Proef: De centripetale kracht Het verifiëren van het verband tussen de centripetale kracht die op een voorwerp dat een eenparige cirkelbeweging beschrijft wordt uitgeoefend, de massa en de snelheid van dat voorwerp, alsmede de straal van de doorlopen cirkelbaan. Benodigdheden centripetaalkrachtapparaatje (glazen buisje, nylon visserskoord (2,5m), 6 ringen, 2 paperclips, 2 rubber stoppen) stopwatch meetlat Inleiding Uit de theorie is de volgende relatie voor de centripetale kracht (Fc) .bekend: mv 2 , waarin m: massa voorwerp, v: snelheid voorwerp en r : straal doorlopen cirkelbaan. Fc r 1. Leid uitgaande van deze relatie een nieuwe relatie af tussen Fc, m, r en T (omlooptijd), als we veronderstellen dat de cirkelbeweging eenparig is. 2. Vermeld, gebruik makend van het evenredigheidssymbool (~) het verband tussen Fc en T ; Fc en m; Fc en r. Bij deze proef worden de onder 2 vermelde drie verbanden geverifieerd. Uitvoering Zet het centripetaalkrachtapparaatje dat op de volgende pagina is afgebeeld in elkaar. Laat met één ring aan het einde van het koord (om het wegvliegen van de rubber stop te voorkomen) de stop boven je hoofd rondcirkelen, terwijl je het koord aan de onderkant met je andere hand vasthoudt. Zorg ervoor dat de stop een horizontale eenparige cirkelbeweging uitvoert. 3. Als de snelheid van de stop toeneemt moet je dan de spankracht in het koord verkleinen, gelijk houden of vergroten bij constante straal? 4. Teken op schaal een bovenaanzicht van de cirkelbaan die de stop beschrijft. Als de stop in een willekeurig punt p is aangekomen, wordt het koord doorgeknipt. Teken in de figuur het verdere verloop van de baan van de stop. Laat de stop bewegen in een cirkel met een straal van 1,0 m. Bevestig een paperclip aan het koord onder het buisje als referentiepunt. Door ervoor te zorgen dat deze paperclip gedurende het rondcirkelen voortdurend op dezelfde plaats t.o.v. het buisje blijft kan de straal constant gehouden worden. Tijdens de beweging van de stop mag deze in geen geval de onderkant van het buisje raken. 5. Leg uit waarom de paperclip in geen geval de onderkant van het buisje mag raken. Hang nu 2 ringen aan het einde van het koord en laat je partner de omlooptijd (1) meten door de tijd van 20 omwentelingen op te nemen. Herhaal deze meting achtereenvolgens met 3, 4, 5 en 6 ringen. 6. Meet ook de massa van de stop en het staafje en noteer deze. 7. Noteer de meetresultaten in een tabel. Maak een kolom voor n (n = aantal ringen), voor 20*T, voor T(gemiddeld) en 1/T2 . 8. Waarmee komt de centripetale kracht (Fc) in dit experiment overeen? 9. Teken een grafiek die het verband geeft tussen 1/T2 (verticaal) en het aantal ringen n (horizontaal). Laat 1 s-2 corresponderen met 10 cm en 1 ring met 2,5 cm. 10. Wordt het theoretische verband tussen Fc en T, zoals dat onder 2 vermeld is, in dit experiment bevestigd? Verklaar het antwoord. Herhaal de metingen met 2, 3, 4, 5 en 6 ringen, maar nu voor twee verbonden stoppen. 11. Noteer de massa van de twee verbonden stoppen, inclusief het staafje. Noteer opnieuw de meetresultaten in een tabel als bij onderdeel (7). 12. Teken in de grafiek van onderdeel (9) ook de grafiek van deze meting (met een andere kleur). 13. Ga, gebruik makend van de hellingen van de grafieken, na of het theoretische verband tussen Fc en m, zoals onder 2 vermeld, in dit experiment wordt bevestigd. Geef een toelichting. Gebruik vervolgens weer één stop en meet met vier ringen de omlooptijd voor verschillende stralen r. Neem voor r respectievelijk 1,00 m, 0,75 m, 0,50 m en 0,30 m. 14. Noteer de meetresultaten in een tabel. Maak een kolom voor r, voor 20*T, voor T(gemiddeld) en 1/T2 . 15. Teken, op dezelfde wijze als bij 9, een nieuwe grafiek van 1/T2 versus n staat voor verschillende waarden van r. Gezien het onder 10 gevonden verband tussen 1/T2 en n zijn telkens twee punten voldoende om de grafische voorstelling te tekenen. Eén punt is de oorsprong (n = 0) en het andere punt is dus steeds n = 4. We willen nu het verband nagaan tussen de centripetale kracht en de straal d.w.z. we moeten ervoor zorgen dat de omlooptijd constant is. We trekken daartoe evenwijdig met de n-as een horizontale lijn die alle vier de getekende grafische voorstellingen snijdt. De vier snijpunten geven nu de bij de vier stralen horende krachten (uitgedrukt in het aantal ringen) bij constante omlooptijd. 16. Noteer voor een zelfgekozen omlooptijd het op boven vermelde wijze gevonden aantal ringen bij de verschillende waarden van r. Maak dus een tabel met een kolom r en een kolom n. Vermeld ook hoe groot de gekozen omlooptijd is. 17. Teken, gebruik makend van de tabel van 16, de grafiek die het verband geeft tussen de straal r (horizontaal) en het aantal ringen n (verticaal) bij constante omlooptijd. 18. Wordt het theoretische verband tussen Fc en r, zoals dat onder 2 vermeld is, in dit experiment bevestigd? Verklaar het antwoord. Als gevolg van de zwaartekracht op de stop was tijdens de proef het koord tussen de stop en de buis nooit geheel horizontaal. 19. Leid af dat de omlooptijd van de stop bij de gemeten cirkelbeweging dezelfde is als bij een cirkelbeweging waarbij de stop in een horizontaal vlak beweegt. Doe dat door een formule voor Th en Tk af te leiden (gebruik makend van de symbolen in de figuur hieronder), aan de hand waarvan vervolgens aangetoond wordt dat geldt Th = Tk.