van 15 mei 2013 in
gaan heeft verklaard dat het daartegen geen
neemt omtrent de wijziging van het bestem-
zaak nr. 13/403 in het geding tussen: [weder-
bedenkingen heeft.
mingsplan. In dit geval de gemeenteraad.
partij] wonend te Nuland, gemeente
Ingevolge artikel 6.5, eerste lid, van het
Deze verklaringen van geen bedenkingen zal
Maasdonk en het college.
Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor)
in het Bor worden geregeld.’
wordt, voor zover de aanvraag betrekking
Verder is vermeld dat onderdeel 7 van de
Procesverloop
heeft op een activiteit als bedoeld in artikel
bijlage bij de Awb, waarin de besluiten zijn
Bij besluit van 4 december 2012 heeft het
2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, de omge-
opgenomen waartegen geen beroep open-
college geweigerd [wederpartij] omgevings-
vingsvergunning, waarbij met toepassing van
staat, wordt aangevuld met besluiten over
vergunning te verlenen voor het gebruik van
artikel 2.12, eerste lid, onder a, onderdeel 3˚,
een verklaring van geen bedenkingen als
de kelder van het bijgebouw als timmerwerk-
van de wet wordt afgeweken van het bestem-
bedoeld in artikel 2.27 van de Wabo. Tegen
plaats voor het bedrijf [wederpartij] Interieur
mingsplan, niet verleend dan nadat de
die besluiten kan door belanghebbenden
op het perceel [locatie 1] te Nuland.
gemeenteraad van de gemeente waar het
dus geen rechtstreeks beroep worden inge-
Bij uitspraak van 15 mei 2013 heeft de
project geheel of in hoofdzaak zal worden of
steld. De reden daarvoor is dat de inhoud
rechtbank het door [wederpartij] daartegen
wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij
van deze beschikkingen wordt verwerkt in
ingestelde beroep gegrond verklaard, dat
daartegen geen bedenkingen heeft.
het besluit omtrent de omgevingsvergun-
besluit vernietigd en bepaald dat het college
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Alge-
ning, waartegen reeds beroep openstaat. Op
een nieuw besluit dient te nemen met
mene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan
deze manier wordt voorkomen dat zowel
inachtneming van hetgeen in deze uit-
een belanghebbende tegen een besluit
over de genoemde beschikkingen als over
spraak is overwogen.
beroep instellen bij de rechtbank.
de daaropvolgende eindbeslissing vergelijk-
(…)
Ingevolge artikel 8:5, eerste lid, gelezen in
bare procedures gevoerd worden, aldus de
verbinding met artikel 1 van de bij de Awb
memorie van toelichting.
Overwegingen
behorende bijlage 2, zoals deze luidden ten
3.2. In artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo,
1. Ingevolge het bestemmingsplan ‘Buitenge-
tijde van belang, kan geen beroep worden
gelezen in samenhang met artikel 6.5, eer-
bied Maasdonk 1999’ rust op het perceel de
ingesteld tegen een besluit, genomen op
ste lid, van het Bor, is bepaald dat, indien
1027
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1387
Rechtspraak
sprake is van een activiteit als bedoeld in
perceel [locatie 2] te Vinkel.
Centrale Raad van Beroep
artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van
3.4. In het besluit van 20 november 2012
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
de Wabo, de omgevingsvergunning, waarbij
heeft de raad, onder verwijzing naar het
van der Ham, vice-president van de Centrale
met toepassing van artikel 2.12, eerste lid,
voorstel van het college van 30 oktober
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
onder a, onderdeel 3˚, van de Wabo van het
2012, geweigerd de verklaring van geen
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
bestemmingsplan wordt afgeweken, niet
bedenkingen af te geven, omdat het bouw-
Raad van Beroep.
wordt verleend, dan nadat de raad heeft ver-
plan in strijd is met het gemeentelijk ruim-
klaard daartegen geen bedenkingen te heb-
telijk beleid.
ben. De inhoud van het besluit van de raad
3.5. Gelet op hetgeen [wederpartij] in dit ver-
wordt in het besluit omtrent de omgevings-
band heeft aangevoerd, is de Afdeling met de
vergunning verwerkt. Dit betreft niet alleen
rechtbank van oordeel dat het op de weg van
15 april 2014, nr. 12/2875 WWB
de verlening van een verklaring van geen
de raad had gelegen te motiveren waarom op
(Van Viegen, Van der Ham, Van Stralen)
bedenkingen, maar ook de weigering van de
het perceel [locatie 2] wel nieuwbouw ten
ECLI:NL:CRVB:2014:1459
raad om de verklaring van geen bedenkin-
behoeve van een bedrijf mocht worden gere-
gen te verlenen. De rechtmatigheid van het
aliseerd. Hierbij had hij moeten ingaan op de
besluit omtrent de verklaring van geen
verschillen die volgens hem bestaan tussen
bedenkingen wordt getoetst in het kader
de vestiging van een bedrijf op het perceel
Verdaging behoeft niet te worden gemoti-
van het beroep tegen het besluit inzake de
van [wederpartij] en de vestiging van een
veerd. Premature ingebrekestelling
omgevingsvergunning.
bedrijf op het perceel [locatie 2]. Dat, zoals
3.3. [wederpartij] heeft het college bij brief,
het college in hoger beroep stelt, [wederpar-
verzonden op 25 mei 2011, verzocht een
tij] al van het standpunt hierover op de hoog-
omgevingsvergunning te verlenen voor het
te was en zij werd bijgestaan door een ter
De dwangsom
gebruik van de kelder van het bijgebouw op
zake deskundige, ontslaat de raad niet van de
4.5. Omdat in de [naam gemeente 1] bij de
het perceel ten behoeve van haar interieur-
verplichting het besluit van een deugdelijke
voorbereiding van de beslissing op het
bedrijf. Zij heeft er daarbij op gewezen dat
motivering te voorzien.
bezwaarschrift van appellant gebruik werd
zij op gelijke wijze wenst te worden behan-
Gelet op het voorgaande, is de Afdeling van
gemaakt van een adviescommissie, gold in
deld als de familie [belanghebbende].
oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemo-
dit geval ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van
[belanghebbende] heeft, na inwerkingtre-
tiveerd dat geen sprake is van gelijke geval-
de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een
ding van het bestemmingsplan ‘Buitenge-
len. Het besluit omtrent de verklaring van
beslistermijn van 12 weken. Ingevolge artikel
bied [locaties]’, omgevingsvergunning gekre-
geen bedenkingen moet daarom onrechtma-
7:10, derde lid, van de Awb, kan het bestuurs-
gen voor het oprichten van een hal op het
tig worden geacht. Het college heeft zich bij
orgaan de beslissing voor ten hoogste zes
perceel [locatie 2] ten behoeve van zijn tim-
het weigeren van de omgevingsvergunning
weken verdagen. Daarvan dient het bestuurs-
merbedrijf. Volgens [wederpartij] viel deze
niet op het besluit van de raad mogen base-
orgaan op grond van artikel 7:10, vijfde lid,
nieuwbouw niet onder de zogeheten rege-
ren. Het besluit van het college, waarbij de
van de Awb schriftelijk mededeling te doen
ling ‘Ruimte voor ruimte’.
omgevingsvergunning is geweigerd, heeft de
aan belanghebbenden.
Ten behoeve van de behandeling van het
rechtbank terecht vernietigd.
4.6. Appellant stelt zich op het standpunt dat
voorstel van het college aan de raad om geen
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aange-
de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld
verklaringen van geen bedenkingen af te
vallen uitspraak dient te worden bevestigd.
dat de ingebrekestelling van 20 juni 2011
geven voor het bouwplan, heeft [wederpartij]
De Afdeling ziet aanleiding uit een oogpunt
prematuur was. Daartoe heeft hij aangevoerd
bij brief van 14 mei 2012 aan de raad ter
van finale geschilbeslechting te onderzoe-
dat in dit geval de reguliere beslistermijn van
onderbouwing van haar beroep op het gelijk-
ken of grond bestaat met toepassing van
twaalf weken mocht worden aangehouden
heidsbeginsel onder meer aangevoerd dat op
artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechts-
en niet de direct bij de ontvangstbevestiging
het perceel [locatie 2] de bestemming
gevolgen van het vernietigde besluit alsnog
van het bezwaarschrift de met zes weken ver-
‘Wonen’ rust en op dat perceel alle bebou-
in stand te laten.
daagde termijn (achttien weken). Appellant
wing is gesloopt in het kader van de zogehe-
5. De raad is ter zitting van de Afdeling inge-
acht de handelwijze van het college tot
ten regeling ‘Ruimte voor ruimte’. Tijdens de
gaan op de verschillen die volgens hem
onmiddellijke verdaging van de beslissing in
raadsvergadering op 26 juni 2012, waar
bestaan tussen het perceel van [wederpartij]
de eerste plaats niet noodzakelijk omdat ten
onder meer de behandeling van het voorstel
en het perceel [locatie 2]. Zoals de Afdeling
tijde van de ontvangstbevestiging nog niet
aan de orde was, heeft [wederpartij] opge-
in de uitspraak van heden in zaak nr.
kan worden gesproken van bijzondere
merkt dat ook het perceel [locatie 2] een
201302894/1/R3 heeft overwogen, bestaat
omstandigheden die een zodanig uitstel
woonbestemming heeft en op dat perceel,
geen grond voor het oordeel dat de raad zich
rechtvaardigen. Met verwijzing naar het oor-
mede gelet op de omstandigheid dat daar
ten onrechte op het standpunt heeft gesteld
deel van de Nationale ombudsman (rappor-
alle bebouwing is gesloopt, geen sprake is
dat de door [wederpartij] genoemde situatie
ten 2011/086 en 2011/212) vindt appellant
van voormalige agrarische bedrijfslocatie,
niet overeenkomt met de situatie op haar
deze handelwijze onbehoorlijk. Hij acht deze
een zogeheten VAB-locatie.
perceel. Gelet op de nadere motivering van
handelwijze voorts niet rechtmatig.
In haar zienswijze van 24 september 2012
de raad, is de Afdeling van oordeel dat alsnog
4.7. In de memorie van toelichting op het
tegen het ontwerpbesluit van het college
voldoende is gemotiveerd dat, anders dan
oorspronkelijke artikel 6.3.15 van de Awb is
heeft [wederpartij] betoogd dat, anders dan
[wederpartij] heeft betoogd, geen sprake is
opgenomen dat voor bijzondere gevallen is
het college heeft aangevoerd over de bestem-
van gelijke gevallen. Derhalve bestaat aanlei-
voorzien in een verdagingsmogelijkheid voor
ming, de VAB-locatie en de toepassing van
ding te bepalen dat de rechtsgevolgen van
het nemen van een beslissing op bezwaar.
artikel 24.3.3 van de planvoorschriften, geen
het besluit van 4 december 2012 geheel in
Dat is echter niet in de tekst van artikel 7:10,
verschillen zijn tussen het perceel en het
stand blijven. (…)
derde lid, van de Awb tot uitdrukking
1388
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1028
(Awb art. 4:17, 7:10)
(….)
Rechtspraak
gebracht. Met betrekking tot de (uitoefening
1029
grondslag gelegd dat appellant en [echtgenote] vanaf 17 maart 2011 beschikten over een
van de) bevoegdheid tot verdaging geldt,
naast de maximale termijn van verdaging,
22 april 2014, nr. 13-458 WWB
vermogen dat uitging boven de grens van het
uitsluitend het voorschrift dat de verdagings-
(Mrs. Roelofs, Overbeeke, Hoogendijk)
vrij te laten vermogen.
beslissing schriftelijk wordt meegedeeld aan
ECLI:NL:CRVB:2014:1458
1.4. Bij besluit van 8 mei 2012 (bestreden
besluit) heeft het college het bezwaar tegen
de belanghebbenden. De rechtbank heeft,
met verwijzing naar de uitspraak van de
Intrekking en terugvordering AIO-aanvul-
het besluit van 21 februari 2012 ongegrond
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
ling. De omstandigheid dat echtgenoten
verklaard. [echtgenote] heeft hierop haar
van State van 5 juni 2002
naar burgerlijk recht huwelijkse voorwaar-
aandeel van de vordering tot een bedrag van
(ECLI:NL:RVS:2002:AE3641), terecht overwo-
den zijn overeengekomen, ongeacht of die
€ 3431,07 aan de SVB voldaan. Appellant
gen dat de beslissing tot verdaging van de
onder Nederlands recht of naar Duits recht
heeft beroep ingesteld.
beslissing op een bezwaarschrift bij de mede-
tot stand zijn gekomen, is voor de toepas-
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht-
deling van die verdaging aan de belangheb-
sing van de WWB niet relevant. De wettelij-
bank het beroep van appellant tegen het
benden niet behoeft te worden gemotiveerd.
ke onderhoudsplicht prevaleert.
bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is, kort gezegd, overwogen dat het recht
In artikel 7:10, vijfde lid, van de Awb is
immers geen motiveringseis neergelegd.
(WWB art. 4 aanhef en onder c, art. 31 lid 1,
op AIO-aanvulling van appellant mede wordt
4.8. Het beroep dat appellant heeft gedaan
art. 19 lid 1, art. 47a)
bepaald door de erfenis die [echtgenote]
heeft ontvangen, dat tussen hen gemaakte
op het oordeel van de Nationale ombudsman, inhoudende dat (de praktijk van)
(…)
huwelijkse voorwaarden daaraan niet afdoen
en dat appellant de wettelijke inlichtingen-
onmiddellijke verdaging van een beslissing
na ontvangst van een bezwaarschrift niet
Overwegingen
verplichting heeft geschonden door van de
behoorlijk is, leidt niet tot het oordeel dat de
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit
ontvangst van de erfenis niet tijdig melding
verdaging niet rechtmatig is. In artikel 7:10
geding van belang zijnde feiten en omstan-
te maken bij het SVB.
van de Awb is over het moment waarop de
digheden.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen
verdagingsbeslissing wordt gegeven geen
1.1. Appellant, geboren op 27 juni 1945, is
de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe is,
bepaling opgenomen. De Raad verwijst
gehuwd met [echtgenote] ([echtgenote]),
samengevat, aangevoerd dat de rechtbank en
voorts naar de uitspraak van de Afdeling
geboren op 11 februari 1954. Zij hebben
de SVB ten onrechte zijn voorbijgegaan aan
bestuursrechtspraak van de Raad van State
jarenlang, tot maart/april 1996, in Duitsland
het tussen appellant en [echtgenote] naar
van 31 oktober 2012
gewoond. Appellant ontving sinds 1 juni
Duits recht geformaliseerde huwelijksgoede-
(ECLI:NL:RVS:2012:BY1703) en naar zijn uit-
2010 een pensioen ingevolge de Algemene
renregime, dat appellant redelijkerwijs niet
spraak van 17 december 2013
Ouderdomswet met een aanvullende inko-
kan beschikken over het vermogen van [echt-
(ECLI:NL:CRVB:2013:2851) waarin de onmid-
mensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling)
genote] en dat er dringende redenen zijn die
dellijke verdaging van een beslissing op
op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
zich verzetten tegen het aanbreken van de
bezwaar na de ontvangst van het bezwaar-
Bij onder meer een brief van 7 december
erfenis door of voor een ander dan de erfge-
schrift is aanvaard.
2010 is appellant erop gewezen dat hij wijzi-
naam. Voorts is wettelijke rente gevorderd
4.9. Dit brengt met zich dat de ingebrekestel-
gingen in zijn situatie zo snel mogelijk dient
vanaf het tijdstip dat de AIO-aanvulling niet
ling van 20 juni 2011 prematuur was. Deze
door te geven. Als voorbeeld van een dergelij-
langer is uitbetaald.
ingebrekestelling heeft geen betekenis meer
ke wijziging wordt in die brief genoemd het
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
voor het vervolg van de procedure. Zoals de
ontvangen van een erfenis door de partner.
4.1. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de
Raad in de in 4.8 vermelde uitspraak van 17
1.2. Uit een formulier ‘inkomstenopgave’ dat
WWB worden tot de middelen gerekend alle
december 2013 heeft overwogen, kan uit de
appellant en [echtgenote] op 25 november
vermogens- en inkomensbestanddelen waar-
geschiedenis van de totstandkoming van de
2011 hebben ingevuld en ondertekend, blijkt
over de alleenstaande, de alleenstaande
Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen wor-
dat [echtgenote] een erfenis heeft ontvangen
ouder met zijn ten laste komende kinderen
den afgeleid dat van een ingebrekestelling
van € 40 000 waarvan op dat moment nog
of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan
als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de
€ 27 258 over is. Volgens een bijgevoegd
beschikken.
Awb slechts sprake is als deze plaatsvindt
bankafschrift is het bedrag van € 40 000 op
4.2. In artikel 4, aanhef en onder c, van de
nadat de termijn voor het nemen van een
17 maart 2011 op een bankrekening van
WWB is bepaald dat in de WWB en de daarop
beslissing op bezwaar is verstreken. Nu
[echtgenote] overgemaakt. Uit een eveneens
berustende bepalingen onder gezin wordt
appellant het college niet opnieuw in gebre-
bijgevoegde notariële akte komt naar voren
verstaan:
ke heeft gesteld na het verstrijken van de
dat appellant en [echtgenote] op 15 maart
1e de gehuwden tezamen,
beslistermijn, is het college geen dwangsom
1978 huwelijkse voorwaarden naar Duits
(…).
verschuldigd. Ook in zoverre slaagt het hoger
recht hebben laten opmaken. Daarbij is geko-
4.3. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de
beroep niet.
zen voor zogenoemde Gütertrennung, waar-
WWB, voor zover hier van belang, heeft het
4.10. Uit 4.1 tot en met 4.9 volgt dat de aan-
bij iedere gemeenschap van goederen is uit-
gezin recht op algemene bijstand indien er
gevallen uitspraak voor bevestiging in aan-
gesloten.
geen in aanmerking te nemen vermogen is.
merking komt.
1.3. Bij besluit van 21 februari 2012 heeft de
Op grond van artikel 34, derde lid, van de
SVB de AIO-aanvulling van appellant en [echt-
WWB was de vermogensgrens ten tijde in
genote] met ingang van 17 maart 2011 inge-
geding voor de gezinsleden tezamen
trokken en de verleende AIO-aanvulling over
€ 11 110 in 2011 en € 11 370 in 2012.
de periode van 17 maart 2011 tot en met 31
4.4. Uit het samenstel van de in 4.1 tot en
januari 2012 tot een bedrag van € 6862,17
met 4.3 genoemde wetsartikelen volgt dat
netto van hen teruggevorderd. Daaraan is ten
het recht op bijstand, en dus ook het in arti-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1389
Rechtspraak
kel 47a van de WWB e.v. neergelegde recht op
1.2. Werkneemster heeft een uitkering aange-
sprake is geweest omdat werkneemster niet
AIO-aanvulling van appellant, mede afhanke-
vraagd op grond van de Werkloosheidswet
in haar eigen functie van klantmanager
lijk is van de (omvang van de) middelen
(WW). Bij besluit van 29 april 2011 heeft het
WWB werkzaam was, maar tijdelijke werk-
waarover de huwelijkspartner beschikt of
UWV werkneemster met ingang van 4 april
zaamheden verrichtte. Volgens de rechtbank
redelijkerwijs kan beschikken. De tekst van
2011 in aanmerking gebracht voor een WW-
is werkneemster op 1 april 2011 werkloos
de betreffende artikelen is duidelijk en laat
uitkering.
geworden in de zin van artikel 16 van de WW,
geen ruimte voor een andere uitleg.
1.3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen
omdat zij haar 36 arbeidsuren per week had
4.5. Het betoog van appellant komt erop neer
het besluit van 29 april 2011. Hij heeft naar
verloren alsmede haar bezoldiging, die haar
dat in zijn geval, waarin naar Duits recht
voren gebracht dat werkneemster geen aan-
tot die datum volledig was betaald. De recht-
sprake is van Gütertrennung, vanwege het
spraak heeft op een WW-uitkering, omdat zij
bank heeft verder vastgesteld dat werkneem-
strikte karakter daarvan het uit een erfenis
al een WIA-uitkering ontvangt. Bij besluit van
ster voldoet aan de voorwaarden van artikel
toegevallen vermogen van de echtgenote
29 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het
19, achtste lid, aanhef en onder c, van de WW,
voor de beoordeling en vaststelling van de
UWV het bezwaar ongegrond verklaard en
zodat de uitsluitingsgrond van artikel 19,
AIO-aanvulling niettemin buiten beschou-
zijn besluit over het recht op WW-uitkering
eerste lid, aanhef en onder b, van de WW niet
wing dient te blijven. Dit betoog treft geen
van werkneemster gehandhaafd. Het UWV is
op haar van toepassing is.
doel. De omstandigheid dat echtgenoten
er daarbij van uitgegaan dat werkneemster
3.1. Appellant heeft in hoger beroep als zijn
naar burgerlijk recht huwelijkse voorwaarden
na de ingangsdatum van de loongerelateerde
opvatting naar voren gebracht dat de uitleg,
zijn overeengekomen, ongeacht of die onder
WGA-uitkering tegen bezoldiging werkzaam-
die de rechtbank heeft gegeven aan artikel
Nederlands recht of naar Duits recht tot
heden heeft verricht voor appellant. Omdat
16 in samenhang met artikel 19, achtste lid,
stand zijn gekomen, is voor de toepassing
deze periode, waarin werkneemster heeft
van de WW, de - in haar visie door de wetge-
van de WWB niet relevant. Los van de duide-
voldaan aan de eis dat in 36 weken onmid-
ver niet bedoelde - situatie kan doen ont-
lijke keuze van de WWB-wetgever laat het
dellijk voorafgaande aan de eerste dag van
staan dat een werknemer als gevolg van het
sluiten van huwelijkse voorwaarden immers
werkloosheid in ten minste 26 weken als
enkele tijdsverloop tussen de toekenning van
onverlet dat echtgenoten ingevolge artikel 81
werknemer arbeid is verricht, niet in aanmer-
een WGA-uitkering en zijn ontslag bij doorbe-
van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek ver-
king is genomen bij de vaststelling van de
taling van de bezoldiging recht krijgt op een
plicht zijn elkaar het nodige te verschaffen.
loongerelateerde WGA-uitkering, heeft werk-
WW-uitkering. Appellant heeft betoogd dat
De wettelijke onderhoudsplicht prevaleert; de
neemster aanspraak op een WW-uitkering
werkneemster vanaf 18 januari 2007 bezoldi-
bijstand is complementair van aard.
gekregen. Volgens het UWV is de maximale
ging heeft ontvangen omdat zij arbeidsonge-
duur van de WW-uitkering juist berekend op
schikt was voor haar eigen functie, in welke
34 maanden.
situatie de rechtspositieregeling tot doorbe-
2.1. Appellant heeft tegen het bestreden
taling verplicht, en niet omdat vanaf enig
besluit beroep ingesteld. Appellant heeft zich
moment (ook) arbeid is verricht. De door
23 april 2014, nr. 13/926 WW
op het standpunt gesteld dat werkneemster
werkneemster gewerkte uren zijn niet naar
(Mrs. Van den Hurk, Rottier, Greebe)
niet werkloos is geworden, omdat geen spra-
loonwaarde betaald.
ECXLI:NL:CRVB:2014:1436
ke is geweest van een relevant verlies van
3.2. Het UWV heeft bevestiging van de aange-
arbeidsuren. De arbeid die werkneemster na
vallen uitspraak bepleit. Het UWV blijft van
De overheidswerkgever wordt veroordeeld
het intreden van haar arbeidsongeschiktheid
mening dat werkneemster aan alle eisen van
tot betaling van de door de werknemer
heeft verricht is geen passende arbeid
de WW voldeed en dat werkneemster met
gemaakte proceskosten
geweest. Zij heeft in het kader van haar re-
ingang van 4 april 2011 recht had op een
integratie van april 2009 tot november 2010
WW-uitkering.
werkzaamheden verricht bij het team Ver-
3.3. Werkneemster heeft in hoger beroep als
gunningen, bestaande uit het vormen van
haar zienswijze gegeven dat het UWV juist
dossiers, maken van publicaties voor de
heeft beslist. Voor het ontstaan van een recht
krant, plaatsen van stukken in een elektro-
op WW-uitkering is het volgens haar gelet op
Overwegingen
nisch dossier, toevoegen van brieven en
artikel 16 in samenhang met artikel 19, acht-
1.1. Werkneemster is bij appellant werkzaam
opnemen en beantwoorden van telefoon. Van
ste lid, aanhef en onder c, van de WW niet
geweest als klantmanager WWB. Zij is op
november 2010 tot april 2011 is er voor twee
nodig dat een gedeeltelijke arbeidsongeschik-
18 januari 2007 uitgevallen met klachten van
dagen per week werk voor werkneemster
te werknemer zijn loonwaarde volledig
burn-out. Met ingang van 24 januari 2009
gevonden bij het team Administratie,
benut. Vereist is dat de werknemer feitelijk
heeft het UWV werkneemster in aanmerking
bestaande uit het scannen en inpakken van
en in voldoende weken heeft gewerkt. Aan
gebracht voor een loongerelateerde WGA-uit-
post, en twee dagen per week bij het team
die eis heeft werkneemster voldaan. Werk-
kering op grond van de Wet werk en inko-
Documentaire informatievoorziening,
neemster heeft verzocht bij bevestiging van
men naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appel-
bestaande uit het opschonen van bouwdos-
de aangevallen uitspraak appellant te veroor-
lant heeft werkneemster met ingang van 1
siers. Aan het vanaf april 2009 door werk-
delen in haar proceskosten in hoger beroep.
april 2011 ontslag verleend op de grond dat
neemster verrichte werk was volgens appel-
(….)
werkneemster wegens ziekte gedurende een
lant geen loonwaarde verbonden.
4.9. De conclusie is dat het UWV op goede
periode van 24 maanden ongeschikt is voor
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de
gronden werkneemster met ingang van 4
de vervulling van haar dienstbetrekking, her-
rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
april 2011 in aanmerking heeft gebracht
stel niet binnen een periode van zes maan-
De rechtbank heeft geoordeeld dat er in de
voor een WW-uitkering. Het hoger beroep
den is te verwachten en dat het na zorgvul-
WW geen aanknopingspunten zijn voor het
slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal wor-
dig onderzoek niet mogelijk is gebleken
standpunt van appellant dat op 1 april 2011
den bevestigd.
werkneemster passende arbeid op te dragen.
niet van een relevant verlies aan arbeidsuren
5. Voor een veroordeling van het UWV in de
1030
(Awb art. 8:75)
(….)
1390
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
Rechtspraak
proceskosten van appellant bestaat geen aan-
geldt tot het moment waarop het kind meer-
le zekerheid tussen het Koninkrijk der Neder-
leiding. Het verzoek van werkneemster om
derjarig wordt, heeft de rechtbank terecht
landen en het Koninkrijk Marokko art. 5)
een veroordeling van appellant in door haar
verwezen naar een arrest van de Hoge Raad
gemaakte proceskosten voor verleende rechts-
der Nederlanden (HR) van 25 september
bijstand en reiskosten in hoger beroep zal wel
2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2580. De HR heeft
worden toegewezen. Daarbij is in aanmerking
in dat arrest geoordeeld dat het rechtsver-
Overwegingen
genomen dat de standpunten die appellant in
moeden niet leidt tot een met het EVRM
1.1. Op 1 juli 2012 is in werking getreden de
de hoedanigheid van overheidswerkgever in
strijdige ongelijke behandeling van gelijke
Wet Woonlandbeginsel in de sociale zeker-
de zin van artikel 1, onder i, van de WW is
gevallen. De achtergrond van artikel 3, vierde
heid (Wwsz). Met deze wet is in de Algeme-
opgetreden en dat de standpunten die hij in
lid, aanhef en onder b, van de Abw en de
ne nabestaandenwet (ANW) onder meer arti-
dit geding tegenover het UWV en tegenover
WWB - bevordering van een effectieve bestrij-
kel 17 gewijzigd, in het bijzonder het derde
werkneemster heeft ingenomen niet worden
ding van leefvormfraude - is voldoende voor
lid (oud). Hierdoor wordt aan rechthebben-
gevolgd. De kosten voor verleende rechtsbij-
het oordeel dat niet gezegd kan worden dat
den die niet in Nederland, een lidstaat van
stand worden begroot op € 730,50. De reiskos-
de keuze van de wetgever van een redelijke
de Europese Unie (EU), een andere staat die
ten waarvoor werkneemster vergoeding heeft
grond ontbloot is.
partij is bij de Overeenkomst betreffende de
verlangd, bedragen € 17,50. De totale kosten-
4.4.2. Anders dan appellante meent, kan uit
Europese Economische Ruimte (EER), dan
veroordeling is € 748.
het arrest van het EHRM inzake Hrdalo niet
wel Zwitserland wonen, een uitkering ver-
worden afgeleid dat het onweerlegbaar
strekt ter hoogte van een bij ministeriële
rechtsvermoeden als hier aan de orde in
regeling vastgesteld percentage van het
strijd is met artikel 6, tweede lid, van het
(kort samengevat) in Nederland geldende
EVRM. Het standpunt wordt niet gedeeld dat
bedrag aan nabestaandenuitkering. Voor
29 april 2014, nr. 12/6283 WWB
samenhang bestaat tussen de in geding zijn-
Marokko is dit percentage voor 2013 vastge-
(Mrs. Bandringa, Hillen, Rombouts)
de besluitvorming van het college en de
steld op 60. Dit percentage wordt zo bepaald
ECLI:NL:CRVB:2014:1434
tegen appellante aanhangige strafrechtelijke
dat het een weergave is van de verhouding
procedure. In de bestuursrechtelijke procedu-
tussen het kostenniveau van het land waar
Onweerlegbaar rechtsvermoeden is niet in
re van appellante heeft geen vaststelling
de nabestaande woonachtig is en dat van
strijd met de onschuldpresumptie.
plaatsgevonden omtrent haar schuld aan
Nederland, waarbij dat percentage nooit
enig strafbaar feit. Het college is op basis van
hoger dan 100 kan zijn. Voor de rechtheb-
(WWB art. 3 lid 4 aanhef en onder b; EVRM
de onderzoeksbevindingen tot de conclusie
benden die al voor 1 juli 2012 een ANW-uit-
art. 6 lid 2)
gekomen dat appellante en H vanaf 1 juli
kering ontvingen, is de ingangsdatum van
1997 hoofdverblijf hebben in de woning van
de wijziging van artikel 17 van de ANW
appellante en dat zij, gelet op het toepasselij-
bepaald op 1 januari 2013.
ke onweerlegbaar rechtsvermoeden, een
1.2. Betrokkenen wonen in Marokko en ont-
Overwegingen
gezamenlijke huishouding voeren in de zin
vingen allen (ruimschoots) voor 1 juli 2012
4.4. Appellante heeft aangevoerd dat een
van de WWB. Het college heeft zich bij dat
een nabestaandenuitkering op grond van de
gezamenlijke huishouding tussen haar en H
onderzoek ook niet gebaseerd op een ver-
ANW. De gedingen betreffen de besluiten van
niet mag worden aangenomen zonder dat
moeden dat appellante zich schuldig heeft
appellant per 1 januari 2013 aan betrokke-
het college ook aannemelijk heeft gemaakt
gemaakt aan een strafbaar feit. Het beroep
nen een ANW-uitkering toe te kennen met
dat voldaan is aan het criterium van weder-
op het arrest Hrdalo slaagt dan ook niet.
toepassing van het woonlandbeginsel.
zijdse zorg. Het in artikel 3, vierde lid, aanhef
4.5. Aangezien in dit geval sprake is van het
2.1. In de aangevallen uitspraak heeft de
en onder b, van de Algemene bijstandswet
onweerlegbare rechtsvermoeden als bedoeld
rechtbank, voor zover van belang, de beroe-
(Abw) en in dezelfde bepaling van de WWB
in de artikelen 3, vierde lid, aanhef en onder
pen gegrond verklaard omdat het (toepassen
opgenomen onweerlegbare rechtsvermoeden
b, van de Abw en de WWB is voor de beant-
van het) woonlandbeginsel onder andere
dat aan dit criterium in ieder geval is vol-
woording van de vraag of appellante en H
strijdig is met (artikel 5 van) het Algemeen
daan indien uit de relatie tussen de belang-
gedurende de periode van 1 juli 1997 tot en
Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het
hebbenden een kind is geboren, moet in dit
met 16 augustus 2011 een gezamenlijke
Koninkrijk der Nederlanden en het Konink-
geval opzij worden gezet. Net als in beroep
huishouding hebben gevoerd bepalend of zij
rijk Marokko (NMV). Bij de beoordeling heeft
stelt appellante zich op het standpunt dat
in die periode hun hoofdverblijf hadden in
de rechtbank ook betrokken de Euro-Mediter-
wederzijdse zorg niet meer vermoed kan wor-
dezelfde woning.
rane overeenkomst en de daarop gebaseerde
1031
(….)
besluiten van de Associatieraad EU-Marokko.
den aanwezig te zijn als het betreffende kind
meerderjarig is. Daarnaast strijdt het rechtsvermoeden met de onschuldpresumptie,
(….)
1032
2.2. De rechtbank heeft in dezelfde uitspraak
ook de toepassing van het woonlandbeginsel
voor betrokkenen met een nabestaandenuit-
zoals (onder meer) opgenomen in artikel 6
van het Europese Verdrag tot bescherming
9 mei 2014, nr. 13/5281 ANW
kering, woonachtig in Turkije, strijdig geacht
van de rechten van de mens en fundamente-
(Mrs. De Vries, Simon, Lenos)
met bepalingen van internationaal recht, in
le vrijheden (EVRM). Appellante heeft verwe-
ECLI:NL:CRVB:2014:1466
het bijzonder het Associatierecht tussen de
EU en Turkije. Bij de beoordeling van de toe-
zen naar het arrest van het Europees Hof
voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 27
Aanpassing uitkering Marokkaanse wedu-
passing van het woonlandbeginsel in beide
september 2011, Hrdalo vs. Kroatië,
wen aan woonland strijdig met verdrag landen, voor zover het betreft de ANW, is de
nr. 23272/07 (Hrdalo).
met Marokko
rechtbank via een vergelijkbare motivering
tot hetzelfde oordeel gekomen, namelijk dat
4.4.1. Ten aanzien van het standpunt van
appellante dat het rechtsvermoeden slechts
(ANW art. 17; Algemeen Verdrag inzake socia-
deze toepassing strijdig is met internationale
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1391
Rechtspraak
regelgeving.
bank de beroepen terecht gegrond heeft ver-
ring op een zodanig bedrag wordt vastge-
3.1. In hoger beroep heeft appellant in grote
klaard.
steld, dat het na inhouding van de van toe-
lijnen gesteld dat er geen sprake is van strijd
4.3.3. Artikel 5, eerste lid van het NMV luidt:
passing zijnde belastingen en premies
met (artikel 5 van) het NMV. De ANW biedt
‘De uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid, bij
uitkomt op 70% van het nettominimumloon.
een bodemvoorziening op het sociale mini-
ouderdom of aan nabestaanden, de uitkerin-
Er is aan betrokkenen daarom een bedrag
mum voor nabestaanden, als andere vormen
gen bij overlijden en de kinderbijslagen ver-
toegekend ter hoogte van 70% van het
van inkomen ontbreken of onvoldoende zijn.
kregen op grond van de wettelijke regelingen
(Nederlandse) nettominimumloon. Op grond
Nu het bestaansminimum in Marokko lager
van een van de Verdragsluitende Partijen,
van het derde lid van artikel 17 van de ANW
is dan in Nederland, hebben betrokkenen in
kunnen op generlei wijze worden vermin-
zoals dat sinds 1 juli 2012 luidde (nu het
wezen jarenlang te veel ontvangen. Met de
derd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of
vierde lid), wordt door de toepassing van het
invoering van het woonlandbeginsel is dit
verbeurd verklaard op grond van het feit dat
woonlandbeginsel slechts een percentage
voor de toekomst rechtgezet. Dit beginsel is
de rechthebbende of het kind woont op het
van dat bedrag uitbetaald. Dit kan niet
niet in strijd met de tekst, noch met de doel-
grondgebied van een andere Verdragsluiten-
anders worden gezien dan als een verminde-
stelling van artikel 5 van het NMV. Er is geen
de Partij dan die op het grondgebied waarvan
ring van het toegekende bedrag.
sprake van een vermindering van een verkre-
het orgaan dat de uitkering verschuldigd is,
4.3.6. Het onder 4.3.2 tot en met 4.3.5 over-
gen uitkering vanwege het wonen in Marok-
zich bevindt.’
wogene leidt tot het oordeel dat de vermin-
ko. De uitkering, die voorziet in een sociaal
4.3.4. De nabestaandenuitkeringen die aan
dering van de nabestaandenuitkering van
minimum, wordt volledig uitbetaald. Het
betrokkenen zijn toegekend met toepassing
betrokkenen in strijd is met artikel 5 van het
woonland als zodanig is niet relevant, alleen
van de ANW zoals die gold voor de inwer-
NMV. Op de stelling van appellant dat dit
het kostenniveau in dat land is dat.
kingtreding van de Wwsz op 1 juli 2012,
artikel niet mag worden uitgelegd met
3.2. Daarnaast meent appellant dat de recht-
moeten worden aangemerkt als “uitkeringen
inachtneming van het associatierecht EU-
bank ten onrechte bij de beoordeling de
verkregen op grond van een wettelijke rege-
Marokko en de rechtspraak van het Hof van
Euro-Mediterrane overeenkomst heeft
ling van een van de Verdragsluitende Partij-
Justitie van de EU met betrekking tot artikel
betrokken, of in ieder geval dat de rechtbank
en” zoals in dit artikel bedoeld. Artikel 5 van
7 van Vo 883/2004, voorheen artikel 10 van
aan die overeenkomst te veel en een onjuiste
het NMV verbiedt dat door – aangepaste –
Vo 1408/71, behoeft daarom niet meer te
betekenis heeft toegekend.
nationale wetgeving deze uitkeringen op
worden ingegaan.
4. De Raad oordeelt als volgt.
grond van het wonen in Marokko op een
4.4. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en
4.1. Zoals al in 2.2 is gemeld, heeft de recht-
lager bedrag worden vastgesteld. Toepassing
met 4.3.6 is overwogen volgt dat het hoger
bank in de aangevallen uitspraak ook een
van de Wwsz leidt er voor betrokkenen toe
beroep vergeefs is ingesteld en dat de aange-
oordeel gegeven over de toepassing van het
dat zij feitelijk minder uitkering ontvangen
vallen uitspraak, ook voor zover die betrek-
woonlandbeginsel in Turkije. Het hoger
dan voorheen. De stelling van appellant dat
king heeft op betrokkenen, dient te worden
beroep in die zaken heeft geleid tot een uit-
deze vermindering niet voortvloeit uit het
bevestigd.
spraak van de Raad van 21 maart 2014,
wonen in Marokko, maar rechtstreeks uit het
ECLI:NL:CRVB:2014:845.
kostenniveau aldaar, kan de Raad niet over-
4.2. Ook in deze zaken moet voorop worden
tuigen. Immers, dit kostenniveau is onlos-
gesteld dat het de wetgever vrijstaat op
makelijk verbonden met het wonen in
College van Beroep voor het
bedrijfsleven
grond van - wellicht begrijpelijke - nieuwe en
Marokko. In artikel 17, derde lid (nu vierde
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr.
gewijzigde inzichten ervoor te kiezen wetten
lid), van de ANW wordt ook gesproken over
J.M.M. Bancken, auditeur bij het College en
zodanig te wijzigen dat het toe te kennen
“het kostenniveau van het land waar de
mw. mr. A. Bruining, voorheen gerechtsaudi-
bedrag van uitkeringen die zijn bedoeld om
nabestaande woonachtig is”. Het bepalende
teur bij het College.
te voorzien in een minimumbestaansniveau,
criterium is daarom het wonen in een ander
wordt gerelateerd aan de kosten van levens-
land dan Nederland, een andere lidstaat van
onderhoud in het land waar de betrokkene
de EU, een andere staat die partij is bij de
woont. Bij de vormgeving van dergelijke wet-
EER, dan wel Zwitserland. Het gaat dus om
geving zal echter rekening gehouden moeten
de vraag in welk land iemand woont en welk
27 februari 2014, nr. 13/233
worden met de verplichtingen die voortvloei-
percentage van het brutobedrag dat in
(Mrs. Doolaard, Van Zutphen, Waterbolk)
en uit verdragen en andere internationale
Nederland in beginsel toegekend zou wor-
ECLI:NL:CBB:2014:97
instrumenten.
den, bij dat land hoort.
4.3.1. In artikel 1 van het NMV is de materië-
4.3.5. Voor zover appellant stelt dat betrokke-
Aanwijzing. Last onder dwangsom. Opvra-
le werkingssfeer van het Verdrag geregeld.
nen geen recht hadden op een bepaald
gen vertrouwelijke, en op vrijwillige basis
Onder deze werkingssfeer valt de nabestaan-
bedrag aan nabestaandenuitkering, maar dat
verstrekte persoonsgegevens voor uitvoe-
denverzekering, alsmede de wetten of rege-
zij recht hebben op het bedrag ter grootte
ring wettelijke taak door bestuursorgaan.
lingen die deze verzekering wijzigen of aan-
van het bestaansminimum in het land waar
Belangenafweging. Motivering.
vullen. Hieruit volgt dat de ANW valt onder
zij wonen, moet geconcludeerd worden dat
de werkingssfeer van het NMV. Nu betrokke-
die stelling geen steun vindt in de ANW. In
(Wet marktordening gezondheidszorg art. 61
nen, onweersproken, nabestaanden zijn van
de ANW wordt niet gesproken over de toe-
lid 1 en sub a, art. 76, art. 82; Wet bescherming
in Nederland verzekerd geweest zijnde werk-
kenning van een uitkering naar het bestaans-
persoonsgegevens art. 8 aanhef en sub e)
nemers of de met hen gelijkgestelden, vallen
minimum, laat staan het bestaansminimum
zij ook onder de personele werkingssfeer van
van het land waar men woont. In het eerste
Nederlandse Maatschappij tot bevordering
het NMV, zoals neergelegd in artikel 2.
lid van artikel 17 van de ANW, zoals die bepa-
der Tandheelkunde (NMT) vs. Nederlandse
4.3.2. Nu het NMV van toepassing is in deze
ling voor 1 juli 2012 luidde en ook nu nog
Zorgautoriteit (NZa)
zaken, moet beoordeeld worden of de recht-
luidt, staat dat de bruto nabestaandenuitke-
1392
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1033
Rechtspraak
NZa heeft appellante een aanwijzing gegeven
naar het recht van Bonaire, opgerichte BV is
‘De wijze waarop een kamer een opgave tot
en, toen zij daaraan niet (tijdig) voldeed, een
op 23 februari 2011 ingeschreven in het han-
inschrijving behandelt – dat kan zijn een
last onder dwangsom opgelegd, gericht op
delsregister van de Kamer van Koophandel te
nieuwe inschrijving of een mutatie – is op een
het verschaffen van in het kader van een
Bonaire.
belangrijk punt gewijzigd. Het besluit geeft
onderzoeksproject aan de Radboud Universi-
Op 17 februari 2011 heeft de (enig) aandeel-
namelijk niet langer aan dat de kamer de
teit Nijmegen door de leden van appellante
houder van de BV (hierna: appellante) beslo-
juistheid van een opgave “summier” onder-
vertrouwelijke, en op vrijwillige basis ver-
ten tot wijziging van de statuten, die onder
zoekt, in tegenstelling tot het bepaalde in
schafte gegevens. De gevraagde onderzoekda-
meer inhield een verplaatsing van de statu-
artikel 5, eerste lid, van het Handelsregister-
ta zijn herleidbaar tot individuele tandartsen
taire zetel van appellante naar Rotterdam.
besluit 1996. Voortaan moet de kamer een
en tandartspraktijken. Zij worden/zijn in
Op 28 februari 2011 heeft de notaris de
grondiger onderzoek instellen of er aanwijzin-
opdracht van appellante verzameld, die daar-
omzettingsakte verleden, ter uitvoering van
gen zijn voor mogelijke onjuistheid – als
bij aan de deelnemende tandartsen heeft
de statutenwijziging.
gevolg van frauduleus handelen of anders-
toegezegd dat de verstrekte informatie ver-
Op 1 maart 2011 is appellante uitgeschreven
zins – van de opgave. Dat grondiger onder-
trouwelijk zal worden behandeld zonder dat
uit het handelsregister van de Kamer van
zoek wil niet zeggen dat de kamer vervolgens
anderen daarin inzage krijgen.
Koophandel te Bonaire. Vervolgens heeft
een garantie kan afgeven dat de ingeschreven
Appellante stelt zich op het standpunt dat de
appellante de Kamer van Koophandel te Rot-
gegevens juist zijn; de juistheid blijft de ver-
uitvraag van gegevens negatieve gevolgen zal
terdam (hierna: verweerster) verzocht om
antwoordelijkheid van degene die op grond
hebben voor de bereidheid tot deelname van
haar in te schrijven in het handelsregister,
van artikel 18 van de wet tot inschrijven ver-
haar leden aan het in haar opdracht uitge-
als een BV met beperkte aansprakelijkheid
plicht of bevoegd is.’
voerde onderzoeksproject.
met statutaire zetel te Rotterdam. Bij besluit
Het College overweegt dat het primaire
NZa (verweerster) stelt daar tegenover dat zij
van 16 juni 2011 (het primaire besluit) heeft
betoog van appellante, dat verweerster louter
over de gegevens dient te beschikken voor
verweerster deze inschrijving geweigerd,
op grond van de omzettingsakte – en dus
een goede uitvoering en invulling van haar
omdat volgens verweerster de onderhavige
zonder nadere toetsing – de opgave had moe-
publiekrechtelijke taken. Gegevens in geag-
zetelverplaatsing niet mogelijk is. Bij besluit
ten inschrijven, niet slaagt. Verweerster zal
gregeerde of geanonimiseerde vorm volstaan
van 27 december 2011 heeft verweerster het
immers hebben na te gaan of zich een of
niet, aldus verweerster. Het ging verweerster
bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
meer van de weigeringsgronden, zoals vervat
om de onderlinge afstemming van de tarie-
Daartegen heeft appellante beroep ingesteld
in artikel 5 van het Handelsregisterbesluit
ven voor tandartsen die (mede ) orthodonti-
bij het College.
2008, voordoen. Dat het in dit geval een
sche zorg verlenen en de tarieven van de
Appellante voert primair aan – onder verwij-
opgave betreft die is gebaseerd op een notari-
orthodontisten (de zogenoemde D- en
zing naar het arrest van de Hoge Raad van 13
ele akte maakt dat niet anders.
O-tarieven).
april 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ6095) – dat
Met betrekking tot het subsidiaire betoog van
Het College oordeelt dat verweerster de
verweerster niet de bevoegdheid had om de
appellante overweegt het College het volgen-
noodzaak om over de bedoelde gegevens te
rechtsgeldigheid van de omzettingsakte te
de. Verweerster kan blijkens artikel 5, tweede
beschikken voldoende aannemelijk heeft
toetsen en vervolgens op grond van ver-
lid, aanhef en onder e van het Handelsregis-
gemaakt. Haar bevoegdheid tot het opleggen
meende gebreken de inschrijving te weige-
terbesluit 2008 weigeren tot inschrijving over
van de aanwijzing en, van de last onder
ren. Subsidiair is appellante van mening dat
te gaan indien zij gerede twijfel heeft over de
dwangsom staan daarmee vast. Echter: aan
een zetelverplaatsing van Bonaire naar Rot-
juistheid van de opgave. Zoals het College in
het gebruikmaken van de bevoegdheden
terdam niet strijdig is met het recht, omdat
de uitspraak van 1 december 2011
dient een belangenafweging vooraf te gaan.
deze verplaatsing binnen het Koninkrijk
(ECLI:NL:CBB:2011:BU7274) heeft overwogen
Verweerster had het belang van appellante
plaatsvindt.
dient verweerster te onderzoeken of er aanwij-
bij handhaving van de door haar jegens haar
Het College overweegt dat in deze zaak aan
zingen zijn voor mogelijke onjuistheid van de
leden gedane toezegging van vertrouwelijk-
de orde is de vraag of verweerster op goede
opgave. De vraag of die opgave daadwerkelijk
heid in die belangenafweging moeten betrek-
gronden de weigering tot inschrijving van
juist is, staat niet ter beoordeling van verweer-
ken. Nu daarvan niet is gebleken, zijn de
appellante in het handelsregister heeft
ster. Het College verwijst in dit verband naar
bestreden besluiten onvoldoende draagkrach-
gehandhaafd. In artikel 5 van het Handelsre-
de Nota van Toelichting bij het Handelsregis-
tig gemotiveerd en moeten zij worden ver-
gisterbesluit 2008 is bepaald:
terbesluit 2008. Verweerster heeft, ter beant-
nietigd.
1. De kamer weigert om tot inschrijving over
woording van de vraag of hier sprake is van
te gaan indien zij er niet van overtuigd is dat
‘gerede twijfel’ over de juistheid van de opga-
de opgave afkomstig is van een tot opgave
ve, juridisch advies ingewonnen. In dat (uit-
bevoegd persoon.
voerig gemotiveerde) advies is vermeld dat
12 maart 2014, nr. 12/189
2. De kamer kan weigeren om tot inschrijving
een rechtspersoon die wordt beheerst door
(Mrs. Smorenburg, Winter, Hagen)
over te gaan indien:
het recht van de BES-eilanden zich, afgezien
ECLI:NL:CBB:2014:103
a. de opgave strijdig is met een wettelijk voor-
van buitengewone omstandigheden (voorzo-
schrift, het recht, de openbare orde of de goe-
ver de Rijkswet vrijwillige zetelverplaatsing
Weigering inschrijving in het handelsregis-
de zeden;
derde landen een verplaatsing tussen de BES-
ter na zetelverplaatsing. Gerede twijfel aan
(…)
eilanden en Nederland mogelijk maakt), niet
de juistheid van de opgave. Bevoegdheid
e. de kamer gerede twijfel heeft over de juist-
kan omzetten in een door Nederlands recht
van de civiele rechter.
heid van de opgave.
beheerste rechtspersoon, aangezien er op dit
(…)
moment geen wettelijke regeling is die een
(Handelsregisterwet 2007 art. 6; Handelsre-
In de Nota van Toelichting bij het Handelsre-
dergelijke identiteitswisseling mogelijk
gisterbesluit 2008 art. 4, 5, 49)
gisterbesluit 2008 (Stb. 2008, nr. 240) is onder
maakt. Het advies eindigt met de conclusie
Een bij notariële akte van 15 februari 2011,
meer het volgende opgenomen:
dat het besluit tot statutenwijziging geacht
1034
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1393
Rechtspraak
kan worden in strijd met het recht van de
De Staatssecretaris van Economische Zaken
deze het nieuwe huisnummer aan alle over-
BES-eilanden te zijn.
(hierna: verweerder) heeft bij brieven van 13
heidsinstellingen zou doorgeven. Een derge-
Het College is van oordeel dat de motivering
december 2011 en 17 januari 2012 aan een
lijke mededeling ligt ook niet voor de hand,
en conclusie van dit advies, in samenhang
landbouwonderneming verzocht om bepaal-
nu adreswijzigingen van rechtspersonen
gelezen, voor verweerster goede gronden
de gegevens, middels het formulier ‘Aanvul-
niet via de GBA worden doorgegeven. Onder
hebben kunnen opleveren om gerede twijfel
lende gegevens landbouwbedrijven meststof-
deze omstandigheden komt het voor risico
te koesteren over de juistheid van de opgave
fen en dieren 2011’ vóór 1 februari 2012 in te
van appellante dat het besluit van 10 april
en de inschrijving daarvan te weigeren.
zenden. Vervolgens is bij besluit van 10 april
2012 haar, naar zij stelt, niet heeft bereikt.
Dat ook appellante zich ter ondersteuning
2012 een last onder dwangsom opgelegd
Dit wordt niet anders door het feit dat
van haar standpunt heeft gebaseerd op een
wegens overtreding van de Uitvoeringsrege-
appellante enkele andere brieven van ver-
– evenzeer uitvoerig gemotiveerd – juridisch
ling meststoffenwet en het Uitvoeringsbe-
weerder, ondanks adressering aan het oude
advies, dat uitmondt in een tegengestelde
sluit meststoffenwet. Daarbij is de landbouw-
adres, wél heeft ontvangen. Door het niet
conclusie, levert hier, gelet op de aard en
onderneming (hierna: appellante)
doorgeven van de adreswijziging heeft
complexiteit van het materiële geschilpunt
opgedragen om het formulier vóór 9 mei
appellante immers het risico genomen dat
dat partijen verdeeld houdt, niet een omstan-
2012 in te dienen, op straffe van een dwang-
post haar niet bereikt. Vaststaat dat verweer-
digheid op dat aan de bij verweerster heer-
som van € 100 per werkdag tot een maxi-
der de verzochte gegevens niet binnen de in
sende twijfel niet langer het predicaat ‘gere-
mum van € 1000. Tegen dat besluit is geen
de genoemde begunstigingstermijn heeft
de’ zou kunnen worden verbonden. Het
bezwaar gemaakt.
ontvangen, zodat de maximale dwangsom is
subsidiaire betoog van appelante slaagt der-
Bij besluit van 24 juli 2012 (het primaire
verbeurd. Het College is niet gebleken van
halve evenmin.
besluit) heeft verweerder vastgesteld dat
omstandigheden op grond waarvan verweer-
Ten slotte overweegt het College dat in de
appellante een dwangsom van € 1000 heeft
der geheel of gedeeltelijk van invordering
Nota van Toelichting bij het Handelsregister-
verbeurd en deze dwangsom ingevorderd.
van de verbeurde dwangsom had moeten
besluit 2008 (Stb. 2008, nr. 240) ten aanzien
Het daartegen door appellante gemaakte
afzien.
van artikel 49 van het Handelsregisterbesluit
bezwaar is bij besluit van 12 oktober 2012
Volgt: ongegrondverklaring van het beroep.
2008 is vermeld:
(het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
‘De civiele rechter kan zich uitspreken over de
Vervolgens heeft appellante beroep bij het
rechtmatigheid van enig ingeschreven gege-
College ingesteld.
ven, bijvoorbeeld indien de juistheid van de
Appellante voert aan dat de gemeente in
oprichting van een rechtspersoon in rechte
haar straat de huisnummers heeft aangepast
14 maart 2014, nr. 12/1051
wordt betwist. Als de rechter oordeelt dat een
en heeft gezegd dat de nieuwe huisnummers
(Mrs. Van der Ham, Eggeraat, Van der
gegeven onrechtmatig is ingeschreven, dan
automatisch aan alle overheidsinstellingen
Zanden)
volgt daaruit dat het gegeven niet langer
zouden worden doorgegeven. Appellante
ECLI:NL:CBB:2014:100
ingeschreven kan zijn. (…)’. Het College leidt
heeft de brieven van 13 december 2011, 17
daaruit af dat de wetgever het kennelijk ver-
januari 2012 en 10 april 2012 niet ontvan-
Weigering om terug te komen op een tarief-
kieslijk heeft geacht dat de civiele rechter
gen. Na ontvangst van een aangetekende
beschikking.
zich in een voorkomend geval buigt over
brief van 24 juli 2012 zijn de gegevens alsnog
geschillen die de juistheid van de oprichting
bij verweerder ingediend. Appellante voert
(Beleidsregel procedure en indieningstermij-
van een rechtspersoon tot inzet hebben. In
verder aan het niet lukte om de gegevens via
nen vaststelling en verrekening aanvaardba-
lijn daarmee en ter voorkoming van door-
de computer op te geven en zij het papieren
re kosten BR/CU-5016 (hierna: de Beleidsre-
kruising van de bevoegdheden van de civiele
formulier dat zij in januari 2012 heeft aange-
gel))
rechter (zie ook de uitspraak van het College
vraagd, nooit heeft ontvangen.
van 9 december 2013 (ECLI:NL:CBB:2013:285)
Verweerder heeft onder meer aangevoerd dat
Ingevolge de voor het jaar 2010 van toepas-
zal ook het geschilpunt dat partijen hier ten
de vernummering van de huisnummers
sing zijnde Beleidsregel dienden gebudget-
gronde verdeeld houdt aan die rechter moe-
heeft plaatsgevonden op 1 juli 2010 en dat
teerde instellingen en de zorgverzekeraars
ten worden voorgelegd, willen zij daarover
appellante het nieuwe adres pas in augustus
vóór 1 maart aan NZa bekend te maken wel-
uitsluitsel krijgen.
2012 aan verweerder heeft doorgegeven.
ke productieafspraken zij voor dat jaar (het
Volgt: ongegrondverklaring van het beroep.
Het College overweegt dat ter beoordeling
jaar t) waren overeengekomen. Tot 15 sep-
staat of verweerder terecht heeft vastgesteld
tember van het jaar t konden aanvullende
dat appellante een dwangsom van € 1000
productieafspraken worden ingediend. In de
heeft verbeurd. Het College beantwoordt
Beleidsregel was voorts vastgelegd dat de
deze vraag bevestigend. Het besluit van 10
gebudgetteerde instelling en de zorgverzeke-
13 maart 2014, nr. 12/1090
april 2012 waarbij de dwangsom is opgelegd,
raar vóór 1 juni van het daarop volgende jaar
(Mr. Dijt)
is bekend gemaakt door toezending aan het
(het jaar t + 1) gezamenlijk opgave zouden
ECLI:NL:CBB:2014:106
bij verweerder bekende adres en daarmee
doen van de in het jaar t gerealiseerde pro-
ingevolge artikel 3:41 van de Awb in wer-
ductie, door middel van indiening van een
Invordering dwangsommen. Dat de land-
king getreden. Het was de verantwoordelijk-
zogenoemd nacalculatieformulier.
bouwer de last onder dwangsom niet heeft
heid van appellante om verweerder op de
In het onderhavige geval heeft een instel-
ontvangen komt voor risico van de land-
hoogte te stellen van de vernummering van
ling (hierna: appellante) op 31-5-2011 bij
bouwer, nu deze heeft verzuimd zijn adres-
haar adres, maar dat heeft zij pas in augus-
NZa (hierna: verweerster) een nacalculatie-
wijziging door te geven aan verweerder.
tus 2012 gedaan. Appellante heeft voorts
formulier ingediend, met het (eenzijdige)
wel gesteld, maar niet onderbouwd, dat de
verzoek de aanvaardbare kosten voor 2010
gemeente haar zou hebben meegedeeld dat
(= het budget) vast te stellen op een bedrag
1035
(Algemene wet bestuursrecht art. 3:41)
1394
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1036
Rechtspraak
van ruim € 63 miljoen, waarin een bedrag
van appellante ongegrond verklaard.
2011, zodat die beschikking in rechte onaan-
van ongeveer € 5,6 miljoen aan overproduc-
Appellante heeft daartegen beroep ingesteld
tastbaar is geworden. Naar Nederlands
tie in het Zorgverzekeringswet(Zvw)-deel is
bij het College. Appellante heeft daarbij aange-
bestuursrecht staat geen rechtsregel eraan in
begrepen.
voerd dat zij tegen de tariefbeschikking van 1
de weg dat een bestuursorgaan terugkomt
De zorgverzekeraars hebben eveneens een
oktober 2011 geen bezwaar heeft gemaakt,
van een door hem genomen besluit, dat naar
nacalculatieformulier bij verweerster inge-
omdat zij destijds nog geen overeenstemming
nationaal recht definitief is geworden, zelfs
diend, met het (eenzijdige) verzoek om de
met de zorgverzekeraars had bereikt over de
niet indien geen sprake is van nieuw geble-
aanvaardbare kosten voor 2010 vast te stel-
hoogte van de overproductie in het Zvw-deel
ken feiten of veranderde omstandigheden
len op ongeveer € 60 miljoen, waarin een
en uit de uitspraak van het College van 14
(nova). Indien het bestuursorgaan weigert
bedrag van ongeveer € 2,3 miljoen als over-
augustus 2012 (ECLI:NL:CBB:2012:BX4992)
van een definitief geworden besluit terug te
productie in het Zvw-deel is begrepen.
volgt dat het indienen van een eenzijdig ver-
komen, dient de bestuursrechter het oor-
Verweerster heeft vervolgens bij tariefbe-
zoek waarin een hoger bedrag wordt aange-
spronkelijke besluit tot uitgangspunt te
schikking van 1 oktober 2011 de aanvaardba-
vraagd dan het zorgkantoor opgeeft, niet zinvol
nemen en zich in beginsel te beperken tot de
re kosten voor de instelling voor het jaar
is. Appellante voert voorts aan dat zij van het
vraag of sprake is van nova en zo ja, of het
2010, conform de opgave van de zorgverzeke-
Ministerie van VWS en van verweerster heeft
bestuursorgaan daarin aanleiding had beho-
raars (€ 60 092 808) en vermeerderd met
begrepen dat het na het bereiken van overeen-
ren te vinden van het oorspronkelijke besluit
andere componenten (ad € 7 968 818), vast-
stemming mogelijk zou zijn om een gewijzigde
terug te komen. Daarbij ligt het op de weg
gesteld op een totaalbedrag van ongeveer
nacalculatieopgave 2010 in te dienen. Appel-
van de indiener van het verzoek om nova
€ 68 miljoen.
lante voert verder aan dat zij zich voortdurend
naar voren te brengen.
Op 31 januari 2012 hebben appellante en de
heeft ingespannen om met de zorgverzeke-
Het College onderschrijft het standpunt van
zorgverzekeraars, nadat zij in december
raars tot overeenstemming te komen, dat zij
verweerster dat in het feit dat tussen appel-
2011 overeenstemming hadden bereikt over
moest aantonen dat er een verband bestond
lante en de zorgverzekeraars in december
de hoogte van de overproductie in het Zvw-
tussen de onderproductie in het AWBZ-deel en
2011 overeenstemming is bereikt over de
deel, middels een nacalculatieformulier
de overproductie in het Zvw-deel, dat zij eerst
hoogte van de overproductie in het Zvw-deel,
gezamenlijk verzocht om de aanvaardbare
in december 2011 overeenstemming met de
geen novum dan wel bijzondere omstandig-
kosten voor 2010 vast te stellen op
zorgverzekeraars heeft bereikt en dat dit een
heid is gelegen waarin verweerster aanleiding
€ 61 782 764, met een overproductie in het
nieuw feit is. Ten slotte voert appellant aan dat
had behoren te vinden van het besluit van 1
Zvw-deel van € 4 miljoen.
de voor haar onevenredige gevolgen van de
oktober 2011 terug te komen. Appellante had
Verweerster heeft, nu appellante geen
frictieproblematiek, de eerst in december 2011
immers tijdig een rechtsmiddel kunnen aan-
bezwaar heeft gemaakt tegen de tariefbe-
bereikte overeenstemming met de zorgverze-
wenden tegen de tariefbeschikking en in dat
schikking van 1 oktober 2011, het op 31 janu-
keraars en de toezeggingen en uitlatingen van
verband reeds kunnen aanvoeren dat en waar-
ari 2012 ingediende nacalculatieformulier
het Ministerie van VWS en verweerster zijn aan
om het haar niet mag worden aangerekend
aangemerkt als een verzoek om heroverwe-
te merken als bijzondere omstandigheden die
dat er niet vóór 1 juni 2011 een gezamenlijke
ging van de bij die tariefbeschikking vastge-
voor verweerster aanleiding hadden moeten
nacalculatieopgave is ingediend.
stelde aanvaardbare kosten 2010. Bij besluit
vormen om van het besluit van 1 oktober 2011
Op grond van het voorgaande dient het
van 22 februari 2012 (het primaire besluit)
terug te komen.
College verweersters weigering om terug te
heeft verweerster dat verzoek afgewezen. Bij
Het College stelt allereerst vast dat appellan-
komen van voormelde tariefbeschikking te
besluit van 28 september 2012 (het bestre-
te inderdaad geen bezwaar heeft gemaakt
respecteren.
den besluit) heeft verweerster het bezwaar
tegen de tariefbeschikking van 1 oktober
Volgt: ongegrondverklaring van het beroep.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1395
1037
Boeken
Handboek Luchtrecht
Het Luchtrecht en de ‘lucht’ worden
al snel in verband gebracht met militaire en traditionele luchtvaart dan
wel met de emissie van vervuilende
stoffen in de atmosfeer door industrie. In toenemende mate wordt en
zal de komende decennia het luchtruim door andere luchtruimgebruikers worden gebruikt. In die zin ziet
het Luchtrecht zich voor de uitdaging geplaatst het andere en
intensievere luchtruimgebruik te
reguleren, voor zover regelgeving
ontbreekt. Steeds vaker worden onbemande luchtvaartuigen, ook wel
bekend als drones, ingezet voor meer
civiele en commerciële doeleinden
zoals douane-, brandweer- en politietaken, inspectie van onroerend goed,
vervoer van vracht en reclame-uitingen. De verwachting is dat het
gebruik en de toepassingen zich zullen intensiveren. Maar welke wet- en
regelgeving en beleidsdocumenten
gelden er vanuit internationaal,
Europees en nationaal perspectief
voor het gebruik van het luchtruim
en gelden er andere regels voor
onbemande luchtvaartuigen? Dit
boek is de weergave van een studie
van internationale en Europese verdragen, verordeningen, nationale
wetten en regels, die betrekking hebben op het luchtruimgebruik. Hoe
wordt er omgegaan met de intensivering van de ‘traffic’ in de lucht en hoe
zijn toezicht en handhaving van het
luchtruim geregeld? Aangezien door
het toenemend gebruik de kans op
ongelukken met schade en/of letsel
aan gebouwen, personen, goederen
en dieren naar verwachting zal toenemen, zal het aansprakelijkheids-/
verzekeringsvraagstuk aandacht
behoeven. Evenals het privacy-aspect
aangezien met onbemande luchtvaartuigen audiovisuele opnamen en
foto’s worden gemaakt en controle
kan worden uitgeoefend op burgers.
Hoe wordt dit geregeld en geborgd?
Om die reden gaat het boek ook in
op de vraag hoe dit rechtsgebied in
ontwikkeling zich verhoudt tot andere rechtsgebieden en rechten, waaronder privacyrecht, aansprakelijkheids- verzekeringsrecht,
eigendomsrecht, bouwrecht, e.d.
W.H.E. Parlevliet
Uitgeverij Kluwer B.V. 2014, 124 p., € 49,50
ISBN 978 90 1312 429 3
1396
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
National Judges As EU Law
Judges: The Polish Civil Law
System
This book aims at filling
a research gap in one of
the key areas of EU law
concerning its enforcement at the national
level and the phenomenon of judicial behaviour. More precisely, it
examines the way civil judges in
Poland function as EU law judges, and
the practical problems they encounter while striving to actualise this
constitutive role. However, the book
goes beyond the formal law scenario,
and investigates how Polish civil judges establish their own understanding of EU law and the new requirements it has imposed upon them. To
this end, the study employs an empirical − that is to say quantitative and
qualitative − methodology and theory
to result in a socio-legal study that
combines legal and empirical insights
into the way national judges function
in the context of EU law.
Urszula Jaremba
Brill Nijhoff 2013, 421 p., € 166,00
ISBN 978 90 0425 433 6
Buitenlandse herstructureringsprocedures in
Nederland
Met name de Scheme of Arrangement, de Schutzschirmverfahren en
het gerechtelijk minnelijk akkoord
In tegenstelling tot Nederland wordt
in het buitenland veelvuldig gebruik
gemaakt van ‘herstructureringsprocedures’, wanneer vennootschappen
aan de rand van een faillissement
staan. Bij dergelijke procedures staat
de herstructurering van de vennootschap centraal, om gezonde bedrijfsonderdelen te behouden en om
afspraken te maken met schuldeisers, om zo een nieuwe start voor te
bereiden. Dergelijke herstructureringsprocedures kent Nederland nog
niet. Wel kunnen, onder voorwaarden, Nederlandse vennootschapen
die in financiële moeilijkheden verkeren gebruik maken van buitenlandse herstructureringsprocedures.
In dit boek onderzoekt mr. AnneMarie van Dijk hoe Nederlandse
vennootschappen dergelijke buitenlandse hybride of pre-insolventieprocedures kunnen inzetten. Hierbij is
de vraag van belang of deze procedures onder het toepassingsbereik van
de Insolventieverordening, de EEXVerordening of onder het Nederlandse internationaal privaatrecht vallen.
Tevens wordt in dit boek ingegaan
hoe deze vraag moet worden beantwoord na de verwachte wijziging van
de Insolventieverordening en de EEXVerordening. De auteur behandelt de
Engelse Scheme of Arrangement, de
Duitse Schutzschirmverfahren en het
Belgische gerechtelijk minnelijk
akkoord. Bij al deze procedures wordt
nagegaan of de buitenlandse rechter
bevoegd is de eigen herstructureringsprocedure toe te passen op
Nederlandse vennootschappen en of
deze procedure in Nederland kan
worden erkend.
Anne-Marie van Dijk
Celsus Juridische Uitgeverij 2014, x + 102 pagina’s,
€ 27,50, ISBN 978 90 8863 135 1
Winst en jaarrekening
begrepen
Dit boek geeft antwoord op de vraag
hoe een jaarrekening van een onderneming (eenmanszaak, maatschap,
vof, cv, bv of nv) moet worden gelezen. Wat betekenen bijvoorbeeld de
begrippen winst en eigen vermogen?
Wat is een voorziening in de jaarrekening? Hoeveel winst mag worden
uitgekeerd aan de gerechtigden? Op
welk deel van de winst kan iemand
aanspraak maken? Hoe financieel
gezond is de organisatie eigenlijk?
Kunnen bestuurders aansprakelijk
worden gesteld als de uitkering van
de winst te groot is geweest? Waar
wordt dit in de wet geregeld? Dit is
slechts een greep uit de behandelde
onderwerpen. ‘Winst en jaarrekening
begrepen’ is geschreven voor studenten die zich willen verdiepen in de
financiën van een onderneming
maar niet primair voor een bedrijfseconomische studie hebben gekozen,
zoals rechten of bedrijfskundestudenten. Ook bestuurders van ondernemingen en leden van ondernemingsraden worden tot de doelgroep
gerekend. Bedrijfseconomische voorkennis is niet nodig.
P.W. Enthoven
Boom Juridische Uitgevers 2014, 249 p., € 25,00
ISBN 978 90 8974 902 4
Tijdschriften
1038
Burgerlijk (proces)recht
Ars Aequi
63e jrg. nr. 5, mei 2014
Prof. dr. J.W. Sap
De Grondwet wacht op licht, maar
wij gaan in donkerheid
– Politiek wordt
vaak gezien als de
kunst van het
mogelijke, maar het
is tijd dat politici
zich persoonlijk
geroepen voelen om
zich te richten op
het ‘onmogelijke’. In brede kring
wordt het inmiddels als onverantwoordelijk beschouwd wanneer politici weigeren stappen te zetten op
het gebied van staatsrechtelijke vernieuwing. Ten diepste is aan de orde
hoe men in Nederland met elkaar wil
samenleven. Inzake de democratische rechtsstaat kan een staat niet
neutraal zijn.
Dr. mr. H.J. Bremmers
Claims, consumentenbescherming
en concurrentiekracht. Wegwijs in
de wirwar van de voedings- en
gezondheidsclaims
– Voedings- en gezondheidsclaims
zijn op Europees niveau voornamelijk geregeld in de Europese Claims
Verordening. Het onjuist of misleidend gebruiken van voedings- en
gezondheidsclaims verstoort de werking van de markt, kan de voedselveiligheid in gevaar brengen en
ondermijnt de mogelijkheden die de
consument heeft om met kennis van
zaken keuzes te maken. In dit artikel
staan de problemen centraal die zijn
verbonden met de autorisatie en het
gebruik van claims.
Mr. drs. T.E. Booms
‘Knap lastig, lastig knap’. Prof. mr.
Jannes Eggens (1891-1964)
– ‘Meijers en Scholten worden door
velen als de grootste civilisten van de
twintigste eeuw beschouwd. Vraagt
men naar de drie grootsten, dan
wordt de naam van Eggens vaak aan
dit tweetal toegevoegd’, schreef
Ewoud Hondius in 1987. Maar wie
was die Eggens dan? Schr. geeft een
overzicht van de persoon en zijn
werk.
Nederlands Tijdschrift voor
Burgerlijk Recht
Nr. 4, april 2014
E.F. Verheul, NTBR 2014/16
De wedloop tussen
leverancierskrediet en geldkrediet
– Een leverancier die zaken levert,
kan als zekerheid voor het leverancierskrediet zijn eigendomsrecht
voorbehouden. Het eigendomsvoorbehoud is echter geen effectieve
zekerheid in het geval van natrekking, zaaksvorming en in het geval
dat de voorbehoudskoper de zaak
vervreemdt. Niettemin is een vervreemding in de normale bedrijfsuitoefening in het belang van de voorbehoudsverkoper. De huidige stand
van het zekerhedenrecht lijkt de
voorbehoudsverkoper weinig mogelijkheden te bieden om surrogaatzekerheid te verkrijgen voor zijn leverancierskrediet. In dit artikel onderzoekt schr. in hoeverre het huidige
recht de leverancier mogelijkheden
biedt zijn zekerheidspositie te versterken. Daartoe geeft schr. eerst een
korte schets van de stand van zaken
van de verpanding van vorderingen
naar Nederlands recht. Vervolgens
gaat schr. in op de situatie in Duitsland, waar de rechtspraak de leverancier is tegemoetgekomen omdat ook
daar de zekerheidspraktijk de positie
van andere schuldeisers dan de bank
ondergroef. Als gevolg van deze
rechtspraak bestaat in Duitsland de
mogelijkheid om een effectief zekerheidsrecht te bedingen op vorderingen die de voorbehoudskoper verkrijgt op diens afnemers. Ten slotte
komt aan de orde of een soortgelijke
ontwikkeling naar Nederlands recht
ook mogelijk is.
P.J. van der Plank, M.E. Witting,
NTBR 2014/17
Bestanddeelvorming op grond van
art. 3:3art. 3:3 BW of onroerend in
de zin van art. 3:4art. 3:4 BW?
– Is het mogelijk de strikte toets van
bestanddeelvorming op grond van
art. 3:4 lid 1 BW (naar verkeersopvatting) te omzeilen door een beroep te
doen op art. 3:3 jo. 5:20 lid 1 sub e BW,
waarvoor een ruimer criterium geldt
namelijk het bestemmingscriterium?
Deze vraag rees nadat het Portacabinarrest werd gewezen in 1997. In een
recent arrest van de Hoge Raad betreffende een warmtekrachtkoppelingsinstallatie wordt deze vraag bevestigend
beantwoord. Hierdoor ontstaat een
‘tweewegenleer’: wanneer de weg van
art. 3:4 jo. 5:3 BW wordt gevolgd, leidt
dit tot een geheel andere uitkomst
dan wanneer men (in hetzelfde geval)
kiest voor de weg van art. 3:3 jo. 5:20
BW. Om deze tweewegenleer te elimineren, doen schrs. een voorstel om
duidelijkheid te creëren over de vraag
wanneer moet worden gekozen voor
de weg van art. 3:3 BW of wanneer de
weg van art. 3:4 BW openstaat.
Prof. mr. E.H. Hondius,
NTBR 2014/19
Kroniek Algemeen
– Deze kroniek begint met de aankondiging van drie facultaire bundels:
het Leidse BW-krant jaarboek, de Groninger opmerkingen en mededelingen/Magazijn voor leerstellige rechtsvergelijking op historische grondslag
en de Rotterdamse bundel Politiek
privaatrecht. In de aanloop naar de
Europese verkiezingen is het een veelbesproken thema: heeft het Europese
Hof van Justitie wel de bevoegdheid
om Europees recht dynamisch te
interpreteren? De Belgen congresseerden erover. Een prangende vraag van
geheel andere orde is of de common
law structuur heeft. Velen betwijfelen
het, maar niet zo de Amerikaan
Gerald Postema. Alleen is die structuur anders dan die van het continentale recht. Waar weinigen aan twijfelen zijn de successen van de
Amerikaanse advocatuur.
WPNR
145e jrg. nr. 7018, 10 mei 2014
Prof. mr. A.I.M. van Mierlo
De Vormerkung is dood, leve de
Vormerkung!
– De Hoge Raad heeft geoordeeld dat
de koper bij Vormerkung niet wordt
beschermd tegen een derdenbeslag
onder de koper op vordering van de
verkoper tot betaling van de koopsom. Bovendien is volgens de Hoge
Raad het feit dat het beslag de nakoming van de koopovereenkomst
belemmert geen grond voor opheffing van het beslag. De koper kan
daardoor niet meer bevrijdend betalen aan de notaris en de levering van
het registergoed kan niet plaatsvinden. Een conceptwetsvoorstel regelt
dat een koper ondanks het derdenbeslag toch bevrijdend kan betalen.
Schr. doet een aantal suggesties ter
verbetering van het voorstel.
Mr. B.J. Tideman
Uitsplitsing van door een gerechts-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1397
Tijdschriften
deurwaarder geïnde derdengelden
– Een conceptwetsvoorstel tot wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet verduidelijkt de bevoegdheid van
een gerechtsdeurwaarder om zijn
honorarium en de voorgeschoten
kosten in mindering te brengen op
het saldo van de kwaliteitsrekening.
Over deze bevoegdheid was de afgelopen jaren in de rechtspraak onduidelijkheid ontstaan. Schr. constateert
dat het wetsvoorstel een verbetering
brengt, doordat duidelijk is dat de
gerechtsdeurwaarder altijd bevoegd
is om het aandeel van een rechthebbende te verminderen met de aan de
gerechtsdeurwaarder toekomende
bedragen. Wel zitten er naar zijn
mening nog een aantal haken en
ogen aan het voorstel.
Mr. H.K. Nijkmap
(On)roerende stacaravans, erfpacht
en art. 15, eerste lid, letter 1 WBR
– Eerst vestigt de grondeigenaar een
erfpachtrecht, daarna koopt de erfpachter de stacaravan van een derde.
Wat is de heffingsgrondslag OVB bij
de uitgifte van het erfpachtrecht?
Gaat dat wel goed?
1039
Europees recht
Ars Aequi
63e jrg. nr. 5, mei 2014
Dr. A. Szajkowska, dr. G. Breeman
Decision-making procedures in the
EU. Opening the black box of risk
analysis in food safety policy
– Dit artikel analyseert de beginselen van het reguleren van voedselveiligheid op Europees niveau en hun
impact op voedselveiligheidsmaatregelen. Het richt zich op de mogelijkheden voor de integratie van de risico-analyse methodologie in de
besluitvorming van de Commissie.
Nederlands tijdschrift voor
Europees recht
Nr. 4, april 2014
Prof. mr. X.E. Kramer
Ervaringen met Europese
civiele procedures in Nederland.
Een terugblik en wenkend
toekomstperspectief
– De Europese betalingsbevelprocedure en de Europese procedure voor
geringe vorderingen (small claims
1398
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
procedure) zijn de eerste twee eenvormige
Europese civielrechtelijke procedures. De
vraag is hoe deze
Europese procedures
in Nederland functioneren en in de praktijk worden ervaren. Om deze vraag
te beantwoorden zijn, naast rechtspraakonderzoek, gegevens verzameld en interviews afgenomen bij
onder meer rechtbanken. De uitkomsten zijn niet overweldigend positief;
beide procedures worden vooralsnog
weinig gebruikt en er zijn problemen
rond de toepassing. De verwachting
is echter dat de Europese procedures
belangrijker worden, gezien de Europese ambities en het recente aanpassingsvoorstel van de Commissie voor
small claims.
Mr. A.E. Beumer LLM
Een voorstel voor een effectief
rechtsmiddel voor overschrijdingen
van het redelijketermijnvereiste
– Op 26 november 2013 gaf de Grote Kamer van het Hof van Justitie
een belangrijk oordeel in drie mededingingszaken, Kendrion, Groupe
Gascogne, en Gascogne Deutschland.
De drie uitspraken gaan de boeken
in als de uitspraken waarin het Hof
van Justitie duidelijkheid verschafte
over het rechtsmiddel dat particulieren kunnen instellen wanneer zij op
Europees niveau worden geconfronteerd met een schending van het
redelijketermijnvereiste. In lijn met
eerdere jurisprudentie moest het
Hof van Justitie kiezen tussen twee
rechtsmiddelen. Ten eerste kon het
Hof van Justitie, conform de zaak
Baustahlgewebe, een schending
vaststellen en vervolgens zelf (als
een vorm van genoegdoening) de
boete verlagen die de Commissie
had opgelegd. Ten tweede kon het
Hof van Justitie, in overeenstemming met de zaak Grüne Punkt,
opteren voor een aparte schadevergoedingsactie. Het Hof van Justitie
maakt een principiële keuze voor
het tweede rechtsmiddel.
Prof. mr. A.A. Franken,
prof. mr. P.T.C. van Kampen
Toetsing van plaatsing op een
sanctielijst na Kadi II
– In Kadi II heeft het Hof van Justitie
vastgehouden aan zijn lijn dat een
verordening die uitvoering geeft aan
een VN-resolutie geen immuniteit
van jurisdictie geniet. De plaatsing
van een persoon op een sanctielijst
wordt daarom volledig getoetst aan
de grondrechten die behoren tot de
algemene beginselen van Unierecht.
In zijn arrest van 18 juli 2013 heeft
het Hof van Justitie richtlijnen voor
die toetsing geformuleerd. De toekomstige discussie spitst zich vooral
toe op de vraag hoe specifiek de uiteenzetting van redenen moet zijn die
aan de plaatsing op een sanctielijst
ten grondslag ligt en op de vraag hoe
met informatie moet worden omgegaan die voor de betrokken persoon
of entiteit wordt geheimgehouden.
Mr. drs. M.A. Fierstra
Sneller: de opportuniteit van de
weg via Luxemburg
– In het arrest Sneller heeft het Hof
van Justitie beslist dat de rechtsbijstandverzekeringsrichtlijn meebrengt dat een rechtsbijstandverzekeraar in zijn verzekeringsovereenkomsten niet kan bepalen dat de rechtsbijstand in beginsel door zijn werknemers wordt verleend. Na het arrest
Erhard Eschig/UNIQA Sachversicherung en de bevestiging daarvan in
het arrest Gebhard Stark/D.A.S. Österreichische Allgemeine Rechtsschutzversicherung AG, kon deze interpretatie van Richtlijn 87/344/EEG worden
verwacht. Deze bijdrage bespreekt
dan ook niet deze interpretatie maar
gaat, naar aanleiding van het geschil
voor de nationale rechter, in op overwegingen van de nationale rechter
om in dergelijke situaties op basis
van art. 267 VWEU aan het Hof van
Justitie een prejudiciële beslissing te
verzoeken.
Ondernemingsrecht
Nr. 6, 6 mei 2014
H. Koster, M. Verbrugh,
Ondernemingsrecht 2014/58
De Europese Stichting (FE): het
voorstel voor een FE-Statuut
– In deze bijdrage bespreken schrs.
het op 8 februari 2012 door de Europese Commissie openbaar gemaakte
voorstel voor een Verordening betreffende het statuut van de Europese
Stichting.
Tijdschriften
1040
Fiscaal recht
Weekblad Fiscaal Recht
143e jrg. nr. 7048, 8 mei 2014
Dr. W. Bruins Slot, WFR 2014/616
Naar een effectieve en doelmatige
belastingplicht voor
overheidsondernemingen
– Het belangrijkste pluspunt van het
wetsvoorstel dat de belastingplicht
voor overheidsbedrijven regelt, is het
feit dat de bewijslast of een overheidsbedrijf belastingplichtig is op
de fiscus rust. Een minpunt is de
mate van detaillering van de wetsartikelen. De minimumeisen van de
Europese Commissie staan een meer
globale wetgeving toe.
Mr. R. Snoeij, L. Wagenaar LLM,
WFR 2014/622
Nu eindelijk duidelijkheid over het
fiscale kapitaalbegrip?
– Op 7 februari 2014 heeft de Hoge
Raad in twee zaken arrest gewezen
over de fiscale kwalificatie van een
geldverstrekking als kapitaal, namelijk het Australische RPS-arrest en het
Bankensyndicaat-arrest. Schrs.
bespreken deze arresten en gaan in
op enkele vragen die de arresten bij
hen oproepen.
Mr. A.J. Luimes, WFR 2014/632
Redelijke termijn in belastingzaken:
de stand van zaken
– In dit artikel wordt ingegaan op de
vraag wanneer de redelijke termijn
in belastinggeschillen is overschreden en de gevolgen die het niet in
acht nemen van de redelijke termijn
kan hebben. Veel aandacht wordt
besteed aan de recente ontwikkelingen op het gebied van wetgeving en
jurisprudentie.
Weekblad Fiscaal Recht
143e jrg. nr. 7049, 15 mei 2014
Prof. mr. H.M. Kapelle, WFR 2014/650
Netto lijfrente in de tweede pijler;
contradictio in terminis!
– Pensioen in de zin van de Pensioenwet en lijfrenten in de zin van
de Wet inkomstenbelasting 2001
(Wet IB 2001) zijn verschillende
grootheden. Ieder met hun eigen
specifieke kenmerken. Gemeenschappelijk hebben ze dat ze beide
dienen als onderhoudsvoorziening.
Dat wil zeggen als oudedags- of
nabestaandenvoorziening. De ver-
schillen tussen beide regelingen zijn
echter dermate wezenlijk dat zij niet
over één kam kunnen worden
geschoren. De belangrijkste verschillen zitten in de juridische basis, de
verzekeringsvormen, de begunstigden en de afkoopmogelijkheden.
Deze verschillen maken het noodzakelijk voor iedere vorm zijn eigen
regime te hanteren. Maar daarbij
hoort de juiste terminologie.
S. Kingma LLM, dr. M.G.H. Schaper,
WFR 2014/659
De gekwalificeerde buitenlandse
belastingplichtige in historisch en
EU-rechtelijk perpsectief
– Per 1 januari 2015 treedt art. 7.8
Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet
IB 2001) in werking en heeft alleen
de kwalificerende buitenlandse belastingplichtige recht op dezelfde
aftrekposten en heffingskortingen
als binnenlandse belastingplichtigen.
In dit artikel betogen schrs. dat de
wetgever met invoering van art. 7.8
Wet IB 2001 onvoldoende motiveert
waarom bepaalde fundamentele keuzes uit het verleden worden verlaten.
Bovendien achten schrs. art. 7.8 Wet
IB 2001 onverenigbaar met het Europese recht.
Drs. H. Weijnen, WFR 2014/669
Extra kosten leefvervoer,
afschrijving auto
– De vergelijkingsmaatstaf voor het
beoordelen van extra kosten voor
leefvervoer wordt door de Belastingdienst niet juist toegepast. Voor de
auto van belanghebbende en die van
de maatman wordt een verschillende
methode van afschrijving gebruikt.
Schr. bepleit voor beide dezelfde
afschrijving en draagt daarvoor nieuwe gegevens aan.
1041
Handels- & economisch recht
Ondernemingsrecht
Nr. 6, 6 mei 2014
T.A. Keijzer,
Ondernemingsrecht 2014/57
De societas leonina en het winstrechtloze BV-aandeel vergeleken
– Het geflexibiliseerde BV-recht
maakt winstrechtloze aandelen
mogelijk, terwijl deelnemers in een
commanditaire vennootschap niet
van de winst mogen worden uitge-
sloten. Dit is het dwingendrechtelijke societas leonina-verbod.
Onderzocht wordt
waar dat verbod vandaan komt en of het
in zijn huidige vorm
nog te rechtvaardigen
valt. Schr. betoogt dat dit niet het
geval is en doet een voorstel voor
een nieuwe regeling.
Prof. mr. B. Bierens,
Ondernemingsrecht 2014/59
De Bankenunie: een nieuw huis
voor het Europees bankentoezicht.
Een verkenning van de wet,
het toezicht en een veranderende
toezichtscultuur
– De Europese Bankenunie is het
sluitstuk in een reeks van maatregelen die het bankentoezicht ingrijpend veranderen. Op 4 november
2014 start de Europese Centrale Bank
met het toezicht op banken in de
eurozone. Dit artikel belicht de juridische kaders van de Bankenunie en
benoemt de actuele stand van zaken.
Rechtskundig Weekblad
77e jrg. nr. 35, 3 mei 2014
T. Incalza
De meldingsplicht wegens witwassen ten aanzien van de ontvangslidstaat in het licht van de vrijheid
van dienstverrichting: een Spaanse
armada tussen droom en daad?
– (België) De Europese harmonisatie
van witwaspreventiewetgeving is in
de financiële sector van oudsher
gestoeld op een beginsel van home
country control. Dat beginsel heeft
onder meer tot gevolg dat financiële- en kredietinstellingen die in het
buitenland diensten aanbieden, verdachte transacties moeten melden
aan de lidstaat waar zij gevestigd
zijn (de herkomstlidstaat) en niet
aan alle lidstaten waar zij actief zijn
op grond van hun vrijheid van
dienstverrichting (de ontvangstlidstaat). Met het arrest-Jyske van 25
april 2013 lijkt het Hof van Justitie
dat beginsel echter sterk te nuanceren door de ontvangstlidstaat verregaande bevoegdheden toe te kennen
“om dwingende redenen van algemeen belang”. Deze bijdrage biedt
een kritische analyse van deze
recente ontwikkeling en schetst de
gevolgen ervan voor het witwaspreventiebeleid van morgen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1399
Tijdschriften
Tijdschrift voor de
Ondernemingsrechtpraktijk
Nr. 4, april 2014
S. Rijpma
Uitleg van statuten, een objectieve
Haviltex?
– Volgens de dominante opvattingen
moeten statuten volgens de CAOnorm worden uitgelegd. De rechtspraak oordeelt echter dat specifieke
omstandigheden een uitleg kunnen
rechtvaardigen die meer aansluit bij
de Haviltexmaatstaf. De Flex-BV doet
de variatie en het gebruik van tailor
made statutaire bepalingen zeer vermoedelijk toenemen. Daarmee ligt
een hogere frequentie van uitleg
geschillen op de loer. Bij joint ventures moet de praktijkjurist hierop
bedacht zijn. Het opstellen van statutaire bepalingen verdient dezelfde
aandacht en zorgvuldigheid als het
opstellen van bepalingen in een
complex contract. Deze bepalingen
moeten worden afgestemd op de overige contractuele voorwaarden.
D.N. de Boer, A. Schennink
Aansprakelijkheid van
bestuurders en toezichthouders in
de semi-publieke sector
– Er is geen afdoende wettelijke regeling voor (aansprakelijkheid) van toezichthouders van verenigingen en
stichtingen. Met het conceptwetsvoorstel bestuur en toezicht rechtspersonen is beoogd een centrale
regeling in Boek 2 BW op te nemen
voor taakomschrijving en aansprakelijkheid van bestuurders en toezichthouders. Door het verlagen van de
drempel voor aansprakelijkstelling
wil men de kwaliteit van bestuur en
toezicht bij stichtingen en verenigingen verbeteren. Volgens schr. zijn de
wijzigingen die met het wetsvoorstel
zijn beoogd voor bestuurders en toezichthouders van verenigingen en
stichtingen vrij ingrijpend, omdat de
drempel voor aansprakelijkstelling
wordt verlaagd. Voor wat betreft toezichthouders van verenigingen en
stichtingen wordt een einde gemaakt
aan de onduidelijkheid over aansprakelijkheid wegens onbehoorlijke
taakvervulling. De verwachting is dat
de dreiging van aansprakelijkheid
leidt tot een meer assertieve en kritische houding van toezichthouders.
Wettelijke verankering van taken en
aansprakelijkheid leidt volgens schr.
tot meer bewustwording bij (aspirant)toezichthouders en verdere pro-
1400
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
fessionalisering.
A.R.J. Croiset van Uchelen
Dichter bij het vuur?
Over de aansprakelijkheid van
niet-uitvoerende bestuurders
– De Wet bestuur en toezicht geeft
de mogelijkheid van een one-tier
board. In deze bijdrage wordt in kaart
gebracht in welke mate niet-uitvoerende bestuurders grotere aansprakelijkheidsrisico’s lopen dan commissarissen in vennootschappen met een
two-tier board. Niet-uitvoerende
bestuurders lopen vanuit hun collectieve verantwoordelijkheid voor de
algemene gang van zaken in beginsel
een groter aansprakelijkheidsrisico
dan commissarissen. Niet-uitvoerende bestuurders kunnen zich wel disculperen met een beroep op de taakverdeling, die inhoudt dat zij primair
toezichthouder zijn. Ook commissarissen kunnen zich, op grond van
hun toezichthoudende taak, aan aansprakelijkheid voor de algemene
gang van zaken niet steeds onttrekken. Waar het gaat om besluitvorming door de raad van bestuur waaraan ook niet-uitvoerende bestuurders
deelnemen bestaat echter wel een
groter aansprakelijkheidsrisico. Grotere aansprakelijkheidsrisico’s
bestaan op grond van een aantal bijzondere wettelijke bepalingen die
een soms vergaande aansprakelijkheid voor (ook niet-uitvoerende)
bestuurders creëren, die niet op commissarissen rusten. Niet-uitvoerende
bestuurders zijn wel nauwer betrokken en hebben directer toegang tot
stukken en personen binnen de vennootschap.
Vennootschap &
Onderneming
24e jrg. nr. 4, april 2014
Mr. T.P.H. Olthoff
Implicaties van de Flex-BV voor de
overnamepraktijk: een praktische
benadering vanuit de private
equity-praktijk
– In deze bijdrage worden de wijzigingen
door de invoering van
de Flex-BV beschreven
vanuit de praktijk om
te beoordelen wat de
implicaties van die
wijzigingen voor de
overnamepraktijk zijn. Aan de hand
van een praktijkvoorbeeld worden de
implicaties voor de Flex-BV behan-
deld. De belangrijkste en opvallendste implicaties zijn dat met de FlexBV een transactie sneller kan worden
geïmplementeerd en ook meer naar
de wensen van partijen kan worden
gestructureerd. Bij de Flex-BV is meer
te regelen in de statuten (stemrechtloze en winstrechtloze aandelen,
instructiebevoegdheden) en zaken
die gewoonlijk in een aandeelhoudersovereenkomst werden geregeld
(bijvoorbeeld aandeelhoudersverplichtingen, aanbiedingsverplichtingen en prijsbepalingen) kunnen nu
worden opgenomen in de statuten.
Voordeel hiervan is dat op deze
manier aandeelhoudersrechten kunnen worden opgeschort bij schending van die regelingen. Omdat statuten openbaar moeten worden
gemaakt, worden naar verwachting
in de praktijk de meeste afspraken in
een aandeelhoudersovereenkomst
vastgelegd.
Mr. F. de Wit
Bescherming van bedrijfsgeheimen:
nieuwe richtlijn op komst
– Op 28 november 2013 heeft de
Europese Commissie een voorstel
gepubliceerd voor een richtlijn met
betrekking tot de bescherming van
geheime knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het
onrechtmatig verkrijgen, gebruiken
en openbaar maken daarvan. De
Europese Commissie heeft geconstateerd dat er aanzienlijke verschillen
zijn in de bescherming van bedrijfsgeheimen tussen verschillende Europese lidstaten. Toch is adequate
bescherming noodzakelijk voor de
concurrentiepositie van de Europese
Unie, omdat bedrijfsgeheimen een
steeds grotere waarde binnen ondernemingen vertegenwoordigen.
Bedrijfsgeheimen kunnen verschillend van aard zijn. Toch blijft de
bescherming van bedrijfsgeheimen
achter bij de bescherming die door
intellectuele eigendomsrechten
wordt geboden. In deze bijdrage worden de huidige beschermingsmogelijkheden van bedrijfsgeheimen
beschreven en worden wijzigingen
aangegeven die het nieuwe voorstel
voor de richtlijn met zich brengt.
Bescherming is slechts mogelijk via
geheimhoudingsverplichtingen en
onrechtmatige daad, maar een duidelijke wettelijke regeling ontbreekt. De
nieuwe richtlijn zorgt voor een vrij
overzichtelijke regeling die een ver-
Tijdschriften
breding biedt door de introductie
van een ruime definitie van de houder van een bedrijfsgeheim. Tevens
biedt het houders de mogelijkheid
om inbreuk makende goederen van
de markt te weren. Dit zijn voor een
houder van een bedrijfsgeheim interessante en nuttige nieuwe bevoegdheden.
Mr. E.M. Kleyweg, mr. M. Alipour
Onoverdraagbaarheidsbedingen en
cessieverboden: de stand van zaken
na HR 21 maart 2014
– Het arrest van de Hoge Raad van
21 maart 2014 heeft een einde
gemaakt aan de jarenlange discussie
in de praktijk en literatuur over de
werking en uitleg van cessieverboden. De vraag of een onoverdraagbaarheidsbeding aan een rechtsgeldige verpanding in de weg staat, is nog
niet beantwoord.
Mr. N.V. Douma
De processuele waarborgen
binnen de onderzoeksfase van
het enquêterecht
– In deze bijdrage bespreekt schr. de
vraag of de onderzoeksfase van het
enquêterecht met voldoende processuele waarborgen is omkleed.
Mr. S.N. Demper
EMIR: de verplichtingen voor de
niet-financiële tegenpartij (onder
de clearingdrempel)
– Schr. beoogt (aan de hand van een
op de financieringspraktijk gebaseerde casus) een overzicht te geven van
de verplichtingen voor niet-financiële tegenpartijen – hetgeen omvat alle
ondernemingen in Europa die een
derivatencontract afsluiten – bij derivatencontracten, zoals deze voortvloeien uit de European Markets
Infrastructure Regulation (EMIR).
1042
Intellectuele eigendom,
mediarecht & informatierecht
IER
30e jrg. nr. 2, april 2014
A. Kamperman Sanders, IER 2014/14
Exposé voorstel richtlijn
bedrijfsgeheimen
– Er zijn twee grote domeinen binnen het intellectuele-eigendomsrecht die nog niet substantieel aan
harmonisatie zijn onderworpen, te
weten het recht van oneerlijke mede-
dinging en dat van bescherming van
bedrijfsgeheimen. Voor die laatste
categorie publiceerde de Europese
Commissie op de valreep van het jaar
2013 een ‘Voorstel voor een Richtlijn
van het Europees Parlement en de
Raad betreffende de bescherming
van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig
verkrijgen, gebruiken en openbaar
maken daarvan’.
H.M.H. Speyart, IER 2014/15
Van de brug af gezien. Kroniek van
wetgeving, juridprudentie en
literatuur
– In deze kroniek worden de volgende onderwerpen besproken: Auteursrecht, Databankenrecht, Octrooirecht,
Modellenrecht, Merkenrecht, Handelsnaamrecht, Kwekersrecht,
Geneesmiddelenrecht, Reclamerecht,
Ongeoorloofde mededinging, Rechtshandhaving, procesrecht en IPR, en
Douane.
Tijdschrift voor
Internetrecht
7e jrg. nr. 2, mei 2014
S.J.H. Gijrath, A.R. Lodder
Naar een connectief continent:
eindelijk echt convergentie
van IP- en elektronische
communicatienetwerken
– De opkomst van het
internet in de jaren 90
en de onstuimige
groei van het dataverkeer aan het begin
van deze eeuw is
gelijktijdig verlopen
aan de liberalisering
van telecommunicatienetwerken en
–diensten. Met de concept Verordening Connectief Continent wil de
Commissie de uitbouw van volgende
generatie mobiele en vaste netwerken reguleren. Een belangrijke doelstelling is om elk huishouden in
2020 toegang te geven tot breedband
internet van minimaal 100 megabytes per seconde. De Commissie
denkt met deze nieuwe harmonisatieregelgeving ook één markt voor
ICT in de Europese Unie te realiseren.
In deze bijdrage kijken schrs. naar de
Verordening Connectief Continent
vanuit het perspectief van het internet; of beter gezegd vanuit het perspectief van op het Internet Protocol
(IP) gebaseerde netwerken. Met diverse maatregelen die het toenemende
gebruik van mobiel internet moeten
faciliteren, lijkt de Commissie verder
invulling te geven aan het in de telecommunicatiewetgeving verankerde
begrip diensteninteroperabiliteit. De
vraag is of de voorgestelde maatregelen hiervoor nodig zijn.
T. van den Heuvel
Hyperlinks – Het ‘nieuwe’ publiek,
tussenkomen en omzeilen
– Een jaar geleden verscheen op deze
plek een artikel over hyperlinks. Conclusie destijds: er is behoefte aan
meer duidelijkheid over de juridische
kwalificatie van hyperlinks. Daarbij
werd de hoop uitgesproken dat het
Europees Hof van Justitie in de zaak
Svensson e.a./Retriever deze verduidelijking zou bieden, in ieder geval
waar het gaat om de auteursrechtelijke kwalificatie van links. Op 13 februari 2014 heeft het Europese Hof in
deze zaak arrest gewezen. Het Hof
heeft een aantal zaken opgehelderd,
maar het arrest leidt ook tot nieuwe
vragen en discussie. Voor dit laatste
is aandacht in het tweede deel van
dit artikel.
1043
Omgevingsrecht
Milieu & Recht
41e jrg. nr. 4, april 2014
Dr. M. Weber, M en R 2014/50
Geluidbeleid: gezond beleid? Een
meta analyse en evaluatie van het
Nederlands geluidbeleid
– Geluidhinder is een typisch voorbeeld van het grijze milieubeleid uit
de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw.
De Wet geluidhinder heeft de afgelopen decennia de uitvoering van
infrastructurele werken en woningbouw bepaald en, in de ogen van
sceptici, belemmerd. De complexiteit
van het beleid, en dan vooral van de
wet- en regelgeving, is aanleiding
geweest tot een hernieuwde poging
tot ingrijpende herziening van het
geluidbeleid. De eerste fase van
Swung is in de zomer van 2012 in
werking getreden en het systeem
voor provincies en gemeenten
(Swung-2) is bijna gereed voor de
wetgevingsjuristen. Maar wat leren
de afgelopen veertig jaar geluidbeleid ons nu; welke dynamiek of stabiliteit heeft het beleidsdomein
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1401
Tijdschriften
gekend, wie waren de belangrijkste
spelers en wat hebben we bereikt?
Mr. drs. G.A.J.M. Hoevenaars,
M en R 2014/51
Kroniek M.e.r.-regelgeving
– In deze kroniek wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste
ontwikkelingen van de afgelopen
drie jaar, met de nadruk op het afgelopen jaar. Daarnaast wordt kort aangestipt welke ontwikkelingen op
(korte) termijn worden verwacht.
Tijdschrift voor Bouwrecht
Nr. 5 , mei 2014
Mr. M.B.P. Kuitenbrouwer
Het anti-speculatiebepalingen sinds
HR 14 april 2006 en 27 april 2007:
een inventarisatie
– Sinds 14 april 2006 is het de vraag
of de positie van de gemeente verbeterd is door het arrest van de Hoge
Raad. Het is dus ook de vraag of de
positie van de burger met een antispeculatiebeding in de overdrachtsakte is verslechterd. In dit artikel
wordt de vraag beantwoord wat de
stand van zaken in april 2014 is,
wegens het grote aantal gepubliceerde vonnissen en arresten sinds 14
april 2006. Verder wordt getracht de
vraag te beantwoorden waarom
rechtbanken en gerechtshoven
slechts incidenteel tot matiging van
de boete overgaan, indien de koper
dit vraagt op basis van art. 6:94 BW.
Mr. H. Slaar, mr. C.J.M. Vijftigschild
Ingebruikneming van het
werk vóór oplevering: wat zijn
de spelregels?
– Er zijn situaties denkbaar dat het
voor een opdrachtgever noodzakelijk
is het werk al vóór de oplevering in
gebruik te nemen, terwijl het werk
nog niet gereed is. Er is dan sprake
van ingebruikneming van het werk
in onvoltooide staat. Is dat op grond
van de Uniforme Administratieve
Voorwaarden 2012 (1989) en de Algemene Voorwaarden voor Aanneming
van werk 2013 (1992) zonder meer
toegestaan en welke gevolgen heeft
dat voor de oplevering? Deze vragen
staan centraal in dit artikel.
Mr. dr. A.J. van Heeswijck
Enige beschouwingen over de keuze
van de procedure en de selectie van
ondernemers voor deelname aan de
procedure
– In deze bijdrage staat art. 1.4 lid 1
van de Aanbestedingswet 2012 centraal. Deze bepaling dwingt aanbeste-
1402
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
dende diensten en speciale-sectorbedrijven op basis van objectieve
criteria een keuze te maken voor de
wijze waarop de overeenkomst tot
stand wordt gebracht en de ondernemers die tot de procedure worden
toegelaten. Op grond van art. 1.4 lid
3 van de Aanbestedingswet 2012
moet de aanbestedende dienst of het
speciale-sectorbedrijf deze keuzes op
schriftelijk verzoek van een ondernemer motiveren. Hoewel er op het
moment van schrijven van dit artikel
nog geen rechtspraak over deze
materie is verschenen, heeft de keuze
van de procedure en de selectie van
ondernemers voor onderhandse procedures al wel het nodige stof doen
opwaaien.
Mr. B.M.E. Cox, mr. N.C. Ogg
Wijzigingen van het boetebeding in
de koop-/aannemingsovereenkomst
voor nieuwbouwwoningen per 1
januari 2014. Méér dan slechts een
letter op papier?
– Per 1 januari 2014 heeft de Overleggroep Garantiewoningen SER
(waar Bouwend Nederland, NEPROM,
NVB, Vereniging Eigen Huis en de
Consumentenbond deel van uitmaken) enkele wijzigingen doorgevoerd
in de algemene voorwaarden voor
garantiewoningen. Het betreft hier
onder andere een gewijzigde boeteregeling bij een te late oplevering
van de woning, waarbij de gefixeerde
schadevergoeding meer in lijn is
gebracht met de werkelijk geleden
schade en waarbij een expliciete
mogelijkheid tot matiging dan wel
aanvulling van de schadevergoeding
is opgenomen (art. 14 lid 5, 6 en 7
AV 2014). Een andere in het oog
springende wijziging ziet op de aansprakelijkheid van de ondernemer
bij verborgen gebreken (art. 18 lid 7
AV 2014) en de langere termijn die
de consument heeft om de aannemer aansprakelijk te stellen. Vanwege de complexiteit en omvang van
de wijzigingen, wordt in dit artikel
alleen ingegaan op de gewijzigde
boeteregeling.
Mr. M.P. van Leeuwen,
mr. S.G. Tichelaar
Eerste ervaringen met de Commissie van Aanbestedingsexperts
– Met inwerkingtreding van de Aanbestedingswet 2012 is er een wettelijke grondslag gecreëerd voor een
commissie die tot doel heeft onafhankelijk advies te geven over klach-
ten met betrekking tot aanbestedingsprocedures (art. 4.27 Aanbestedingswet). Bij besluit van 7 maart
2013 is door de Minister van Economische Zaken een onafhankelijke en
onpartijdige Commissie van Aanbestedingsexperts ingesteld. Inmiddels
is de Commissie bijna een jaar actief
en zijn dertien adviezen gepubliceerd op de website van de Commissie.
Mr. B. Vis
DBFM en de financiële positie van
decentrale overheden
– Grote bouwprojecten worden door
de overheid in toenemende mate in
de markt gezet op basis van een speciaal soort publiek/private samenwerking, waarbij als uitgangspunt
geldt dat marktpartijen geheel verantwoordelijk zijn voor het ontwerp,
de bouw, de financiering en het
onderhoud van een bepaald project.
Deze samenwerkingsvorm wordt
door de rijksoverheid gebruikt voor
bijvoorbeeld het realiseren en onderhouden van de Tweede Coentunnel
in Amsterdam, het verbreden en
onderhouden van verschillende rijkswegen en het renoveren en onderhouden van ministeries en andere
rijksgebouwen. In de nabije toekomst
worden ook een aantal sluizenprojecten op basis van een zogenaamde
DBFM-overeenkomst (design, build,
finance and maintain) in de markt
gezet. In dit artikel wordt ingegaan
op de wijze waarop de financiële
positie van decentrale overheden
ook op lange termijn kan worden
gewaarborgd.
1044
Sociaal Recht
Tijdschrift Recht en Arbeid
6e jrg. nr. 5, mei 2014
Prof. mr. G.C. Boot,
mr. S.H. Bokx-Boom, TRA 2014/41
Het recht op tewerkstelling
– Uit de analyse van
twintig jaar gepubliceerde lagere rechtspraak blijkt dat een
werkgever goede redenen moet hebben
voor een geldige nonactiefstelling. Die zijn
er minder vaak wanneer het om ont-
Tijdschriften
slaggerelateerde zaken gaat, in het
bijzonder ontslag op bedrijfseconomische gronden. Deze conclusie
bevestigt de uitkomst van eerder
onderzoek in 2005. Volgens schrs.
moet de Hoge Raad, gelet op de consistentie in de lagere rechtspraak
gedurende vele jaren, het recht op
tewerkstelling als uitgangspunt
nemen.
Mr. S.H. Kuiper, dr. R.H. van het Kaar,
TRA 2014/42
Ondernemingsraad en pensioen
– Ondernemingsraden hebben zeggenschap over de arbeidsvoorwaarde
pensioen. Dit is geregeld in de Wet
op de Ondernemingsraden (WOR) en
de Pensioenwet. De regeling in de
WOR kent echter onduidelijke termen en is inconsistent in haar
onderscheid tussen pensioenuitvoerders. De regeling in de Pensioenwet
is op onderdelen door ondernemingsraden niet af te dwingen.
Schrs. bespreken het geldend recht,
laten zien waar dit tekortschiet en
stellen een alternatief voor met als
uitgangspunten: maak geen onderscheid tussen pensioenuitvoerders;
concentreer zeggenschap op de
arbeidsvoorwaarde pensioen, maar
heb oog voor de invloed en effecten
van uitvoeringsaspecten; regel zeggenschap compact en overzichtelijk
in één wet.
Mr. dr. I. van der Helm, TRA 2014/43
De reflexwerking van het
opzegverbod tijdens ziekte
in de ontbindingsprocedure
– Wanneer kan de arbeidsovereenkomst van een zieke werknemer
ondanks het opzegverbod toch worden ontbonden? Blijkens de jurisprudentie zijn er twee benaderingen
over de reflexwerking van het opzegverbod tijdens ziekte. Volgens de ene
benadering is er pas reflexwerking
als sprake is van een beëindiging
‘wegens’ ziekte. De andere benadering neemt bij ziekte meteen al
reflexwerking aan, omdat het een ‘tijdens’ verbod is. In dit artikel analyseert schr. de jurisprudentie van
2009-2013 over de reflexwerking van
het opzegverbod tijdens ziekte. Hierbij zijn 65 beschikkingen geselecteerd. Schr. tracht een lijn in deze
beschikkingen zichtbaar te maken.
Relevante vragen zijn onder meer
wanneer er een verband is met het
opzegverbod volgens deze benaderingen en wat daarvan de consequentie
is. En verder doet zich de vraag voor
onder welke omstandigheden wel of
niet wordt ontbonden. Ten slotte zet
schr. uiteen hoe de reflexwerking
moet worden toegepast.
Prof. mr. R.A.A. Duk, TRA 2014/44
De Hoge Raad en het
arbeidsovereenkomstenrecht in
2013: multum sed non multa
– In deze jaarlijkse kroniek bespreekt
schr. de rechtspraak van de Hoge
Raad op het gebied van het arbeidsovereenkomstenrecht uit 2013. Hij
stelt vast dat er in dat jaar weinig
uitspraken zijn gedaan, maar dat bij
de zaken die inhoudelijk zijn behandeld, relatief veel belangrijke uitspraken zijn aan te wijzen.
1045
Staats- & bestuursrecht
Ars Aequi
63e jrg. nr. 5, mei 2014
Mr. R. Olivier
Bestuurlijke boetes vol getoetst?
Het evenredigheidsbeginsel en de
hoogte van bestuurlijke boetes
– In dit artikel zet schr. uiteen wat
de invloed van het evenredigheidsbeginsel is op de hoogte van bestuurlijke boetes. Onderzocht wordt welke
eisen uit de Awb, het EVRM en het
EU-Handvest voortvloeien. Vervolgens wordt onderzocht of in de praktijk bij de toetsing van boetes op
grond van de Tabakswet en Wet
arbeid vreemdelingen aan deze eisen
wordt voldaan.
Nederlands Tijdschrift voor
Bestuursrecht
Nr. 4, april 2014
A. Drahmann, NTB 2014/11
Hoe kunnen
transparantieverplichtingen
worden geïntroduceerd in het
Nederlandse bestuursrecht bij de
verdeling van schaarse besluiten?
– In deze bijdrage gaat
schr. in op de vraag of
een transparantieverplichting een bindende rechtsnorm moet
worden en zo ja, hoe
deze transparantieverplichting dan het beste kan worden geïntroduceerd in het
Nederlandse bestuursrecht. Schr. con-
cludeert dat de transparantieverplichting het best door de Nederlandse bestuursrechter kan worden
erkend als onderdeel van het gelijkheidsbeginsel. Dit beginsel moet dan
ruimer worden uitgelegd, zodat het
ook het beginsel van gelijke kansen
omvat. Uit dit beginsel vloeien vervolgens transparantieverplichtingen
voort die in acht moeten worden
genomen om te garanderen dat alle
potentiële aanvragers gelijke kansen
krijgen bij de verdeling van schaarse
besluiten.
Prof. mr. J.C.A. de Poorter,
NTB 2014/13
Kroniek Bestuursprocesrecht
– Niet alleen op het niveau van de
wetgever zijn er ontwikkelingen, ook
in de rechtspraak van de hoogtse
bestuursrechters zijn er in de afgelopen kroniekperiode verschillende
interessante uitspraken te signaleren, die een wezenlijke bijdrage leveren aan de verdere ontwikkeling van
het bestuursprocesrecht. Schr. tracht
in deze kroniek enkele van die ontwikkelingen in de jurisprudentie te
beschrijven.
1046
Straf (proces)recht,
penitentiair recht &
criminologie
Ars Aequi
63e jrg. nr. 5, mei 2014
Mr. dr. M. Fedorova
‘Justice has to be seen to be done’.
Een (internationaal) straftribunaal
voor Sri Lanka?
– Sri Lanka staat onder internationale druk om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de aansprakelijkheid voor de vele burgerdoden die
met name in de laatste maanden van
de langdurige burgeroorlog tussen
de regering en de Tamil Tijgers zijn
gevallen. In deze bijdrage wordt
besproken in hoeverre de modellen
van de huidige straftribunalen voor
de berechting van internationale
misdrijven een mogelijk antwoord
kunnen bieden op de vraag omtrent
de strafrechtelijke aansprakelijkheid
voor oorlogsmisdrijven begaan tijdens het conflict in Sri Lanka.
Prof. mr. J.M. ten Voorde
Politieel vuurwapengeweld in
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1403
Tijdschriften
rechte beoordeeld
– Politieambtenaren mogen in de
uitoefening van hun taak geweld
aanwenden, onder omstandigheden
ook vuurwapens. In deze bijdrage
analyseert schr. de nationale en
internationale regelgeving met
betrekking tot politieel vuurwapengebruik en bespreekt hij enkele actuele vraagpunten.
Sancties
Nr. 2, april 2014
B.C. Feld, P.H. van der Laan,
Sancties 2014/10
Adolescentenstrafrecht. Gaat het
wat worden?
– Op 1 april 2014 trad de wet Adolescentenstrafrecht in werking. In
deze bijdrage stellen schrs. zich de
vraag wat de komende tijd mag worden verwacht als het gaat om de toepassing van het adolescentenstrafrecht. Ze verwachten niet
onmiddellijk meer toepassing van
strafrecht voor volwassenen bij 16en 17-jarigen, maar ze zijn er niet
gerust op dat er zoveel meer jongvolwassenen in de leeftijd van 18 tot
23 jaar worden ‘overgeheveld’ naar
het jeugdstafrecht. Schrs. kijken
daarbij naar recente ontwikkelingen
op het gebied van criminaliteit,
maar ook in de neurowetenschappen die immers (mede) aanleiding
vormden voor de introductie van
het adolescentenstrafrecht. Tevens
richten ze hun blik op de Verenigde
Staten. Daar is veel ervaring opgedaan met de zogeheten blended sentences, een soort mix van straffen.
Dat kan wellicht inspireren tot aanpassing of verbetering.
Tijdschrift voor Bijzonder
Strafrecht & Handhaving
Nieuw tijdschrift
1e jgr. nr. 1, april-mei 2014
Themanummer:
Faillissementsfraude
Mr. J.C. Reddingius
Haags project ‘Bestrijding
eenvoudige Faillissementsfraude’
– In Den Haag is door het Openbaar
Ministerie medio 201 de pilot
1404
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
‘Bestrijding eenvoudige Faillissementsfraude’ opgezet in nauwe
samenwerking met de
coördinereende faillissements-rechter-commissaris teneinde te
komen tot een effectieve opsporing, vervolging en
berechting van deze zaken. In het
huidige tijdsgewricht wordt faillissementsfraude aangemerkt als een
vorm van criminaliteit met grote
maatschappelijke impact en een
sterk ontwrichtend effect op de
samenleving. Daarbij is ook veelal
sprake van aanzienlijke financiële
schade, zowel voor burgers als voor
de overheid. Het voorgaande rechtvaardigt een intensieve(re) en
effectieve(re) aanpak van deze vorm
van fraude – het Haagse project kan
daarbij als best practice een handvat
bieden voor de rest van Nederland.
Prof. mr. C.M. Hilverda
De aanpak van faillissementsfraude: de stand van zaken
– Faillissementsfraude is schadelijk
voor de schuldeisers die daardoor
geregeld zelf in de financiële problemen komen en schadelijk voor de
samenleving als geheel. De bestrijding van faillissementsfraude staat
sinds 2012 op de politieke agenda.
Daarnaast heeft de Minister van Veiligheid en Justitie in 2013 de Rijksbrede aanpak van fraude aangekondigd en aandachtsgebieden
vastgesteld voor het offensief tegen
ondermijnende en georganiseerde
criminaliteit. In dit artikel wordt
besproken hoe de voorgestane integrale bestrijding van faillissementsfraude ervoor staat: welke maatregelen zijn al genomen en welke
investeringen moeten daarvoor nog
worden gedaan?
Mr. A. Verbruggen, mr. L.M.A.M. Hoeks
Wetsvoorstel Herziening
strafbaarstelling faillissementsfraude: een stimulans tot schending
van de administratieplicht
– Eind juli 2013 legde de Minister
van Veiligheid en Justitie het voorstel van de ‘Wet herziening straf-
baarstelling faillissementsfraude’ ter
consultatie voor. Het concept wetsvoorstel is een onderdeel van de
door het kabinet voorgestane intensivering van de bestrijding van faillissementsfraude. Het wetsvoorstel
beoogt bij te dragen aan een effectievere bestrijding van faillissementsfraude. In dit artikel wordt
ingegaan op de belangrijkste wijzigingen van de huidige regelgeving,
te weten: wijziging van de strafbaarheid van de administratieplicht, verruiming van het begrip bestuurder,
de introductie van een nieuw artikel
dat laakbaar handelen onafhankelijk
van het faillissement bestrijkt, en de
wijziging die de inlichtingendienst
jegens de curator ondergaat en de
relatie met nemo tenetur.
Mr. W.J.B. van Nielen, mr. C.M. Derijks
De curator als civiele
fraudebestrijder. Kanttekeningen
bij het Voorontwerp versterking
positie curator voor de bestrijding
van faillissementsfraude
– Op 25 februari 2014 is het Voorontwerp ‘Versterking positie curator’
in consultatie gegaan. Het Voorontwerp dient te worden gezien in het
kader van het streven van de Minister van Veiligheid en Justitie de curator te betrekken bij de bestrijding
van faillissementsfraude. Dit artikel
concentreert zich op de meest in het
oog springende wijzigingen in het
Voorontwerp en beoogt niet uitputtend te zijn. Besproken worden onder
andere de codificatie in het Voorontwerp van de medewerkings- en informatieverplichting van de failliet, de
wettelijke plicht van de curator om
op aanwijzen van de rechter-commissaris vermoedens van fraude te melden of daarvan aangifte te doen, en
de financieringsmogelijkheden die
de curator heeft op grond van de
Garantstellingregeling Curatoren. Los
van deze wettelijke maatregelen denken schrs. dat ten behoeve van zowel
de strafrechtelijke als civielrechtelijke faillissementsfraudebestrijding
veel te bereiken valt via het regionale fraudespreekuur, dat landelijk
navolging moet krijgen.
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale
Kamerstukken is opgenomen op de
NJB-site www.njb.nl
Nieuwe
wetsvoorstellen
Inkoopregeling AOW
1047 - Wetsvoorstel (06-05-2014)
tot Wijziging van de Algemene
Ouderdomswet in verband met
wijziging van de voorwaarden voor
de vrijwillige verzekering over een
achterliggende periode
– Wie in de 50 jaar voor zijn AOWleeftijd altijd verzekerd is geweest,
bouwt een volledig pensioenbedrag
op. Mensen die in het buitenland
woonden voordat zij zich voor het
eerst in Nederland vestigen zullen
daarom geen volledige verzekeringsopbouw hebben bij het bereiken van
de AOW-leeftijd. Voor ieder niet verzekerd jaar vindt een korting op het
AOW-pensioen plaats van 2% per
jaar. Bij de inwerkingtreding van de
AOW in 1957 werd voorzien in een
faciliteit om dit zogenoemde AOWtekort te kunnen repareren binnen
de AOW zelf. Er kwam een vrijwillige
verzekering die de mogelijkheid
bood zich in te kopen voor de nietverzekerde periode, de AOW-inkoopregeling. De complexer wordende
migratie heeft ook zijn weerslag op
de AOW en roept de vraag op of de
voor migranten bedoelde vrijwillige
AOW-inkoopregeling uit de jaren ’50
nog wel toegesneden is op de migratie in deze tijd. Het aantal personen
dat AOW inkoopt toont een aanmerkelijke stijging. Inkopers zijn overwegend immigranten met geen dan wel
een laag inkomen in de niet verzekerde jaren. Indien in het betreffende
jaar dat wordt ingekocht geen of weinig inkomen in het herkomstland is
ontvangen, wordt de minimumpremie betaald. Deze bedraagt in 2014
€ 507, ofwel 10% van de maximumpremie (tot 2001 bedroeg die minimumpremie 5%). Van alle inkopers
had 71% geen inkomen in de niet-
verzekerde jaren en een kwart had
een gemiddeld inkomen van minder
dan € 5.000 euro per jaar. Er zijn op
Oost-Europese arbeidsmigranten
gerichte bureaus actief die tijdelijke
arbeidsmigranten in Nederland adviseren om zich in te kopen. Ook is er
recent het voorbeeld van verzekeringsmigratie; personen uit Oost
Europa die rond hun 60e naar Nederland zijn gekomen en bij binnenkomst direct een aanvraag voor
inkoop van AOW hebben ingediend.
Nadat dit verzoek was afgewezen
omdat er (nog) geen sprake was van
verzekering op basis van ingezetenschap hebben betrokkenen hier als
zelfstandige inkomen verworven en
zijn zij op grond daarvan voor de
AOW verzekerd geraakt en hebben
vervolgens direct de ontbrekende
AOW-jaren alsnog ingekocht. Wanneer een dergelijke persoon 60 jaar is
geworden op 31 december 2013 en
de minimumpremie betaalt, koopt
hij de ontbrekende 44 opbouwjaren
in voor in totaal ongeveer € 9.600.
Met deze inkoop ontvangt betrokkene voor het ingekochte deel na pensionering tot aan overlijden ca. 88%
van een volledige AOW-uitkering. De
uitkering is exporteerbaar. Dit recente voorbeeld laat zien dat iemand
zonder band van betekenis met
Nederland op zeer gunstige voorwaarden na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd levenslang
van een welvaartsvast AOWpensioen kan genieten. Hiermee
wordt de solidariteit in de AOW naar
de mening van de regering onaanvaardbaar onder druk gezet. Het kan
ook leiden tot hoge ongewenste uitgaven in de toekomst. De aantallen
feitelijke inkopers mogen nu nog
niet verontrustend zijn, in potentie
is die groep echter vele malen groter
en groeiende. Daarom stelt de regering in dit wetsvoorstel nadere voorwaarden alvorens ontbrekende verzekeringsjaren voor de AOW kunnen
worden ingekocht. Het voorstel stelt
daartoe drie nieuwe, nadere eisen
aan inkoop van AOW-pensioen. De
eerste eis is dat iemand alleen kan
inkopen als hij op het moment van
inkoop in Nederland verplicht verzekerd is en in Nederland of op het
continentaal plat al dan niet in loondienst arbeid verricht. Dat is ofwel
iemand die in Nederland of het buitenland woont en in Nederland
arbeid verricht in een dienstbetrekking en onderworpen is aan de
Nederlandse loonbelasting, ofwel
iemand die hier woont en als zelfstandige (zzp’er) arbeid verricht en
daaruit inkomsten verwerft. Degene
die op het moment van inkoop weliswaar verplicht verzekerd is als ingezetene, iemand die in Nederland
woont, maar niet in Nederland in
dienstbetrekking of als zelfstandige
arbeid verricht, kan in tegenstelling
tot de huidige situatie niet meer
inkopen (de arbeidsvoorwaarde).
In de tweede plaats wordt voorgesteld dat de verplichte verzekering
tenminste vijf jaar moet hebben
geduurd en dat er tenminste vijf jaar
in dienstbetrekking of als zelfstandige arbeid is verricht. Er wordt dus
onderscheid gemaakt tussen de eis
van vijf jaar verplichte verzekering
(de verzekeringsvoorwaarde) en de
eis van vijf jaar arbeid hebben verricht (de arbeidsverledenvoorwaarde).
Het betreft hier niet een aaneengesloten periode van vijf jaar; perioden
waarin aan de voorwaarden wordt
voldaan kunnen bij elkaar worden
opgeteld. Het voorstel stelt als derde
eis voor inkoop van AOW dat iemand
alleen jaren kan inkopen waarin hij
niet in het buitenland onderworpen
is geweest aan een wettelijk verplichte ouderdomsverzekering. Daarnaast
wordt de minimuminkooppremie
per in te kopen jaar verhoogd naar
het niveau van de premie die in het
jaar van inkoop zou moeten worden
betaald over het op grond van de Wet
minimumloon en minimumvakantiebijslag dan geldende wettelijk
minimumloon (WML) over een
kalenderjaar in Nederland. In de huidige situatie is de minimuminkooppremie gebaseerd op de situatie in
het verleden, namelijk het feitelijke
buitenlands inkomen in het in te
kopen jaar en het toen geldende premiepercentage. Deze voornemens
vergen naast wijziging van het
Besluit Wfsv (Besluit Wet financiering sociale verzekeringen), waartoe
een algemene maatregel van bestuur
(amvb) is opgesteld teneinde de
minimumpremie te verhogen – een
amvb die zal worden voorgehangen
bij het parlement –, ook een wijziging van de AOW die in het onderhavige wetsvoorstel wordt geregeld.
Kamerstukken II 2013/14, 33 928, nrs. 1-4
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1405
Wetgeving
1048
Vervolgstukken
Nieuwe Huisvestingswet
Verslag (14-05-2014) over het wetsvoorstel met nieuwe regels met
betrekking tot de verdeling van
woonruimte en de samenstelling van
de woonruimtevoorraad (Huisvestingswet 2014).
Kamerstukken I 2013/14, 32 271, C
Nieuwe Wob
Nota n.a.v. het verslag en nota van
wijziging (13-05-2014) bij het initiatief voorstel van wet houdende regels
over de toegankelijkheid van informatie van publiek belang (Nieuwe
Wet openbaarheid van bestuur).
Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nrs. 12 en 13
Kwaliteit jeugdzorg
Eindverslag (13-05-2013) over het
wetsvoorstel houdende aanpassingen
van de Wet op de jeugdzorg en enkele andere wetten ten behoeve van de
professionalisering van de jeugdzorg.
Kamerstukken I 2013/14, 33 619, E
Digitale handhaving
Voorlopig verslag (14-05-2014) over
het wetsvoorstel tot wijziging van de
Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, het
Wetboek van Strafvordering en de
Gemeentewet in verband met de
digitalisering van de handhaving van
veelvoorkomende overtredingen (Wet
digitale handhaving veelvoorkomende overtredingen).
Kamerstukken I 2013/14, 33 697, A
Versobering kindregelingen
Voorlopig verslag (13-05-2014) over
het wetsvoorstel tot wijziging van de
Algemene Kinderbijslagwet, de Wet
op het kindgebonden budget, de Wet
werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet studiefinanciering 2000 en enige andere wetten
in verband met hervorming en versobering van de kindregelingen (Wet
hervorming kindregelingen).
Kamerstukken I 2013/14, 33 716, C
Wet maatschappelijke
ondersteuning 2015
Brief van de Staatssecretaris van
VWS (02-0502014) over het wetsvoor-
1406
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
stel houdende regels inzake de
gemeentelijke ondersteuning op het
gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang.
– Brief met het ontwerp van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
Kamerstukken I en II 2013/14, 33 841, C en nr. 165 (Herdruk)
1049
Nota’s,
rapporten &
verslagen
Novelle aanpassing
Witteveenkader
Verslag (12-05-2014) en brieven van
de Staatssecretaris van Financiën (12
en 13-05-2014) over het wetsvoorstel
tot wijziging van de Wet verlaging
maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014.
– Brief met de nota naar aanleiding
van het verslag en brief inzake
afschrift nota naar aanleiding van
het schriftelijk overleg toezegging
richtinggevende brief novelle
Witteveenkader
Kamerstukken I 2013/14, 33 847, G, H en I
Recht op informatie in
strafprocedures
Nota n.a.v. het verslag (09-05-2014)
bij het wetsvoorstel tot Implementatie van richtlijn nr. 2012/13/EU van
het Europees Parlement en de Raad
van 22 mei 2012 betreffende het
recht op informatie in strafprocedures (PbEU L 142).
Kamerstukken II 2013/14, 33 871, nr. 6
Energie-efficiëntie
Verslag (24-04-2014) over het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet
implementatie.
EU-richtlijnen energie-efficiëntie, de
Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en
de Warmtewet in verband met de
implementatie van richtlijn 2012/27/
EU betreffende energie-efficiëntie
Kamerstukken II 2013/14, 33 913, nr. 5
Mediawet 2008
Verslag (13-05-2014) over het wetsvoorstel tot herstel van wetstechnische gebreken en aanpassingen van
technische aard met name in de
Mediawet 2008.
Kamerstukken II 2013/14, 33 923, nr. 4
Herziening
pensioenfondsenrichtlijn
Brief van de Minister van BuZa (0205-2014) met een fiche inzake een
‘Herziening IOPR-richtlijn’.
– Het betreft hier een herziening van
de pensioenfondsenrichtlijn
2003/41/EC, bedoeld om deze instellingen beter bestuurbaar en transparant te maken, hun grensoverschrijdende activiteiten te vergroten en zo
de interne markt te versterken. Herziening van de bestaande richtlijn is
volgens de Commissie nodig omdat
gebleken is dat er behoefte bestaat
aan betere normen voor governance.
Deze richtlijn strekt ertoe om te
komen tot een Europese interne
markt voor bedrijfspensioenvoorziening. Met deze herziening beoogt de
Commissie belemmeringen voor
pensioenfondsen op de interne
markt weg te nemen, de transparantie naar deelnemers en pensioengerechtigden te vergroten en de kwaliteit van bestuur van de fondsen te
verbeteren. De bestaande richtlijn
wordt op een aantal terreinen uitgebreid:
ž>ĄàäĄĊðäÿôüýóäàäąĭĊĊėĔäąěôoenfondsen om grensoverschrijdend
actief te zijn te verbeteren, wordt het
lidstaten niet langer toegestaan
extra beperkingen te stellen bij
investeringsregels voor grensoverschrijdend actieve fondsen.
žTäąÐÐąijôäąĭÐąàäðĊĭäėąÐąÜä
worden algemene regels gesteld voor
het management van pensioenfondsen, risicomanagementsystemen,
accounting, risico-evaluaties en verslaglegging.
žKôÜóġôąðàääÿąäĄäėěôąĔäąěôĊäąėägelingen wordt aangegeven welke
informatie aan hen dient te worden
verstrekt. Het betreft hier een gedetailleerde omschrijving van de gegevens die in een pensioenoverzicht
aan rechthebbenden moeten worden
verstrekt over de kernelementen van
de pensioenregeling, aanspraken,
Wetgeving
garanties, pensioenprojecties en
investeringsbeleid.
ž'ąóäġýÐàäėĭÐąóäġġĊäijôÜóġĊĔ
pensioenfondsen worden doelstellinðäąŧóäġġĊäijôÜóġĔėĊÜäěäąàäôąÿôÜóġôąðäąĭäėĔÿôÜóġôąðäąėôÜóġôąðĊĭäėóäàäąĭÐěġðäÿäðàŪ
Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1837
Langetermijnfinanciering
Brief van de Minister van BuZa (02ƠƥźƢƠơƤƁĄäġääąîÜóäôąijÐýäääą
‘Mededeling Langetermijnfinanciering van de Europese economie’.
Ż'ąĭäěġäėôąðäąôąÛôüĭĊĊėÛääÿà
ĊąàäėijĊäýäąĊąġĮôýýäÿôąðŧôąíėÐěġėĤÜġĤĤėŧġäÜóąĊÿĊðôääąóäġ81
ijôüąääąÛäÿÐąðėôüýäĭĊĊėĮÐÐėàäĭĊĊė
äÜĊąĊĄôěÜóäðėĊäôäąàÐġĭäėðėĊġôąð
ĭÐąóäġƀĔĊġäąġôéÿäƁÐÐąÛĊàÐÐąÿÐągetermijnfinanciering goed is. Het
ýÐÛôąäġěġäĤąġàäôąěĔÐąąôąðäąĭÐą
àäĊĄĄôěěôäĊĄĄĊðäÿôüýäÛäÿ䥥äėôąðäąĭĊĊėàääíîÜôéąġäÐÿÿĊÜÐġôä
ĭÐąýÐĔôġÐÐÿàôäĭĊĊėġĭÿĊäôäąĤôġ
ĤėĊĔäěäėäðäÿðäĭôąðôąýÐÐėġġä
Ûėäąðäąäąŧôąàô乥ĊðäÿôüýŧĮäðġä
ąäĄäąŪ>ĔěĔäÜôîäýäĔĤąġäąóääíġ
óäġýÐÛôąäġäÜóġäėĮäÿäąôðäÛäijĮÐėäąŪäĊĄĄôěěôäėôÜóġijôÜóĄäġóäġ
Long term financingtraject totnogtoe
ĊĔääąÛėääàěÜÐÿÐÐÐąĄĊðäÿôüýä
maatregelen ter ondersteuning van
de financieringsverlening. Dat is
ÛäðėôüĔäÿôüýŧĄÐÐėýäąġĭĊÿðäąěóäġ
ýÐÛôąäġóäġėôěôÜĊàÐġôąàäÛėäàäàôěÜĤěěôäÜĊąÜėäġäÐÜġôäěĤôġóäġĊĊð
ĮĊėàäąĭäėÿĊėäąŪTäĄääėĊĄàÐġóäġ
ýÐÛôąäġĭÐąĄäąôąðôěàÐġàäĊąàäėÿôððäąàäĔėĊÛÿäĄÐġôäýŧijĊÐÿěóäġ
ĊąijäýäėääÜĊąĊĄôěÜóäýÿôĄÐÐġäą
óäġðäÛėäýýôðíĤąÜġôĊąäėäąĭÐą
ĄĊąäġÐôėäġėÐąěĄôěěôäýÐąÐÿäąôą
sommige lidstaten, vooralsnog onvolàĊäąàäôąýÐÐėġôěðäÛėÐÜóġŪ&äġýÐÛôąäġĔÿäôġäėàÐąĊĊýĭĊĊėàÐġàäĊĄĄôěěôäijôÜóĊĔääąýÿäôąÐÐąġÐÿ
ÜĊąÜėäġäĄÐÐġėäðäÿäąėôÜóġŧĮÐÐėĭÐą
óäġąĤġĭĊĊėàääíîÜôéąġäÐÿÿĊÜÐġôä
ĭÐąýÐĔôġÐÐÿôąàäWąôäĊĔýĊėġäġäėmijn evident is.
Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1838
Crowdfunding
Brief van de Minister van BuZa (02ƠƥźƢƠơƤƁĄäġääąîÜóäôąijÐýäääą
‘Mededeling crowdfunding’.
– De Europese Commissie presenġääėġääąĊąàäėijĊäýěÐðäąàÐĮÐÐėĄääijôüàääĭäąġĤäÿäÛäóĊäíġääą
ĄĊðäÿôüýóäàäąĭĊĊėĊąàäėěġäĤąôąð
ĭÐąôąôġôÐġôäĭäąĊĔóäġðäÛôäàĭÐą
ÜėĊĮàíĤąàôąðôąýÐÐėġĮôÿÛėäąðäąŧ
ÐÿěĄäàäóäġÛäěġÐÐąàäġĊäijôÜóġƀÐÿ
àÐąąôäġĊĔÛÐěôěĭÐąijäÿíėäðĤÿäėôąðƁ
äąàäėäðäÿěàôäĭÐąġĊäĔÐěěôąðijôüąŪ
äĊĄĄôěěôäijôäġôąÜėĊĮàíĤąàôąð
ääąĮäÿýĊĄäÐÐąĭĤÿÿôąðĊĔàä
bestaande financieringsbronnen voor
àääÜĊąĊĄôäŪÐÐėąÐÐěġijôüąĭääÿ
ÜėĊĮàíĤąàôąðěÐÜġôäěðėäąěĊĭäėěÜóėôüàäąàĭÐąýÐėÐýġäėŧóäġðääąÐÐąÿäôding vormt voor de Commissie om te
ĊąàäėijĊäýäąĊíàäôąġäėąäĄÐėýġ
optimaal functioneert. CrowdfunàôąðýÐąĮĊėàäąðäàäîąôääėàÐÿěääą
ĊĔóäġĔĤÛÿôäýðäėôÜóġäĊĔäąÛÐėä
ĊĔėĊäĔŧĭÐÐýĭôÐóäġôąġäėąäġŧĊĄ
íĊąàěäąĭĊĊėääąěĔäÜôîäýĔėĊüäÜġ
bijeen te brengen. Er worden drie
ěĊĊėġäąÜėĊĮàíĤąàôąðĊąàäėěÜóäôden: crowd sponsoring, crowd invesġôąðäąÜėĊĮàÿäąàôąðŪWôġääą
ĔĤÛÿôäýäÜĊąěĤÿġÐġôäôěðäÛÿäýäąàÐġ
àäôąġäėąäĄÐėýġĭĊĊėÜėĊĮàíĤąàôąð
ĄĊðäÿôüýąôäġĊĔġôĄÐÐÿíĤąÜġôĊąääėġŪ
&äġýÐÛôąäġôěĭÐąĄäąôąðàÐġàäW
een ondersteunende en stimulerende
ėĊÿýÐąěĔäÿäąÛôüàäĊąġĮôýýäÿôąð
van verantwoorde crowdfunding iniġôÐġôäĭäąôąàäWŪ&äġôěÛäÿÐąðėôüý
àÐġàäĊĄĄôěěôäijôÜóĊĊýėôÜóġĊĔ
óäġĭäėàĤôàäÿôüýäąĭÐąóĊäÛäěġÐÐąàä
WėäðäÿðäĭôąðÛäġäėýÐąĮĊėàäąġĊäðäěąäàäąĊĔÜėĊĮàíĤąàôąðŪ'ąàä
ĔėÐýġôüýÛÿôüýġóäġąôäġÐÿġôüààĤôàäÿôüý
ĮäÿýäĤėĊĔäěäĮäġðäĭôąðĭÐąġĊäĔÐěěôąðôěĊĔàäĭäėěÜóôÿÿäąàäĭĊėmen van crowdfunding. De AFM,
9ŧäąàä8ôąôěġäėôäěĭÐą"ôąÐąÜôéą
äąfðÐÐąĊąàäėijĊäýäąĊíóäġġĊäijôÜóġĊĔÜėĊĮàíĤąàôąðĔÿÐġíĊėĄě
ĔÐěěäąàôěäąóĊäääąĭäėÐąġĮĊĊėàä
ðėĊäôĭÐąàäěäÜġĊėĊĊýôąàäġĊäýĊĄěġýÐąĮĊėàäąðäÛĊėðàŪ'ąàôġ
ĊąàäėijĊäýijÐÿĊĊýÛäýäýäąĮĊėàäą
wat nationaal en wat internationaal
moet worden geregeld.
Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1839
Justitiële jeugdinrichtingen
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(08-05-2014) bij de aanbieding van
óäġėÐĔĔĊėġ/Ĥěġôġôéÿä/äĤðàôąėôÜóġôągen 2013.
Ż'ąóäġėÐĔĔĊėġŧàÐġôěĤôġðäĭĊäėà
àĊĊėàä&ĊðäěÜóĊĊÿ3äôàäąŧàäWąôversiteit van Amsterdam en de WinàäěóäôĄ&ĊðäěÜóĊĊÿŧijôüąàäėäěĤÿġÐġäąąääėðäÿäðàĭÐąääąĊąàäėijĊäýôą
ÐÿÿäüĤěġôġôéÿäüäĤðàôąėôÜóġôąðäąôą
ƢƠơƣąÐÐėóäġÿääíźŧÿääėźäąĮäėýýÿôĄÐÐġŪ&äġÿääíýÿôĄÐÐġôěääąÛäÿÐąðėôüýäðėÐÐàĄäġäėĭĊĊėàäýĮÐÿôġäôġ
ĭÐąÛäóÐąàäÿôąðäąàôäąěġĭäėÿäąôąð
ĭÐąàä//'ŭěŪ&äġÿääíýÿôĄÐÐġôěääą
ÛäÿÐąðėôüýĊąàäėàääÿĭÐąàäÛäóÐąàäÿôąðàôäġĊġàĊäÿóääíġėäÜôàôĭäġä
ĭĊĊėýĊĄäąäąääąěĤÜÜäěĭĊÿÿäġäėĤðýääėąÐÐėàäĄÐÐġěÜóÐĔĔôüĄĊðäÿôüý
ġäĄÐýäąŪäÛäĭôąàôąðäąĤôġóäġ
ĊąàäėijĊäýijôüąĔĊěôġôäíŧĄÐÐėäėijÐÿ
nog steeds geïnvesteerd moeten woràäąôąĭäėÛäġäėôąðäąàĊĊėàäěýĤąàôðóäôàěÛäĭĊėàäėôąðŧĊąàäėěġäĤąôąð
äąÜĊÐÜóôąðĭÐąĄäàäĮäėýäėěŪÐÐėnaast is een opvallende bevinding
óäġĭäėěÜóôÿôąäėĭÐėäąÿääíýÿôĄÐÐġ
ġĤěěäąýĊėġźäąÿÐąðĭäėÛÿôüíðėĊäĔäąŪ
>ĊėijÐýäąĭĊĊėàôġĭäėěÜóôÿijĤÿÿäąĭäėàäėĊąàäėijĊÜóġĮĊėàäąĊĄĊĊýóôäė
óäġÿääíýÿôĄÐÐġġäýĤąąäąĭäėÛäġäėäąŪäôąėôÜóġôąðäąýėôüðäąġäėĤðýĊĔĔäÿôąðĊĔôąėôÜóġôąðěźäąÐíàälingsniveau, waarbij directe
óÐąàĭÐġġäąĮĊėàäąðäðäĭäąĭĊĊė
ĭäėÛäġäėôąðŪ&äġĊąàäėijĊäýôěÐÿě
ÛąôüÿÐðäÛôüàäijäÛėôäíġäĭôąàäąŪ
Kamerstukken II 2013/14, 24 587, nr. 579
Aanpak fraude
studiefinanciering
Brief van de Minister van OCW (29ƠƤźƢƠơƤƁĮÐÐėôąijôüôąðÐÐġĊĔàä
maatregelen die genomen worden
ĊĄíėÐĤàä乥ôěÛėĤôýĭÐąàäěġĤdiefinanciering maximaal te bestrijàäąũĭäėÛäġäėôąðĭÐąàäĭĊĊėÿôÜóġôąðŧ
een investering in fraudedetectie en
uitbreiding van bestaande controles.
Ż'ąġäąěôĭäėôąðĭÐąàäÜĊąġėĊÿäěijÐÿ
gepaard gaan met een intensivering
ĭÐąàäóÐąàóÐĭôąðěÜĊĄĄĤąôÜÐġôäŪ
8äġÛäóĤÿĔĭÐąąôäĤĮäĊąàäėijĊäýěġäÜóąôäýäąäąěÿôĄĄäėäðäðäĭäąěÐąÐÿİěäěýÐąíėÐĤàäääėàäėĮĊėàäą
opgespoord. De vernieuwde fraudeàäġäÜġôäĄÐÐýġàĊäÿðäėôÜóġääąġóäĄÐġôěÜóäóÐąàóÐĭôąðěÐÜġôäěĄĊðäÿôüýŪÐÐėÛôüijÐÿĊĊýóäġĄôààäÿ
ƀėôěôÜĊƁĔėĊîÿäėôąðŧàÐġW>ÐÿġĊäĔÐěġ
ÛôüàäÜĊąġėĊÿäĊĔĤôġĮĊąäąàóäôàŧĊĔ
ðėĊġäėäěÜóÐÐÿĮĊėàäąôąðäijäġŪ
>ĄěġĤàôäěÜóĤÿàäąĭÐąĊĤàźěġĤàäąġäąôąóäġÛĤôġäąÿÐąàÐÜġôäíäąäííäÜtief te blijven terugvorderen moet
W>àÐÐėÛôüěÐĄäąĮäėý乥äġÐąàäėäĊĭäėóäàäąŪ8ôðėäėäąàĮäėýąäĄäėě
ĤôġÐąàäėäĤėĊĔäěäÿÐąàäąýĤąąäą
onder bepaalde voorwaarden in aanĄäėýôąðýĊĄäąĭĊĊė9äàäėÿÐąàěä
studiefinanciering. De verificatieactiĭôġäôġäąĭÐąĊĭäėðäÿäðàäÛäĮôüěěġĤýýäąĮĊėàġĭäėàäėĤôġðäÛėäôàŧôąÐÐąvulling op de verificatie die
plaatsvindt op basis van signalen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1407
Wetgeving
van andere instanties (m.n. werkgevers, IND, UWV en Belastingdienst).
Daarbij zal ook worden gewerkt met
een verdere (risico)profilering en
analyse van de doelgroep om tot een
meer gerichte controle te komen.
Kamerstukken II 2013/14, 24 724, nr. 122
Noordpool en energie
Brief van de Minister van EZ (01-052014) over de balans tussen de
bescherming van de natuur op de
Noordpool en onze economische en
energiepolitieke belangen.
– Het deel van het Noordpoolgebied
dat buiten de rechtsmacht van de
Arctische staten ligt, beschouwt
Nederland als een mondiaal publiek
goed (Global Public Good) en als een
gebied dat bescherming verdient met
het oog op de klimaatregulerende
functie ervan alsmede ten behoeve
van de belangen van toekomstige
generaties. Nederland verwijst naar
de afspraken in EU-verband over
energie- en klimaatbeleid en zet hierbij onder andere in op een duurzaam
beheer van het Noordpoolgebied.
Daarnaast draagt Nederland in internationaal verband waar mogelijk bij
aan de totstandkoming en naleving
van aanvullende, stringente en
bindende internationale normen en
afspraken over milieu, visserij en
scheepvaart. Voor de winning van
minerale rijkdommen van de diepzeebodem buiten de rechtsmacht
van kuststaten, is de Internationale
Zeebodemautoriteit verantwoordelijk
voor het ontwikkelen van regelingen
met betrekking tot de winning van
deze minerale rijkdommen. De Internationale Zeebodem-autoriteit waarvan Nederland lid is, is ingesteld
door het Verdrag van de Verenigde
Naties inzake het recht van de zee.
De genoemde regelingen zijn gebaseerd op dit verdrag. Op dit moment
is winning van de minerale rijkdommen evenals olie en gas in de Noordelijke IJszee niet aan de orde, omdat
niet is aangetoond dat de diepzeebodem in het Arctisch gebied olie- en
gasreserves bevat. Bovendien zijn,
ondanks het versnelde smelten van
het ijs aan de randen van de Noordelijke IJszee tijdens de zomermaanden,
de exploratie en exploitatie van de
diepzeebodem niet reëel voorstelbaar op de korte of middellange termijn. Vanwege de technologische- en
milieu-uitdagingen en de hoge kos-
1408
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
ten verwacht het Internationaal Energieagentschap (IEA) dat olie en gas
uit het Arctisch gebied vooralsnog
geen groot aandeel zullen vormen
van de wereldwijde olie- en gasproductie. Bijna alle bewezen olie- en
gasreserves liggen in de ondiepere
gebieden die vallen onder de rechtsmacht van de Arctische staten. In dit
deel van het Noordpoolgebied is het
niet aan Nederland, maar aan de desbetreffende Arctische staten om activiteiten op land en in aangrenzende
zeegebieden onder hun rechtsmacht
al dan niet toe te laten. Nederland
heeft nauwe economische betrekkingen met de landen met Arctisch
grondgebied. Ontsluiting van de
regio is voor een aantal Arctische staten, waaronder Rusland en Canada,
van groot economisch belang. De
acht Arctische landen werken in het
kader van de Arctische Raad dan ook
goed samen met betrekking tot civiele, ecologische en maritieme veiligheid. Nederland zal actief invulling
blijven geven aan zijn waarnemerschap bij de Arctische Raad, met
inbegrip van deelname aan werkgroepen. In het algemeen steunt de
overheid het bedrijfsleven met economische diplomatie en zet zich in
voor een open toegang tot gemeenschappelijke hulpbronnen op gelijke
voorwaarden. Wat het Noordpoolgebied betreft streeft Nederland naar
een versterking van de grondslagen
voor lange termijn samenwerking,
juist op het gebied van het duurzaam
en milieuvriendelijk exploreren, winnen en vervoeren van olie en gas in
het Noordpoolgebied. Nederlandse
bedrijven hebben veel ervaring opgedaan met olie- en gaswinning in vergelijkbare omstandigheden (Sachalin,
Kaspische zee) en zijn daarom goed
gepositioneerd om bij te dragen aan
een verantwoorde ontwikkeling van
energiebronnen in Arctische gebieden. Specifiek voor Rusland is de
Nederlandse overheid betrokken bij
de stichting Project Delta Group
(PDG). Dit is een samenwerkingsverband van Nederlandse bedrijven en
kennisinstellingen.
Kamerstukken II 2013/14, 29 023, nr. 167
Rechtsbijstand
Brief van de Minister van VenJ (3004-2014) ter aanbieding van het ontwerpbesluit houdende wijziging
Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand
en Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000.
– Ingevolge artikel 49 van de Wet op
de rechtsbijstand wordt de Kamer
in bijlage een ontwerp van een algemene maatregel van bestuur en de
nota van toelichting daarbij toegezonden. Het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand en het Besluit
vergoedingen rechtsbijstand 2000 in
verband met de invoering van enige
maatregelen in het kader van de stelselvernieuwing gesubsidieerde
rechtsbijstand bevat de eerste tranche aan maatregelen in het kader
van de stelselvernieuwing gesubsidieerde rechtsbijstand.
Het ontwerpbesluit wordt tevens in
de Staatscourant gepubliceerd,
alsmede openbaar gemaakt via internetconsultatie.nl. Voor een ieder
bestaat de gelegenheid om binnen
vier weken na de datum van uitgifte
van de Staatscourant waarin het ontwerp wordt geplaatst, wensen en
bezwaren ter kennis te brengen van
de Staatssecretaris van VenJ.
Kamerstukken II 2013/14, 31 753, nr. 82
Terugkeer uitgeprocedeerden
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
ter aanbieding van en met een reactie op het WODC-rapport ‘Afgewezen
en uit Nederland vertrokken?’
– Er is onderzoek verricht naar de
achtergronden van variatie in zelfstandige terugkeer onder uitgeprocedeerde asielzoekers. Het onderzoek
vond plaats in de periode oktober
2011 tot en met december 2013. De
afgelopen jaren fluctueert de zelfstandige terugkeer. In dit onderzoek
heeft het WODC – op basis van de
verzamelde en verkregen informatie
van IOM, de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) en de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) – geprobeerd
een verklaring te vinden voor die
variatie. Daarnaast heeft het WODC
gekeken naar externe factoren, zoals
de politieke, economische en veiligheidssituatie in het land van herkomst, naar specifieke kenmerken
van de doelgroep (zoals gezinssamenstelling, geslacht en leeftijd),
maar ook naar de invloed van
beleidsinstrumenten.
De belangrijkste conclusies uit het
rapport zijn:
ž>ĭäėàäðäóäÿäĊąàäėijĊäýěĔäėôĊàä
is het percentage van uitgeproce-
Wetgeving
deerde asielzoekers dat met IOM vertrekt toegenomen.
žäàĤĤėàôäġĤěěäąàäąäðÐġôäĭä
beslissing zit en het moment van
vertrek is afgenomen. Met andere
woorden asielzoekers keren na een
ąäðÐġôäĭäÛäěÿôěěôąðĭÐąàä'9ääėàäėġäėĤðŪ
ž>ĊýġĤěěäąàäĊĔėôÜóġôąðĭÐąàä
ôäąěġTäėĤðýääėäą`äėġėäýäąġäėĤðýääėÿôüýġääąĔĊěôġôäĭäėäÿÐġôäġäijôġten.
žÐąĭĤÿÿäąàäîąÐąÜôéÿäĊąàäėěġäĤąôąðÿôüýġääąĔĊěôġôäíäííäÜġġäóäÛÛäąĊĔàäġäėĤðýääėŪ
ž'ąijäġĭÐąijĊðäóäġäąŬąÐġôĭäÜĊĤąěäÿÿĊėěŭÿôüýġĔĊěôġôäíÛôüġäàėÐðäąÐÐą
ġäėĤðýääėŪ
žäýÐąěĊĔġäėĤðýääėÛÿôüýġóäġ
ðėĊĊġěġġäijôüąĮÐąąääėàäĔėĊÜäàĤėäź
àĤĤėąôäġġäÿÐąðôěĄÐÐėĊĊýąôäġġä
ýĊėġŪäĭäėÛäġäėàäÐěôäÿĔėĊÜäàĤėä
àôäĊĔơüĤÿôƢƠơƠôěôąðäĭĊäėàŧÿôüýġ
ġäóäÛÛäąÛôüðäàėÐðäąÐÐąàäġäėĤðýääėĊĄàÐġäėěôąàěàôäąðääąěĔėÐýä
ĄääėôěĭÐąääąijääėýĊėġäĔėĊÜäàĤėä
ĊíääąĔėĊÜäàĤėäàôäüĤôěġĭääÿġôüàôą
beslag neemt.
WôġóäġėÐĔĔĊėġĄÐÐýġàäÛäĮôąàěĄÐąĊĔàÐġàäôąðäijäġġäÛäÿäôàěôąěġėĤĄäąġäąĔĊěôġôäíóäÛÛäąĤôġðäĮäėýġĊĔàäijäÿíěġÐąàôðäġäėĤðýääė
ĭÐąĤôġðäĔėĊÜäàääėàäÐěôäÿijĊäýäėěŪ
&äġėÐĔĔĊėġðääíġäÜóġäėĊĊýÐÐąàÐġ
ěÿäÜóġěääąàääÿĭÐąàäĤôġðäĔėĊÜädeerde asielzoekers met IOM verġėäýġŪHĊÿôġôäýääąäÜĊąĊĄôěÜóäíÐÜġĊren in de landen van herkomst lijken
hier de belangrijkste oorzaak van te
ijôüąŪ&äġĊąàäėijĊäýĄÐÐýġàĤôàäÿôüýŧ
àÐġàä9äàäėÿÐąàěäĊĭäėóäôàąôäġĊĔ
ÐÿÿäíÐÜġĊėäąôąĭÿĊäàýÐąĤôġĊäíäąäą
àôäÛäĔÐÿäąàijôüąĭĊĊėàäÛäėäôàóäôà
ġĊġäąàäàÐÐàĮäėýäÿôüýäġäėĤðýääėŪ
Kamerstukken II 2013/14, 29 344, nr. 120
Jaarverslagen Bibob
ėôäíĭÐąàä8ôąôěġäėĭÐą`äą/ƀƠƧź
ƠƥźƢƠơƤƁÛôüàäÐÐąÛôäàôąðĭÐąàäàä
jaarverslagen van het Landelijk
ĤėäÐĤôÛĊÛäąàäýĮÐÿôġäôġěÜĊĄĄôěěôäôÛĊÛĊĭäėƢƠơƣŪ
Ż'ąĭäėěÜóôÿÿäąàäĊĔijôÜóġäąĮÐě
ƢƠơƣääąÛôüijĊąàäėüÐÐėĭĊĊėóäġ
ôąěġėĤĄäąġôÛĊÛŪ>ĔơüĤÿôƢƠơƣôě
àäĭÐÿĤÐġôäźäąWôġÛėäôàôąðěĮäġ
Bibob in werking getreden. Onder
het bereik van de wet Bibob zijn
ĊąàäėĄääėąôäĤĮäěäÜġĊėäą
ðäÛėÐÜóġäąàäÛäěġĤĤėěĊėðÐąäąóäÛÛäąŧĄäġĊąàäėěġäĤąôąðĭÐąàäKäðôĊąÐÿäôąíĊėĄÐġôäźäąäįĔäėġôěäÜäąġėÐŧ
meer mogelijkheden gekregen inforĄÐġôäĊĭäėàäÛäġėĊýýäąäĊĔġäĭėÐgen in het kader van het eigen
ĊąàäėijĊäýŪäěġĤĤėěĊėðÐąäąijôüąijĊ
ÛäġäėðäéĖĤôĔääėàĊĄóäġôąěġėĤĄäąġėôěôÜĊðäėôÜóġäąěäÿäÜġôäíġĊäġä
ýĤąąäąĔÐěěäąŪ&äġĤėäÐĤóääíġÛôü
àäôĄĔÿäĄäąġÐġôäĭÐąàäĮäġěĮôüijôðôąðääąðėĊġäėĊÿðäěĔääÿàŪ'ąƢƠơƣ
ijôüąƢƦƨÐàĭôäijäąĤôġðäÛėÐÜóġŧĮÐÐėĭÐąƤơÐÐąĭĤÿÿäąàäÐàĭôäijäąŪôġôě
een vergelijkbaar aantal adviezen als
ôąĭĊĊėðÐÐąàäüÐėäąŪäĄääěġä
ÐàĭôäijäąijôäąĊĔàäóĊėäÜÐÛėÐąÜóä
äąÜĊííääěóĊĔěŧĊĔÐíěġÐąàðäĭĊÿðà
àĊĊėĊąàäėĄääėàäěäýěÛėÐąÜóäŧ
ĄôÿôäĤźäąÛĊĤĮěäÜġĊėŪ&äġĤėäÐĤ
ĭĊäėġÜĊąġôąĤääąýÿÐąġġäĭėäàäąóäôàěĊąàäėijĊäýĤôġŪ&ôäėĤôġÛÿôüýġàÐġ
ÛäěġĤĤėěĊėðÐąäąôąƢƠơƣġäĭėäàäą
waren over de adviezen die door het
ÛĤėäÐĤijôüąĭäėěġėäýġŪ>Ċýijôüąijä
ġäĭėäàäąĊĭäėàäĊąàäėěġäĤąôąðàôä
ijôüĊąġĭÐąðäąĭÐąóäġĤėäÐĤŪôġ
ĊĊėàääÿôěðäÿôüýÐÐąàÐġĭÐąƢƠơƢŪ
Kamerstukken II 2013/14, 31 109, nr. 15
àĊäÿðėĊäĔäąŪÿěĮäėýijÐĄäÛäěġÐąààäÿäąĤôġàäěġĤàôäýĊĄäąąÐÐė
voren: het belang van een veilig en
ĔĊěôġôäíĔäàÐðĊðôěÜóýÿôĄÐÐġŨàä
bejegening door de behandelaars van
ÛäġėĊýýäąäąŨàäÛäġėĊýýäąóäôàŧýäąąôěäąäėĭÐėôąðŧôąÿäĭôąðěĭäėĄĊðäą
van de behandelaars en de fasering
ĭÐąàäÛäóÐąàäÿôąðŪäijäĭĊĊėěġĤàôä
levert een bijdrage aan het meerjarig
nog te starten onderzoek van Zon8ĮŪ'ąóäġĊąàäėàääÿĭÐąàäĔėĊðėÐĄĄÐÿôüąŬ&ĤÿĔĄôààäÿäąŭÛôąąäą
óäġĔėĊðėÐĄĄÐŬííäÜġôäíĮäėýäąôą
àäüäĤðàěäÜġĊėƀƢƠơƢŻƢƠơƩƁŭĮĊėàġ
ĊąàäėijĊäýĤôġðäijäġąÐÐėàääííäÜġôĭôteit van interventies en methodieýäąŪÐÐėÛôąąäąĮĊėàġääąĊąàäėijĊäýĤôġðäijäġąÐÐėàääííäÜġôĭôġäôġ
ĭÐąĊĔĭÐąðäąÛäóÐąàäÿôąðĭÐą
ěÿÐÜóġĊííäėěĭÐąÿĊĭäėÛĊİěŧĄäġÐÿě
àĊäÿĄääėôąijôÜóġġäýėôüðäąôąĮÐġ
werkt en niet werkt voor deze doelðėĊäĔŪ8äġfĊą8ĮĮĊėàġÐíðäěġäĄà
hoe dit vervolgonderzoek vorm
krijgt.
Kamerstukken II 2013/14, 31 839, nr. 375
Loverboys
ėôäíĭÐąàäOġÐÐġěěäÜėäġÐėôěĭÐą
`aOƀƠƦźƠƥźƢƠơƤƁÛôüàäÐÐąÛôäàôąð
ĭÐąóäġėÐĔĔĊėġŬääííäÜġôĭôġäôġĭÐą
ÛäóÐąàäÿĄäġóĊàäąĭĊĊėěÿÐÜóġĊííäėě
van loverboys’.
Ż&äġ`äėĮäİ/Ċąýäė'ąěġôġĤĤġóääíġ
ôąĊĔàėÐÜóġĭÐą`aOääąĭĊĊėěġĤàôä
ĤôġðäĭĊäėàąÐÐėàääííäÜġôĭôġäôġĭÐą
ÛäóÐąàäÿĄäġóĊàäąĭĊĊėěÿÐÜóġĊííäėě
ĭÐąÿĊĭäėÛĊİěôąàäüäĤðàijĊėðäą
ĭėĊĤĮäąĊĔĭÐąðŪ&äġàĊäÿĭÐąàäěġĤdie was drieledig:
ž'ąijôÜóġÛôäàäąôąàäġĊäðäĔÐěġä
ĄäġóĊàäąĭĊĊėĊĔĭÐąðäąÛäóÐąàäÿôąðĭÐąěÿÐÜóġĊííäėěĭÐąÿĊĭäėÛĊİě
ġĊġƢƣüÐÐėôąüäĤðàijĊėðôąěġäÿÿôąðäą
äąĭėĊĤĮäąĊĔĭÐąðôąěġäÿÿôąðäąŨ
ž'ąijôÜóġÛôäàäąôąàäƀĭäėĊąàäėěġäÿàƁ
werkzame bestanddelen van de
ðäÛėĤôýġäĄäġóĊàäąŪ>íĮäÿĮäÿýä
äÿäĄäąġäąĤôġàäĄäġóĊàôäýijôüąĭĊÿðäąěàäÛäġėĊýýäąóĤÿĔĭäėÿäąäėě
doorslaggevend voor het slagen van
àäÛäóÐąàäÿôąðŨ
žaäÿýäĄäġóĊàäąýĊĄäąôąÐÐąĄäėking voor doorontwikkeling/theoretiěÜóäĊąàäėÛĊĤĮôąðŪ
WôġàäěġĤàôäÛÿôüýġàÐġóäġüäĤðàijĊėðÐÐąÛĊàôěÐíðäěġäĄàĊĔääąÛėäàäàĊäÿðėĊäĔäąôąÛäðôąěäÿàĊĊėÿĊĔäąěÿÐÜóġĊííäėěĭÐąÿĊĭäėÛĊİěóäġ
ÐÿðäĄäąäĔėĊðėÐĄĄÐŪäąÐÐąġÐÿ
ôąěġäÿÿôąðäąÛôąąäąàäüäĤðàijĊėð
óääíġijôÜóġĊäðäÿäðàĊĔěĔäÜôîäýä
Commissie
aanbestedingsklachten
ėôäíĭÐąàä8ôąôěġäėĭÐąfƀƠƦźƠƥź
ƢƠơƤƁÛôüàäääėěġäĔäėôĊàôäýäėÐĔĔĊėġÐðäĭÐąàäĊĄĄôěěôäĭÐąÐąÛäěġäàôąðěäįĔäėġěŪ
ŻäĊĄĄôěěôäôěôąðäěġäÿàĊĄěąäÿŧ
ÿÐÐðàėäĄĔäÿôðäąĊĔääąąôäġźÛôądende wijze bij te dragen aan het
ĊĔÿĊěěäąĭÐąÐÐąÛäěġäàôąðěýÿÐÜóġäąŪ
Naast een verbetering van de
ĔėĊíäěěôĊąÐÿôġäôġĭÐąàäÐÐąÛäěġäàôąðěĔėÐýġôüýäąóäġġäĮääðÛėäąðäą
ĭÐąÿääėäííäÜġäąÛôüĔÐėġôüäąŧĮĊėàġ
beoogd om bij te dragen aan een verÛäġäėôąðĭÐąàäàôÐÿĊĊðġĤěěäąĔÐėtijen en te voorkomen dat de gang
ąÐÐėàäėäÜóġäėĮĊėàġðäąĊĄäąŪä
Commissie kan naar aanleiding van
ääąýÿÐÜóġÛäĄôààäÿäąĊíääąąôäġź
ÛôąàäąàÐàĭôäěðäĭäąĊĭäėääąÜĊąÜėäġäÐÐąÛäěġäàôąðÐÐąĊąàäėąäĄäėěŧ
ÐÐąÛäěġäàäąàäàôäąěġäąĊíěĔäÜôÐÿäěäÜġĊėÛäàėôüĭäąŪäĊĄĄôěěôäėÐĔĔĊėġääėġàÐġôąóäġääėěġäüÐÐėƧƠ
ýÿÐÜóġäąijôüąôąðäàôäąààĊĊėĊąàäėąäĄäėěŧĮÐÐėĭÐąƦƠàĊĊėóäġ81Ū
ƤƧ1ÿÐÜóġäąijôüąôąÛäóÐąàäÿôąð
ðäąĊĄäąÛäěġÐÐąàäĤôġơƠƢàääÿýÿÐÜóġäąŪÿÿääąĮÐąąääėàäÐÐąÛästedende dienst nog niet gekend was
ôąàäýÿÐÜóġŧðääąėäàäÿôüýäėäÐÜġôäġäėĄôüąĊĔääąýÿÐÜóġóÐàðäýėäðäąŧĊí
àäÐąÛäěġäàôąðěĮäġƢƠơƢąôäġĭÐą
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1409
Wetgeving
toepassing was, werd de klacht niet
in behandeling genomen. Partijen
klagen vaak over de gunningscriteria
en het beoordelen van biedingen en
over het programma van eisen van
een aanbesteding. De Commissie
constateert dat voor een snelle en
laagdrempelige klachtafhandeling
een beperkte doorlooptijd van de
behandeling van klachten noodzakelijk is zodat het advies nog effect kan
hebben. Door de inzet van meer
experts bij de behandeling van klachten wil de Commissie de doorlooptijd
verder beperken. Ook de leesbaarheid
van de adviezen van de Commissie
dragen bij aan de professionalisering
van inkoop en is blijvend punt van
aandacht van de Commissie.
Kamerstukken II 2013/14, 32 440, nr. 87
Gevolmachtigde ministers
Voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State (24-042014) over de positie van de Gevolmachtigde Ministers in de Rijksministerraad.
– Het verzoek om voorlichting bevatte de volgende vragen:
1. Op welke basis functioneren de
Gevolmachtigde Ministers in de
Rijksministerraad?
2. Behoort het tot de bevoegdheid
van de (voorzitter van de) Rijksministerraad een Gevolmachtigde Minister
al dan niet tot de Rijksministerraad toe te laten?
3. Waar, c.q. op welke wijze, vindt in
dit kader verantwoording plaats van
het handelen of de persoon van de
Gevolmachtigde Ministers?
De Afdeling advisering van de Raad
van State merkt naar aanleiding van
deze vragen het volgende op.
Gevolmachtigde Ministers worden op
grond van artikel 8, eerste lid, van
het Statuut benoemd en ontslagen
door de regering van Aruba, Curaçao
onderscheidenlijk Sint Maarten. Het
betreft een autonome landsbevoegdheid, waarbij het aan de landen
is om hiervoor een procedure in te
1410
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
richten. Op grond van artikel 2 van
de Landsverordening integriteit (kandidaat-)Ministers moet voorafgaand
aan de voordracht tot benoeming
van een (Gevolmachtigd) Minister in
elk geval een zestal onderzoeken
plaatsvinden: een justitieel onderzoek, een staatsveiligheidsonderzoek,
een fiscaal onderzoek, een onderzoek
naar ongebruikelijke transacties, een
medisch onderzoek en een onderzoek naar de door de kandidaat en
zijn gezinsleden verstrekte informatie. De uitkomsten van deze onderzoeken worden aan de Gouverneur
meegedeeld. De Gouverneur handelt
in deze als landsorgaan onder verantwoordelijkheid van de MinisterPresident of Minister van het land.
Derhalve dient de discussie over de
uitkomst van de integriteitstoetsing
alsook over later opkomende vragen
daarover plaats te vinden in de Staten van dat land met de daarvoor
verantwoordelijke Ministers. Dit
impliceert dat noch de Kamers van
de Staten-Generaal noch de Staten
van de andere landen ter zake
bevoegd zijn. De Gevolmachtigde
Minister is vertegenwoordiger van
het betreffende land in het Koninkrijk, die namens zijn regering een
functie vervult bij de behandeling
van Koninkrijksaangelegenheden.
Het Statuut voorziet hem daartoe
van enkele bijzondere bevoegdheden,
die voortvloeien uit het lidmaatschap van de Rijksministerraad. Een
Gevolmachtigd Minister heeft daarin
dezelfde bevoegdheden als de Nederlandse Ministers. Wel is zijn positie
anders. Hij vertegenwoordigt immers
de landsregering die hem benoemt.
Hij brengt in de vergadering het
standpunt van zijn regering in. Op
grond van artikel 10, eerste lid, Statuut nemen Gevolmachtigde Ministers deel aan het overleg in de vergaderingen van de Rijksministerraad
over aangelegenheden van het
Koninkrijk ‘welke het betrokken
land raken’. De bepalingen van het
Reglement van orde voor de ministerraad van toepassing zijn op de
Rijksministerraad, tenzij uitdrukkelijk in Statuut anderszins is bepaald
of daaruit voortvloeit. Het Reglement
kent geen bepaling die de ministerraad dan wel de voorzitter daarvan
de bevoegdheid toekent om een
Minister de toegang tot de ministerraad te ontzeggen. Ook de Grondwet
bevat deze bevoegdheid niet. Dit
betekent dat Nederlandse Ministers
niet de toegang tot de ministerraad
kan worden ontzegd. Aangezien het
Statuut met betrekking tot de Rijksministerraad hierover geen regelingen bevat, moet worden geconcludeerd dat deze bevoegdheid ook niet
bestaat ten opzichte van Gevolmachtigde Ministers in de Rijksministerraad. Uit de positie van gemachtigde
van de landsregering vloeit voort dat
de plicht tot verantwoording voor
handelen en persoon van de Gevolmachtigde Minister uitsluitend ligt
bij de landsregering jegens de Staten
van het betreffende land.
Op grond van het bovenstaande
geeft de Afdeling de volgende
antwoorden op de gestelde vragen:
1) De basis voor het handelen van de
Gevolmachtigde Ministers in de
Rijksministerraad ligt in de artikelen
7 tot en met 12 van het Statuut,
artikel 45 Grondwet en het Reglement van orde voor de ministerraad.
2) De toelating en het lidmaatschap
van de Rijksministerraad vloeien
voort uit de benoeming tot Gevolmachtigde Minister door de
landsregering. Het behoort niet tot
de bevoegdheid van de (voorzitter
van de) Rijksministerraad een Gevolmachtigde Minister al dan niet tot
de Rijksministerraad toe te laten.
3) De verantwoording voor het handelen en de persoon van de Gevolmachtigde Ministers vindt uitsluitend plaats door de landsregering
ten overstaande van de Staten van
dat land.
Kamerstukken II 2013/14, 33 740 IV nr. 39
Nieuws
1050
HvJ EU: ‘Burger heeft het recht om te
worden vergeten’
De exploitant van een internetzoekmachine is verantwoordelijk voor
de door hem verrichte verwerking
van persoonsgegevens die worden
weergegeven op door derden gepubliceerde webpagina’s. Wanneer na
een zoekopdracht op naam van een
persoon de resultatenlijst een koppeling weergeeft naar een webpagina die informatie over de betrokkene bevat kan de betrokkene zich
rechtstreeks tot de exploitant richten met het verzoek deze koppeling
van de resultatenlijst te verwijderen, zo heeft het HvJEU op 13 mei
2014 bepaald in de zaak C-131/12.
Wanneer de exploitant geen gevolg
geeft aan zo’n verzoek kan een
gedupeerde zich richten tot de
bevoegde autoriteiten.
I
n zijn arrest stelt het Hof vast
dat door geautomatiseerd, onophoudelijk en systematisch op het
internet te zoeken naar aldaar gepubliceerde informatie, de exploitant
van een zoekmachine gegevens ‘verzamelt’. Dit zoeken valt daarmee
onder Richtlijn 95/46/EG (PB L 281)
die tot doel heeft om bij de verwerking van persoonsgegevens de fundamentele rechten en vrijheden van
natuurlijke personen te beschermen
en daarbij tegelijkertijd belemmeringen voor het vrije verkeer van die
gegevens op te heffen.
Het Hof is bovendien van oordeel dat
de exploitant deze gegevens ‘opvraagt’,
‘vastlegt’ en ‘ordent’ in het kader van
zijn indexeringsprogramma’s voordat
hij ze ‘bewaart’ op zijn servers en ze in
voorkomend geval ‘verstrekt aan’ en
‘ter beschikking stelt van’ zijn gebrui-
kers in de vorm van resultatenlijsten.
Deze verrichtingen, die uitdrukkelijk
en onvoorwaardelijk in de richtlijn
worden vermeld, moeten als ‘verwerking’ worden gekwalificeerd, ongeacht
de omstandigheid dat de exploitant
van de zoekmachine deze verrichtingen ongewijzigd op andere informatie
dan persoonsgegevens toepast. Het
Hof brengt bovendien in herinnering
dat de door de richtlijn beoogde verrichtingen als verwerking moeten
worden gekwalificeerd, zelfs wanneer
zij uitsluitend informatie betreffen
die reeds als zodanig in de media is
gepubliceerd.
Het Hof benadrukt dat een door een
exploitant verrichte verwerking van
persoonsgegevens elke internetgebruiker in staat stelt om, wanneer hij
op de naam van een natuurlijke persoon zoekt, via de resultatenlijst een
gestructureerd overzicht te krijgen
van de over deze persoon op het
internet beschikbare informatie. Deze
informatie heeft potentieel betrekking op tal van aspecten van het privéleven, die zonder de zoekmachine
niet of slechts zeer moeilijk met
elkaar in verband hadden kunnen
worden gebracht. De internetgebruikers kunnen aldus een min of meer
gedetailleerd profiel opstellen van de
personen waarop is gezocht. Overigens is de inmenging in de rechten
van de betrokkene des te groter door
de belangrijke rol van internet en
zoekmachines in de moderne samenleving, waardoor de informatie in de
resultatenlijsten overal beschikbaar
wordt. Gelet op de potentiële ernst
van een dergelijke inmenging, kan zij
volgens het Hof niet worden gerecht-
Het is zelfs mogelijk dat een aanvankelijk
rechtmatige verwerking van juiste gegevens na verloop van tijd niet langer met
de richtlijn verenigbaar is
vaardigd door louter het economisch
belang van de exploitant van de zoekmachine bij de gegevensverwerking.
Evenwicht
Wat betreft de verwijdering van koppelingen uit de resultatenlijst, stelt
het Hof vast dat naargelang de
betrokken informatie gevolgen kan
hebben voor het gerechtvaardigde
belang van internetgebruikers die
potentieel toegang tot de betrokken
informatie willen krijgen, naar een
juist evenwicht moet worden
gezocht tussen met name dit belang
en de grondrechten van de betrokkene, in het bijzonder het recht op eerbiediging van het privéleven en het
recht op bescherming van persoonsgegevens. De rechten van de betrokkene hebben in de regel weliswaar
tevens voorrang op dit belang van
de internetgebruikers, maar dit
evenwicht kan echter in bijzondere
gevallen afhangen van de aard van
de betrokken informatie en de
gevoeligheid ervan voor het privéleven van de betrokkene en van het
belang dat het publiek erbij heeft
om over deze informatie te beschikken, wat met name wordt bepaald
door de rol die deze persoon in het
openbare leven speelt.
Aangaande de vraag of de betrokkene op grond van de richtlijn kan
verlangen dat koppelingen naar webpagina’s van een dergelijke resultatenlijst worden verwijderd omdat hij
wenst dat de daarop over hem
beschikbare informatie na zekere tijd
wordt ‘vergeten’, merkt het Hof op
dat indien na een verzoek van de
betrokkene is vastgesteld dat de
opneming van deze koppelingen in
de resultatenlijst thans onverenigbaar is met de richtlijn, de in deze
lijst weergegeven informatie en koppelingen moeten worden gewist. Het
is zelfs mogelijk dat een aanvankelijk
rechtmatige verwerking van juiste
gegevens na verloop van tijd niet langer met deze richtlijn verenigbaar is
wanneer, gelet op het geheel van de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1411
Nieuws
omstandigheden van de concrete
zaak, deze gegevens ontoereikend,
niet of niet meer ter zake dienend of
bovenmatig zijn ten aanzien van het
doel waarvoor zij zijn verwerkt en de
verstreken tijd.
Door het arrest kan in principe elke
Europese burger dergelijke verzoeken
rechtstreeks aan de exploitant van de
zoekmachine richten, welke vervol-
gens naar behoren de gegrondheid
van deze verzoeken moet onderzoeken. Is de klacht gegrond, dan dient
de link te worden verwijderd.
1051
EU-Richtlijn uitwisseling informatie
verkeersovertredingen nietig
Maar rechtsgevolgen blijven in stand
De richtlijn betreffende de grensoverschrijdende uitwisseling van
informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen
(2011/82/EU) is gebaseerd op de
bevoegdheid van de Unie inzake
vervoersveiligheid. Bij de vaststelling van richtlijn is echter de
bevoegdheid van de Unie op het
gebied van politiële samenwerking
als rechtsgrondslag gehanteerd.
Politiële samenwerking heeft
betrekking op de ontwikkeling van
een gemeenschappelijk beleid op
het gebied van asiel, immigratie,
controle aan de buitengrenzen en
voorkoming van criminaliteit, racisme en vreemdelingenhaat; niet op
verbetering van verkeersveiligheid.
Het HvJ EU heeft op 6 mei 2014 met
het arrest in zaak C-43/12 de richtlijn op die grond nietig verklaard.
vraag of de richtlijn geldig kon worden vastgesteld op basis van de politiële samenwerking, zowel het doel
als de inhoud er van moet worden
onderzocht. Wat het doel betreft,
komt het Hof tot de conclusie dat het
doel de verbetering van de verkeersveiligheid is. Wat de inhoud betreft
wordt vastgesteld dat het systeem
van informatie-uitwisseling het
instrument is waarmee het doel
wordt nagestreefd. Maatregelen ter
verbetering van de verkeersveiligheid
vormen een onderdeel van het vervoersbeleid en moeten dus op die
grondslag worden vastgesteld. De
maateregelen sluiten niet aan bij de
doelstellingen van de politiële
D
Huisbewaring voor
gedetineerden
e richtlijn voert een procedure in die de lidstaten moeten volgen bij het uitwisselen van informatie over acht
verkeersovertredingen (te hard rijden, niet dragen veiligheidsgordel,
niet stoppen voor rood licht, rijden
onder invloed van drank en/of drugs,
niet dragen van een helm, gebruiken
van een verboden rijstrook en het
illegaal gebruiken van een mobiele
telefoon tijdens het rijden). De lidstaten hebben aldus in andere lidstaten
toegang tot de nationale gegevens
uit kentekenregisters, zodat zij kunnen vaststellen wie aansprakelijk is
voor de overtreding.
In zijn arrest brengt het Hof in herinnering dat ter beantwoording van de
1412
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
samenwerking. Het Hof besluit de
richtlijn daarom nietig te verklaren
maar onderzoekt vervolgens de
gevolgen daarvan en komt tot de
conclusie dat nietigverklaring een
ongunstige weerslag kan hebben op
de verwezenlijking van het vervoersbeleid van de Unie. Het Hof acht het
daarom dan ook gerechtvaardigd dat
de gevolgen van de richtlijn in stand
worden gehouden totdat een nieuwe
richtlijn in werking treedt die op de
juiste rechtsgrondslag is gebaseerd.
De inwerkingtreding van de nieuwe
richtlijn dient plaats te vinden binnen een redelijke termijn van ten
hoogste één jaar na de uitspraak van
het arrest.
1052
B
onjo, de belangenorganisatie
voor (ex-)gedetineerden,
organiseert huisbewaring.
Gedetineerden kunnen voor een
periode van maximaal twee jaar
hun huis in bewaring geven waardoor ze als ze weer buiten staan
hun huis niet kwijt zijn.
Veel te vaak weten gedetineerden
niet dat die mogelijkheid bestaat.
En als ze erachter komen, is het
vaak te laat. Bonjo vindt dat mensen die opgepakt zijn bij binnenkomen in een huis van bewaring bij
de intake moeten worden geïnformeerd over de mogelijkheid van
huisbewaring. Dat gebeurt veel te
weinig of eigenlijk bijna nooit. Het
is een mooie taak voor de advocaat
de vers ingeslotene op de mogelijkheid te wijzen. Wellicht dat advocaten zelfs de taak op zich kunnen
nemen het eerste contact met Bonjo te verzorgen. Bonjo bemiddelt
dan wel verder. Bonjo is te bereiken
via [email protected] of 020 – 6659420.
Of via het gratis nummer 0800
3334446.
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent
aangekondigd wordt in deze rubriek
dan kunt u het proefschrift en een
samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Promoties
The Role of EU State Aid Law
in Promoting a Pro-innovation Policy
The role of EU
Member States in
supporting industrial innovation has
been object of debate during the last
decades. State funding constitutes an
important tool to promote innovation by creating links between the
industry, universities and R&D institutions. Moreover, the grant of public
funds administered by universities
and research institutions are decisive
in the improvement of productivity
and competitiveness of EU firms. In
this context, the development of a
legal framework that promotes an
efficient use of State aid in R&D cooperation represents an important
challenge for the EU.
While most of the efforts are concentrated today on studying how to make
public expenditure less distortive to
the market, less emphasis is put on
the need for a proper use of patents,
know-how, licenses and technology
transfer to enhance the positive effects
of R&D State expenditure. A new analysis in view of the fundamental conflicts between State aid law and Intellectual Property Rights (IPRs) resulting
from State funding is essential.
This thesis by Mario Cisneros explores on the definition of State aid and
the application of its main legal constituents in the context of public-private R&D cooperation. The book
intends to contribute to the field by:
1) providing a policy model on the
assessment of IPRs under EU State
Aid law, 2) defining strategies under
which the EC should assess State aid
compatibility of R&D cooperation
contractual clauses and 3) developing
criteria to appraise efficiency in the
use of IPRs in subsidized public-pri-
vate cooperative R&D. Ownership of
IPRs, knowledge dissemination and
licensing are assessed from the perspective of State aid law, dynamic
efficiency and systemic failure theories. Besides, the notion of selective
advantage and distortions caused to
competition are analyzed in connection to R&D cooperation and IPRs.
The discussions presented in this
work constitute a contribution to the
current State aid modernization initiative and to future revisions of the
Community Framework for State Aid
for Research and Development and
Innovation and the relevant provisions of the General Block Exemption
Regulation.
Cisneros verdedigde zijn proefschrift
op 2 april aan de Maastricht University. Zijn promotor was prof.dr. M.G.
Faure.
M. Cisneros
The role of EU state aid law in
promoting a pro-innovation Policy;
- a review from the perspective of
public-private R&D cooperation
Intersentia 2014, xiii + 167 p., € 50,00
ISBN 978 17 8068 234 1
Freedom and Equality as
Necessary Constituents of a
Liberal Democratic State
In dit onderzoek van
Jasper Doomen wordt
gepoogd vast te stellen
in hoeverre gelijkheid
en vrijheid bestanddelen van een liberaaldemocratische staat
zijn. Deel 1 behandelt
gelijkheid, terwijl vrijheid in deel 2
aan de orde komt. Aangezien het
begrip ‘liberaal-democratische staat’
onderwerp van onderzoek is, lijkt het
vanzelfsprekend dat vrijheid niet
afwezig is, maar dit gegeven biedt
geen antwoord op de vraag in welke
mate vrijheid aan burgers moet worden toegestaan. Wat betreft gelijkheid:
gelijke rechten, zoals het actief kiesrecht van iedere (volwassen) burger,
worden algemeen aanvaard als integraal onderdeel van een liberaaldemocratische staat, maar wat is het
fundament waarop dergelijke rechten
zijn gebaseerd? Rawls’ theorie richt
zich op rationaliteit als het doorslaggevende kenmerk om wezens als gelijken te beschouwen en ze gelijk te
behandelen, maar hij slaagt er in niet
om het belang van dit kenmerk aan
te geven: het blijft onduidelijk of rationaliteit een moreel kenmerk is. Het
probleem met Dworkins stellingname, daarentegen, is de abstracte aard
ervan. In Katebs uiteenzetting staat
‘menselijke waardigheid’ in het middelpunt. Op het moment dat de basis
voor menselijke waardigheid moet
worden aangegeven, blijkt deze positie moeilijk houdbaar. Kants alternatief gaat niet gebukt onder dit probleem, aangezien redelijkheid – in
een bijzondere zin – wat hem betreft
het doorslaggevende kenmerk is. Het
voornaamste probleem is dat het
moeilijk is om in te zien hoe waardigheid zou kunnen worden afgeleid uit
redelijkheid of uit het handelen op
basis van de rede. Het is problematisch om vanuit een moreel uitgangspunt een theorie te realiseren; in
hoofdstuk 6 wordt dan ook een positie verdedigd die niet een dergelijk
uitgangspunt hanteert. ‘Basale gelijkheid’ is in dit geval de cruciale notie.
De werkelijke gelijkheid (bij benadering) is het uitgangspunt; dit wordt
gespecificeerd door basale gelijkheid.
Basale gelijkheid is de soort feitelijke
gelijkheid tussen twee of meer
wezens die relevant wordt geacht. Zij
zijn in een liberaal-democratische
staat ook zelf degenen die dit vaststellen. Basale gelijkheid moet op haar
beurt worden gespecificeerd. Rationaliteit is het meest constructieve kenmerk om deze specificatie vorm te
geven in een liberaal-democratische
staat. In deze positie worden problematische termen gemeden, waardoor
de stellingname aan consistentie en
houdbaarheid wint, terwijl deze een
solide fundament biedt om een van
de wezenlijke kernmerken van een
liberaal-democratische staat te onderkennen. Formele gelijkheid, die resulteert in gelijke behandeling (bijvoorbeeld de gelijke behandeling van
werknemers door hun werkgevers),
kan zo worden gerealiseerd zonder de
noodzaak om een beroep te doen op
‘morele’ uitgangspunten die niet leiden tot een consistente verklaring en
die evenmin op een universele
instemming kunnen rekenen. In
hoofdstuk 8 wordt duidelijk waarom
het voor de liberaal-democratische
staat als zodanig en voor individuele
burgers zelf voordelig is om burgers
zoveel mogelijk vrijheid te bieden.
Zoals de frase ‘zoveel mogelijk’ aan-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1413
1053
Universitair Nieuws
geeft, is het van belang om de eventuele grenzen van vrijheid zorgvuldig te
bepalen. Aangezien deel 1 van het
onderzoek het belang van (basale)
gelijkheid benadrukt, lijkt het aantrekkelijk om deze te verbinden met
vrijheid. De verdiensten en problemen van een dergelijke positie worden in hoofdstuk 9 aan het licht
gebracht. Een alternatief voor deze
positie wordt in de hoofdstukken 10
en 11 geboden. Het negeerbeginsel
poogt de optimale uitkomst te vinden
bij het afwegen van de diverse betrokken belangen.
Het voorafgaande doet de vraag rijzen
of de liberaal-democratische staat een
neutraal standpunt kan innemen en
hoe deze zou moeten omgaan met
degenen die bepaalde beginselen van
een liberaal-democratische staat ontkennen. Dit is de centrale kwestie die
in de hoofdstukken 12 tot en met 15
wordt onderzocht. Het is niet de taak
van een liberaal-democratische staat
om te bepalen wat mensen zouden
moeten denken en slechts gelijke
behandeling, overeenkomstig datgene
wat wordt aangevoerd in de hoofdstukken 10 en 11, moet gegarandeerd
worden. Dit houdt in dat het legitiem
is om de uiterlijke handelingen van
burgers te reguleren, terwijl het overige ongemoeid moet worden gelaten.
Ten slotte wordt enige aandacht
geschonken aan het onderwerp militante democratie.
Doomen verdedigde zijn proefschrift
op 21 mei aan de Universiteit Leiden.
Zijn promotor was Prof.dr. A. Ellian.
directe belastingen. Bovendien zijn de
kosten van heffing en invordering
lager dan die van de directe belastingen. De btw zou echter nog beter
presteren als elk land kiest voor één
btw-tarief. Dat stelt de Tilburgse hoogleraar Belastingrecht Gert-Jan van
Norden in zijn inaugurele rede, waarin
hij beschrijft hoe de btw wereldwijd
presteert en waar de verbetermogelijkheden liggen. Prof. dr. Gert-Jan Norden sprak zijn inaugurele rede uit op
vrijdag 16 mei. De titel van de rede
was: ‘De performance van de btw.’
Oraties
Elke zichzelf respecterende overheid
voert ‘open data’-beleid, al dan niet
als onderdeel van een ‘open overheid’-agenda. In haar oratie gaat
Mireille van Eechoud in op de vraag
of het mogelijk en wenselijk is om
‘open data’-beleid te verankeren in
wetgeving. Open data zijn gegevens
die in elektronische vorm toegankelijk zijn voor iedereen en die vrij te
gebruiken zijn, of het nu gaat om
informatie over onderwijs, publieke
financiën, milieu of verkeer. De heilzame effecten die worden toegeschreven aan open data zijn indrukwekkend: innovatie en economische
groei, betere en efficiëntere publieke
dienstverlening, grotere controle op
publieke bestedingen, meer maatschappelijke participatie en betere
openbare besluitvorming. De boodschap van open data is simpel, maar
de toegang tot en gebruik van data
worden beheerst door een almaar
groeiende kluwen van specialistische
Europese en nationale rechtsregels.
Mw. prof. dr. M.M.M. van Eechoud,
hoogleraar Informatierecht, in het
bijzonder met betrekking tot het
recht inzake toegang tot informatie
aan de Universiteit van Amsterdam,
zal haar oratie uitspreken op vrijdag
23 mei in de aula van de Oud Lutherse kerk te Amsterdam. Titel van de
oratie is: ‘De lokroep van open data’.
De wereldwijde verspreiding van de
btw is de meest opmerkelijke fiscale
ontwikkeling van de laatste 50 jaar.
Meer dan 150 landen kennen
momenteel een btw en daar komen
nog steeds landen bij. Van de indirecte belastingen is wereldwijd de btw
inmiddels de belangrijkste. Deze
belasting presteert uitstekend voor de
overheidsfinanciën. Zo is de btwopbrengst stabieler dan die van de
Op donderdag 15 mei 2014 gaf prof.
dr. Johan Witteveen (92), twee maal
minister van Financiën en voormalig
IMF-topman, alsnog het college dat
hij eigenlijk in 1963 had willen
geven. Dit afscheidscollege werd
ingeleid door Jeroen Dijsselbloem, de
huidige minister van Financiën.
Door zijn aanstelling als minister
van Financiën in het kabinet-Marijnen heeft prof.dr. Witteveen zijn eer-
J. Doomen
Freedom and Equality as Necessary
Constituents of a Liberal Democratic
State
Uitgeverij Bruylant 2014, 221 p.,
ISBN 978 28 0274 623 2
1414
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
der geplande afscheidscollege in
1963 nooit kunnen geven. Dat
gebeurde, 51 jaar na dato, nu alsnog.
Het afscheidscollege had als titel ‘The
meaning of our enormous structural
balance of payments surplus’.
Jumoke Oduwole hield op dinsdagmiddag 20 mei haar inaugurele rede
als nieuwe leerstoelhouder van de
Prince Claus Chair in Development
and Equity. Mevrouw Oduwole is op 1
september 2013 door het College van
Bestuur van ISS benoemd, op voordracht van het curatorium van de
Prins Claus Chair.
Oduwole is een talentvolle onderzoeker aan de Universiteit van Lagos in
Nigeria. Haar huidige werk concentreert zich op handelsrecht, internationaal recht en mensenrechten. Daarnaast is zij betrokken bij verschillende
initiatieven om de jeugd te stimuleren zichzelf te ontwikkelen en verantwoordelijkheid te nemen voor het
welzijn van hun omgeving. Tijdens
haar hoogleraarschap zal Oduwole
zich toeleggen op onderzoek naar het
recht op ontwikkeling. Zij wil komen
tot een nieuwe definitie hiervan in
een Afrikaanse context, en in relatie
tot handel en mensenrechten.
Scripties
De redactie biedt aan studenten de
mogelijkheid om met een korte
samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het
document op het blog van het NJB
geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden
voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van
studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van
de vele juristen die in ons land
werkzaam zijn. Heb je belangstelling
om te worden geselecteerd voor
opname van een samenvatting van
je masterscriptie in het NJB? Stuur
dan je scriptie, voorzien van een
samenvatting van maximaal 200
woorden, het eindcijfer (minimaal
een acht) dat je voor de scriptie hebt
ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van
het NJB, postbus 30104, 2500 GC
Den Haag of e-mail: [email protected].
PersonaliaAgenda
1054
Hoogleraar
Dhr. dr. R.C.P.
Haentjens is
benoemd tot bijzonder hoogleraar
Financieel Strafrecht aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de
Universiteit van Amsterdam. De leerstoel is ingesteld vanwege de Stichting voor Strafrechtelijk Onderzoek.
De kern van het onderzoek dat
Haentjens in het kader van zijn leeropdracht zal verrichten, spitst zich
toe op (financiële) fraude: de verschijningsvormen (in de ruimste zin:
oplichting, faillissementsfraude,
beleggingsfraude, witwassen), de
strafbaarstellingen daarvan en de
(Europese) strafrechtelijke handhaving. Belangrijke speerpunten hierbij
zijn de verwevenheid tussen de sanctiestelsels in Nederland, de impact
van de regelgeving en Europese jurisprudentie, en de jurisprudentie van
het Europees Hof voor de Rechten
van de Mens op gedragingen van
frauduleuze aard en op de systematiek en dogmatiek van het nationale
straf- en strafprocesrecht.
Gemeenschappelijk
Hof van Justitie
De Rijksministerraad heeft op voorstel van Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie ingestemd met de
voordracht voor benoeming van drie
nieuwe leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba,
Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire,
Sint Eustatius en Saba. Het betreft:
- de benoeming van mevrouw mr. S.E.
Sijsma per 1 augustus 2014, met
standplaats Curaçao
- de benoeming van mevrouw mr.
N.K. Engelbrecht per 1 augustus 2014,
met standplaats Aruba
- de benoeming van mevrouw mr.
S.M. Christiaan per 1 december 2014
met standplaats Curaçao.
Advocatuur
Sinds 1 april 2014 is
Cheryl Leunissen
advocaat/partner
vastgoedrecht bij
Griph law & tax. Zij is
gespecialiseerd in
huurrecht, bouwrecht en aanbestedingsrecht. Leunissen werkte zowel
bij grote advocatenkantoren (Boekel
de Nerée, Loyens & Loeff) als bij een
door haar zelf opgezet kantoor. In
2011 ging zij aan de slag bij een
vastgoed nichekantoor, waarna ze
Voor het plaatsen van berichten
in deze rubriek kunt u uw tips
en informatie sturen naar
[email protected].
begin april de overstap maakte naar
Griph.
NautaDutilh (Brussel)
heeft twee nieuwe
partners benoemd.
Sophie Jacmain specialiseert zich als litigator vooral in specifieke bedrijfsgeschillen, meer bepaald
op het gebied van onroerend goed,
en in algemene commerciële geschillen. Jacmain adviseert een breed
scala aan corporate cliënten en
banken voor wat betreft algemene
commerciële zaken,
procesvoering en
insolventie dossiers.
Nicolas de
Crombrugghe is
gespecialiseerd in
corporate/M&A, kapitaalmarkt transacties en beursgerelateerde aangelegenheden en heeft ruime ervaring in
het bijstaan van corporate en financiele instellingen bij alle aspecten van
vennootschaps- en effectenrecht.
Agenda
27 05 2014
Actualiteitenlunch Cassatie
in IE-zaken
Er wordt steeds vaker geprocedeerd
met een beroep op EU-geharmoniseerde, nog niet uitgekristalliseerde,
juridische begrippen. Principiële
zaken waar cassatie of een prejudicieel verzoek niet is uitgesloten. Deze
lunchcursus is bedoeld voor IE-advocaten die willen weten hoe ze succesvol kunnen procederen in hoger
beroep, met het oog op eventuele cassatie. Lopende cassatieberoepen die
zaken kunnen beïnvloeden, komen
aan bod. Het duo professor Willem
Hoyng en mr. Annette Hirschfeld
bespreken de volgende punten:
a) Wat kan en niet kan in cassatie;
b) Octrooirecht en cassatie;
c) Procesrecht en cassatie.
Het duo professor Tobias Cohen Jehoram en mr. Vivien Rörsch bespreken:
d) Do’s and don’ts in appel met oog
op cassatie;
e) Merken-, modellen- en auteursrecht in cassatie;
f) Cassatietactiek.
Deze cursus is bedoeld voor procederende IE-advocaten met oog voor
actuele en principiële rechtsvragen en
cassatie-advocaten met IE-interesse.
Tijd: dinsdag 27 mei van 11.45 tot 15.15 uur
Plaats: CAOP, Lange Voorhout 13 te Den Haag
Aanmelding: via: http://www.delex.nl/cassatie-in-iezaken.html
Inlichtingen: tel: 020-345 22 12, e-mail: service@delex.
nl. Deelname kost € 350, sponsoren IE_Forum betalen
€ 295, de rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel
(fulltime) betaalt € 100. Er zijn 3 PO punten te behalen.
06 06 2014
Landelijke Pleitwedstrijden
2014
De Vereniging Jonge Balie Utrecht
organiseert jaarlijks de Landelijke
Pleitwedstrijden (LPW), waarin tien
fanatieke pleiters uit het hele land
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
1415
1055
Agenda
het tegen elkaar opnemen. De deelnemers zijn de winnaars van de
lokale Jonge Balie pleitwedstrijden
die binnen de verschillende arrondissementen worden gehouden. Uit
deze pleiters wordt een winnaar
gekozen die zich de beste pleiter van
de Jonge Balie 2014 mag noemen.
Aangezien het aftellen voor het WK
Voetbal in Brazilië op dat moment
ruimschoots is begonnen omdat
nog geen week later de aftrap daarvan plaatsvindt, is ervoor gekozen
de deelnemers hiervoor klaar te stomen door hen uit te dagen met het
thema ‘Voetbal: oranje en ongere-
geldheden’. Traditioneel worden de
pleitwedstrijden gevolgd door een
borrel, diner en een feest voor alle
Nederlandse Jonge Balies.
17 06 2014
GIS-lezing Opportuniteitsbeginsel en EU-recht
Inlichtingen: Annemarie van Groningen, e-mail:
Tijdens deze bijeenkomst bespreekt
Pim Geelhoed (Universiteit Leiden)
het door hem geschreven proefschrift
met de titel ‘Het opportuniteitsbeginsel en het recht van de Europese Unie.
Een onderzoek naar de betekenis van
strafvorderlijke beleidsvrijheid in de
geëuropeaniseerde rechtsorde’.
[email protected], tel: 030 234 72 35.
Tijd: dinsdag 17 juni van 19.00 tot 21.00 uur
Aanmelding: Aanmelding open voor leden van de Neder-
Plaats: Campus Den Haag van de Universiteit Leiden
landse Jonge Balies via: http://www.jongebalieutrecht.nl/
(zaal: A2.01), Schouwburgstraat 2 te Den Haag
activiteiten/landelijke-pleitwedstrijden/
Inlichtingen en aanmelding: via: gis.secretariaat@gmail.
Tijd: vrijdag 6 juni, dagprograma van 12.30 tot 18.00 uur,
avondprogramma vanaf 18.00 uur
Plaats: dagprogramma: Rechtbank Midden-Nederland,
locatie Utrecht, Vrouwe Justitiaplein 1 te Utrecht. Avondprogramma: Grandcafé Maria, Mariaplaats 50 te Utrecht.
Kosten: diner + feest € 25, alleen feest € 20.
com. Er zijn 2 NOvA punten te behalen.
Agenda kort
23 05 2014
Intervisie Hoge Raad - cassatiebalie
06 06 2014
Landelijke Pleitwedstrijden 2014
NJB 2014/864, afl. 16, p. 1168
NJB 2014/1055, afl. 20, p. 1415
23 05 2014
Afscheidssymposium professor Fred
Grünfeld
11 06 2014
Bijeenkomst Rotterdams Juridisch
Genootschap
NJB 2014/974, afl. 18, p. 1303
NJB 2014/1017, afl. 19, p. 1359
27 05 2014
Actualiteiten
Vreemdelingenbewaring
12 06 2014
Het concern in 2020
18 06 2014
International Whistleblowers
Conference
NJB 2014/1017, afl. 19, p. 1360
24 06 2014
Wetsvoorstel Omgevingswet: ruimte
voor normen en waarden
NJB 2014/357, afl. 6, p. 442
NJB 2014/1017, afl. 19, p. 1359
NJB 2014/919, afl. 17, p. 1236
27 05 2014
Actualiteitenlunch Cassatie in IEzaken
NJB 2014/1057, afl. 20, p. 1415
02 06 2014
WRV bijeenkomst
02 t/m 04 07 2014
Jubileumconferentie IVir
NJB 2014/518, afl. 9, p. 630
12 06 2014
Boze burgers en de rechtspraak
NJB 2014/864, afl. 16, p. 1168
15 t/m 17 09 2014
Cambridge conference on Public Law
NJB 2014/864, afl. 16, p. 1169
12 t/m 14 06 2014
EYBA Summer Conference and
Annual General Meeting
NJB 2014/919, afl. 17, p. 1237
NJB 2014/919, afl. 17, p. 1237
25 09 2014
Jaarcongres Independent legal
Professional 2014
NJB 2014/790, afl. 14, p. 974
03 06 2014
TBM Jaarconferentie
17 06 2014
GIS-lezing Opportuniteits-beginsel
en EU-recht
NJB 2014/864, afl. 16, p. 1168
NJB 2014/1055, afl. 20, p. 1416
05 06 2014
Bijeenkomst van de
Vereniging voor Vrouw en Recht
18 06 2014
Erfenisvakdag
17 t/m 19 11 2014
International Conference
25 Years CRC
NJB 2014/196, afl. 3, p. 246
NJB 2014/974, afl. 18, p. 1303
NJB 2014/974, afl. 18, p. 1303
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
1416
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-05-2014 – AFL. 20
Insolventierecht
Studiereeks
Burgerlijk Recht
Prof.mr. R.D. Vriesendorp.
Het nieuwe deel Insolventierecht in de Studiereeks Burgerlijk Recht is bedoeld als
studieboek voor (aanstaande) juristen en studenten in de masterfase. Naast een
leerboek vormt dit boek tevens een naslagwerk voor de jurist die zich (weer) een helder
beeld wil vormen van het insolventierecht als systeem waarop hij kan terugvallen bij
de behandeling van door hem op te lossen kwesties.
De
Studiereeks
Burgerlijk
De gekozen opzet laat de lezer kennismaken met de (on)mogelijkheden van
dit rechtsgebied om onfortuinlijke schuldenaren en hun schuldeisers een zo
adequaat mogelijk instrumentarium te bieden voor hun financieel-economische en
maatschappelijke problemen. Het begrip insolventierecht omvat niet alleen de drie in
de Faillissementswet opgenomen procedures (faillissement, surseance van betaling en schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen), maar ziet ook op de daaraan voorafgaande situatie waarin een schuldenaar met
financiële problemen wordt geconfronteerd. De combinatie van de financieel-economische achtergrond bij
insolventie en de noodzakelijke juridische regulering verlangen van de beoefenaar flexibiliteit, scherp analytisch
vermogen, gevoel voor cijfers, praktisch inzicht en creativiteit om te onderhandelen en conflicten op te lossen.
Dit boek volgt daarom de verschillende stadia van een steeds verder verslechterende financiële situatie van de
schuldenaar en behandelt de structuren en procedures die het recht voor die situaties biedt.
Recht is een reeks studieboeken
Aangezien het insolventierecht in belangrijke mate onderdeel vormt van het burgerlijk recht, is beheersing van
het civielrechtelijk systeem een vereiste om het insolventierecht met succes te beoefenen. Dit verklaart mede
zijn plaats in de Studiereeks Burgerlijk Recht.
SBR deel 8, 9789013118841, 496 pag., € 45, 2013, seriekorting 20%
vormen gezamenlijk een com-
voor het bachelor onderwijs
privaatrecht. Het nieuwe deel
Insolventierecht voor masterstudenten is daarop een eerste
uitzondering. De delen uit de
Studiereeks Burgerlijk Recht
pleet en onderling samenhangend studieboek over het burgerlijk recht. De hoofdzaken
Onlangs in herdruk verschenen:
Rechtshandeling en overeenkomst
Prof.mr. Jac. Hijma, prof.mr. C.C. van Dam, mr. W.A.M. van Schendel, mr. W.L. Valk
SBR deel 3, 9789013112696, 396 pag., € 43,50, 7e druk 2013, seriekorting 20%
Bijzondere overeenkomsten
Prof.mr. B. Wessels, prof.mr. A.J. Verheij (Red.)
SBR deel 6, 9789013113785, 558 pag., € 46,50, 3e druk 2013, seriekorting 20%
Rechtspersoon, vennootschap en onderneming
Prof.mr. J.B. Huizink
SBR deel 7, 9789013117752, 468 pag., € 42,50, 3e druk 2013, seriekorting 20%
van de behandelde stof worden
op ruime schaal met aan rechtspraak ontleende voorbeelden
verrijkt. De stof is zeer toegankelijk en wordt op overzichtelijke en systematische wijze
gepresenteerd. De studiereeks
Burgerlijk Recht is bij uitstek
geschikt voor degenen die hun
Overige delen in de Studiereeks Burgerlijk recht:
Personen- en familierecht, huwelijksvermogensrecht en erfrecht
Prof.mr. M.J.A. Van Mourik, prof.mr. A.J.M. Nuytinck
SBR deel 1, 9789013100785, 480 pag., € 45, 5e druk 2012, seriekorting 20%
Goederenrecht
Prof.mr. H.J. Snijders, mr. E.B. Rank-Berenschot
SBR deel 2, 9789013085235, 704 pag., € 51, 5e druk 2011, seriekorting 20%
kennis over het burgerlijk recht
willen opfrissen. De serie staat
onder redactie van prof.mr.
Jac. Hijma, prof.mr. H.B. Krans,
prof.mr. H.J. Snijders en prof.
mr. J. Spier.
Verbintenissenrecht algemeen
Prof.mr. C.J.H. Brunner, mr. G.T. de Jong, prof.mr. H.B. Krans, prof.mr M.H. Wissink
SBR deel 4, 9789013078534, 344 pag., € 42, 3e druk 2011, seriekorting 20%
Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding
Prof.mr. J. Spier, prof.mr. T. Hartlief, prof.mr. A.L.M. Keirse, prof.mr. G.E. van Maanen,
prof.mr. R.D. Vriesendorp
SBR deel 5, 9789013093803, 484 pag., € 44, 6e druk 2012, seriekorting 20%
www.kluwer.nl/shop
in onze shop bestelt u zonder verzendkosten
Where
privacy
meets
compliancy
De dagelijkse praktijk van privacy vraagstukken is veelomvattend. Hoe gaat uw organisatie om met
persoonsgegevens? Van uw medewerkers, van uw klanten. Dat u hier zeer veel waarde aan hecht is
vanzelfsprekend. Maar hoe waarborgt u dit? En hoe gaat u in 2014 de wijzigende wet- en regelgeving
implementeren in uw organisatie? Benieuwd naar hoe Brunel uw organisatie kan helpen?
Let’s meet op brunel.nl
Download