zakelijke kredieten - samenvatting A; hoofdstuk 1; het contact met de kredietaanvragers 1.1 Het ontstaan van het contact 1.1.1 De relatie bezoekt de bank zonder voorbericht - dit is niet doelmatig, - voorbereiding is niet mogelijk - daardoor geen structuur in het gesprek - informatie wordt achteraf bestudeerd -> onduidelijkheden ? waarom deze bank ? is hij al ergens afgewezen ?achtergrond van de klant ? naast beoordeling van cijfers ook indruk 1.1.2 De relatie heeft het bezoek aangekondigd :voorbereiding is mogelijk en verzoek om relevante informatie, recente cijfers. Tijdens het gesprek kunnen gericht vragen worden gesteld. 1.1.3 De relatie wordt geïntroduceerd :prospect (= potentiële nieuwe klant). Bijvoorbeeld via (goed onderhouden) bestaande relatie . Of via accountant of andere financiële adviseur. Deze introductie betekent geen garantstelling voor een evt. krediet. 1.1.4 De relatie wordt bezocht op initiatief van de bank: periodiek - onderhoud - nieuwe info over plannen acquisitie - aanleiding is branchespreiding, initiatief bank - ondernemer is privé al klant - koude acquisitie 1.2 Voorbereiden van het gesprek Algemeen: - wat moet besproken worden met de cliënt? - welke andere functionarissen moeten aanwezig zijn? - (reserveren) spreekkamer 1.2.1 Voorbereiden nieuwe relatie Verzamelen van handelsinformatie, bv KvK of referenties. Bij rechtspersonen, eenmanszaak, vof en dergelijke ook een BKR uittreksel. Hierdoor verkrijgt men inzicht in - aard van bedrijfsactiviteiten - samenstelling van de leiding - functie van de bezoekers (zeggenschap en eigendom) - reeds bestaande kredietfaciliteiten bij derden Verder specifieke onderwerpen zoals: - starter of reguliere onderneming - aantal jaren werkzaam in de branche? - welke branche? - wijzigingen in bedrijfsactiviteiten (frequent?) - zelfstandige onderneming of dochter? - capaciteiten van de leiding? Kwaliteit van de ondernemer? 1.2.2 Voorbereiden bestaande relatie - hoe voert deze relatie haar rekening en wat is de omzet? Bijvoorbeeld tbv liquiditeitsplanning, transacties etc. - laatste fin. gegevens en revisierapport - recente correspondentie (laatste contactmomenten) -cross-sell , bv verzekeringen of privébankzaken. 1 zakelijke kredieten - samenvatting 1.3 Gesprekstechniek Begin van het gesprek: cliënt op zijn gemak stellen, “verstrekte inlichtingen zullen vertrouwelijk worden behandeld”, houding aanpassen aan de sfeer van het gesprek en de aard van de cliënt. Feitelijke gesprek: luisteren, belangstellend en kritisch, samenvatten, geen ‘ondervragingstechniek’, geen suggestieve vragen. Beëindiging gesprek: recapitulatie, misverstanden en onduidelijkheden moeten vermeden worden. 1.4 Doel van het gesprek Indien het doel van het gesprek een kredietverhoging is dan zal gevraagd moeten worden naar toelichting op de noodzaak van deze verhoging. Gegevens als verloop, prognoses van de omzetstijging, voorraadvergroting of uitbreiding vh machinepark zijn relevant. Is er verlies? Priveopnamen? Hierdoor komt de dieper liggende kredietbehoefte naar boven. Bijvoorbeeld: omzetstijging. Welk bedrag? Binnen- of buitenland? Grotere orders of meer afnemers? 1.4.1 Checklist Voorbeeld: Aard van gegevens Vragen: Algemeen Financieel naam, ondernemingsvorm, contacten met andere banken, balans- en resultatenrekening; accountantsrapport; investeringsprognoses behoefte aan niet-kredietproducten, fin. Logistiek, effecten, verzekeringen bestaande faciliteiten en zekerheden, condities, gebruik van bestaande fac. gevraagde kredietfaciliteit, zekerheid, looptijd, doel van krediet. Commercieel Krediettechnisch Aanvullende vragen: tussentijdse cijfers? Stille reserves? overschrijding van de kredietlimiet? 1.4.2 Verwachtingen van de cliënt: besluitvorming kost tijd, beslissingsbevoegde instanties aanvraag voorleggen, condities etc. 1.4.3 Vastlegging van het gesprek: met wie is gesproken; welke bankfunctionarissen waren aanwezig; waar en op welk tijdstip heeft de bespreking plaatsgevonden; welke afspraken zijn gemaakt. Gespreksnotities geven overzicht van verloop van de verhouding tussen bank en cliënt. A - hoofdstuk 2 - Ondernemingsplannen; Ondernemingsplannen: een onderneming zal zich continue vragen moeten stellen om slagvaardig te blijven opereren. Antwoorden worden vertaald in een ondernemingsplan. De voortgang is beter te beheren en beheersen en de geldschieter kan informatie hieruit verkrijgen. 2.1 Strategie Ondernemen is een ‘survival of the fittest’. Omgevingsfactoren zijn randvoorwaarden voor het ondernemersgedrag. Bv, verkorten levenscycli van producten door techn. ontwikkelingen, sneller wijzigen en uiteenlopen van wensen van klanten, toenemend belang van prijs/prestatieverhouding van producten, goede vestigingsplaats. Ondernemingsstrategie= in hoofdlijnen de wijze waarop de onderneming zijn doelstellingen wil bereiken. Verschillende strategieën zijn mogelijk. De keuze hangt af van de effectiviteit (bereiken van het doel?) en efficiency (hoe wordt het bereikt: met alternatieve of minder middelen?) 2 zakelijke kredieten - samenvatting Ondernemingsplan = het geheel van plannen en beslissingen waarmee de onderneming de doelstellingen wil bereiken. - beschrijving huidige situatie (swot analyse) - beschrijving gewenste situatie (wat wil de onderneming bereiken?) - marketingplan (hoe wil de onderneming bereiken; verkoop, inkoop, productie, personeel,) - financieel plan (consequenties en haalbaarheid) 2.2 Belang van een goede planning Strategische planning: voorbereiden op een onzekere toekomst en handhaving in dynamische omgeving. Het beleid wordt geformuleerd en de resultaten worden getoetst. Planning dwingt een ondernemer systematisch alternatieven te onderzoeken met voor- en nadelen. De SP moet door de hele onderneming gedragen worden. Marketingplan: dit bestaat uit deelplannen en vormt een onderdeel van het ondernemingsplan. Alle plannen samen vormen het financiële plan of het budget.(invoegen schema op pag A2.3) 2.3 Planningshorizon < 1 jaar = korte termijn = operationeel plan = heel gedetailleerd = gekwantificeerd per afdeling/divisie/product >1 en <3 jaar = middellange termijn = tactisch plan > 3 jaar = lange termijn = strategisch plan = globaal, dus niet gedetailleerd. NB 1. de planningsperiode is mede afhankelijk van de branche (software vs energiebedrijf). NB 2. het wordt voor alle branches steeds moeilijker om langer dan 4-5 jaar voorruit te kijken. Een middel om dit wel te doen is scenarioanalyse. NB 3. tussen de 3 plannen is een logische samenhang. Een functioneel plan is een actieplan met financiële consequenties en is direct vertaald naar het operationele niveau van de organisatie. 2.4 Planningsnivo 1. Strategisch planningsnivo 2. Divisieplanningsnivo 3. Functioneel/Operationeel planningsnivo Top-down benadering: voor het strategische plan Bottom up benadering: voor de budgetten. Het opstellen van het budget gebeurd bij de bottom, de goedkeuring hiervan bij de Top. 2.5 Het strategisch proces In het strategisch proces zijn 3 stappen te onderscheiden: 1. analyse van de huidige situatie - swot analyse: structuur van organisatie, inkoop, productie, - financiële positie, - mgt, - personeel, - r&d 2. vaststelling van de doelstellingen - groei of continuïteit, rendement op eigen vermogen (dga) of dividend en koerswinst (aandeelhouder) 3. vastlegging van de te nemen stappen - beschrijving van de te nemen stappen. 3 zakelijke kredieten - samenvatting Strategiebepaling is een continue exercitie door de voortdurend veranderende, turbulente omgeving. 2.6 Beoordeling van ondernemingsplannen Het ondernemingsplan kan als uitgangspunten voor een geldverstrekker dienen. Criteria zijn: heeft de onderneming een recent SP en operationeel plan? Hoe zijn deze tot stand gekomen? Zijn de plannen intern bekend en wordt ermee gewerkt? Een goed omschreven plan zal getoetst worden: heeft de onderneming eerder gemaakte plannen gerealiseerd? Sluiten de doelstellingen goed aan op de technologische, financiële en personele mogelijkheden? Sluiten de plannen aan bij de macro-economische ontwikkelingen/ branche ontwikkelingen? A - hoofdstuk 3 - Organisatie Iedere gezamenlijke activiteit heeft 2 fundamentele tegengesteld werkende vereisten: 1. verdeling van taken 2. coördinatie van taken De structuur van een onderneming wordt bepaald door het aantal taken en de wijze van coördineren, afhankelijk van grootte, leeftijd etc. 3.1.1. Organisatiestructuur - functionele organisatiestructuur Interne differentiatie is de basis: het soort taken, bundelen van handelingen/bewerkingen naar gelijksoortigheid wat betreft kennis, deskundigheid en vaardigheid. Functioneel ingerichte deskundigheids- en verantwoordelijkheidsgebieden. Afdelingen zoals inkoop, productie, marketing, logistiek en verkoop ontstaan. Kenmerken: - functionele gebieden worden toegewezen aan functionele managers, die rechtstreeks rapporteren aan DT - maximale concentratie en benutting van specialisten - specialisten worden vanuit mgt development een carrièrepad aangeboden - top van de organisatie is het coördinatiepunt van de onderneming. Hier komen de rapportagelijnen voor het eerst samen - alle beslissingen worden door DT genomen. Alleen operationele liggen bij MT - omgeving moet stabiel zijn, de producten niet te zeer aan mode onderhevig - activiteiten moeten zich over langere periode uitstrekken - zoveel mogelijk standaard - gecentraliseerde beslissing + kleine organisaties, met homogene producten + veel bij MKB + duidelijk + korte rapportage lijnen + effectief en efficiënt - meest geschikt voor kleine bedrijven - geen complexe bedrijven met complexe producten 3.1.2 Organisatiestructuur - productgewijze organisatiestructuur Interne specialisatie is de basis: in de productorganisatie vindt interne specialisatie naar product plaats. Per product vindt interne differentiatie plaats zoals in de F-indeling. Kenmerken: 4 - product/marktcombinaties worden gevormd waarin specialisten snel beslissingen kunnen nemen en veranderingen doorvoeren - inspanningen zijn gericht op product ipv handeling/taak zakelijke kredieten - samenvatting - verantwoordelijkheid ligt bij productmanagers - productgroepen kunnen als afzonderlijke resultaatcentra/profit centres worden gezien. - 2 of meer typen producten of diensten die qua technologie/productiewijze/aard sterk verschillen - grote ondernemingen - gedecentraliseerde beslissing + specialisme van het product staat centraal - geen synergie, dus veel overheadkosten 3.1.3 Organisatiestructuur - geografische organisatiestructuur geografische spreiding is de basis: de activiteiten van de organisatie zijn geografisch gespreid. De organisatie kan ook ingedeeld worden naar de plaats van vestiging. Organisaties die markten in verschillende gebieden bedienen en zo dicht mogelijk bij de klant zitten. Deze structuur kan gecombineerd worden met een F of P structuur. 3.1.4 Organisatiestructuur - matrixstructuur combinatie van een f- en p- structuur, oftewel een projectmanagementorganisatie. Kenmerken: - tijdelijke en ad-hoc situaties - knooppunten worden gevormd door projectteams die wisselen van samenstelling - er wordt optimaal gebruik gemaakt van mensen en middelen - komt veel voor waar de organisatie in een dynamische omgeving werkzaam is; bijv ruimtevaart, reclame + op korte termijn grote slagkracht - coördinatie is moeilijk en intensief - toename overhead - intensieve communicatie (daardoor inefficienty) - onregelmatige werkdruk - niet geschikt voor massa productie, maar wel maatwerk 3.1.5 Organisatiestructuur - divisiestructuur markten zijn de basis: zoals de productgewijze structuur gebaseerd op markten. Geschikt voor Fortune 500 ondernemingen. Iedere divisie heeft zijn productstructuur en de divisiestructuur is hier bovenop geplaatst. Kenmerken - aantal producten per divisie is verschillend - divisies hebben hun eigen strategieën - alle functies zijn autonoom geregeld - autonomie is zeer groot, de raad van bestuur houdt zicht op de performance - omvang van raad van bestuur is relatief klein - rvb beslist de strategie - rvb beslist over allocatie van de middelen - rvb voorziet in diensten of staffunctionarissen + korte lijnen + specialisme - divisies gaan voor eigen winst, niet voor de totale onderneming 5 zakelijke kredieten - samenvatting 3.2 Personele structuur 3.2.1 Organigram: structuurschema waaruit de hiërarchische, functionele en personele verhoudingen blijken. Beperking is de geringe mogelijkheid voldoende aspecten van de menselijke relaties tot uitdrukking te brengen. De inhoud van de relaties is pas duidelijk indien samenhang met functie/taakbeschrijving. Primaire functies: de functies waarvoor de organisatie bestaat. Lager kader: 1e laag van management / first-line management Midden kader: leidinggevende laag tussen lage kader en topmanagement Hoger kader: Algemeen directeur Lijnmanagement: hiërarchische laag tussen van topmgt tot operators. 3.2.2 Staf, Diensten en hoger kader: vormen kosten voor de onderneming die moeten worden opgebracht door de operationele afdelingen = overhead. Gevaar is ongebreidelde toename van de overheadkosten op het resultaat van de organisatie. Fout is om deze kosten toe te wijzen aan operationele eenheden: 1. hierdoor is er voor s&d geen prikkel op taken goed en goedkoop aan te bieden, 2. de operationele eenheden worden verantwoordelijk voor kosten die ze niet zelf kunnen beïnvloeden. Oplossing is het betalen van de kosten van de stafafdeling uit het budget van het topmgt. Op basis van resultaatverantwoordelijkheid verrekend worden: wie bestelt, die betaald. Kostendekkend functioneren op basis van een dienstencatalogus. Staf : Diensten: - verlengstuk van het topmgt, uitvoeren van taken iov het topmgt - geen lijnbevoegdheid - bv jurist, personeelszaken, directiesecretaresse - deze beïnvloeden de primaire functies van de prod.mw indirect. - geen onderdeel van de lijn - leveren diensten aan ieder onderdeel van de org. - bv postkamer, bedrijfsrestaurant, r&d en IT afdeling. 3.2.3 Span of control en hiërarchische structuur Bij het coördineren van activiteiten spelen 2 vragen een belangrijke rol: 1. hoeveel individuen kunnen/moeten rapporteren aan 1 mgr? dit is de zg span of control/omspanningsvermogen. 2. welke vorm moeten de verschillende org onderdelen hebben? dit is de zg hiërarchische structuur. Span of control: - hoe meer standaardisatie, hoe groter de eenheid 20 -50 werknemers - hoe complexer de taken, hoe meer afstemming onderling, dus kleinere eenheid. Ongedwongen, frequent en informeel contact moet mogelijk blijven. Hierarchische structuur - taken tussen hoogste en laagste nivo zijn verschillend. - lage soc = veel hiërarchische nivo’s - werkvloer = veel standaardisatie, dus grote soc - middenmgt = 1. functionele eenheden -> meer coördinatie = kleinere soc 2. producteenheden -> minder coördinatie = grotere soc - soc is ook afhankelijk van de relatie met de stafafd. -> intensieve relatie = kleinere soc - technische stafafdeling / professionele dienst met hoog opleidingsnivo/specifieke kennis verreist veel overleg, complexe taken, veel coördinatie = kleine soc 6 zakelijke kredieten - samenvatting 3.2.4 Formele en informele organisatie Twee stromingen ontstonden in de vorige eeuw: 1. administratief management; formele structuur koppelen aan wijze van toezicht = Fayol 2. standaardisatie; direct verband tussen formele structuur en standaardisatie van het werk = Taylor en Weber Administratief management. Centraal staat de organisatiestructuur die als voorbeeld kan dienen voor alle typen organisaties. De werking en de structuur vd org op basis van toewijzing van taken. Fayol richt zich op de problemen van het mgt. Taakgericht. Standaardisatie; niet de wijze van toezicht maar de wijze van standaardisatie is de basis. - Scientific mgt: Taylor: mechanisatie, elementaire deelhandelingen gekoppeld aan tijdnormen. - Burocratietheorie: Weber: op basis van 6 kenmerken het gedrag van de organisatie kunnen voorspellen. Ideaal typering van een burocratie, rationeel uitvloeisel van discipline. 1. interne taak en gezagsverdeling 4. stelsel van regels die gedrag in bep. situaties voorspellen 2. vast systeem van boven- en onderschikking = hierarchie 5. vaste aanstelling, salaris en pensioen 3. systeem van professionele scholing 6. carrièrelijn 3.2.5. Humanrelationsbeweging Als reactie op de hiervoor genoemde stromingen kwam in de 30-er jaren een stroming die zich afzette: de humanrelationsbeweging. Benadering van psychologische invalshoek en niet de ingenieursinvalshoek. Hawthorne onderzoek: mens is niet langer alleen rationeel, economisch, dat materiële bevrediging nastreeft. De mens is op zoek naar lidmaatschap. Een org is een verzameling van diverse groepen van individuen. Informele organisatie: formele organisatiestructuur wordt beïnvloed door onofficiële, informele machtsrelaties. De officiële structuur reflecteerd de natuurlijk aanwezige gedragspatronen. 3.2.6 Contingency theorie De theorie heeft als doel een conceptueel kader te scheppen voor het management om situaties te begrijpen, relevante onzekerheden te indentificeren en alternatieven te ontwikkelen. Succesvolle organisaties blijken een logische consistente organisatiestructuur te hebben. Belangrijkste contingenties zijn; - grootte en leeftijd vd organisatie - technologie - diversiteit van producten - personeel - omgeving. 3.3 Leiderschapstijlen 1a. Autocratisch leiderschap; - dictatoriaal/autoritaire, - tegenovergestelde van democratisch leiderschap. - Mw dienen alleen opdrachten uit te voeren. - Geen medezeggenschap. - Strakke controle - soms gewenst in reorganisaties of moeilijke omstandigheden 1b. Democratisch leiderschap; - participatief of coöperatief - grote mate van overleg over doelen en invulling - mw is medeverantwoordelijk, meer ruimte voor eigen inbreng. - achteraf vindt toetsing plaats op doelstellingen - laissez faire, volledig vrijlaten van mw voor invulling en uitvoering van activiteiten 7 zakelijke kredieten - samenvatting 2a. Taakgericht l-schap - management by objectives - bereiken van doelen door het uitvoeren van vooraf afgesproken taken - Mgt informatie systeem (MIS) helpt de mgr om te controleren - weinig aandacht voor arbeidsklimaat en menselijke relaties 2b. Sociaal gericht l-schap - arbeidsklimaat en menselijke relaties staat centraal - tegenpool van het taakgericht leiderschap - in extreme vorm kan dit niet estaan omdat dit type niet toekomt aan de org. doelstellingen - mensgericht leiderschap 3.3 Gedragsaspecten Kenmerken van een succesvolle manager is moeilijk weer te geven vanuit leiderschapstijl. De positie en het succes van de manager wordt bepaald door factoren die de manager zelf niet kan beïnvloeden: soort werk, klimaat, cultuur en nivo van mw. - persoonlijkheid en de wisselwerking hiertussen - gedrag van een succesvolle mgr resulteert in het positief beïnvloeden van mw en daarmee de ondernemings of afdelingsdoelstellingen halen. effectieve en succesvolle leiders scoren hoog op de volgende vormen van gedrag: 1. communicatie 2. feedbackgericht 3. verantwoordelijkheid 4. resultaatgericht 5. sociaalgericht 6. procesbewakend 3.4 Personeel - Vroeger was personeel niet meer dan de “factor Arbeid” - nu wordt dit gezien als het belangrijkste bezit van de onderneming - ondernemersleiding moet de mw motiveren, enthousiaste mw maken het verschil als producten op elkaar gaan lijken - leiding moet enthousiasme kweken voor eigen werk om ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid te beïnvloeden - verhogen betrokkenheid, vergroten beïnvloeding werk, verbeteren ongunstige omstandigheden (Arbeidsomstandighedenwet) Personeelsmanagement: werving, selectie, opleiding, beoordeling, promotie, overplaatsing, ontslag, beloningssysteem, functiewaardering, informatieverzorging en conflictafhandeling. Management development; zorgt voor vorming en opleiding voor complexe mgt functie. Zorgen vor een flexibele mgt groep waarin mw instaat zijn sneller van functie te wisselen. Job enlargement; horizontale taakverruiming, geen salarisverhoging, geen verruiming in verantwoordelijkheden Job enrichment; verticale taakverrijking; wel salarisverhoging, meer verantwoordelijkheid. 3.4.2 Functiewaardering; - bepalen van een volgorde van zwaarte van de functie - volgorde wordt bepaald door de inhoud ve functie - vertaling van functiewaardering naar geld is mede afhankelijk van het loonbeleid, sector, arbeidsmarktschaarste, leeftijd, ervaring 8 zakelijke kredieten - samenvatting 3.4.3 Medezeggenschap Externe medezeggenschap: vakvereniging, werknemersvereniging, deelname in commissies Interne medezeggenschap: Arbowet mbt veiligheid, gezongdheid. Vindt plaats in een gestructureerd overleg. 3.5 Productie Productievormen; 1. Stuksproductie; - aantallen, functionele organisatiestructuur - productie van goederen, gebaseerd op eisen van individuele afnemer (maatwerk) - productie van prototypes, model in autoindustrie - fabricage van machine installaties/bouwwerken - productie van kleine series (batchgewijze productie), op order, maatwerk 2. Massaproductie; aantallen, productgewijze org structuur - fabricage van beperkt aantal soorten producten met gespecialiseerd machinepark - grote ondernemingen om volume te halen - producent bepaalt specificaties vh product - werkvloer mw zijn laaggeschoold, doen simpel en routinewerk. 3. Procesmatige productie; volume/gewicht; span of control is laag, veel technische staf - continue productie van gas, vloeistoffen, kristallijne substanties - massafabricage met specifieke technologie - weinig productiemw, lage hierarchie - alle processen worden door zeer hoog opgeleide operators via beeldschermen gemonitord 3.5.2 Onderzoek en ontwikkeling en productie Grote industriële ondernemingen besteden veel geld aan onderzoek en ontwikkeling. Patenten zorgen voor controle over de technologie en daarmee over de markt van eindproducten. - wedloop: niet meedoen betekent afhankelijk worden van anderen. - vroeger: R&D -> productie -> marketing - nu: reciproque samenwerking tussen marketing - R&D - productie - procesinnovatie en productinnovaties hebben grote gevolgen voor het productieproces, daarom meer een 3-hoeksverhouding A - hoofdstuk 4 - Marketing 4.1 Marktonderzoek Verzamelen van actuele en relevante informatie van de markt en marktmethoden om een marketingbeleid op te stellen en zodoende risicos te verkleinen. Ook informatie uit de markt over de eigen organisatie is belangrijk (marktaandeel, en koop en gebruiksgewoonten van kring van afnemers). Inzicht in zaken als: - gewenste producteigenschappen - totale omvang van de markt - mogelijkheid om segmenten te splitsen - wijze waarop markt reageert op prijs en promotiebeslissingen - demografische en psychografische kenmerken van afnemersgroep - omzetpotentieel van bepaalde producten - marktgedrag van concurrenten Stadia van marktonderzoek: 9 1. probleemformulering 2. vorm van het onderzoek zakelijke kredieten - samenvatting 3. gegevensverzameling (desk~= bestaande data , field~= nieuwe data) 4. analyse (kwantitatief / kwalitatief) 5. marktonderzoeksrapport 4.2 Kopersgedrag 1. onderkenning behoefte 2. verzamelen van informatie /alternatieven 3. beoordelen en evalueren van alternatieven 4. keuze uit alternatieven 5. gebruik / verbruik van de aankoop 6. resultaat, heraanschaf, bevestiging of dissonantie (roken is slecht) 4.2.1 te onderscheiden goederen Convenience: geen mentale of fysieke inspanning, koffie,melk, zeep Shopping goods: bereidheid om geestelijk en fysiek in te spannen, dvd recorder, meubel Specialty goods: voor de koop is de consument bereid om moeite te doen, merk of specifieke eigenschappen zijn belangrijk , Cartier horloge, reform, fotoapparatuur Unsought goods/ impulsproducten: nieuwe producten, nieuwe productcategorie, ander distributiekanaal 4.2.2 Betrokkenen in het koopproces 1. Koper 2. Gebruiker 3. Beslisser 4. Betaler 5. Beïnvloeder 4.3 Marktsegmentatie Verdelen van de totale markt in segmenten die de basis vormen voor marketinginstrumenten of marketingmix. Segmentatie vormt de kern van marketingstrategie. Voorbeelden: eenpersoonshuishoudens, grote gezinnen, prijsbewuste kopers, trendsetters, volgers, light-users, studenten etc. 1. meetbaarheid van segment - koopgewoonten / kenmerken 2. bereikbaarheid 3. omvang 4. homogeniteit / homogene reactie 5. heterogeniteit tussen segmenten toekomst: kleinere segmenten definiëren, individueel benaderen, middelen wijzigen snel (digitale tijdperk) 4.4 Marktsegementatiestrategieën 3 hoofdvormen van marktsegmentatiestrategieën (binnen 1 org. kunnen meerdere strategieën gevolgd worden): 4.4.1 Gedifferentieerde marktsegmentatiestrategie - ondernemer richt zich op meerdere verschillende segmenten - verschillende combinaties van marketinginstrumenten - voor iedere deelmarkt is er een bijpassende mix van distributie, promotie en prijs - voorwaarde is heterogene samenstelling van de markt - nadeel is hogere kosten 10 zakelijke kredieten - samenvatting - voordeel is hogere opbrengsten - vb yoghurt 4.4.2 Geconcentreerde marktsegmentatiestrategie - een segment - specialisatie op dit segment - passende marketing mix - voordeel = krachtige markpositie in een segment door voldoen aan specifieke eisen en wensen vd markt - weinig middelen of voorkeur voor krachtige positie - niche markten (zwangerschapskleding) 4.4.3 Ongedifferentieerde marktsegmentatiestrategie - totale markt is afzetgebied - geen segmentatie - vb Coca Cola - komt tegenwoordig nog regelmatig voor: zout, suiker, 1e fase van levenscyclus, homogene markten. 4.5 Marketingmix Marketinginstrumenten: product, prijs, plaats, promotie, personeel (5 P’s). Samen vormen deze de marketingmix. Goede afstemming leidt tot een versterking van de onafhankelijke instrumenten. Verkeerde afstemming leidt tot verwarrende signalen. 4.5.1 Product kwaliteit, eigenschappen, stijl, merknaam, verpakking, assortiment, garantie, service 4.5.2 Prijs prijshoogte, kortingen, betalingsvoorwaarden, kredietmogelijkheden Hoge prijsstrategie: - creaming - tegelijktijdig met een goedkope en dure versie een nieuw product introduceren op de markt. (paperback en special edition) - skimming (afromen) - introductieprijs is heel hoog, hierdoor exclusief, later gaat de prijs omlaag. Lage prijsstrategie / penetratiestrategie: doel is verkrijgen van groot marktaandeel. bv koffiepads (consumergoods) 4.5.3 Plaats distributiekanalen, distributiespreiding, locaties, verkoopgebied, voorraadnivo, transport distributiekanaal: producent -> (groothandel) -> ( detailhandel) -> consument direct -> indirect kort -> indirect lang 4.5.3.1 Distributiespreiding reclame, pers. verkoop, salespromotie, publiciteit intensieve distributie: maximale spreiding, zoveel mogelijk verkooppunten, convenience goods selectieve distributie: beperkt aantal verkooppunten, shopping goods, exclusieve distributie: 1 verkooppunt per regio, shopping en specialty goods 4.5.3.2 Fysieke distributie alle activiteiten die een voortstuwing van producten door de bedrijfskolom moeten realiseren. Logistieke taken. Kostenaspect en service zijn belangrijke factoren hierin. 11 zakelijke kredieten - samenvatting 4. 5.4 Promotie reclame - het reclame beleid is een onderdeel van het commerciële beleid. Budget, mediamix en middelen moeten bepaald worden en het effect hiervan gemeten. persoonlijke verkoop - communicatie met potentiele afnemer. Salesmeetings stroomlijnen de pv. after sales - garanties, gebruikersinformatie, klachtenbehandeling public relations - alle niet-betaalde officiële informatie in de media. Onderhouden van contacten met PR doelgroepen. salespromotions - activiteiten ter ondersteuning van PV en reclame. Koopintentie van de consument verhogen. 4.6 Levenscyclus van een product Introductie, snelle groei, groei, rijpheid/volwassenheid, marktverzadiging/neergang. Acties tot verlenging van de levenscyclus - meer gebruik van het product (kaas uit het vuistje), uitbreiding assortiment (snel klaar menu), nieuwe toepassingen voor basisproduct (yoghurt als sladressing), 4.7 Productontwikkeling - wensen en behoeften van consumenten veranderen. - concurrenten doen ook aan r&d - wetgeving (milieueisen) Het proces vanaf het vormen van het idee, via ontwikkelen, ontdekken, uitvinden, introductie. Niet alle productintroducties zijn succesvol. Dit kan vele oorzaken hebben A - hoofdstuk 5 - Externe omgevingsfactoren; 5.1 Invloeden op micronivo Hieronder worden de belanghebbenden of stakeholders (micronivo) behandeld die in de omgeving van een onderneming een rol spelen. Micronivo: Overheid: pluriforme karakter vd overheid leidt soms tot tegengestelde belangen. Essentieel is dat de onderneming voeldoet aan alle regel- en wetgeving Branche of Bedrijfstak: een groep ondernemingen die haar bedrijvigheid op gelijke of gelijksoortige producten heeft afgestemd en een gemeenschappelijk groep van kopers 5.1.2 Concurrenten; verschillende vormen van concurrentie. Volkomen concurrentie: - volledig vrije mededinging of homogeen polypolie - veel aanbieders, veel vragers - identiek = homogeen artikel - alle partijen overzien de markt - bv. aandelenmarkt op effectenbeurs Monopolistische concurrentie - beperkt aantal aanbieders - groot aantal vragers - zelfs in een doorzichtige markt onvolkomen door verschillen =heterogene polypolie in aangeboden producten = heterogene producten - iedere producent is monopolist tav zijn eigen art. maar er zijn vergelijkbare prod. 12 zakelijke kredieten - samenvatting Oligopolie - beperkt aantal aanbieders - bv auto en benzine markt - kartelvorming (mag niet - EU richtlijnen)of prijzenslagvelden - combinaties - verkoop / export: delen van distributiekosten bijv - inkoop: kleine afnemers kunnen betere prijzen krijgen - coöperaties: ondernemingen stoten een deel van hun productieproces af en gaan dit in samenwerking met anderen uitoefenen. - kartel - horizontaal: samenwerking binnen de zelfde schakel van de bedrijfskolom ( met branchegenoten) - verticaal: afspraken tussen de verschillende nivo’s van de kolom. Monopolie - 1 aanbieder - NS - om woekerprijzen te omzeilen zullen consumenten op zoek gaan naar substitutie - overheid grijpt in bij woekerprijzen. - verkopersmarkt: meer vraag dan aanbod - kopersmarkt: meer aanbod dan vraag 5.1.3 De afnemers - consumentenorganisaties: Consumentenbond, ANWB, beschermen de belangen van de consument - consumentisme: actie voeren tegen het bedrijfsleven omdat ze negatieve gevoelens hebben bij de producten. 5.1.4 De tussenpersonen Intermediair: ondersteunen bij promotie, verkoop, distributie bv detailhandelaren, fysieke distributie, reclame 5.1.5 De leveranciers Leverancier moet toegevoegde waarde hebben o de onderneming, deze moet continu getoetst worden. Risico van de leverancier moet gespreid worden. 5.2 Invloeden op macronivo Niet beïnvloedbaar, niet beheersbaar 5.2.1 De economische situatie Loon- en inkomensnivo, arbeidsproductiviteit, consumptienivo, werkgelegenheid. Conjuncturele economische ontwikkelingen: totale bedrijvigheid kan veranderen. Sommige ondernemingen zijn hier gevoeliger voor dan anderen. Leiden niet (altijd) tot wijzigingen in de branche Structurele economische ontwikkelingen: leiden altijd tot verandering in de branche; bijvoorbeeld opkomst lage lonenlanden, opening nieuw winkelcentrum. 5.2.2 De politieke situatie De overheid, vakbewegingen, ondernemingsraden, milieugroeperingen zijn zich steeds meer gaan bemoeien met de externe effecten ve onderneming. Dit heeft ook juridische consequenties. Ook de EU dwingt de onderneming om steeds meer rekening te houden met het maatschappelijk bewustzijn. 5.2.3 De technologie Technologie verschilt per branche en ook de invloed. Het technologisch nivo van de markt bepaalt hierdoor mede de omvang, samenstelling en richting van vraag en aanbod, de concurrentie positie en distributiestructuur. 13 zakelijke kredieten - samenvatting 5.2.4 Het milieu Milieu is een politiek topic geworden, een maatschappelijke randvoorwaarde. 5.3 Corporate identity en corporate image - Wie zijn wij en hoe willen we overkomen? - onderscheiden in fellere concurrentie (minder om kwal. product maar meer over kwal. van dienstverlening) - belang van duidelijk positionering in een voortdurende veranderende maatschappelijke omgeving - doelgericht communicatie met de omgeving - wederzijds afhankelijkheid van de omgeving (bv milieu) - goed corporate imago is noodzakelijk voor het succes vd onderneming - corportate identity is de persoonlijkheid vd onderneming of het geheel van eigenschappen waarmee zij zich onderscheidt van andere ondernemingen. Het onderscheid moet positief en gelijkwaardig zijn. - gedrag, symbolen en communicatie zijn afgeleiden van het hart van de corp identity. - comm. middelen moeten afgestemd worden. - meerdere imago’s zijn mogelijk voor de verschillende doelgroepen/belanghebbenden 14 zakelijke kredieten - samenvatting Deel A: Het contact met de kredietaanvrager en het ondernemingsplan Deel B: Kredietbehoefte en kredietproducten Deel C: Jaarrapport Deel D: De kredietaanvraag B - Hoofdstuk 1 - Het productieproces Vermogensbehoefte = behoefte van onderneming om goederen en diensten te produceren 1.1 Menselijke behoeften Een mens heeft behoeften, deze kunnen bevredigd worden door zaken of diensten, bv. voeding -> levensmiddelen. Preferentieschema of prioriteitenschema: rangorde van behoefte, verschillend voor ieder mens. Vrije goederen: er is geen menselijke inspanning voor nodig om te verkrijgen (zon/drinkwater), deze bestaan bijna niet meer. Economische goederen: de meeste goederen zijn onvoldoende beschikbaar en dus schaars. En zijn vaak voor meer dan 1 doel beschikbaar. Er onstaat een keuze-spanningsveld, oftewel een mens moet kiezen. Daarom wordt economie ook wel de wetenschap van de keuzehandelingen genoemd. rangschikken naar belangrijkheid: primaire behoefte gaan vóór secundaire behoeften doelmatig handelen bij het kiezen: producent kiest voor kosten en winst. De consument kiest voor inkomen en maximale behoeftebevrediging. Bedrijfskolom: volgorde van oerproducent naar consument. keten van ondernemingen die zorgen voor overbrugging van bepaald goed van prod. naar cons. 1.2 Productie en productiemiddelen De kloof tussen natuurproduct en eindproduct wordt steeds groter. De overbrugging van deze groter wordende kloof is de functie van het voortbrengingsproces. Hoe beter dit proces verloopt, hoe groter de welvaart. Economische productie of activiteiten: handelingen om te produceren en diensten. Bedrijfshuishoudingen; ook wel ondernemingen genoemd. 3 productiefactoren worden gecombineerd in dit proces: 1. Arbeid; geestelijke en lichamelijke inspanning van mensen gericht op de voortbrenging van goederen. Economisch doel = inkomensverwerving. Oorspronkelijke productiefactor. 2. Natuurlijke hulpbronnen; alle grondstoffen die de aarde ons verschaft inclusief natuurkrachten. Oorspronkelijke productiefactor 3. Kapitaal; afgeleide van de productiefactor, zaken die niet direct in behoefte voorzien maar nodig zijn om te kunnen produceren. Economische goederen: 15 Consumptiegoederen; alle goederen die rechtstreeks voorzien in behoeften van consument. Niet duurzaam = met de consumptie gaan ze teniet. Duurzaam = worden langere tijd gebruikt. zakelijke kredieten - samenvatting Kapitaalgoederen; niet duurzaam (vlottende activa of vlottend kapitaal) = grond en hulpstoffen, duurzaam (vaste activa of vast kapitaal)= machines, zij worden meerdere jaren gebruikt. Omwegproductie; langs een omweg voorzien ze in behoeften 1.3 Arbeidsverdeling Arbeidsverdeling leidt tot meer routine, efficiency, en doelmatige organisatie -> arbeidsproductie kan omhoog. Bedrijfskolom: de keten van ondernemingen die ervoor zorgt voor de overbrugging van een goed van oerproducent tot consument. Integratie: met schakelt een extra laag uit, uit de bedrijfskolom. De afstand wordt korter Differentiatie: er wordt een laag ingeschoven die een specifieke taak gaat vervullen. Deze zijn veranderingen binnen 1 bedrijfskolom en veranderen de verticale activiteiten in het economisch proces. Parallellisatie: productieproces of assortiment uit andere kolom betrekken, bv bijenkorf verkoopt reisverzekeringen Specialisatie: productieproces of assortiment beperken tot bepaald pakket van handelingen. bv notenbar/waterbar. Dit zijn veranderingen in de horizontale activiteiten van de kolom. Rangschikken van ondernemingen op basis van activiteiten: 1. Industriële onderneming (productie); verwerken grondstoffen en half-fabrikaten tot eindproducten. Kapitaalgoederen (vaste activa) zijn hier ruim aanwezig. 2. Handelsonderneming: goederen moeten passeren van de ene geleding naar de andere geleding. Hierbij passeren zij een markt: het geheel van vraag en aanbod. 3. Diensverlenende onderneming: kapitaalintensief zoals transportonderneming of arbeidsintensief zoals advocatenkantoor 1.4 Ondernemersplan Alle ondernemingen moeten over een kapitaalgoederenvoorraad beschikken. De opbouw hiervan is als volgt: Balans Activa kas Passiva 100.000 ev 100.000 Na aankoop van kapitaalgoederen ziet de balans er als volgt uit: Balans Activa machines voorraad kas Passiva 50.000 40.000 10.000 100.000 16 ev 100.000 100.000 zakelijke kredieten - samenvatting Voor de ondernemer zijn er 2 belangrijke vragen in deze volgorde: 1. Investeringsvraagstuk: beslissing om wel of niet te investeren. 2. Financieringsvraagstuk: hoe moet vermogen worden aangetrokken 1.4.1 Investeringsvraagstuk Dit is de keuze van de samenstelling vd kapitaalgoederenvoorraad waarin het vermogen vd onderneming is vastgelegd. De keuze is afhankelijk van de ondernemingsdoelstellingen. Winstmaximalisatie was vroeger de enige ondernemersdoelstelling Continuïteit en groei zijn tegenwoordig eveneens belangrijke ondernemersds-en. Winstmax. is op korte termijn vervallen. Risico’s worden mee-overwogen in relatie tot de verbetering van het rendement of marktpositie. Welke investering leidt tot het hoogste rendement?! Wanneer en met welke zekerheid?!! Welke marktpositie?!! Wat is het effect vd investering op de continuïteit en groei?!! 1.4.1.1 Vaste activa - onroerende zaken, machines, inventaris, transportmiddelen - afschrijving >1 jr, aanschafprijs wordt gedeeld door productie-eenheden = afschrijving. (vermogen komt vrij) - gebruiksduur of levensduur = meerdere productieprocessen - bepalend voor voortbestaan en winst - bepalend voor (toekomstige) marktpositie - invloed op andere productiefactoren bv menselijke arbeid 1.4.1.2 Vlottende activa - voorraden, grondstoffen, halffabrikaten, afnemers (debiteuren), liquide middelen - investeringen zijn geleidelijk - stijgen mee met de stijging in omzet, vaste kern en tevens pieken en dalen - geen investeringsbeslissing - individualiseerbare eenheid wordt in 1 prod.proces verbruikt. - zijn kortstondig in de onderneming aanwezig - samenstelling wisselt. - direct verband tussen grondstoffen, voorraad en debiteuren Vermogensbehoefte: combinatie van vaste en vlottende ~bepaalt de vermogensbehoefte -> financieringsbehoefte. 1.4.2. Financieringsvraagstuk Hoeveelheid, prijs, en tijdstip van investering is nu bekend. Volgende vraag is; Met welk vermogen? - vermogensstructuur wordt ingrijpend gewijzigd: mutatie kapitaalgoederenvoorraad = mutatie vermogenstruct. Onderneming moet tegelijkertijd antwoord krijgen op investeringsvraagstuk EN financieringsvraagstuk. 1.5 Omlooptijd van het vermogen - het vermogen zit opgesloten in het productieproces: aanschaf productiemiddelen -> bewerking (stijging vd waarde vd voorraad)-> afnemers (deb) betalen product - door samenspel van vlottend en vast; veranderende behoefte aan vermogen. B - Hoofdstuk 2 - Vermogensbehoefte voor vlottende activa - productiecyclus = de verwerking v grondstoffen tot eindproducten (prod.proces)-> levering -> betaling door debiteuren. 17 zakelijke kredieten - samenvatting 2.1 Enkelvoudige productiecyclus Vermogensbehoefte: week 0: week 1-4: week 5: inkoop bewerking/transformatie verkoop 1.000,1.000 - 5.000,5.000 1.000 Balans week 1 Activa voorraad kas Passiva 1.000 4.000* ev 5.000 *(nodig om te produceren) 5.000 5.000 Balans week 2 Activa voorraad kas Passiva 5.000* 0 5.000 ev 5.000 *(product is klaar) 5.000 De passiva kunnen ook vervangen worden door crediteuren, lonen, bankkrediet etc. De vermogensbehoefte vanuit de prod.cyclus blijft gelijk. Vermogensbeslag:is de gemiddelde vermogensbehoefte gedurende de productiecyclus. - gemiddelde toename van vermogensbehoefte = indien de vermogensbehoefte geleidelijk toeneemt - constante vermogensbehoefte = exacte bedrag berekenen Gemiddelde vermogensbehoefte per periode van transformatie (= 2weken): week 1: inkoop 1.000,week 2-4: bewerking/transformatie 1.000 - 5.000,duur transformatie : 3 weken gemiddelde vermogensbehoefte = 1.000 + 5.000 / 2= 3.000,Gemiddeld vermogensbeslag per productiecyclus (= 4 weken): week 1: inkoop 1.000,week 2-4: bewerking/transformatie 1.000 - 5.000,duur productiecyclus: 4 weken gemiddeld vermogensbeslag = 1x1.000 + 3x3.000* / 4 weken = 2.500 *(week 2: 3.000-gemiddeld vermogensbehoefte+ week 3: 3.000 + week 4: 3.000) 18 zakelijke kredieten - samenvatting Kosten vermogensbehoefte: Gemiddeld vermogensbeslag 2.500 rentekosten op jaarbasis 8% productiecyclus 4 weken kosten per jaar: 2.500 x 8% x 4 weken / 52 weken = 15,38 kosten van 1 productiecyclus per jaar, meerder cycli = vermenigvuldigen met x cycli Leverancierskrediet: krediettermijn voor afnemers waardoor extra vermogensbehoefte ontstaat bij onderneming. Leverancierskrediet: week 1: week 2-4: week 5-7: 2 weken betalingstermijn inkoop bewerking/transformatie leverancierskrediet 1.000,1.000 - 5.000,5.000 1x1.000 3x3.000 2x5.000 vermogensbeslag kosten vermogensbehoefte: = 1.000,= 9.000,= 10.000,20.000,/ 6 weken 3.333,33 3333.33 x 8% x 6 weken / 52 weken = 30,77 Vermogensbehoefte = balanstotaal!!!! 2.2 Meerdere productiecycli bijvoorbeeld: tijdens bovengenoemde productiecyclus zijn 2 cycli gelijktijdig: Indien om de 4 weken een cyclus start is de totale vermogensbehoefte als volgt: Week 1 1.000 Week 2 1.000 + 1.333,33 Week 3 2.333,33 +1.333,33 Week 4 3.666,66 + 1.333,33 Week 5 5.000 + 1.000 (voorraad cyclus 2) Week 6 6.000 + 1.333,33 Week 6 7.333,33 - 5.000 1.000,2.333,33 min vermogensbeh. 3.666,66 5.000,6.000,7.333,33 max vermogensbeh. 2.333,- - maximale vermogensbehoefte is nog altijd kleiner dat het tegelijkertijd starten van cycli. - minimale vermogensbehoefte is altijd hoger dan de som van de minima bij afzonderlijke processen - tijdsinterval tussen min en max is kleiner bij overlappende processen 2.3 Aspecten van vermogensbehoefte 2.3.1 Groei van de omzet: Groei van de omzet leidt tot een stijging van de vermogensbehoefte. Meerdere cycli lopen naast elkaar. 2.3.2 Concurrentie: Verhogen leverancierskrediet-> langere productiecyclus ->grotere vermogensbehoefte. Ter stimulering van goed debiteurengedrag kan een onderneming korting geven bij versneld betalen. Dit leidt in eerste instantie tot daling vermogensbeslag, daarna tot stijging van debiteuren en vermogensbehoefte door omzetstijging. 19 zakelijke kredieten - samenvatting 2.3.3 Strategische aspecten van voorraadbeleid: optimale bestelgrootte -> een formule berekend de optimale verhouding tussen bestel en opslagkosten. Bij een stijgende optimale bestelgrootte, stijgt ook de vermogensbehoefte. de optimale bestelgrootte wordt bereikt als de som vd kosten het laagst is. Strategische voorraad: de vermogensbehoefte is permanent van dit deel. 2.4 Seizoensinvloeden - Piekinkoop en geleidelijke verkoop: bv oogst van suikerbieten. Scherpe stijging in vermogensbehoefte. - Geleidelijke inkoop en piekverkoop: bv vuurwerk. Scherpe daling in vermogensbehoefte - Piekinkoop en piekverkoop: bv aardbeien B - Hoofdstuk 3 - Vermogensbehoefte voor vlottende activa Enkelvoudige aanschaf: machine I: aanschaf levensduur productie cap afschrijving / jaar afschrijving / werkeenheid 50.000 5 jaar 20.000 p/j 50.000 / 5 = 10.000,- per jaar 50.000 / (20.000x5=) 100.000 = 0,50 per werkeenheid. Vermogensbehoefte in jaar 1 = 50.000 Vermogensbehoefte in jaar 5 = 0 Simultane aanschaf Bij gelijktijdige aanschaf van de machines is de vermogensbehoefte n jaar 1: 250.000 jaar 5: 0 jaar 6: 250.000 Gespreide aanschaf diversiteitsbeginsel: de vermogensbehoefte is in het 5e jaar maximaal maar nog altijd 100.000 lager dan gelijktijdige aanschaf. Aan het einde van het 4e jaar wordt de minimale vermogensbehoefte bereikt van 100.000. - Max vermogensbehoefte = kleiner dan de som van aanschaf afzonderlijk - Min vermogensbehoefte = groter dan de som bij afzonderlijke aanschaf - Tijdsintervallen tussen minima en max zijn afgenomen tot 1-5 jaar Begin totaal I Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3 Jaar 4 Jaar 5 Jaar 6 II III IV V 50 40+50 30+40+50 20+30+40+50 10+20+30+40+50 50+10+20+30+40 50 90 130 150 150 150 afschrijving totaal I II III IV V 10 10+10 10+10+10 10+10+10+10+ 10+10+10+10+10 10+10+10+10+10 I II 10 20 30 40 50 50 eind III IV V 40 30+40 20+30+40 10+20+30+40 0+10+20+30+40 40+0+10+20+40 totaal 40 70 90 100 100 100 Ideaalcomplex of intensieve financiering: De onderneming voorziet zelf in de benodigde financiering van de jaarlijks terugkomende toename van vermogensbehoefte. In de praktijk moet onderstaande meegenomen worden: 20 zakelijke kredieten - samenvatting - inflatie is niet meegenomen - prijsnivo productiemiddelen is gelijk gebleven - technologische vernieuwing van productiemiddelen - mutaties in productieomvang hebben invloed op samenstelling vast kap. B - Hoofdstuk 4 - Totale vermogensbehoefte Prognose van de vermogensbehoefte: met meer variabelen wordt het moeilijker om een grafische weergave te geven van het verloop van de vermogensbehoeft. Bij een prognose wordt per periode aangegeven wat de toename en/of afname van elk der samenstellende vermogenscomponenten is. Het ondernemingsplan is de basis, waarbij veronderstellingen op basis van afzetramingen worden gemaakt, tav kapitaalgoederen en de ontwikkeling. (Loonkosten worden gedurende de maand opgebouwd -> dus niet al op de 1e van de maand meerekenen!) Kortstondige vermogensbehoefte of self-liquidating transactie: eenmalige productiecyclus waarvan voltooiing een volledige terugkeer vh geïnvesteerde vermogen met zich meebrengt. - vaak bij goederenhandel. - vermogensbehoefte = kortstondig - financiering = kortstondig - rc krediet is het meest geschikt - lange financiering is niet gunstig ivm renteverlies. Langdurige vermogensbehoefte: - 1 duurzaam productiemiddel. - het vermogen komt niet na 1 prod. cyclus vrij, maar na toeberekening van afschrijving aan prod. eeneden - rc is niet geschikt want deze fin. vorm is onzeker. Opzegging vh krediet is liquidatie vh actief en daarmee stopzetting vd productie cyclus. - langdurige fin. met aflossingsschema overeenkomstig de levensduur vh actief Permanente vermogensbehoefte: - het diversiteitsverschijnsel zorgt ervoor dat pieken en dalen niet samenvallen maar compenseren. - totale vermogensbehoefte komt lager te liggen - nulpunt wordt niet meer bereikt (zie ideaalcomplex) - financiering met permanente, aflossingsvrije middelen is het meest ideaal - grond moet ook met permanente middelen worden gefinancieerd, omdat deze niet slijt (geen afschrijving). B - 5 - Indeling financieringsbronnen/passiefzijde van de balans Onderscheid 1: Permanente en tijdelijke financieringsbronnen Permanent: Tijdelijk: - risicodragend - risicomijdend - terugbetaling is geen onderdeel vd ovk - terugbetaling is onderdeel vd ovk - kort = tot 2 jaar (rc krediet) - middelllang = 2 tot 10/15 jaar (banklening) - lang = meer dan 10/15 jaar (obligatieleningen) NB! Perpetuals: risicomijdend maar geen terugbetaling. 21 zakelijke kredieten - samenvatting - eeuwig durende obligatie. - hoofdsom wordt nooit terugbetaald. - hoge rente - omslagpunt na 20-30 jaar - vooral winstgevende bedrijven vinden dit interessant want hoge rente dus hoge aftrekposten Onderscheid 2: Risicodragende en risicomijdende financieringsbronnen Risicodragend Risicomijdend - fin middelen ondervinden invloed van resultaten - fin middelen ondervinden geen invloed van de resultaten - positieve resultaten = winstdeling - negatief resultaat = geen ontvangsten Onderscheid 3: Interne en externe financieringsbronnen Interne financiering Externe financiering e - 1 bron = onderneming genereert uit exploitatie middelen - alles buiten de eigen exploitatie om - vb nettowinst, niet uitgekeerd dividend - Oip, bank, leveranciers, werknemers etc. - kosten die niet worden uitgegeven (vb loon) - bankkrediet, obligaties, aandelenemissies, crediteur e - 2 bron = afschrijvingen (de uitgave is al gedaan, maar afschrijving is geen kosten!) - 3e bron = voorzieningen (pensioen: zolang deze niet zijn uitbetaald zijn dit geen kosten, en worden ze “binnen de onderneming gehouden”) Onderscheid 4: Autonome of additionele financieringsbronnen operationele cashflow/geldstroom: geldstromen met directe relatie met de productiecyclus. De ingaande stroom (afnemers/debiteuren) en de uitgaande stroom (leveranciers/crediteuren) vallen niet samen. Oorzaak is de looptijd van de prod.cyclus en de ondeelbaarheid van de duurzame prod.middelen. financiële cashflow/geldstroom: opbrengsten uit aandelen emissie of verstrekking van een lening = inkomend. Uitgaande geldstroom is rente -en dividendbetalingen en aflossingen. additionele financieringsbronnen= ingaande financiele geldstromen (aandelen emissie) autonome financieringsbronnen= resultaat van productiecyclus. 5.4.1 Autonome financiering: betalingen als gevolg van prod.cyclus gebeurt later dan de verplichting tot betaling ontstaat. Dus achteraf betalen van leveranciers, werknemers, overheid. - verplichtingen tov verschaffers van productiefactoren: bv leverancierskrediet (voordeel: langdurige relatie, belang vd leverancier wordt gediend, loopt gelijk met de omvang vd inkoop). Ondanks korting op eerder betalen kan dit goedkoper zijn dan rood staan op rc. - loonkosten zijn ook autonome fin.bron -> werknemer wordt achteraf betaald. - afnemerskrediet: vooruitbetalen door crediteuren door korting verplichten tov verschaffers van vermogen: autonome fin.bronnen die samenhangen met uitgaande fin.geldstromen zijn dividend en rente. Aflossingen zijn geen autonome fin.bron maar een afsplitsing van add.fin.bron nl. een lening. verplichting tov de overheid: belastingen en sociale premies. Betaling is achteraf, nadat de verplichting tot betaling is ontstaan. ingehouden winst: bijvoorbeeld het niet uitbetalen van dividend. 5.4.2 Additionele financiering Vermogensmarkt betreden nadat aard en duur vd behoefte is bepaald. Dit is op basis van een vooraf genomen beleidsbeslissing. 22 zakelijke kredieten - samenvatting Leverancierskrediet: achteraf betalen: eerst het product krijgen daarna pas betalen Afnemerskrediet: voorruitbetalen: door voorruit te betalen krijg je korting 23 zakelijke kredieten - samenvatting B -6 - Liquiditeitsprognose 6.1 Vermogensbehoefte Liquiditeitsprognose overzicht van daadwerkelijke betalingen en ontvangsten ve periode: totale vermogensbehoefte = autonome financiering prognose vermogensbehoefte+ feitelijke betalingen en ontvangsten+ totale vermogensbehoefte Indien in een periode de ontvangsten minder zijn dan de uitgaven dan kan additioneel gefinancierd worden. 6.2 Opstelling liquiditeitsprognose Financieringsbehoefte: het tekort tussen de uitgaven en de inkomsten Liquiditeitprognose van weekgegevens heeft tot doel om de rc kritisch te bewaken. Cashmanagement: hulpmiddel, indien de onderneming boven haar limiet uitgaat kan ze besluiten tot het opschorten van betalingen of afnemers verzoeken eerder te betalen. Liquiditeitsprognose van jaargegevens heeft tot doel om investeringen in vaste activa te onderzoeken. Budgetbewaking: liquiditeitsprognoses op basis van maand of kwartaalgegevens zijn geschikt om liquiditeit van onderneming te beheersen. 6.3 De omzetmethode Extra vermogensbehoefte = totale activa omzet x omzetstijging Bv: de onderneming verwacht dat de omzet het komende jaar met 20% gaat stijgen. Omzet nu = 400.000 Omzet toekomst = 400.000 + 20% = 480.000 extra omzetstijging = 80.000 totaal activa = 250.000 totale activa (250.000) / omzet (400.000) x omzetstijging (80.000) = 50.000 (extra vermogensbehoefte) Dit moet ook gedaan worden met de crediteuren, de winst voor belasting extra vermogensbehoefte stijging crediteuren (van 25k+20%=30k) stijging wvb (32k+20%=38.4k) 50.000 5.000,6.400 + 11.400, -/- 24 zakelijke kredieten - samenvatting financieringsbehoefte 38.600 -> vermogensmarkt NB! Indien balanstotaal met 100.000 toeneemt, wil niet zeggen dat de totale fin behoefte in gelijke verhouding toeneemt; additionele verm.behoefte = verschil tussen balanstoename en meestijgende posten -> vermogensmarkt! B - 7 - Vermogensmarkt 7.1 Vraag naar vermogen: 1. Bedrijfsleven: ontoereikende autonome financieringen 2. Overheid: uitgaven zijn groter dan inkomsten (lokaal, proviciaal en nationaal) 3. Buitenland: vb NL kan aanbieder zijn door emissie in staatsobligaties. kapitaalexport vs kapitaalimport. 7.2 Aanbod van vermogen Gezinnen zorgen voor aanbod van vermogen: - Besparingen worden belegd tegen vergoeding bv; rente, dividend ter beschikking gesteld dmv banktegoeden, obligaties of aandelen. - Groot gedeelte loopt via pensioenfondsen of verzekeringsmij-en (=institutionele beleggers) middel verplichte besparingen. Er is nl een contractuele verplichting tot het betalen van premie. - Ondernemingen kunnen ook sparen door een ruime liquiditeitspositie aan te houden - Gezinnen kunnen ook ontsparen 7.2.1 Motieven van liquiditeitsvoorkeur 1. transactiemotief: voor onmiddellijke (verwachte) betalingen, chartaal of giraal 2. voorzorgsmotief: onverwachte betalingen (kapotte auto of wasmachine) 3. speculatiemotief: profiteren van tijdelijke voordelen (aanbieding van de koffie) Renteoffer: Indien de rente hoog is, is het aanhouden van kassaldi een groter offer dan wanneer de rente laag is. Primaire liquiditeiten: overtollige kassaldi Secundaire liquiditeiten: spaargeld zonder kosten vrijmaken Tertiaire liquiditeiten: lange termijn uitzettingen die niet zonder kosten of prijsverschil weer liquide gemaakt kunnen worden.(soms ook boete) 7.2.2 Spaarmotieven Spaarmotieven van gezinnen: 1. consumptiespreidingsmotief: doelsparen (tijdelijk) = uitstel van consumptie. Sparen voor een auto. 2. zekerheidsmotief: buffervermogen (langdurig of tijdelijk) = toekomstige behoefte aan consumptiegoederen. Financiële calamiteit. 3. inkomensmotief (onbepaalde tijd): afstel van consumptie om nieuw inkomen te genereren (pensioen). Inkomen = onverteerd om nieuw inkomen te verwerven. Uitstelmotief: zekerheid van het beschikbaar zijn van het vermogen is primair, de vergoeding is secundair, dus niet rentegevoelig. Afstelmotief: rentevergoeding is de primaire doelstelling, het gaat de aanbieder erom nieuw vermogen te verwerven. 25 zakelijke kredieten - samenvatting 7.3 Intermediairs Commissionaris: vergelijkbaar met een makelaar. Debiteurenrisico is voor de aanbieder aanwezig. Banken: Bank neemt het debiteurenrisico op zich. De bank ontvangt vergoeding in de vorm van rente voor dit risico van de vermogensvrager. De vermogensaanbieder wil vergoeding van de bank. Rentemarge is het verschil tussen de betaalde en ontvangen rente. 7.4 Indelingen vermogensmarkt 7.4.1 Geldmarkt en kapitaalmarkt Geldmarkt: - < 2 jaar - geldmarkt in ruime zin: markt waarop geld primaire en secundaire liquiditeiten worden verhandeld. Marktpartijen met kortstondige kasoverschotten en kastekorten. - geldmarkt in enge zin: saldo van de gezamenlijke banken bij DNB, te ruim of te krap, lage of hoge rente. Kapitaalmarkt: - middenlange termijn - marktpartijen die langdurige of permanente kasoverschotten en kastekorten hebben. - publieke/openbare kapitaalmarkt: aandelen of obligaties, effectenbeurs is openbaar - onderhandse/niet-publieke kapitaalmarkt: toetreden tot de markt is beperkt, er worden voorwaarden gesteld. Deelmarkten binnen kapitaalmarkt: - markt in aandelen - markt in obligaties - markt voor onderhandse leningen - markt voor hypothecair krediet - markt voor niet ter beurze genoteerde ondernemingen. 7.4.2 Risicodragend en risicomijdende vermogensmarkt Risicodragende vermogensmarkt: hoger risico = hogere vergoeding. bv aandelen vs obligaties (lang vermogen) Risicomijdende vermogensmarkt: kort vermogen, lagere vergoeding. Yieldcurve: - normale curve / rentestructuur: kort risicomijdend vermogen heeft lager rente, de lijn heeft een kromming - vlakke curve/rentestructuur:korte en lange rente verschillen niet, de lijn is recht - omgekeerde / inverse rentestructuur: alleen tijdelijk: korte rente ligt boven de lange rente. Geldmarkt reageert sneller op wijzigende omstandigheden dan kapitaalmarkten. 7.4.3 Primaire en secundaire vermogensmarkt primaire vermogensmarkt: nieuwe vermogenstitels: aandelen emissies, en obligaties. Alleen beursintroducties! secundaire vermogensmarkt: vermogenstitels worden verhandeld. Beleggerssubstitutie; de een koopt van de ander. 7.4.4 Eerste en tweedehandsvermogensmarkt Eerste hands: rechtstreekse overdracht van permanent vermogen door spaarders aan ondernemers. Tweede hands: kortstondig vermogen. Kleine bedragen. Financiële instellingen zijn intermediair. 26 zakelijke kredieten - samenvatting B - 8 - Risicodragend vermogen Aanbieders van vreemd vermogen zullen slechts in een deel vd vermogensbehoefte willen voorzien indien: - er een minimumbedrag aan EV aanwezig is - de onderneming levensvatbaar is 8.1 Eigen vermogen EV= - risicodragend - bij een ez, vof, maatschap is het EV vd onderneming een afsplitsing van het privévermogen van de eigenaar. Externe belanghebbenden beschouwen het totale privé vermogen als risicodragend. - CV: de stille vennoot is alleen aansprakelijk voor ingebrachte vermogen. De beherende vennoot is aansprakelijk voor zijn eigen privé en afgesplitste deel + het ingebrachte vermogen van de stille vennoot. - Privaatrechtelijke personen zoals NV of BV hebben een volledige scheiding tussen privé en zakelijk vermogen. Dit is ingebracht door eigenaren en evt vermeerderd met ingehouden winsten. 8.2 Aandelenkapitaal - maatschappelijk kapitaal: in de statuten wordt het bedrag en aantal aandelen vastgelegd. In de statuten wordt ook de nominale waarde van 1 aandeel bepaald. - Geplaatst kapitaal GAK ( min, 1/5e vh maat.kap.): het gedeelte van de aandelen dat daadwerkelijk is uitgegeven. Dit hoeft niet direct alle aandelen te zijn. - Gestort kapitaal (minimaal 5% gestort vh GAK): de bv of nv heeft niet direct het volledig geplaatste kapitaal nodig. Aandeelhouders hoeven dan niet direct het volledige bedrag van hun aandelen te storten. Dus gestort kap = min. 25% vh GAK, GAK is min. 20% vh maatschap.kap, dus altijd 5% vh maat.kap moet zijn gestort. - NV= minimaal 45.000 - BV= minimaal 18.000 - Indien niet aan de minimum storting is voldaan dan zijn de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk - Volledig volgestorte aandelen zijn een verplichting op de beurs Een voorbeeld. Een pas opgerichte onderneming kent een in de statuten vastgelegd maatschappelijk aandelenkapitaal van vijf miljoen euro. Deze onderneming heeft bij enkele aandeelhouders voor nominaal twee miljoen euro aan aandelen geplaatst. Deze twee miljoen staat op de balans van de onderneming als geplaatst aandelenkapitaal. De aandeelhouders hebben 50% gestort, dus één miljoen. De onderneming, die groeiplannen heeft, kan de andere 50% later in het jaar opeisen. Als de onderneming nog verder wil groeien kan zij, bij het uitgeven van nieuwe aandelen, tot maximaal vijf miljoen euro groeien 8.3 Aandelenemissie - emissie = uitgifte van nieuwe aandelen (vaak onder begeleiding van banken) - guichetemissie: de bank stelt alleen zijn loket ter beschikking. De bank faciliteert de emissie. - overgenomen emissie: alle aandelen worden door de bank(syndicaat) gekocht. Twee mogelijkheden van uitgeven - 1. fixedpricemethode naar de beurs gebracht - 2. bookbuildingsysteem: volgens een vaste bandbreedte zullen de aandelen aan beleggers worden verkocht. - De range kan worden verhoogd. - van tevoren wordt ingeschreven - op basis van deze inschrijvingen wordt de introductiekoers vastgesteld. - kort te voren stijgt de prijs 27 zakelijke kredieten - samenvatting - flowback= na de eerste kortetermijn winst worden weer veel aandelen aangeboden - als de koers daalt en er zijn niet genoeg kopers voor de aandelen zal het syndicaat - aandelen zelf terug moeten aankopen - green-shoeoptie: bookbuilding methode kan hiermee worden aangevuld. Banken hebben het recht om in de 1e maand na de plaatsing de emissie uit te breiden. meestal 15% vd feitelijke emissie. - stock dividend, personeelsopties en aandelenruil zijn mogelijkheden om de emissie of aandelenkap. te vergroten. Verterking van EV is niet het primaire doel maar een gevolg. B - 9 - Risicomijdend vermogen - Vreemd vermogen = Risicomijdend vermogen = Niet ondernemend vermogen - Verschaffers hiervan zijn preferente schuldeisers. - is alles wat niet tot EV behoort. - terugbetalingsverplichting - autonoom en interne financiering Onderscheid adhv dekking: - gedekt krediet = verstrekken van zekerheden, zoals hypotheek en stil pandrecht op roer. zaken - ongedekt krediet / blanco krediet = geen zekerheden, onderneming is gezond Onderscheid adhv partijen - 1 partij is verstrekker - meerdere partijen zijn verstrekker Onderscheid adhv vorm - som geld die wordt ontvangen en weer terugbetaald moet worden - uitstellen van betalingen Onderscheid adhv de termijn van verstrekken kortstondig VV: max 2 jaar. Normaal is 3-12 maanden, 9.2.1 RC krediet - opzegbaar = dagelijks door beide partijen - fin. van vlottende activa die snel contant gemaakt zijn - kán jaren blijven bestaan - tarief = rente is rechtstreeks gekoppeld aan de refirente (herfinancieringsrente) van de ECB. Deze wordt verhoogd met een bepaald %. Dit is de basisrente en wordt dag. gepubliceerd in het FD. Per klant zal nog een opslag worden gehanteerd afhankelijk van de kwaliteit van de klant. - kredietprovisie en afsluitprovisie kan in rekening worden gebracht - aanhouden van de rc zijn kosten aan verbonden seizoenskrediet, bv suikerfabriek, aflossing gebeurd door reductieregeling (inperking). debiteurenvoorschotting: debetsaldi boven het stamkrediet maar binnen de limiet worden toegestaan mits pandlijsten worden overgedragen (secundaire zekerheden). Afloopcontrole door bank ter inperking van het krediet. 28 zakelijke kredieten - samenvatting stand-by krediet, aanvullende ruimte in de toekomst. Ter overname van een andere onderneming of een bijzondere investering. 9.2.2 Discontokrediet (effectieve rente = > nominale rente) - kredietfaciliteit bij het aankopen (verdisconteren) van een kortlopende schuldbekentenis (wissel of promesse) van 1-2-3 maanden. Rente wordt vooraf betaald, dus het nominale bedrag minus rente. - onder gewoon voorbehoud (ogv); de bank houdt het regresrecht op diegene waarvan ze het waardepapier heeft overgenomen. - à forfait; betaling vd wissel of promesse wordt gegarandeerd door de bank van de afnemer 9.3 Lang vreemd vermogen Onderscheid adhv aard van de partijen; - een of enkele aanbieders; Onderhandse kapitaalmarkt; twee partijen komen tot overeenkomst. - syndicaat = veelheid van aanbieders; geldvrager stelt voorwaarden op conform usances. aanbieders kunnen inschrijven. Zodra de verhandelbare schuldbewijs wordt uitgegeven = obligatie, wordt de lening op de openbare kap.markt verhandeld. zijn meestalLT uitzettingen door institutionele beleggers maar ook middenlange leningen door banken (gemiddeld 25 jaar) 9.3.1 Middenlange leningen; -2-5 jaar vroeger - 10-15 jaar ook wel tegenwoordig - resultaat van groeiende uitgezette spaargelden -> toename bestand aan ‘lang geld’. kenmerken: - hoofdsom wordt in 1 keer beschikbaar gesteld - aflossingsschema - afgeloste bedragen kunnen niet opnieuw worden opgenomen (inperkingsschema) - lening is niet dag opzegbaar (muv faillissement, liquidatie, overlijden, tenietgaan vh onderpand) - rente is vast / aantal jaren en wordt berekend over de resterende hoofdsom - vaste activa of vaste kern van voorraden en debiteuren - aflossingsschema en afschrijvingen kunnen afgestemd worden aflossing - Lineair= termijnen van bijv. 3-6-12 maanden - lineair met aflossingsvrije periode = grace period - ballonconstructie = slottermijn is onevenredig hoog - bulletconstructie = aflossing aan het einde van de looptijd 9.3.2 Lange lening banken - > 10-15 jaar - banken; hypothecaire lening (annuïteiten of lineair) institutionele beleggers - verstrekker = inst.belegger (pensioenfonds/verz.mij) dan is het een lening aan een grote/gegoede debiteur. - zeer grote bedragen - totale bedrag wordt verdeeld onder geldgevers 29 zakelijke kredieten - samenvatting - lage kosten + renteonderhandelingen - hogere rente op onderhandse leningen dan openbare kap.markt - levert vaak problemen op agv de grote bedragen 9.3.3 Roll-overs - matchingprobleem: de rentetermijnen verschillen tov elkaar - roll over financiering is dan een oplossing= * rente is gebaseerd op de Euribor dit is het rentepercentage waartegen banken deposito’s aan elkaar aanbieden.Is dus een middenlange lening gekoppeld aan geldmarktcondities. - middenlange lening met variabele rente= * variant op de roll-over fin. rente% wordt gekoppeld aan de herfinancieringsrente. Itt de roll-over kan de lening met var. rente aangeboden worden aan kleinere ondernemingen. - kredietverlening in vreemde valuta is het matchingsprobleem vaak nog groter. Deposito’s in VV hebben een doorlooptijd van 12 maanden of korter. De rente wordt gebaseerd op de interbancaire Euribor. Bijvoorbeeld de 3 maands-Euribor of 6 maands-Euribor. - Spread: naast de basisrente of Euribor wordt ook een spread berekend. Afhankelijk van - moraliteit debiteur - looptijd vd lening - land van debiteur Funding: door de roll-overtechniek is de matching opgelost maar blijft de fundingproblematiek bestaan. Deposito’s hebben vaak een kortere looptijd dan de leningen. Dit wordt opgelost door de vlgde clausules: - non-availability clause; vervroegde aflossing door debiteur - multicurrency clause; kiezen van andere valuta ten tijde van renteverlenging 9.3.4 Obligaties Obligatie = de vorm waarin risicomijdend vermogen op de openbare kap.markt wordt overgedragen. - rentevergoeding over schuld op vaste datum - aflossing is altijd volgend schema en minimaal a pari maar kan ook boven pari. - alle rechtspersonen kunnen obligaties uitgeven - risico van mislukte obligatie emissie ligt bij (groep) bank(en) = overgenomen emissie, of instelling (guichetemissie) 9.4 Overige fin.vormen leasing: - huurkoop, huur/verhuur - huurder kan over de prod.middelen beschikken zonder investeringen te doen - liquiditeit wordt niet aangetast. - lessee = gebruiker, lessor = leasemaatschappij - objectgerichte financiering - Financial lease = - lijkt op bankfinanciering, - lessee is en wordt eigenaar, - 100% financiering en volledige aflossing - lessor heeft stil pandrecht - lease termijn, aflossing en rente wordt vooraf bepaald - Factoring= - fin. dienstverlening; de onderneming draagt haar handelsvorderingen over aan de 30 zakelijke kredieten - samenvatting instelling/maatschappij. - overname van administratie, bewaking, incasso debiteuren - overname van risico van non-betalling, zonder terugverhaling op client - bevoorschotting = kredietverlening van 70 - 90% van de geleverde prestatie. (hier moet wel rente worden betaald) - kosten = 0.5 - 2.0 % van de omzet. B - 10 - Mengvormen 10.1 Converteerbare obligatie Obligaties die kunnen worden omgewisseld in aandelen. (binnen bep. periode, bep.voorwaarden, etc). De keuzemogelijkheid ligt bij de obligatiehouder. De converteerbare obligatie heeft karakter van een overgangsvorm van VV naar EV. Als het ware een uitgestelde aandelen emissie. - beurklimaat is slecht - koers van de aandelen zou te laag zijn - toekomst pas winst -> stijging winst 10.2 Achtergestelde lening - tijdelijk geen rente en aflossing - jaren 70 opgekomen ivm ondernemingen die steeds moeilijker aan risicodragend vermogen kwamen. - nadeel: gaat gepaard met hoge kosten maa - voordeel: - rechten van de crediteuren gewaarborgd - achterstelling kan worden gewaarborgd op toekomstige crediteuren - positie van de huidige aandeelhouders blijft gelijk. - door de voordelen wordt dit (oneigenlijk) gezien als eigen vermogen 10.3 Mezzanine financiering - overgangsgebied tussen risicomijdend en risicodragend vermogen - mengeling van aandelenkapitaal en bancaire kredietverlening - voor de verstrekker hoog risico -> rente is hoger - worden vooral gebruikt bij gezonde bedrijven en met goede voorruitzichten maar klein EV 31 zakelijke kredieten - samenvatting Deel A: Het contact met de kredietaanvrager en het ondernemingsplan Deel B: Kredietbehoefte en kredietproducten Deel C: Jaarrapport Deel D: De kredietaanvraag C. hoofdstuk 1 De Verslaglegging 1.1 Doel van verslaglegging: verantwoording afleggen, - externe verslaglegging / tbv publiek: indien wettelijk verplicht dan moet een jaarrekening en tussentijdse cijfers ter beschikking vh publiek worden gesteld (met wettelijke vereisten) bij de KVK. Basis is de interne verslaglegging. - interne verslaglegging / tbv fiscus: fiscale jaarrekening, fiscale en bedrijfseconomische (waarderingsgrondslagen) waardering van posten komen niet altijd overeen. Ondernemingen van NP zijn bijna altijd op fiscale waarderingsgrondslagen. - toekomstige ontw. verslaglegging: om het publiek te informeren; meerjarenoverzichten, rendementsberekeningen etc. 1.2 Wettelijke eisen jaarverslaglegging 4 onderdelen: 1. bestuursverslag: of directieverslag = verplicht - getrouw beeld van gang van zaken gedurende het boekjaar, zoals werkgelegenheid, investeringen, financieringen, hierdoor is het mogelijk inzicht te verwerven in de structuur vd onderneming. - Nederlands of andere taal indien goedgekeurd door aandeelhouders - toekomstparagraaf; bv mutaties in orderportefeuille, investeringen in activa en financieringen 2. preadvies vd commissarissen: - advies mbt goedkeuring vd jaarrekening en winstbestemming = niet verplicht 3. jaarrekening: - balans (= fin.positie ve onderneming op bepaald tijdstip) met toelichting - resultatenrekening met toelichting - waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen , uiteenzetting over toegepaste ~ - kasstroomoverzicht, alleen verplicht voor grote ondernemingen toch ook vaak bij middengroten ondernemingen 4. overige gegeven: - winstbestemming - winstverdeling - accountantsverklaring - winstbewijzen met rechten Wettelijke voorschriften voor jaarverslag: - NV, BV, cooperatie, onderlinge waarborgmij - instelling in onderwijs, gezondheidszorg en soc.sector - overige ondernemingen en instellingen - banken, verzekeraars, beleggingsinst, beursgenoteerde ond. hebben ieder eigen voorschriften voor jaarverslag of afwijkende/aanvullende. 32 zakelijke kredieten - samenvatting 1.3 Accountantscontrole: Accountantsverklaring: controle/certificering van door onafhankelijke deskundige op juistheid, volledigheid en betrouwbaarheid vd gegevens. 4 mogelijke verklaringen 1. goedkeurende verklaring 2. verklaring met beperking (onduidelijke administratie of controle) 3. verklaring van oordeelonthouding (amper mogelijk om te controleren) 4. afkeurende verklaring RA: accountant advisering, certificering (NIVRA) AA: accountant, advisering, geen certificering (NOvrAA) Belastingconsulent: fiscale adviezen en belastingaangiftes C hoofdstuk 2 De Balans 2.1 Balansopstelling Staffel: - voor kleine ondernemingen, activa en passiva staan onder elkaar Scronto: Debet = Activa vaste activa - materiële activa - Credit = Passiva - onroerende zaken (grond, gebouw max 50% afschrijven,verbouwing) 30jr - machines en inventaris (5-10 jr) - immateriële activa - goodwill (100% afschrijven in 20 jr) - oprichtings- en emissiekosten (max 5 jr) - ontwikkelkosten (normaal direct, max 5 jr) - patenten autonoom / gekocht - financiële activa - aandelen in een andere onderneming - deelnemingen > 20% - leningen u/g vlottende activa (worden verbruikt in 1 prod.cyclus) - voorraad: technische en (prijsrisico-)economische= techn.voorr.+bestelling-voorverkoop) - onderhanden werk/halffabrikaten - vooruitbetaalde termijnen = activa vorderingen liquide middelen 33 -handelsvorderingen/handelsdebiteuren = leverancierskrediet / betalingstermijn - transactiekas, kas, bank giro tegoeden, cheques, wissels zakelijke kredieten - samenvatting Debet = Activa 2.7 Credit = Passiva Eigen vermogen= vermogen dat door OiP is ingebracht: financieringsfunctie + bufferfunctie voor ondernemersrisico. - Aandelenkapitaal: maatschappelijk, geplaatst en gestort. Niet gestort is altijd op naam. - Reserves: - agioreserve (bij emissie > nom.waarde) - wettelijke en statutaire reserve badwill, niet afgeschreven oprichtings en emissiekosten+r&d, herwaardering activa. - overige reserve bv algemene reserve = inhouden van de winst - onverdeelde winsten, winst lopend boekjaar VV LT: - > 1jr - voorzieningen (kosten=zeker, moment=onzeker) - Ondernemingsgebonden kosten; * dub.debiteuren,* incourante - voorraden * garantievoorziening, * pensioenvoorziening, * latente belasting, * incidentele kosten (groot onderhoud, reorganisatie, proceskosten) - langlopende kredieten obligatieleningen, onderhandse, ledenrekeningen, achtergestelde leningen - garantievermogen v/e onderneming- EV met kenmerken van EV en VV. bv achtergestelde lening, voorziening latente belasting, ledenrekening VV KT: < 1jr - kortlopende kredieten (rc), handelscred.(korting bij vooruit betalen) en overige cred., fiscus, soc.premies, overige korte schulden (lonen, vakantiegeld, leasetermijnen, rente, dividenden). Niet te passiveren verplichtingen - Buiten de balans gehouden verplichting - bv huurverplichting van onroerend goed (hypotheek zou wel op de balans staan) - verhouding eigen vermogen/balanstotaal geeft beter aanzicht - het EV wordt echter niet verbeterd; de verhouding tussen EV en balanstotaal wordt technisch verbeterd. - off balance constructie kan ook bij andere activa: bij vaste mn dmv operational lease/huur. deze zijn altijd vermeld in de resultatenrekening. - zekerheidsstellingen: contragarantie (de onderneming verklaart tov de bank dat zij in staat voor de schulden van een dochter onderneming op het moment dat de bank een bankgarantie stelt voor tbv die onderneming. 2.8 Verbanden tussen balansposten verhouding balansposten: - productiebedrijf heeft verhoudingsgewijs meer materiële vaste activa - dienstverlenend bedrijf heeft andere verhouding (accountant heeft veel debiteuren = vlottende activa) - transportonderneming heeft veel materiële vaste activa Samenhang balansposten: - tussen voorraden, debiteuren, liquide middelen, door onderlinge vergelijking ontstaat een goed beeld van de onderneming . 34 zakelijke kredieten - samenvatting Gulden Balansregel: Vaste activa = lang VV of EV Vlottende activa = kort VV - Risicovolle ondernemingen zullen grotere verhouding EV tov VV moeten hebben. Risico’s worden immers opgevangen met EV. - Activiteiten van een onderneming bepalen ook de verhouding: veel machines en apparaten vereisen groot EV tov VV. - Vaste kosten v/e onderneming veranderen niet mee met de omvang vd omzet: hoe meer vaste kosten hoe groter het ondernemersrisico. - activiteiten van de onderneming hebben invloed op de resultaten. Dit is direct zichtbaar op de resultatenrekening. De balans is een momentopname. 2.9 Consolidatie en combinatie 2.9.1 Consolidatie Consolideren= samenvoegen van balansen. De gegevens van meerdere ondernemingen worden weergegeven in 1 balans. Dit vergroot het inzicht in de vermogens en liquiditeitenpositie van de totale ondernemingen. - zeggenschap van de ene onderneming over de andere (holding-werkmaatschappij). 2.9.2 Combinatie - Samenvoeging zonder dat er sprake is van zeggenschap van de een over de ander. - dezelfde DGA of Oip. - verschuiving van vermogensbestandelen is mogelijk. Zowel consolidatie als Combinatie is alleen een boekhoudkundige constructie. C hoofdstuk 3 Resultatenrekening 1. uitgaven en ontvangsten vs kosten en opbrengsten 1. - Stroomgrootheden: worden op de resultatenrekening (rr) genoemd.= opbrengsten en kosten - Voorraadgrootheden: balans - geldstromen = ontvangsten en uitgaven! - stroomgrootheden = kosten en opbrengsten, weergave van de goederenstroom v/e onderneming - soms zijn kosten uitgaven, maar soms ook helemaal niet zoals afschrijvingen. De machine is een voorraadgrootheid en staat op de balans. 2. presentatie vd RR De RR is een overzicht vd opbrensten = omzet, en de kosten van die onderneming. Het verschil is het bedrijfsresultaat oftewel de winst of verlies. - categoriale indeling: opbrengsten en kosten worden naar categorie gesorteerd. bv kostensoort “ loon” , “afschrijvingen en betaalde rente” = meest gebruikte indeling - functionele indeling: indeling naar kostenplaats: bv. “ afdeling inkoop”, ‘ afdeling productie” Resultatenrekening naar kostenplaats: + netto omzet -/- kostprijs vd omzet + bruto omzet resultaat -/- verkoopkosten -/- alg. beheerskosten + overige bedrijfsopbrengsten 35 zakelijke kredieten - samenvatting + fin. baten en lasten resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening voor belasting - de staffelvorm wordt het meest gehanteerd 3. Wet op de jaarrekening: Resultatenrekening + omzet: opbrengst uit diensten en goederen. omzet is meestal lager dan de verkopen door kortingen bv. Alleen van specifieke activiteiten vd onderneming. netto-omzet= excl. btw en excl. kosten verkoop.mutatie voorraad gereed + product en onderhanden werk: toename van onderhanden werk is activering van de kosten. indien deze kosten niet op de RR staan dan zijn deze nog niet geactiveerd. + geactiveerde productie tbv eigen onderneming: de kosten vd investering moeten tot de bedrijfsopbrengsten moeten gerekend. productie: omzet en kosten horen bij elkaar, en blijven bij elkaar ook al gaat de verkoop later pas plaatsvinden. - is gelijk aan de som van de omzet+mutatie in voorraden gereed product+onderhanden werk+geactiveerde productie tbv eigen onderneming. + overige bedrijfsopbrengsten: komen niet direct uit productieproces, maar hebben wel regelmatig karakter. bv huur van een vast actief van de onderneming. -/- kosten van grond en hulpstoffen: externe bedrijfskosten: grondstoffen. hulpstoffen om te verbruiken of verkopen. De kosten zijn niet gelijk aan de waarde van de inkopen van de voorraad. Alleen de kosten die nodig zijn geweest oor de productie bv 100 potten zijn gemaakt = 100 potten klei is grondstof op RR. waarde beginvoorraad + inkoopwaarde grond en hulpstoffen = kosten grond/hulpstoffen + waarde eindvoorraad. -/- kosten van uitbesteed werk en overige externe kosten: uitbestedingen van derden + brutowinst: bedrijfsopbrengsten -/- externe kosten = brutowinst of exploitatietekort -/- personeelskosten: brutoloon en salarissen -/- afschrijvingen op vaste activa: tonnage = gebruiksintensiteit (km) lineair = evenredige afschrijving annuitair = jaarlijst toenemende afschrijvingen boekwaarde = jaarlijks afnemende afschrijvingen = meest gunstig voor ondernemer Eigen vermogen wordt zodoende niet overschat. -/- mutaties voorzieningen: vergroting vd voorziening -/- overige bedrijfskosten: huur van materiële activa, kantoorbenodigheden, papier, marketing + financiële baten en lasten: bv backservice verplichting, kosten op voorafgaande jaren. + resultaten uit gewone bedrijfsuitvoering -/- belasting hierover: VPB nettoresultaat na belasting: bestemming vd winst onder EV onder 1 vd 4 soorten reserves; aandeelhouders (dividend), toevoeging wettelijke en statutaire reserves en toevoeging alg. reserve. Het verschil tussen EV op balans 1 en 2 is het de kasstroom van EV. C hoofdstuk 4 Kasstroomoverzicht Financiers, analisten en beleggers vertrouwen op de jaarrekening die bestaat uit ; 1. balans 2. resultatenrekening 3. toelichting 36 zakelijke kredieten - samenvatting Bezwaar is hierbij dat - de balans is een momentopname -gebaseerd op going concern gedachte (= de onderneming blijft haar activiteiten uitvoeren). - bezittingen worden evenredig afgeschreven, maar werkelijke waarde ligt onder balanswaarde - stille reserves vedwijnen - resultatenrekening is ook niet doorzichtig - winstmanipulaties komen vaak voor. Kasstroomoverzicht is het 4 belangrijke middel om de liquide middelen v/e org goed in beeld te krijgen - in en uitgaande geldstroom in een boekjaar - kasstroom zorgt voor doorzichtigheid in verplichtingen - huidige en toekomstige kasstroom is belangrijker dan historische cijfers en dekking. - USA en Angelsaksische landen verplicht - in NL alleen activa > 17.5 mlj, - netto omzet >35mlj, - werknemers > 250 - voordelen kasstroomoverzicht: - kasstroomoverzicht heeft eenduidig middelenbegrip = geldmiddelen - vaste indeling van activiteiten (operationeel, investering, financier) - transparantie in staat vd onderneming itt balans 3 soorten kasstroomoverzichten : - operationele activiteiten - investeringsactiviteiten - financiersactiviteiten Kasstroomoverzicht vs Resultatenoverzicht resultatenoverz: periodegrootheid, is een hulprekening vh EV en verklaart toe- e/o afname van EV kastroomoverzicht: periodegrootheid, hulprekening vd (netto) liquide middelen en verklaart toe- e/o afname ontvangsten -/- uitgaven = mutatie liquide middelen (creditzijde balans, actief, kasstroomovz) opbrengsten -/- kosten = mutatie EV (debetzijde/passief/resultatenovz) kasinstroom = toename liq middelen kasuitstroom = afname liq middelen winst = toename EV verlies = afname EV toename actiefpost = afname kasstroom (inkoop voorraad) (theoretisch) toename passiefpost = toename kasstroom (theoretisch) vb: - investeringen leiden tot uitgaven, maar later volgen de kosten dmv afschrijvingen - vorming van voorzieningen is nu kosten, maar later afschrijvingen - verkoop op rekening is nu opbrengsten, later ontvangsten - verhuur ve pand is nu ontvangsten, later opbrengsten 3 soorten kasstroomoverzichten(deze leiden samen tot inzicht in liquide middelen) - operationele activiteiten: directe methode; overzicht v operationele ontv. en uitg. - lijkt op liquiditeitsbegroting indirecte methode; sluit aan bij jaarrekening 37 zakelijke kredieten - samenvatting - begint met nettoresultaat en afschrijvingen (cashflow) - geeft inzicht in mutaties vd onderdelen vh werkkapitaal = ! financiers - investeringsactiviteiten: -investeringen en desinvesteringen van (im)materiele,en fin. vaste activa gerekend - invest = kasuitstroom, desinv. = kasinstroom (afboeken tegen boekwaarde) - financiersactiviteiten: - kasstroom van/naar aandeelhouders of financiers - toename EV door emissie (kastinstroom) - privéstortingen (kastinstroom) - schulden voor LT (kastinstroom) - dividendbetalingen (kasuitstroom) - priveonttrekkingen (kasuitstroom) - aflossing van LT schulden (kasuitstroom) C hoofdstuk 5 Waarderingsgrondslagen EV is een sluitpost: totaal van activa en passiva worden hierdoor gelijk op de balans. Daarom is het logisch dat een andere waardering vd activa automatisch leidt tot een wijziging in het EV. Waarderingsgrondslag van materiële activa tegen historische kosten: - de prijs die is betaald voor de machine op moment van aanschaf - balanswaarde is dat deel vd machine dat nog niet is afgeschreven Waarderingsgrondslag van materiële activa tegen actuele waarde: Als de onderneming de volledige winst uitkeert kunnen er financieringsproblemen ontstaan igv hist.kosten - waardering tegen vervangingswaarde: goed dat in economisch opzicht gelijke betekenis heeft - incl. prijsstijging - inhaalafschrijvingen; compensatie van te lage afschrijvingen in het begin - winst is bij act.waarde lager dan historische kosten - herwaardering: herwaarderingsreserve, indien de machine direct na aanschaf flink in prijs stijgt Waarderingsgrondslag van materiële activa tegen bedrijfswaarde: - historische waarde is lager dan bedrijfswaarde - er ontstaat ook een soort van herwaarderingswaarde Waarderingsgrondslag van materiële activa tegen opbrengstwaarde: - waarde van de activa tegen onmiddellijke verkoop Waarderingsgrondslagen van voorraden: - kostprijs; is uitgangspunt bij waardering vd voorraden - integrale kosten; vaste kosten worden in de waardebepaling vd voorraad meegenomen - directe kosten; vaste kosten worden direct in vermindering vh resultaat gebracht Kostprijsberekening kan op basis van: - historische kosten - actuele waarde - mengvormen Waarderingsgrondslag van voorraden (materiële vlottende activa) tegen historische kosten: 38 zakelijke kredieten - samenvatting waarde beginvoorraad + inkoop grond/hulpstoffen = kosten grond/hulpstoffen + waarde eindvoorraad Fifo: de oudste inkoopprijzen zijn de basis voor de vaststelling van het verkoopresultaat. Voorraad die overblijft wordt gewaardeerd tegen de kostprijs van de recentste inkoopprijzen. - waarde vd voorraad is hoger, daardoor is de omzet / brutowinst lager Lifo: de recentste inkoopprijzen zijn de basis voor bepaling van het verkoopresultaat. Voorraad die overblijft wordt gewaardeerd tegen de kostprijs van de oudste inkoopprijzen. - waarde van de voorraad is lager, daardoor is de omzet / brutowinst hoger Waarderingsgrondslag van materiële vlottende activa tegen vervangingswaarde: - dit wordt gebruikt indien in geval van verkoop de voorraad wordt vervangen - herwaarderingsreserve moet gevormd worden Waarderingsgrondslag van materiële vlottende activa tegen opbrengstwaarde: - voorraad wordt verkocht maar niet meer vervangen - opbrengst is lager dan de vervangingswaarde - demodage . afschrijving op voorraden: incourrante voorraden worden afgeschreven Mengvormen minimumwaarderingsregel: voorzichtigheidsbeginsel. Verliezen worden genomen op het moment dat de onderneming deze kan voorzien. indien actuele waarde < historische kosten = verlies = voorraad wordt tegen actuele waarde op balans gezet indien actuele waarde > historische kosten = voorraad wordt tegen historische kosten op balans gezet Stille reserves het bestaan is uit de balans af te leiden, maar de omvang is onbekend (bv gebouw = € 1,00 op balans) Geheime reserve bestaan is niet uit de balans af te leiden, en de omvang dus evenmin (bv afschrijving is lineair maar productie is minder dan gepland) Voorziening latente belastingen voor de belastingaangifte zijn ander vormeisen gesteld dan economische balans. - latente claims van de fiscus op de onderneming. bv resultaat in balans wijkt af van aangifte. - resultaatverschil van tijdelijke aard: afschrijving v/e machine is economisch in 5 jr, fiscaal 3 jr. Hierdoor wordt de belastingschuld naar toekomst verschoven. - resultaatverschil van permanente aard: verschillende waarderingsgrondslagen worden gebruikt voor fiscale stukken. een deel van de herwaarderingsreserve wordt afgesplitst in een voorziening latente belasting. 39 zakelijke kredieten - samenvatting C: hoofdstuk 6; belastingen en sociale premies; partnerregeling: sinds 01-01-2001 partner indien - gemeentelijke basisadministratie -> zelfde adres + - notarieel samenlevingscontract / - gezamenlijk kind hebben / - eigen woning in gezamenlijk eigendom / - elkaars partner zijn in pensioenregelingen / - voorafgaand jaar als fiscaal partner kwalificeerden. Box 1= inkomen uit werk en woning+ winst uit onderneming Box 2= inkomen uit aanmerkelijk belang Box 3= inkomen uit sparen en beleggen Begrip winst: is het bedrag van de gezamenlijke voordelen verkregen uit onderneming. toerekening van winst aan een bepaald jaar vindt plaats volgens goed koopmansschap met inachtneming van een bestendige gedragslijn. Totaalwinst: wordt bepaald door vermogensvergelijking: eindvermogen - beginvermogen - kapitaalstortingen + onttrekkingen = totaalwinst Fiscale reserves - egalisatiereserve; gelijkmatige verdeling van kosten en lasten - herinvesteringsreserve; bij ontvreemding of uitkering van verzekeraar - terugkeerreserve; van BV-> IB onderneming, belasting hoeft pas betaald bij staking onderneming - oudedagsreserve; pensioenvoorziening voor ondernemer Stille reserve: doordat een pand tegen boekwaarde is opgenomen op de balans en niet tegen economische waarde. VPB: NV, BV, Coop.ver., Onderlingen, v&s, sommige publiekrechtelijke personen, btl rechtsvormen die in NL zijn gevestigd. Verliezen zijn verrekenbaar met winsten van 1 voorafgaand (carry back) jaar en 9 navolgende jaren (carry forward) C hoofdstuk 7 Hulpmiddelen bij analyse jaarverslag Ratio’s: - om samenhang tussen balansposten te illustreren - nadelen: - gegevens worden met elkaar gedeeld dus meting moet gelijk zijn. (geen appels met peren) - het gaat niet om de grootte vh getal maar om de ontwikkeling - vergelijken met andere ondernemingen, benchmarken 1. Liquiditeitsratio: het vermogen v/e onderneming om op tijd aangegane verplichtingen te voldoen ontvangsten = vlottende activa betalingen = vlottende passiva (incl. aflossingen op VVLT) Current Ratio = vlottende activa (>1!) vlottende passiva Quick Ratio = vlottende activa -/- voorraden vlottende passiva - voorraden worden eruit gelaten omdat deze niet snel te verkopen zijn. - wordt ook wel acid test ratio genoemd 40 zakelijke kredieten - samenvatting Werkkapitaal = EV + lang VV -/- vaste activa of vlottende activa -/- vlottende passiva - dit is dus een variant op de current ratio: alleen wordt het berekend in absolute getallen en niet in ratio - wordt ook wel werkkapitaal genoemd 2. Solvabiliteitsratio - verplichtingen op lange termijn. - in staat zijn om op lange termijn verliezen op te vangen - in ieder geval een positief EV: de schulden zijn dan kleiner dan het EV - verhouding tussen EV en schulden - solv. v/e prod.ond. moet hoger zijn dan handels.ond. - prod ond. hebben meer vaste kosten(afschrijvingen en onderhoud) - risicovolle markt ook hogere solv. dan normale markt Solvabiliteit = EV TV x 100% Solvabiliteit = aansprakelijk vermogen vreemd vermogen x 100% 3. Rentabiliteitratio: 4 soorten: a.Cashflow + b.Winstmarge + c.Interestdekking + d.Rentabiliteit vh vermogen a. Cashflow: = winst na belasting + afschrijvingen - maatstaf voor het vrij maken van middelen door activiteiten te ontwikkelen - maatstaf voor aflossingscapaciteit - indien jaarlijkse aflossingen lager zijn dan cashflow = aflossing van schulden geen probleem - cashflow hoeft niet in de kas terecht te komen - buitengewone baten en lasten corrigeren - onderneming van nat.pers. -> privé opnamen moeten gecorrigeerd worden b. Winstmarge: - brutowinstmarge = brutowinst / omzet x 100% - nettowinstmarge = nettowinst (NnB)/ omzet (O) x 100% - winst voor belasting en betaalde rente als % vd omzet = WvB + betaalde rente / O x 100% c. Interestdekking: = WvB + betaalde rente / betaalde rente - mate waarin een onderneming aan de renteverplichting kan voldoen, hoe hoger hoe beter d. Rentabiliteit v/h vermogen: - Rentabiliteit totale vermogen (RTV)= WvB+R / TV - Rentabiliteit EV (REV) = WvB / EV x 100% - REV = RTV + (RTV-r) x (VV / EV) - hefboomfactor: verhouding tussen VV en EV : Rendement op EV kan flink worden vergroot als relatief veel met veel VV wordt gefinancierd. 4. Ratio’s voor activiteit: - geven inzicht in effectiviteit (doelgerichtheid) en efficiency (doelmatigheid) * omlooptijd debiteuren = debiteurensaldo / op rekening verkochte omzet x 365 dagen - gedurende de omlooptijd moet de onderneming over VV beschikken om deb.saldo te financieren. Over dit VV moet rente worden betaald -> doorberekend in verkoopprijs. * omloopsnelheid debiteuren = op rekening verkochte omzet / debiteurenomzet omloopsnelheid is gelijk aan gemiddeld aantal bestellingen per afnemer. * omlooptijd voorraden = voorraad / verbruikte hulp- en grondstoffen x 365 dagen - te lange omlooptijd betekent stagnatie in de productie, extra kosten door opslag, veroudering 41 zakelijke kredieten - samenvatting - snelle omlooptijd betekent extra kosten door hoge productie * omloopsnelheid voorraden = verbruikte grond- en hulpstoffen / voorraad - geeft aan het aantal keren dat de voorraden worden vervangen. - gemiddeld aantal bestellingen - gemiddeld aantal verkopen * omlooptijd crediteuren = handelscrediteuren / kosten van grond en hulpstoffen x 365 dagen - handelskrediet van crediteuren / leveranciers * omloopsnelheid crediteuren = kosten van grond- en hulpstoffen / handelscrediteuren Omloopsnelheid totale vermogen = omzet / balanstotaal C hoofdstuk 8 Beoordeling prognose Jaarverslag is een weergave v/h verleden v/e onderneming. Ondernemingsplan: doelstellingen worden beschreven, en achtergronden, te verwachten groei vd markt. Kwantitatieve prognoses: onderdeel van ondernemingsplan a. investeringsprognose b. prognose vd resultaten rekening c. liquiditeitsprognose d. balansprognose a. investeringsprognose: - indien de ondernemer verwacht dat de markt gaat groeien, en de omzet kan stijgen,is de vraag of er investeringen gedaan moeten worden in vaste activa en vlottende activa. - Het verschil tussen de activa voor de gewenste omzet en de activa van de bestaande omzet is de investeringsprognose. - De beoordelaar moet de onderneming en de markt beoordelen. - verhouding tussen (redelijkheid) investering en huidige omvang van activa - verhouding tussen de activa nieuwe machine betekent meer eindvoorraad - soms zijn er gevolgtijdelijke investeringen die moeten ook beoordeeld worden - benchmark: overbezetting of overcapaciteit b. prognose van de resultatenrekening: - gebaseerd op een vergelijking tussen IST en SOLL situatie - omzet is het kernpunt, ook de wijze waarop deze bereikt gaat worden. - ontwikkeling bedrijfsresultaat: verschil tussen bedrijfsopbrengsten en bedrijfskosten - stijging inkoopkosten - factor arbeid stijgt - > lonen - aanloopverlies: is dit goed te verklaren? - verschaffers van EV en VV willen een afdoende rendement op dit vermogen c. liquiditeitsprognose - de gegevens uit de resultatenrek.prognose en investeringsprognose worden vertaald in liq. prognose. - betreft betalingstermijnen van afnemers en leveranciers. omlooptijden van deb en cred is nuttig. - het oprekken van leverancierskrediet -> grotere post dub.deb. + >vermogensbeslag - leveranciers - later betalen -> minder goede naam -> strakker deb.beleid van leverancier. - eerder betalen, waarschijnlijk korting maar rentelast op rc. 42 zakelijke kredieten - samenvatting d. balansprognose - prognose wordt vergeleken met laatste balans - solvabiliteit en liquiditeit worden beoordeeld - omlooptijd van de voorraden, een stijging van de voorraad is geen probleem. Er mag geen stijging in de omlooptijd ontstaan. dit is een signaalfunctie 43 zakelijke kredieten - samenvatting D: hoofdstuk 1; het kredietvoorstel uitbreiding lange financieringsmiddelen: - vervangingsinvestering kan beoordeeld worden op het verleden - uitbreidingsinvestering , -> gewijzigde productieomvang? -> omvang van de investering? -> bank maakt prognose van invloed vd invest. op de rentabiliteit v onderneming -> aankoop ve onderneming (overname) consolideren van schulden: omzetten van korte schulden in lange schulden uitbreiden van korte financieringsmiddelen: - komt voort uit het productieproces mbt voorraden en debiteuren - oorzaak is groeiende of stagnerende omzet activa/passiva transactie: overnemen van alle activa en passiva ve onderneming activa transactie: overnemen van alleen de activa mbo: management buy out horizontale analyse: over de tijd vergelijken verticale analyse: ondernemingen onderling of branchegemiddelden onderzoek door de bank naar toekomstige ontwikkelingen; investeringsprognose: korte en lange termijn prognose. Hierin wordt beoordeelt of de kredietbehoefte goed is berekend. Welke investeringen zijn er nog te verwachten? Aanvullende investeringen? Zijn de bestaande activa al aan vervanging toe? prognose vd resultatenrekening: welke gevolgen heeft de kredietverlening op de resultaten vd onderneming? de winst ná belasting zal ook moeten stijgen. Er wordt NIET gekeken naar de resultaten uit het verleden, maar op de toekomstverwachtingen van de kredietaanvrager in het algemeen (winst/omzetverwachting). liquiditeitenprognose: op welk moment moeten de kredietlijnen beschikbaar zijn? balansprognose: de te verwachten balansstructuur moet positief worden beoordeeld. dit kan door een combinatie van de investeringsprognose, resultatenrek.prognose en liquiditeitenprogn. Zakelijke zekerheden: -executiewaarde= 70% van de geschatte executiewaarde, - 70% van 70% = 49% (50%) van de onderhandse verkoopwaarde dekkingswaarde van (on)roerende zaken is dus 50% van de onderhandse verkoopwaarde! dekkingswaarde debiteuren = 60% mits pandlijsten worden aangeleverd. Artradius: debiteurenverzekering. hierdoor kan een hogere dekkingswaarde worden aangehouden dan 60%. Borgstelling: alleen waarde in geval van rechtspersoon. Bij niet-rechtspersoon is de oip nl al aansprakelijk. Gesecureerde borgstelling: woning via 2e hypotheek, effectenportefeuille D: hoofdstuk 2: financieringsconstructie 44 zakelijke kredieten - samenvatting selfliquidating: financiering van goederentransacties. voor de overbrugging van de verschillende betalingsmomenten van de goederenhandelaar. rekeningcourantkrediet: minimaal 1 jaar klant, op basis vd hoogte vd omzet, 1xp/q positief saldo. renteberekening RC krediet: dagelijkse renteberekening: D=aantal dagen saldo S=saldo P=percentage jaarbasis J=aantal dagen in een jaar. DxSxP/100xJ De feitelijke berekening wordt berekend obv het rente percentage per dag is dan: rente nummer : DxS/100 rente %: P/J voorbeeld: 1 januari 8 januari 12 januari 19 januari 25 januari 27 januari 73.000,- debet 54.000,- debet 5.000,- credit 7.500,- debet 20.400,- credit 81.000,- debet debetrente is 2% boven de herfinancieringsrente (6%) op 21 januari wordt een tijdelijke toeslag toegekend 1% 365 dagen credit rente 360 dagen debet rente Lineaire aflossing: gedurende de looptijd wordt een vast bedrag afgelost, het rentebedrag daalt in de looptijd - zwaarste lasten in het begin, dus grootste cashflowout ter financiering van overige vaste activa en vaste kern vlottende activa Annuiteiten aflossing: + de last van aflossing en rente wordt verspreid over de looptijd. ter financiering van onroerende zaken Lease - Financial lease= staat op de balans (verwerven vh object) - Operational lease = staat niet op de balans (off balance) (gebruiken van het object) Bankgarantie: bank staat garant voor de ondernemer Contragarantie: ondernemer belooft de bank terug te betalen D: hoofdstuk 3; borgstellingsregelingen; Besluit borgstelling MKB kredieten, 1994; In geval van onvoldoende zekerheden en een goed perspectief ter stimulering van de werkgelegenheid en sociaal economische belangen. 1. bedrijfsborgstellingsovk; - algemene kredieten - max 250 FTE, winstoogmerk, zowel IB ondernemingen als rechtspersonen - maximaal 1.500.000,- ! maar nooit groter dan het geschatte dekkingstekort - max 6 jaar voor roerende zaken, max 12 jaar voor onroerende zaken - de bank moet zelf ook risico lopen (overheid staat tot 45% borg) - starter (-5 jr) maximum = 250.000,-, overheid staat borg voor 80% vd lening - s&o= r&d, borgstelling is maximaal 60% en 2.250.000,- 45 zakelijke kredieten - samenvatting 2. bodemsanering; zie hierboven muv starters. hier is geen aparte regel voor. - borgstelling van max 90% bij 1.000.000,- D: hoofdstuk 5: offerte; uitgangspunt van een offerte is een gefiatteerd kredietvoorstel. in een brief aan de klant staan: - faciliteiten, condities per faciliteit, zekerheden, overige voorwaarden - geen onduidelijkheden - offert = in overeenstemming met gefiatteerde kredietvoorstel - na ondertekening zullen de definitieve stukken worden opgemaakt zoals kredietovk, zekerheden etc. - financier houdt toezicht op krediet D: hoofdstuk 6: administratie en beheer; - up to date kredietdossier, inclusief ontwikkelingen bij cliënt, relatie tussen cliënt en bank, correspondentie, kredietvoorstellen en revisievoorstellen. * goedgekeurde kredietvoorstellen * kopieën van geaccepteerde offertes * goedgekeurde wijzigingsvoorstellen * revisievoorstellen * gespreknotities en correspondentie - zekerhedendossier: - originele (zekerheids)stukken - per kantoor moet de omvang vd kredietportefeuille bekend zijn, de samenstelling en kwaliteit. Intern beheer: bewaking van het kredietrisico en eenmaal per jaar een revisie Commercieel beheer: relatiemarketing en cross-sell Bijzonder beheer: beheren van de bankrisico’s, veiligstellen van bankbelangen 46 zakelijke kredieten - samenvatting http://www.woordjesleren.nl/questions.php?chapter=25593 47 zakelijke kredieten - samenvatting Ratio’s: 4 categorieën - liquiditeit - solvabiliteit - rentabiliteit - activiteit 1. liquiditeit: (verplichtingen op tijd voldoen, evenwicht betalingen en inkomsten) (verplichtingen op lange termijn, verliezen kunnen opgevangen worden, pos.EV, EV is buffer voor ondernemersrisico’s) (winst in 1 periode / geïnvesteerd vermogen, continuïteit vd onderneming) - current ratio = vlottende activa vlottende passiva (voorraden, halffabrikaten, debiteuren, overige en kas) (rc, crediteuren, overige kort vv,) * voorraad is direct verkoopbaar - quick ratio = vlottende activa - voorraden vlottende passiva * voorraden zijn niet snel te verkopen, schepen, schaatsen in zomer, etc. * ook wel acid ratio: wat in het vat zit verzuurt niet - werkkapitaal = eigen vermogen + lvv - vaste activa of, vlottende activa - vlottende passiva * ter controle vd gulden balansregel * positief wk wil zeggen dat een deel vd middelen wordt gebruikt om de prod.cyclus op gang te houden 2. solvabiliteit: - ratio = verhouding tussen EV en TV in een getal EV (+AV) / TV - solvabiliteit = verhouding tussen EV en TV in percentage uitgedrukt. EV (+AV) / TV x 100% 3. Rentabiliteitsratio - cashflow = WnB + Afschrijving * middelen vrij maken door ontw. activiteiten * maatstaf v aflossingscap. bestaande schuld * aanvullend inzicht in liquiditeit ! CF hoeft niet in de kas te komen ! onzekere CF door buitengewone baten/last ! bij IB ondernemer: winst - prive opnamen - brutowinstmarge = WvB / O * na aftrek van materiaal en ov.kosten - nettowinstmarge = WnB / O * een combi van beiden leidt tot ontleden vd winst - WvB en R als % van de omzet = WvB + R / O x 100% - Interestdekking = WvB + R / R * inzicht in solvabiliteit vd onderneming * hoe hoger het getal hoe beter - rentabiliteit van het vermogen: RTV = WvB+ R / TV x 100% REV = WvB + R / EV x 100% * hefboomfactor: veel financieren met VV leidt tot hoger rendement EV maar met veel risico 48 zakelijke kredieten - samenvatting 4. Activiteitratio’s : inzicht in doelgerichtheid = effectiviteit inzicht in doelmatigheid = efficiency waarden van de balansposten worden vergeleken met de activiteiten vd onderneming Omlooptijd = periode waarin - korte activa (debiteuren en voorraden) aanwezig zijn in een onderneming - korte passiva (crediteuren) Omloopsnelheid = reciproque van de omlooptijd Debiteuren : omlooptijd = debiteurensaldo / op rekening verkochte goederen x 365d (is dus het aantal dagen dat een debiteur aanwezig is in de onderneming ) - debiteurensaldo aan het einde vh boekjaar - afzetten tegen de op rekening verkochte goederen - correctie van BTW (omzet is excl. BTW, debiteuren is incl. BTW) omloopsnelheid = op rekening verkochte goederen / debiteurensaldo ( is dus het gemiddeld aantal bestellingen per debiteur en is de snelheid waarmee de debiteuren portefeuille wordt vernieuwd) - verhouding voorraad / grond- en hulpstoffen Voorraden : omlooptijd = voorraad / verbruikte grond- en hulpstoffen x 365d ( is het aantal dagen dat de voorraad in het magazijn ligt) omloopsnelheid = verbruikte hulp- en grondstoffen / voorraad ( het aantal keren dat de voorraad wordt vervangen) Crediteuren : omlooptijd = handelscrediteuren / kosten grond- en hulpstoffen x 365 ( de onderneming heeft 52 dagen leverancierskrediet bij de leverancier) omloopsnelheid = kosten van grond- en hulpstoffen / handelscrediteuren Totaal vermogen: omloopsnelheid = omzet / balanstotaal (oftewel O/TV) aantal keren dat de productiecyclus met het ter beschikking gestelde vermogen wordt voltooid) Beïnvloeden van rendement op EV: 49 - hoge nettowinstmarge: hoge prijzen, kosten bewaken (yachtbouwer) - voorraad en debiteurentermijn oftewel de lengte van de productiecyclus zo kort mogelijke houden.