doelenkater n

advertisement
Blok
Pagina
Blok 1
2 tot
Blok 2
9 tot 18
Blok 3
19 tot 28
Blok 4
29 tot 37
Blok 5
38 tot 47
Blok 6
48 tot 59
Blok 7
60 tot 68
8
leerjaar
4
doelenkatern
Voorafgaande toelichting bij doelenkatern, leerjaar 4
leerjaar 4
Beste leerkracht,
Voor je ligt de doelenkatern van zWISo voor leerjaar 4.
Je vindt in deze bundel een overzicht van alle lesdoelen geordend per blok en per les. Er staat tevens
bij of het om een hoofddoel (H) of een nevendoel (N) gaat. In de vier kolommen die volgen staan de
verwijzingen naar de respectieve eindtermen, GO-doelen, OVSG-doelen en VVKBaO-doelen.
Je vindt deze doelenkatern ook online op www.zwiso.be.
Veel succes en plezier met zWISo!
Het auteursteam
1
Blok 1
Blok
Les
1
1
2
1
1
1
2
3
4
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
1.5
2.1.07 + 1.1.08 1.3.4
G11
1.1.08
G11
H
De natuurlijke getallen uitbreiden tot 10 000 en de waarde van elk cijfer bepalen.
H
Getallen tot 10 000 in het positieschema noteren.
H
Getallen tot 10 000 lezen en schrijven.
1.5
1.1.08 + 2.1.07 1.2.2
G11d
H
Zuivere duizendtallen positioneren op de getallenlijn en het interval bepalen.
1.5
2.1.08
1.4.6
G12
H
Tellen met sprongen van 1000.
1.1
2.1.02
1.1.3
G6
H
Tellen met sprongen van 100, 10 en 1 rond de zuivere duizendtallen.
1.1
2.1.02
1.1.3
G6
H
Getallen rangschikken in stijgende en dalende volgorde.
1.5
1.1.07
1.4.6
G12
N
Even en oneven getallen herkennen.
2.1.03
1.6.3
H
De som berekenen van 2 of 3 termen, de som is kleiner dan 1000.
1.13
1.1.30
1.11.1
B11c
H
Het verschil berekenen van 2 termen, het aftrektal is kleiner dan 1000.
1.13
1.1.30 + 2.1.39 1.12.1
B14c
H
Bewerkingen voorstellen op de lege getallenlijn.
1.13
1.1.23
1.11.1 + 1.12.1 B2b
N
Toepassen van de commutatieve eigenschap van de optelling.
1.14
1.1.27
1.11.2
B4a
N
Gegevens van een (enkelvoudige) tabel aflezen.
1.18.10
G40a
H
Het aantal dagen van elke maand kennen.
WO tijd
2.4.6
MR66e
H
Uitleggen wat een schrikkeljaar is.
WO tijd
2.4.6
MR66f
H
Een datum op verschillende manieren noteren.
2.2
WO tijd
2.4.11
MR67b
H
Een tijdsduur in dagen (in dezelfde maand/niet in dezelfde maand) bepalen aan
de hand van de kalender.
2.3
3.2.29
2.4.9
MR70b
H
Verschillende kalenders begrijpen en gebruiken.
2.3
WO tijd
2.4.9
MR67b
H
Een tijdsperiode van 100 jaar omschrijven als een eeuw.
N
Gegevens lezen van een (kruis)tabel.
H
Oefenen van de maaltafels.
1.10
2.1.36
H
Vermenigvuldigingen van het type E x T, E x H, E x TE, E x HE, E x HT en E x HTE
oplossen, waarbij het product maximaal 1000 is.
1.13
1.3.5
3.2.28
MR66f
1.18.14
G40a
1.13.4
B17
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B18
Blok
Les
1
5
1
1
6
7
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
2.3.17
3.1.7
MK13a
3.1.7
MK13e
2.3.20
2.7.3 + 2.7.4
MR10
2.3.20
3.1.7
MK13c
2.2.29
2.7.3
MR7
2.2.05
2.2.7
MR27
2.2.28
2.7.3
MR3
H
Het hoekpunt en de benen van een hoek aanduiden en benoemen.
3.2a
H
De hoek noteren als hoek A of Â.
3.2a
H
Hoeken vergelijken en ordenen.
H
Hoeken benoemen als recht, scherp of stomp.
H
Hoeken meten meten met een natuurlijke maateenheid.
H
Vaststellen dat hoe kleiner de maateenheid is waarmee gemeten wordt, hoe
groter het maatgetal is.
H
Ervaren dat de lengte van de benen geen invloed heeft op de grootte van de
hoek.
H
De waarde van elk cijfer in een natuurlijk getal tot 10 000 bepalen.
1.5
2.1.04
1.3.4
G11
H
Getallen tot 10 000 schrijven.
1.5
2.1.07
1.2.2
G11d
H
Tellen met sprongen en het interval bepalen.
1.1
1.1.17
1.1.3
G6
H
Optellingen en aftrekkingen tot 1000.
1.13
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1 + 1.12.1 B11c + B14c
H
Vermenigvuldigingen van het type E x HE, E x HT en E x HTE oplossen (het product 1.14
is maximaal 1000).
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B18
H
Een rechte, stompe en scherpe hoek herkennen en benoemen.
3.2a
2.3.20
3.1.7
MK13c
H
Getallen tot 10 000 afronden tot het dichtstbij gelegen honderdtal.
1.15
2.1.04
1.8.3
G36
H
Getallen tot 10 000 positioneren op een getallenlijn met zuivere duizendtallen.
1.5
2.1.08
1.4.6
G12
H
Getallen tot 10 000 vergelijken en ordenen.
1.5 + 1.6
1.1.07
1.4.6 +1.4.7
G12
H
Van een getallenreeks het interval bepalen en de reeks volgens het patroon
aanvullen.
1.5
1.1.17
1.4.6
G39
H
De waarde van elk cijfer in een natuurlijk getal tot 10 000 bepalen.
1.5
1.1.08
1.3.4
G11
N
De zakrekenmachine gebruiken.
3.1.36
1.25.6
B47
3.2a
2.1
3
Blok 1
Blok 1
Blok
Les
1
8
4
1
1
9
10
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Strategieën ontdekken om ongestructureerde hoeveelheden te schatten.
1.17
2.1.37
1.8.2
B37
H
Herhalen van schatprocedures bij optellen, aftrekken en vermenigvuldigen tot
1000.
1.16
2.1.37
1.19.2
B36
N
Cijferend optellen, aftrekken en vermenigvuldigen.
1.24
2.1.40 + 2.1.41 1.20.1 + 1.21.1 B38 + B39 +
B40
+ 1.22.1
H
Opgaande delingen (deeltal < 100) buiten de deeltafels maken door de getallen
te splitsen naar gelang van de deler. (De deler bestaat uit één cijfer.)
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22c
H
Opgaande delingen, waarvan het deeltal een tienvoud is van een tafelproduct,
maken.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
H
De termen deeltal, deler, quotiënt en rest gebruiken.
1.3 + 1.9
2.1.27
1.9.4
B3c
N
Herhalen van de deeltafels.
1.10
2.1.36
1.13.4
B21
H
Cijferend optellen en aftrekken tot 1000.
1.24
2.1.40
1.20.1 + 1.21.1 B38a + B39a
H
Het resultaat van een optelling schatten.
1.16
2.1.37
1.19.2
H
Het resultaat van een bewerking controleren door de uitkomst te vergelijken met
de schatting.
1.16
2.1.37
1.19.4 + 1.19.5 B36
H
Het resultaat van een bewerking controleren met de zakrekenmachine.
1.27
3.1.36
1.25.6
B36
B47
1
11
H
Opgaande delingen van de vorm HTE : E maken door het deeltal zinvol te splitsen: 1.14
het cijfer van de honderdtallen is een veelvoud van de deler; het cijfer van de
honderdtallen is geen veelvoud van de deler en kleiner dan de deler; het cijfer van
de honderdtallen is geen veelvoud van de deler en groter dan de deler.
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
1
12
H
Getallen tot 10 000 vergelijken en ordenen.
1.5 + 1.6
1.1.07
1.4.6 + 1.4.7
G12
H
Van een getallenreeks het interval bepalen en de reeks volgens het patroon
aanvullen.
1.12
1.1.17
1.7.2
G39
H
Hoofdrekenen: Opgaande delingen tot 1000 maken.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
H
Cijferen: Optellen en aftrekken tot 1000.
1.24
2.1.40
B21
1.20.1 + 1.21.1 B38a + B39a
Blok
Les
1
13
1
1
1
14
15
16
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Analoge en digitale klok lezen tot op 1 minuut nauwkeurig.
2.1 + 2.2
1.2.21
2.4.12
MR69a
H
Het tijdstip op een analoge en digitale klok aangeven als de tijd gegeven is.
2.2
1.2.21
2.4.12+ 2.4.13
MR69b
H
De tijdsduur tussen twee gegeven tijdstippen bepalen (ook met overschrijden van
het uur).
2.12
3.2.29
2.4.21
MR70c
H
Tijdstippen bepalen als de tijdsduur gegeven is.
2.3
2.2.26 + 1.2.21 2.4.17
MR70
N
Het tijdstip op een klok met Romeinse cijfers lezen.
1.7 + 2.3
3.1.07
1.2.5 + 2.4.17
G33 + MR69
H
Een breuk nemen van een grootheid.
1.1.19
1.14.3
B24
H
Vaststellen dat een geheel op verschillende manieren verdeeld kan worden.
1.1.18
1.5.6
G14a
H
Een breuk nemen van een tafelproduct en van een tienvoud van tafelproducten.
1.1.19
1.14.3
B25
H
De termen breuk, teller, noemer en breukstreep gebruiken.
1.4
1.1.22
1.2.7
G15b
H
E x (H)TE cijferend uitvoeren.
1.24
3.1.32
1.22.1
B40a
H
De termen product, vermenigvuldiger, vermenigvuldigtal en factoren gebruiken.
1.3 + 1.9
2.1.27
1.9.4
B3c
H
De schatprocedure bij vermenigvuldigingen toepassen.
1.16
2.1.37
1.19.2
B36
H
Het resultaat van een vermenigvuldiging controleren door de uitkomst te
vergelijken met de schatting.
1.16
2.1.37 + 2.1.41 1.19.4 + 1.19.5 B36
H
Het quotiënt en de rest van niet-opgaande delingen tot 100 binnen het
tafelbereik bepalen.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B22b
H
Vaststellen dat de rest steeds kleiner is dan de deler.
1.13
2.1.27
1.15.1
B22b
H
De schatprocedure bij delen toepassen.
1.16
2.1.37
1.19.2
B36
H
De termen quotiënt, deeltal, deler en rest gebruiken.
1.3 + 1.9
2.1.27
1.9.4
B3c
1.4
5
Blok 1
Blok 1
Blok
Les
1
17
6
1
1
1
18
19
20 en
21
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
HTE : E cijferend uitvoeren (het quotiënt bestaat uit drie cijfers).
1.24
2.1.42
1.23.1
B42a
H
De termen quotiënt, deeltal, deler en rest gebruiken.
1.3 + 1.9
2.1.27
1.9.4
B3c
H
Een breuk nemen van een tafelproduct en van een tienvoud van tafelproducten.
1.1.19
1.14.3
B25
H
Vermenigvuldigingen tot 1000 cijferend uitvoeren.
1.24
2.1.41
1.22.1
B40a
H
Delingen met deeltal < 1000 cijferend uitvoeren (het quotiënt bestaat uit drie
cijfers).
1.24
2.1.42
1.23.1
B42a
H
Analoge en digitale klok lezen tot op 1 minuut nauwkeurig.
2.1 + 2.2
1.2.21
2.4.12
MR69a
H
Evenwijdige rechten herkennen en aangeven.
3.2a
2.3.08
3.1.7
MK29
H
Voorbeelden van evenwijdigheid in de omgeving aanwijzen.
3.2a
2.3.08
3.1.7
MK28a
H
Evenwijdigheid controleren met de geodriehoek.
3.4
2.3.08
3.1.8
MK30
H
Het symbool // gebruiken voor evenwijdigheid.
3.3
2.3.07
3.1.10
MK31
H
Evenwijdige rechten tekenen.
3.4
2.3.08
3.1.8
MK30
H
Loodrechte stand herkennen en aangeven.
3.4
2.3.21
3.1.8
MK33
H
Voorbeelden van loodrechte stand in de omgeving aanwijzen.
3.4
2.3.21
3.1.8
MK32a
H
Loodrechte stand controleren met de geodriehoek.
3.4
2.3.21
3.1.8
MK34
H
Het symbool  gebruiken voor loodrechte stand.
3.3
2.3.22
3.1.10
MK35
H
Snijdende (loodrechte) rechten tekenen.
3.4
2.3.21
3.1.8
MK34
H
Getallen tot 10 000 schrijven en de waarde van elk cijfer bepalen.
1.5
2.1.07 + 1.1.08 1.3.4
G11
H
Getallen tot 10 000 positioneren op de getallenlijn.
1.5
2.1.08
1.4.6
G12
H
Getallen rangschikken in stijgende en dalende volgorde.
1.5
1.1.07
1.4.6
G12
H
Getallenreeksen volgens een patroon aanvullen.
1.12
1.1.17
1.7.2
G39
H
Een breuk nemen van een grootheid.
1.1.19
1.14.3
B24
H
Een breuk nemen van een tafelproduct en van een tienvoud van tafelproducten.
1.1.19
1.14.3
B25
H
Optellen en aftrekken tot 1000.
1.13
2.1.40
1.11.1 + 1.12.1 B11c + B14c
H
Vermenigvuldigingen van het type E x HTE (elk cijfer kan nul zijn) maken.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B18
H
Opgaande delingen (deeltal minder dan 100), buiten de deeltafels, maken door
de getallen te splitsen naar gelang van de deler (bestaat uit één cijfer).
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
Blok
Les
1
20 en
21
1
22
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Opgaande delingen waarvan het deeltal een tienvoud is van een tafelproduct
maken.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
H
Niet-opgaande delingen tot 100 binnen het tafelbereik maken.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B22B
H
Optellen en aftrekken tot 1000.
1.24
2.1.40
H
E x HTE tot 1000.
1.24
2.1.36 + 2.1.39 1.22.1
B40a
H
HTE : E tot 1000, het quotiënt bestaat uit drie cijfers.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B42
H
De digitale en analoge klok lezen/aanvullen tot op 1 minuut nauwkeurig.
2.1 + 2.2
1.2.21
2.4.12
MR69b
H
De tijdsduur tussen twee gegeven tijdstippen bepalen.
2.12
3.2.29
2.4.21
MR70c
H
Rechte, scherpe en stompe hoeken herkennen en benoemen.
3.2a
2.3.20
3.1.7
MK13b
H
Evenwijdige en loodrecht snijdende rechten herkennen en de symbolen // en 
lezen.
3.3 + 3.4
2.3.21
3.1.10 + 3.1.8
MK30 + MK34
H
Getallen tot 10 000 schrijven en de waarde van elk cijfer bepalen.
1.5
2.3.22
1.3.4
G11
H
Getallen tot 10 000 positioneren op de getallenlijn.
1.5
2.1.07 + 1.1.08 1.4.6
G12
H
Getallen rangschikken in stijgende en dalende volgorde.
1.5
2.1.08
1.4.6
G12
H
Getallenreeksen volgens een patroon aanvullen.
1.12
1.1.17
1.7.2
G39
H
Hoofdrekenen: Optellen en aftrekken tot 1000.
1.13
2.1.39 + 1.1.30 1.11.1 + 1.12.1 B11c + B14c
H
Cijferen: Optellen en aftrekken tot 1000.
1.24
2.1.40
1.20.1 + 1.21.1 B38a + B39a
H
De digitale en analoge klok lezen/aanvullen tot op 1 minuut nauwkeurig.
2.1 + 2.2
1.2.21
2.4.12
MR69b
H
De tijdsduur tussen twee gegeven tijdstippen bepalen.
2.12
3.2.29
2.4.21
MR70c
1.20.1 + 1.21.1 B38a + B39a
7
Blok 1
Blok 1
Blok
Les
1
23
8
1
24
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Een breuk nemen van een grootheid.
1.1.19
1.14.3
B24
H
Een breuk nemen van een tafelproduct en van een tienvoud van tafelproducten.
1.1.19
1.14.3
B25
H
Vermenigvuldigingen van het type E x HTE (elk cijfer kan nul zijn) maken.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B18
H
Opgaande delingen (deeltal minder dan 100), buiten de deeltafels, maken door
de getallen te splitsen naar gelang van de deler (bestaat uit één cijfer).
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
H
Opgaande delingen waarvan het deeltal een tienvoud is van een tafelproduct
maken.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
H
E x HTE tot 1000.
1.24
2.1.36 + 2.1.39 1.22.1
B40a
H
HTE : E tot 1000, het quotiënt bestaat uit drie cijfers.
1.13
2.1.42
B42
H
Getallen tot 10 000 schrijven en de waarde van elk cijfer bepalen.
1.5
2.1.07 + 1.1.08 1.2.2 + 1.3.4
G11d
H
Getallen tot 10 000 positioneren op de getallenlijn.
1.5
2.1.08
1.4.6
G12
H
Getallen rangschikken in stijgende en dalende volgorde.
1.5
1.1.07
1.4.6
G12
H
Getallenreeksen volgens een patroon aanvullen.
1.12
1.1.17
1.7.2
G39
H
Een breuk nemen van een grootheid.
1.1.19
1.14.3
B24
H
Een breuk nemen van een tafelproduct en van een tienvoud van tafelproducten.
1.1.19
1.14.3
B25
H
Optellen en aftrekken tot 1000.
1.13
2.1.40
1.11.1 + 1.12.1 B11c + B14c
H
Vermenigvuldigingen van het type E x HTE (elk cijfer kan nul zijn) maken.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B18
H
Opgaande delingen (deeltal minder dan 100), buiten de deeltafels, maken door
de getallen te splitsen naar gelang van de deler (bestaat uit één cijfer).
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
H
Opgaande delingen waarvan het deeltal een tienvoud is van een tafelproduct
maken.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
H
Optellen en aftrekken tot 1000.
2.1.40
B11 + B14
H
E x HTE tot 1000.
1.24
2.1.36 + 2.1.39 1.22.1
B40a
H
HTE : E tot 1000, het quotiënt bestaat uit drie cijfers.
1.13
2.1.42
1.15.1
B42
H
De digitale en analoge klok lezen/aanvullen tot op 1 minuut nauwkeurig.
2.1 + 2.2
1.2.21
2.4.12
MR69b
H
De tijdsduur tussen twee gegeven tijdstippen bepalen.
2.12
3.2.29
2.4.21
MR70c
1.15.1
Blok
Les
2
1
2
2
3
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
3.1.02
1.18.29
B57a
1.6.2 + 1.6.3
G14a
H
Vanuit concrete situaties het begrip gemiddelde met eigen woorden invullen.
H
Continue en discontinue materialen gelijk verdelen.
H
Vaststellen dat het gemiddelde van een reeks gegevens tussen de hoogste en de
laagste waarde ligt.
3.1.02
1.18.29
B57a
H
Situaties aangeven waarin het gemiddelde wordt gebruikt.
3.1.02 + 2.1.45 1.18.29
B57a
H
Het gemiddelde in eenvoudige situaties berekenen.
3.1.02
B57a
H
Optellingen van het type D + D, D + H, D + DH, DH + D, DH + H en DH + DH
zonder en met overschrijding van het duizendtal maken.
1.13
1.1.30 + 2.1.39 1.11.3
B11d
H
Aftrekkingen van het type D - D, D - H, D - DH, DH - D, DH - H en DH - DH
zonder en met overschrijding van het duizendtal maken.
1.13
1.1.30 + 2.1.39 1.12.3
B14d
H
Bij het optellen de wisseleigenschap gebruiken.
1.14
1.1.23
1.11.2
B4a
H
Getallen van het type DH splitsen.
1.13
2.1.05
1.11.1
B11d
N
Getallen tot 10 000 lezen en ordenen.
1.5
2.1.07 + 1.1.07 1.2.2 + 1.4.6
N
Optellingen en aftrekkingen op de lege getallenlijn voorstellen.
1.13
1.1.23
1.11.1 + 1.12.1 B2 + B11 +
B14
H
De som van twee getallen schatten.
1.16
2.1.37
1.19.2
B36
H
Het verschil van twee getallen schatten.
1.16
2.1.37
1.19.2
B36
H
Optellingen met en zonder onthouden maken.
1.24
2.1.40
1.20.1
B38a
H
Aftrekkingen met en zonder lenen maken.
1.24
2.1.40
1.21.1
B39a
H
Het resultaat van een bewerking controleren door de uitkomst te vergelijken met
de schatting.
1.16
2.1.37
1.19.4 + 1.19.5 B36
H
Rekentaal gebruiken.
1.3 + 1.9
N
Tabellen gebruiken.
OD 2.4 + 1.3
1.18.29
G11d + G12d
1.9.4
G41
1.18.11
G40a
9
Blok 2
Blok 2
10
Blok
Les
2
4
2
2
5
6
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Invoeren van de millimeter en noteren als mm.
2.1 + 2.2
2.2.01
2.2.3.1
MR30e
H
Lengten tot op 1 mm nauwkeurig meten, lezen en tekenen.
2.1 + 2.2
2.2.01
2.2.3.1 +
2.2.3.3
MR31
H
Het verband tussen maateenheid en maatgetal inzien en verwoorden.
2.1
2.2.06
2.2.7
MR27
H
De termen maat, maatgetal en maateenheid correct gebruiken.
2.1
2.2.06
2.2.7
MR17b
H
Eenvoudige herleidingen uitvoeren.
2.2 + 2.6 + 2.7
3.2.01
2.2.3.21
MR28
H
De rij van de gekende lengtematen opbouwen en uitbreiden met de millimeter.
2.1 + 2.2
2.2.04
2.2.3.1
MR30e
H
Een lengte schatten.
2.3 + 2.8
2.2.03
2.2.3.18
MR20
H
Een referentiemaat voor mm hanteren.
2.3 + 2.8
2.2.01
2.2.3.18
MR18
H
Het verband leggen tussen driedimensionele situaties en hun tweedimensionale
voorstelling en omgekeerd.
2.3.03
3.5.5
MK7
H
Op een plan de plaats van de fotograaf aangeven.
3.7
2.3.03 + 1.3.03 3.5.4
MK6
H
Bij een bouwsel het verband leggen tussen je positie en wat je ziet.
3.7
2.3.01
3.5.4
MK6
H
Aan de hand van verschillende aanzichten een bouwsel maken.
2.3.04
3.3.1
MK7
H
Van een bouwsel een grondplan maken en de hoogtegetallen noteren en
omgekeerd.
1.3.06
3.3.2
MK7
H
Optellingen van het type D + D, D + H, D + DH, DH + D, DH + H en DH + DH
zonder en met overschrijding van het duizendtal maken.
1.13
1.1.30 + 2.1.39 1.11.3
B11d
H
Aftrekkingen van het type D - D, D - H, D - DH, DH - D, DH - H en DH - DH
zonder en met overschrijding van het duizendtal maken.
1.13
1.1.30 + 2.1.39 1.12.3
B14d
H
Bij het optellen de wisseleigenschap gebruiken.
1.14
2.1.04 + 1.1.23 1.11.2
B4a
H
Rekentaal gebruiken.
1.3 + 1.9
H
Het resultaat van optellingen en aftrekkingen schatten.
1.16
2.1.37
H
Optellingen en aftrekkingen maken.
1.13
2.1.40
1.11.1 + 1.12.1 B11c + B14c
H
Het resultaat van een bewerking controleren door de uitkomst te vergelijken met
de schatting.
1.16
2.1.37
1.19.4 + 1.19.5 B36
1.9.4
G41
1.19.4 + 1.19.5 B36
Blok
Les
2
7
2
2
2
8
9
10
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
11
H
In situaties rechtevenredigheid ontdekken.
1.21
2.4.03
1.17.3
G41
H
Vraagstukken met rechtevenredige grootheden oplossen door de gegevens voor
te stellen in een verhoudingstabel.
1.21
2.4.03
1.17.3
B54a
N
Weten dat de vermenigvuldiger links wordt geschreven.
1.9
1.9.4
B16
H
Het product berekenen van natuurlijke getallen waarbij een van de factoren 10,
100 of 1000 is.
1.13
3.1.28 + 2.1.39 1.14.4
B19
H
Vermenigvuldigingen van de types T x T en T x TE maken.
1.13
2.1.36
1.14.4
B19
H
De wisseleigenschap ervaren en toepassen.
1.13 + 1.14
2.1.04
1.14.7
B6a
N
De maaltafels vlot reproduceren.
10.1
2.1.36
1.13.4
B17
N
Weten dat de vermenigvuldiger links wordt geschreven.
1.9
1.9.4
B16
H
De rij van de gekende lengtematen opbouwen en daarbij de maateenheden en
hun symbolen lezen en gebruiken: mm, cm, dm, m en km.
2.1 + 2.2
2.2.04 + 2.2.01 2.2.3.1
MR30e
H
De lengtematen in stijgende en dalende volgorde rangschikken.
2.1 + 2.2
2.2.04
MR30e
H
De verhouding tussen de lengtematen kennen en noteren als breuk of als
natuurlijk getal.
2.1 + 2.2 + 2.6
+ 2.7
2.2.04 + 1.1.19 2.2.3.19 +
2.2.3.21
MR30
H
Eenvoudige herleidingen uitvoeren.
2.2 + 2.6 + 2.7
3.2.01
2.2.3.21
MR28
H
Het verband tussen maateenheid en maatgetal inzien en verwoorden.
2.1
2.2.06
2.2.7
MR27
H
Meetresultaten op verschillende manieren noteren.
2.2 + 2.6 + 2.7
2.2.01
2.2.3.21
MR28
H
Veelvouden van 10 < 10 000 delen door 10.
1.13
2.1.39
1.15.1
B23a
H
Veelvouden van 100 < 10 000 delen door 10 en 100.
1.13
2.1.39
1.15.1
B23a
H
Het quotiënt berekenen van opgaande delingen van het type DH : E naar analogie 1.14
met de tafels.
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
H
Het quotiënt berekenen van opgaande delingen van de vorm HTE : E door het
deeltal zinvol te splitsen.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
N
De deeltafels toepassen.
1.10
2.1.36
B21
2.2.3.1
1.13.4
Blok 2
Blok 2
12
Blok
Les
2
11
2
2
12
13
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Vlakke figuren herkennen aan allerlei voorwerpen.
3.2a
1.3.10
3.1.7
MK14
H
Vlakke figuren onderverdelen in veelhoeken en niet-veelhoeken.
3.2
1.3.13
3.1.11
MK15
H
Veelhoeken benoemen volgens het aantal hoeken en zijden.
3.2
1.3.15
3.1.11
MK16
H
De eigenschappen (van zijden en hoeken) van een rechthoek en een vierkant
ontdekken en verwoorden.
3.4
2.3.23 + 2.3.24 3.2.2
MK19a
H
Vierkanten en rechthoeken construeren.
2.3.23 + 2.3.24 3.3.7
MK17a
H
Bij het tekenen van een rechthoek en een vierkant de juiste hulpmiddelen kiezen
en gebruiken.
3.4
2.3.08 + 2.3.21 3.1.8 + 3.3.7
MK48
H
De termen overstaande/tegenoverliggende zijden en hoeken correct gebruiken.
3.4
2.3.11 + 2.3.12 3.2.2
MK16
N
Een geodriehoek gebruiken om rechte hoeken en de evenwijdigheid van zijden te
controleren.
3.4
2.3.21
3.1.8
MK30
H
Vraagstukken met rechtevenredige grootheden oplossen door de gegevens voor
te stellen in een verhoudingstabel.
1.21
2.4.03
1.17.3
B54a
H
Het product berekenen van natuurlijke getallen waarbij een van de factoren 10,
100 of 1000 is.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.14.4
B19
H
Vermenigvuldigingen van de types T x T en T x TE maken.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B18
H
Veelvouden van 100 < 10 000 delen door 10 en 100.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B23a
H
Het quotiënt berekenen van opgaande delingen van het type DH : E naar analogie 1.14
met de tafels.
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
H
Breuken lezen en de begrippen breuk, teller, noemer en breukstreep gebruiken.
1.1.22
1.2.7
B15b
H
Een breuk nemen van een grootheid en van een getal.
1.1.19
1.14.3
B24 + B25
H
Een deel van een geheel noteren als een breuk.
1.4
1.1.20
1.2.7
G14
H
Een breuk met teller 1 benoemen als een stambreuk.
1.4
3.1.16
1.2.7
G15c
H
Stambreuken vergelijken.
1.5
1.1.21
1.4.5
G16a
H
Breuken met dezelfde noemer vergelijken.
1.5
1.1.21
1.4.10
G16b
N
De deeltafels vlot reproduceren.
1.10
2.1.36
1.13.4
B21
1.4
Blok
Les
2
14
2
2
2
15
16
17
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Vermengvuldigingen van het type: TE x TE, T x HTE en TE x HTE (waarbij T of E nul 1.14
is) maken.
2.1.36 + 2.1.39 1.14.7
B18
H
De schatprocedure bij vermenigvuldigingen van het type TE x TE uitvoeren.
1.16
2.1.37
1.19.2
B36
N
Het stappenplan bij het oplossen van vraagstukken gebruiken.
1.29
2.4.03
SV 1.1
DO1
H
Vermenigvuldigingen van het type E x HTE (product < 10 000) cijferend
berekenen.
1.24
3.1.33
1.22.1
B40a
H
Het cijferalgoritme uitbreiden in het type TE x HTE (product < 10 000).
1.24
3.1.33
1.22.1
B40b
H
Het quotiënt van opgaande delingen van het type (D)HTE : E berekenen door het
deeltal te splitsen in termen die gemakkelijk deelbaar zijn door de deler.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
H
Het quotiënt van opgaande delingen van het type (D)HTE : E buiten de tafels
berekenen door het deeltal te splitsen in twee of meer getallen die deelbaar zijn
door de deler.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
H
Het quotiënt van opgaande delingen van het type (D)HTE : E berekenen naar
analogie met de tafels.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
N
De deeltafels vlot reproduceren.
1.10
2.1.36
1.13.4
B21
N
De producten van de tafels herkennen in een getal van het type (D)HTE.
1.13 + 1.14
2.1.39
1.15.4
B22a
H
In een reeks vlakke figuren de driehoeken herkennen en aangeven.
1.3.15
3.1.4
MK15
H
De hoeken van driehoeken onderzoeken.
3.4
2.3.20
3.2.1
MK20
H
Driehoeken classificeren en benoemen als scherphoekige, rechthoekige en
stomphoekige driehoeken.
3.4
2.3.30
3.2.1
MK22b
H
Vaststellen dat elke driehoek minstens 2 scherpe hoeken heeft en dat de derde
hoek bepalend is voor de naamgeving.
3.4
2.3.30
3.2.1
MK20
H
Op ruitjespapier een rechthoekige, stomphoekige en scherphoekige driehoek
tekenen.
2.3.30
3.3.7
MK21
N
De geodriehoek gebruiken om hoeken te controleren.
2.3.21
3.1.8
MK30
3.4
13
Blok 2
Blok 2
14
Blok
Les
2
18
2
2
19
20
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
1.1.19
1.14.3
B24+25
H
Een breuk nemen van een grootheid en van een getal.
H
Een breuk met teller 1 benoemen als een stambreuk.
1.4
3.1.16
1.2.7
G15c
H
Stambreuken vergelijken.
1.5
1.1.21
1.4.9
G16a
H
Breuken met dezelfde noemer (gelijknamige breuken) vergelijken.
1.5
1.1.21
1.4.10
G16b
H
Vermenigvuldigingen en delingen van de gekende types hoofdrekenend oplossen. 1.13
2.1.39
1.14.1 + 1.15.1 B18 + B21
H
Vermenigvuldigingen van het type TE x HTE cijferend oplossen.
1.24
3.1.33
1.22.1
B40b
H
Het quotiënt van opgaande delingen van het type (D)HTE : E buiten de tafels
berekenen door het deeltal te splitsen in twee of meer getallen die deelbaar zijn
door de deler.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
H
Het quotiënt van opgaande delingen van het type (D)HTE : E berekenen naar
analogie met de tafels.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
H
Driehoeken classificeren en benoemen als scherphoekig, rechthoekig en
stomphoekig.
3.4
2.3.30
MK22b
H
Het quotiënt berekenen van delingen van het type HTE : E waarbij het quotiënt
bestaat uit twee cijfers (H < deler).
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B23a
H
Het quotiënt berekenen van delingen van het type DHTE : E.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B23a
H
De schatprocedure bij delen toepassen.
1.16
2.1.37
1.19.2
B36
H
De termen quotiënt, deeltal, deler en rest gebruiken.
1.3 + 1.9
2.1.27
1.9.4
B3c
N
Niet-opgaande delingen binnen het tafelbereik uitvoeren.
1.14
2.1.36
1.15.4
B22b
H
In aangeboden situaties een vermenigvuldiging herkennen.
1.6
2.4.02
1.9.5
B1
H
De verhoudingstabel gebruiken om vraagstukken op te lossen.
2.4.03
1.17.2
B54a
H
In een context de gegevens onderscheiden die nodig zijn om het vraagstuk op te
lossen en de overbodige gegevens elimineren.
2.4.03
SV 1.1
DO2
H
Afhankelijk van de complexiteit van de getallen bij het zoeken van het product
kiezen voor hoofdrekenen of cijferen.
2.1.38
1.24.5
B52
H
Bij een gegeven vraagstuk een vraag formuleren.
1.29
2.4.03
SV 1.1
DO1 + DO2
N
De pictogrammen van het stappenplan bij vraagstukken gebruiken.
1.29
2.4.03
SV 1.1
DO1
1.29
3.2.1
Blok
Les
2
21
2
2
22
23
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
De zijden van driehoeken onderzoeken.
3.4
2.3.25 + 2.3.26 3.2.1
+ 2.3.28
MK20
H
Driehoeken classificeren en benoemen als gelijkzijdige, ongelijkbenige
(ongelijkzijdige driehoek voor OVSG en GO) en gelijkbenige driehoek.
3.4
2.3.25 + 2.3.26 3.2.1
+ 2.3.28
MK20
H
Met gegeven lengten gelijkzijdige, gelijkbenige en ongelijkbenige driehoeken
vormen.
2.3.25 + 2.3.26 3.3.7
+ 2.3.28
MK21
N
De geodriehoek gebruiken om hoeken te controleren.
2.3.21
3.1.8
MK30
N
Lijnstukken meten tot op één centimeter nauwkeurig.
2.2.01
2.2.3.2
MR31
N
Driehoeken benoemen als scherphoekige, rechthoekige en stomphoekige
driehoek.
3.4
2.3.30
3.2.1
MK20
H
In situaties rechtevenredigheid ontdekken.
1.21
2.4.03
1.17.3
G41
H
Vraagstukken met rechtevenredige grootheden oplossen door de gegevens voor
te stellen in een verhoudingstabel.
1.21
2.4.03
1.17.3
B54a
H
Bij optellen en aftrekken een doelmatige oplossingswijze kiezen op basis van de
aard van de getallen en de eigenschappen van de bewerking.
1.13 + 1.14
2.1.39
1.11.2 + 1.12.2 B11 + B14
3.4
15
Blok 2
Blok 2
16
Blok
Les
2
24
2
25
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Cijferen: Het quotiënt berekenen van delingen van het type HTE : E waarbij het
quotiënt bestaat uit twee cijfers (H < d).
1.13
2.1.42
1.15.1
B42a
H
Cijferen: Het quotiënt berekenen van delingen van het type DHTE : E.
1.13
2.1.42
1.15.1
B42a
H
In situaties rechtevenredigheid ontdekken.
1.21
2.4.03
1.17.3
G41
H
Vraagstukken met rechtevenredige grootheden oplossen door de gegevens voor
te stellen in een verhoudingstabel.
1.21
2.4.03
1.17.3
B54a
H
Bij optellen en aftrekken een oplossingswijze kiezen op basis van de aard van de
getallen en de eigenschappen van de bewerkingen.
1.13 + 1.14
2.1.39
1.11.2 + 1.12.2 B11 + B14
H
Hoofdrekenen: Het quotiënt van opgaande delingen van het type (D)HTE : E
buiten de tafels berekenen door het deeltal te splitsen in twee of meer getallen
die deelbaar zijn door de deler.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
H
Hoofdrekenen: Het quotiënt van opgaande delingen van het type (D)HTE : E
berekenen naar analogie van de tafels.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
N
Het cijferalgoritme voor de deling correct toepassen.
1.13
2.1.42
1.15.1
B45
N
De deeltafels vlot reproduceren.
1.10
2.1.36
1.13.4
B21
N
Tafelproducten herkennen in getallen van het type DHTE en HTE.
1.10
2.1.39
1.13.4
B18
H
Het gemiddelde in eenvoudige situaties berekenen.
3.1.02
1.18.29
B57a
H
In aangeboden situaties de bewerking herkennen.
2.4.02
1.18.29
B57a
H
Optellingen en aftrekkingen van de gekende types maken en de oplossingswijze
kiezen op basis van de aard van de getallen en de eigenschappen van de
bewerkingen.
1.13 + 1.14
1.1.30 + 2.1.39 1.11.2 + 1.12.2 B11 + B14
H
Vermenigvuldigingen van het type E x H en E x D en T x T maken.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1 + 1.14.4 B18
H
Veelvouden van 100 < 10 000 delen door 100.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B23a
H
Afhankelijk van de complexiteit van de getallen bij het zoeken van de uitkomst
kiezen voor hoofdrekenen of cijferen.
2.1.38
B52
H
Vermenigvuldigingen van het type T(E) x HTE maken.
1.24
2.1.36 + 2.1.39 1.22.1
B40b
H
Optellingen met drie termen maken.
1.24
1.1.30 + 2.1.39 1.20.1
B38a
H
Eenvoudige herleidingen uitvoeren.
2.2 + 2.6 + 2.7
3.2.01
2.2.3.21
MR28
N
De pictogrammen van het stappenplan bij vraagstukken gebruiken.
1.29
2.4.03
SV 1.1
DO1
1.24.5
Blok
Les
2
26 en
27
2
28
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
3.1.02
1.18.29
B57a
1.4.9 + 1.4.10
G16a + G16b
H
Het gemiddelde in eenvoudige situaties berekenen.
H
Stambreuken en breuken met eenzelfde noemer vergelijken.
1.5
1.1.21
H
Vermenigvuldigingen van het type H x E, H x T, E x T, T x T, T x TE en TE x TE
maken.
1.13 + 1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1 + 1.14.4 B18
H
Veelvouden van 100 < 10 000 delen door 10 en 100.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B23a
H
Het quotiënt van opgaande delingen van het type HTE : E berekenen door het
deeltal zinvol te splitsen.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
H
Optellingen en aftrekkingen van de gekende types maken.
1.24
1.1.30 + 2.1.39 1.20.1 + 1.21.1 B38a + B39a
H
Bij optellen en aftrekken een doelmatige oplossingswijze kiezen op basis van de
aard van de getallen en de eigenschappen van de bewerking.
1.13 + 1.14
1.1.30 + 2.1.39 1.11.2 + 1.12.2 B11 + B14
H
Bij vraagstukken de bewerking noteren en een antwoordzin formuleren.
1.29
2.4.03
SV 1.1
DO1
H
Vraagstukken met rechtevenredige grootheden oplossen door de gegevens voor
te stellen in een verhoudingstabel.
1.21
2.4.03
1.17.3
B54a
H
Optellingen/aftrekkingen met onthouden/lenen maken.
1.24
2.1.40
1.20.1 + 1.21.1 B38a + B39a
H
Vermenigvuldigingen van het type E x HTE en TE x HTE maken.
1.24
2.1.36 + 2.1.39 1.22.1
B40a + B40b
H
Het quotiënt berekenen van delingen van het type DHTE : E.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B42a
H
Een juiste maateenheid gebruiken.
2.1 + 2.2
2.2.02
2.2.3.1
MR26
H
Eenvoudige herleidingen uitvoeren.
2.2 + 2.6 + 2.7
2.2.03
2.2.3.21
MR28
H
Een vierkant, een rechthoek en een stomphoekige driehoek tekenen op
ruitjespapier.
H
Scherphoekige, stomphoekige, rechthoekige, gelijkbenige, gelijkzijdige en
ongelijkbenige/ongelijkzijdige driehoeken herkennen.
H
17
2.3.23 + 2.3.24 3.3.7
+ 3.3.09
MK17 + MK21
3.4
2.3.26 + 2.3.28 + 3.2.1
2.3.30 + 2.3.25
MK20
De eigenschappen van een rechthoek (zijden en hoeken) kennen.
3.4
2.3.23
3.2.2
MK16a
H
Bij een bouwsel het verband leggen tussen je positie en wat je ziet.
3.7
2.3.01
3.5.4
MK6
H
Van een bouwsel een grondplan maken en de hoogtegetallen noteren.
1.3.06
3.3.2
MK7
H
Het gemiddelde in eenvoudige situaties berekenen.
3.1.02
1.18.29
B57a
H
Stambreuken en breuken met eenzelfde noemer vergelijken.
1.5
1.1.21
1.4.9 + 1.4.10
G16a + G16b
H
Optellingen/aftrekkingen met onthouden/lenen uitvoeren.
1.24
2.1.40
1.20.1 + 1.21.1 B38a + B39a
H
Vermenigvuldigingen van het type E x HTE en TE x HTE uitvoeren.
1.24
2.1.36 + 2.1.39 1.22.1
B40a + B40b
H
Het quotiënt berekenen van delingen van het type DHTE : E.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B42a
Blok 2
Blok 2
18
Blok
Les
2
29
2
30
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Optellingen en aftrekkingen van de gekende types maken.
1.13
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1 + 1.12.1 B2 + B11 +
B14
H
Bij optellen en aftrekken een doelmatige oplossingswijze kiezen op basis van de
aard van de getallen en de eigenschappen van de bewerking.
1.13 + 1.14
1.1.30 + 2.1.39 1.11.2 + 1.12.2 B11 + B14
H
Vermenigvuldigingen van het type H x TE, T x T, T x TE, TE x TE maken.
1.13 + 1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1 + 1.14.4 B18
H
Veelvouden van 100 < 10 000 delen door 10 en 100.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B23a
H
Het quotiënt van opgaande delingen van het type HTE : E berekenen door het
deeltal zinvol te splitsen.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
H
Bij vraagstukken de bewerking noteren en een antwoordzin formuleren.
1.29
2.4.03
SV 1.1
DO1
H
Het gemiddelde in eenvoudige situaties berekenen.
3.1.02
1.18.29
B57a
H
Stambreuken en breuken met eenzelfde noemer vergelijken.
1.5
1.1.21
1.4.9 + 1.4.10
G16a + G16b
H
Vermenigvuldigingen van het type H x E, H x T, E x T, T x T, T x TE en TE x TE
maken.
1.13 + 1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1 + 1.14.4 B18
H
Veelvouden van 100 < 10 000 delen door 10 en 100.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B23a
H
Het quotiënt van opgaande delingen van het type HTE : E berekenen door het
deeltal zinvol te splitsen.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
H
Optellingen en aftrekkingen van de gekende types maken.
1.13
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1 + 1.12.1 B2 + B11 +
B14
H
Bij optellen en aftrekken een doelmatige oplossingswijze kiezen op basis van de
aard van de getallen en de eigenschappen van de bewerking.
1.13 + 1.14
1.1.30 + 2.1.39 1.11.2 + 1.12.2 B11 + B14
H
Bij vraagstukken de bewerking noteren en een antwoordzin formuleren.
1.29
2.4.03
SV 1.1
H
Optellingen/aftrekkingen met onthouden/lenen maken.
1.24
2.1.40
1.20.1 + 1.21.1 B38a + B39a
H
Vermenigvuldigingen van het type E x HTE en TE x HTE maken.
1.24
2.1.36 + 2.1.39 1.22.1
B40a + B40b
H
Het quotiënt berekenen van delingen van het type DHTE : E.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B42a
DO1
Blok
Les
3
1
3
2
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Temperatuur aflezen, noteren en aangeven in graden Celsius op verschillende
soorten thermometers.
2.1 + 2.2
1.2.25
2.6.4
MR74
H
Temperaturen vergelijken en rangschikken.
2.1 + 2.2
1.1.06 + 1.1.07 2.6.6
MR21
H
Het verschil bepalen tussen 2 temperaturen.
2.1 + 2.2
1.1.06 + 1.1.30 2.6.6
MR21
H
Negatieve getallen in concrete situaties lezen en noteren.
1.1.06
1.2.3
G29
H
Negatieve getallen in concrete situaties vergelijken en rangschikken.
1.1.06
1.2.3
G29
H
Positieve en negatieve getallen op een getallenlijn plaatsen.
1.1.13 + 1.1.06 1.4.6
G12
N
Tabellen lezen en invullen.
2.2.27
1.18.10
G40a
H
De gegevens van een staafdiagram en lijngrafiek lezen en interpreteren.
1.8 + 5.2
2.2.27
1.18.19 +
1.18.25
G40a
H
In een staafdiagram en lijngrafiek de betekenis van de twee assen afleiden.
1.8
2.2.27
1.18.15 +
1.18.21
G40a
H
Een staafdiagram in een lijngrafiek omzetten.
1.8
2.2.27
1.18.18 +
1.18.23
G40b
H
Aan de hand van gegevens een lijngrafiek opbouwen.
1.8
2.2.27
1.18.23
G40b
H
Gegevens van een tabel lezen en verwerken in een lijngrafiek of een
staafdiagram.
1.8
2.2.27
1.18.17 +
1.18.22
G40
N
Kennismaken met verschillende diagrammen en grafieken.
1.8
2.2.27
1.18.10 +
1.18.15 +
1.18.22
G40a
N
Ervaren dat de gegevens in een diagram/grafiek overzichtelijk voorgesteld
worden.
1.8
2.2.27
1.18.10 +
1.18.15 +
1.18.22
G40a
N
Het gemiddelde berekenen.
3.1.02
1.18.29
B57a
1.5
19
Blok 3
Blok 3
20
Blok
Les
3
3
3
3
4
5
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
1.1.3
G6
H
Heen en terug tellen met sprongen van 1, 10 en 100 rond een zuiver D en DH.
1.1
2.1.02
H
Aanvullen tot het volgende duizendtal.
1.13
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1
B11d
H
Optellingen van de types DHT + HT = D en DHT + HT = DH uitvoeren.
1.13
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1
B11d
H
Aftrekkingen van de types D - HT, D - T en D - E uitvoeren.
1.13
1.1.30 + 2.1.39 1.12.1
B14c
H
Bij optellen en aftrekken van verschillende termen een doelmatige oplossingswijze 1.13 + 1.14
kiezen op basis van de aard van de getallen en de eigenschappen van de
bewerkingen.
1.1.30 + 2.1.39 1.11.2 + 1.12.2 B11 + B14
N
Getallen tot 10 000 lezen.
2.1.07
1.3.5
G11
H
Kennismaken met de breukendoos.
1.5
1.1.19
1.2.7 + 1.3.7
G40a
H
Gelijknamige breuken met behulp van de breukendoos vergelijken.
1.5
1.1.21
1.1.10
G16b
H
Stambreuken met behulp van de breukendoos vergelijken.
1.5
1.1.21
1.1.9
G16a
H
Ongelijknamige breuken met behulp van de breukendoos vergelijken.
1.5
1.1.21
1.1.10
G16c
H
De schatprocedure bij delen toepassen.
1.16
2.1.37
1.19.2
B36
H
Cijferen: DHTE : E waarbij het cijfer van de duizendtallen kleiner is dan de deler.
1.24
2.1.36 + 2.1.39 1.23.1
B42a
H
De termen quotiënt, deeltal, deler en rest gebruiken.
1.3 + 1.9
2.1.27
B3c
1.9.4
Blok
Les
3
6
3
3
7
8
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Temperatuur aflezen, noteren en aangeven in graden Celsius.
2.1 + 2.2
1.2.25
2.6.4
MR74
H
Temperaturen vergelijken en rangschikken.
2.1+ 2.2
1.1.06 + 1.1.07 2.6.6
MR21
H
Positieve en negatieve getallen op een getallenlijn plaatsen.
1.5
1.1.06 + 1.1.13 1.4.6
G12
H
Aanvullen tot het volgende duizendtal.
1.13
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1
B11d
H
Optellingen van de types DHT + HT = D en DHT + HT = DH uitvoeren.
1.13
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1
B11d
H
Aftrekkingen van de types D - HT, D - T en D - E uitvoeren.
1.13
1.1.30 + 2.1.39 1.12.1
B14c
H
Bij optellen en aftrekken van verschillende termen een doelmatige oplossingswijze 1.13 + 1.14
kiezen op basis van de aard van de getallen en de eigenschappen van de
bewerkingen.
1.1.30 + 2.1.39 1.11.2 + 1.12.2 B11 + B14
H
De schatprocedure bij delen toepassen.
1.16
2.1.37
1.19.2
B36
H
Cijferen: DHTE : E.
1.24
2.1.42
1.23.1
B42a
H
Opgaande delingen van het type HTE : E uitvoeren naar analogie met de tafels.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
H
Aan de hand van een aantal gegevens een staafdiagram opbouwen.
1.8
1.18.18
G40b
H
Een staafdiagram opbouwen met bijzondere aandacht voor de gegevens op de
horizontale as.
1.8
1.18.18
G40b
H
Een staafdiagram lezen en interpreteren.
1.8
1.18.9
G40a
H
Een tijdsduur uitgedrukt in seconden ervaren.
2.2.26
2.4.4 + 2.4.15
MR68d
H
Een tijdstip uitdrukken in uren, minuten en seconden.
2.3
2.2.26
2.4.17
MR68d
H
Een tijdsduur uitdrukken in uren, minuten en seconden.
2.12
2.2.26
2.4.21
MR70c
H
De term seconde en de afkorting sec. lezen en gebruiken.
2.2
2.2.26
2.4.16
MR68d
H
De tijd lezen en noteren tot op één seconde nauwkeurig.
2.2.26
bij OVSG tot
op 1 minuut
MR69b
H
De passendste maateenheid voor tijd kiezen.
2.3
2.2.26
2.4.20
MR26
H
Het verband tussen minuut en seconden kennen.
2.4
2.2.26
2.4.18
MR68
21
Blok 3
Blok 3
22
Blok
Les
3
9
3
3
3
10
11
12
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Veelvouden van 10 < 10 000 op een handige manier delen door 5.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B23b
H
Veelvouden van 100 < 10 000 op een handige manier delen door 50.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B23b
H
Opgaande delingen van het type DHTE : E uitvoeren door het deeltal zinvol te
splitsen.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
N
Veelvouden van 10 < 10 000 delen door 10.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B23a
N
Veelvouden van 100 < 10 000 delen door 100.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B23a
N
Opgaande delingen van het type DH : E naar analogie met de tafels uitvoeren.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
H
De eigenschappen van de hoeken en zijden bij vierhoeken onderzoeken en
verwoorden.
3.4
2.3.14 + 2.3.18 3.2.2
MK16
H
Classificeren van vierhoeken volgens de evenwijdigheid van zijden, de gelijkheid
van zijden en het aantal rechte hoeken.
3.4
2.3.14 + 2.3.18 3.2.2
+ 2.3.06
MK19
N
De eigenschappen van zijden en hoeken van een rechthoek en een vierkant
verwoorden.
3.4
2.3.23 + 2.3.24 3.2.2
MK19a
H
De term milliliter en de afkorting ml kennen en gebruiken als maateenheid.
2.1 + 2.2
3.2.08
2.2.3.1
MR30e
H
Inhouden tot op 1 ml nauwkeurig meten, lezen en noteren.
2.1 + 2.2
3.2.08
2.2.3.1
MR51c
H
Het verband tussen maateenheid en maatgetal inzien en verwoorden.
2.1
2.2.13
2.2.7
MR27
H
Relaties tussen de verschillende maateenheden (l, dl, cl en ml) kennen.
2.1
2.2.12
2.2.7
MR51c
H
Eenvoudige herleidingen uitvoeren.
2.2 + 2.6 + 2.7
3.2.09
2.2.3.21
MR28
H
Bij inhoudsmaten elk cijfer van het maatgetal de juiste maateenheid toekennen.
2.1 + 2.2
3.2.09
2.2.3.1
MR51c
H
Tijd lezen en noteren tot op een seconde nauwkeurig.
2.2.26
bij OVSG tot
op 1 minuut
MR69b
H
DHTE delen door 5 en 50.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B23
H
Opgaande delingen van de vorm DHTE : E maken.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
H
Een lijngrafiek lezen en interpreteren.
5.2
2.2.27
1.18.25
G40a
N
Gegevens uit een tabel lezen.
2.2.27
1.18.10
G40a
Blok
Les
3
13
3
3
3
14
15
16
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Optellingen met overschrijden van het duizendtal oplossen door aan te vullen
tot het volgende duizendtal of door de tweede term te splitsen en H, T en E
(doortellen).
1.13
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1
B11d
H
Aftrekkingen met overschrijden van het duizendtal oplossen door af te trekken tot 1.13
het vorige duizendtal of de tweede term splitsen in H, T en E.
1.1.30 + 2.1.39 1.12.1
B14d
H
Bij optellen en aftrekken een doelmatige oplossingswijze kiezen op basis van de
aard van de getallen en de eigenschappen van de bewerking.
1.13 + 1.14
2.1.39
N
Tellen met sprongen rond zuivere D en DH.
1.1
1.1.30 + 2.1.39 1.1.3
G6
N
Het stappenplan voor vraagstukken toepassen.
1.29
2.4.03
SV 1.1
DO1
H
Kennismaking met het begrip schaal (verkleining en vergroting) in een concrete
situatie.
2.4
3.2.02
2.3.1 + 2.3.2
MR85
H
Het verband zien tussen de schaal en de mate van de verkleining.
2.4
3.2.02
2.3.1 + 2.3.2
MR85
H
De werkelijke afmeting berekenen als de schaal en de tekening gegeven zijn.
3.2.05
2.3.3
MR85
N
Gelijkvormigheid en vervormingen herkennen.
3.6
2.2.07
3.4.2
MK41
H
De omtrek van veelhoeken berekenen.
2.9
2.2.08
2.2.3.4
MR33
H
Bij het berekenen van de omtrek gebruik maken van de eigenschappen van de
zijden van een figuur.
2.9
2.2.08
2.2.3.4
MR33
H
Meten tot op 1 cm nauwkeurig.
2.2.01
2.2.3.2
MR31
H
Vierkanten en rechthoeken met een gegeven omtrek tekenen.
2.2.09
3.3.7
MK17a
H
Gelijknamige breuken optellen en aftrekken.
1.23
2.1.44
1.11.1 + 1.12.1 B26a + B27a
H
Ongelijknamige breuken vergelijken.
1.5
1.1.21
1.1.10
N
Werken met de breukendoos.
1.5
1.1.19 + 3.1.20 1.1.10
1.11.2 + 1.12.2 B11 + B14
G16c
G16
23
Blok 3
Blok 3
24
Blok
Les
3
17
3
3
18
19
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Bij vermenigvuldigingen van het type TE x HTE kiezen tussen hoofdrekenen en
cijferen.
1.28
2.1.38
1.14.1 + 1.22.1 B52
H
Hoofdrekenen: Vermenigvuldigingen van ronde getallen maken.
1.13 + 1.14
2.1.39
1.14.1 + 1.14.4 B18
H
Hoofdrekenen: Vermenigvuldigingen van het type TE x (H)TE (ook handig
rekenen).
1.13 + 1.14
2.1.39
1.14.1 + 1.14.4 B18
+1.14.7
H
Cijferen: Vermenigvuldigingen van het type TE x HTE (T of E is nul) berekenen.
1.24
2.1.41
1.22.1
B40B
H
Het product schatten.
1.16
2.1.37
1.19.2
B36
H
Gelijknamige breuken optellen en aftrekken.
1.23
2.1.44
1.11.1 + 1.12.1 B26a + B27a
H
Ongelijknamige breuken vergelijken.
1.5
1.1.21
1.1.10
G16c
H
Optellingen met overschrijden van het duizendtal oplossen door aan te vullen tot
het volgende duizendtal of door de tweede term te splitsen en H, T en E.
1.13
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1
B11d
H
Aftrekkingen met overschrijden van het duizendtal oplossen door af te trekken tot 1.13
het vorige duizendtal of de tweede term splitsen in H, T en E.
1.1.30 + 2.1.39 1.12.2
B14d
H
Bij optellen en aftrekken een doelmatige oplossingswijze kiezen op basis van de
aard van de getallen en de eigenschappen van de bewerking.
1.13 + 1.14
1.1.30 + 2.1.39 1.11.2 + 1.12.2 B11 + B14
H
Vermenigvuldigingen van het type E x HTE uit het hoofd berekenen door middel
van handig rekenen.
1.13 + 1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.14.7
B18
H
Vermenigvuldigingen van het type TE x HTE cijferend berekenen.
1.24
2.1.41
1.22.1
B40b
H
Bij vermenigvuldigingen van het type TE x HTE kiezen tussen hoofdrekenen en
cijferen.
1.28
2.1.38
1.14.1 + 1.22.1 B52
H
Het product schatten.
1.16
2.1.37
1.19.2
B36
H
De omtrek van vierhoeken meten en berekenen.
2.9
2.2.08
2.2.3.4
MR33
H
Een bedrag in euro en eurocent gepast betalen.
2.11
2.2.24
2.8.5 + 2.8.6
MR72
H
Teruggeven op een bedrag door aanvullend tellen.
2.11
2.2.24
2.8.5 + 2.8.6
MR72
H
Geldwaarden noteren als kommagetal en lezen als … euro en … eurocent.
2.11
1.2.16
2.8.8
MR71c
H
Het verband leggen tussen 1 euro en 1, 10, 20 en 50 eurocent.
2.11
1.2.16
2.8.8
MR71c
H
De prijs van verschillende producten bepalen.
2.11
2.8.8
MR71c
Blok
Les
3
20
3
3
3
21
22
23
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
1.2.07
2.2.3.4 +
2.2.3.7
MR33 + MR42
25
H
Omtrek en oppervlak van vlakke figuren aangeven.
2.9
H
De begrippen oppervlak en oppervlakte correct gebruiken.
2.9
H
Oppervlakten vergelijken door figuren op elkaar te leggen.
OD 2.1
2.2.17
2.2.1.1
MR1 + MR2
H
Oppervlakten meten met natuurlijke maateenheden.
OD 2.6
2.2.17
2.2.2.2
MR7
H
Het verband tussen maatgetal en maateenheid inzien en verwoorden.
2.1
2.2.13
2.2.7
MR27
H
Verwoorden dat figuren met dezelfde oppervlakte een verschillende vorm kunnen
hebben.
2.6
2.2.16
2.2.3.23
MR39
H
Verwoorden dat figuren met dezelfde oppervlakte een verschillende omtrek
kunnen hebben.
2.6
2.2.16
2.2.3.23
MR40
H
Optellen en aftrekken van gekende types oefenen.
1.13
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1 + 1.12.1 B11c + B14c
H
Vermenigvuldigen en delen met ronde getallen.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
N
Bij optellen en aftrekken een doelmatige oplossingswijze kiezen op basis van de
aard van de getallen en de eigenschappen van de bewerking.
1.13 + 1.14
2.1.39
H
Bij staafdiagrammen en lijngrafieken de twee assen aanvullen.
1.8
1.18.15 +
1.18.21
G40b
H
Van staafdiagrammen, lijngrafieken en cirkeldiagrammen gegevens aflezen en
hiermee eenvoudige berekeningen uitvoeren.
1.8
1.18.17 +
1.18.22 +
1.18.27
G40a
H
Een staafdiagram opstellen.
1.8
1.18.18
G40b
N
Het gemiddelde berekenen.
1.18.29
B57a
H
Vierhoeken benoemen als trapezium, parallellogram of ruit.
3.4
2.3.15 + 2.3.16 3.2.2
+ 2.3.09
MK16b
H
De eigenschappen van de hoeken en zijden van een ruit en een parallellogram
onderzoeken en verwoorden.
3.4
2.3.15 + 2.3.16 3.2.2
MK19
H
Vierhoeken met opgegeven eigenschappen vormen.
3.3.04
MK14
2.2.3.7
3.1.02
B18
1.11.2 + 1.12.2 B11 + B14
3.3.7
Blok 3
Blok 3
26
Blok
Les
3
24
3
3
25
26 en
27
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Optellingen en aftrekkingen van gekende types oefenen.
1.13
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1 + 1.12.1 B11c + B14c
H
Een bedrag in euro en eurocent gepast betalen.
2.11
2.2.24
2.8.5 + 2.8.6
MR72
H
Teruggeven op een bedrag door aanvullend tellen.
2.11
2.2.24
2.8.5 + 2.8.6
MR72
H
Geldwaarden noteren als kommagetal en lezen als … euro en … eurocent.
2.11
1.2.16
2.8.5
MR71c
H
De prijs van verschillende producten bepalen.
2.11
2.2.24
2.8.5
MR71c
H
Bij een optelling, een aftrekking, een vermenigvuldiging en een deling een
schatting maken.
1.16
2.1.37
1.19.4 + 1.19.5 B36
H
Cijferend optellen en aftrekken tot 10 000.
1.24
2.1.40
1.20.1 + 1.21.1 B38a + B39a
H
Vermenigvuldigingen van het type (T)E x HTE cijferend uitvoeren.
1.24
2.1.41
1.22.1
B40b
H
Delingen tot 10 000 (deler is minder dan 10) cijferend uitvoeren.
1.24
2.1.42
1.23.1
B42a
H
De tijdsduur berekenen.
2.12
3.2.29
2.4.21
MR70c
H
De verhouding tussen liter en milliliter kennen.
2.6
2.2.12
2.2.3.21
MR28
N
De uitkomsten controleren met de zakrekenmachine.
3.1.36
1.25.6
B47
N
De betekenis van de getallen verwoorden uit de context van een krantenartikel.
1.2
2.1.45
1.5.5
G9
H
Aan de hand van een aantal gegegevens (in een tabel) een staafdiagram
opbouwen.
1.8
1.18.18
G40b
H
Een tabel en een staafdiagram lezen en interpreteren.
1.8
1.18.17
G40a
H
Stambreuken, gelijknamige en ongelijknamige breuken vergelijken.
1.5
2.1.19
1.1.9 + 1.1.10
G16
H
Gelijknamige breuken optellen en aftrekken.
1.23
2.1.44
1.11.1 + 1.12.1 B26a + B27a
H
Optellingen en aftrekkingen van alle gekende types maken.
1.13
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1 + 1.12.1 B11c + B14c
H
Bij optellen en aftrekken van verschillende termen een doelmatige oplossingswijze 1.13 + 1.14
kiezen op basis van de aard van de getallen en de eigenschappen van de
bewerkingen.
2.1.39
H
Opgaande delingen maken van het type DHTE : E door het deeltal zinvol te
splitsen.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
H
Veelvouden van 10 of 100 delen door 5 of 50.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B23b
H
Vermenigvuldigingen van het type TE x HTE maken.
1.24
2.1.36 + 2.1.39 1.22.1
B40b
H
Optellen en aftrekken tot 10 000.
1.13
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1 + 1.12.1 B11d + B14d
H
De schatprocedue bij delen toepassen.
1.16
2.1.37
1.11.2 + 1.12.2 B11 + B14
1.19.2
B36
Blok
Les
3
26 en
H
27
3
3
28
29
H/N Lesdoelen
27
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
Delingen van het type DHTE : E maken.
1.24
2.1.36 + 2.1.39 1.23.1
B42a
H
Temperatuur lezen, noteren en aangeven in graden Celsius.
2.1 + 2.2
1.2.25
2.6.4
MR74
H
Positieve en negatieve temperaturen op een getallenlijn plaatsen.
1.5
1.2.25
1.4.6
G12
H
De tijd lezen tot op een seconde nauwkeurig.
H
De relatie tussen maateenheden van tijd kennen.
H
H
H
De werkelijke afmeting berekenen als de schaal en de tekening gegeven zijn.
H
De omtrek van een vlakke figuur berekenen.
H
De oppervlakte meten met een natuurlijke maateenheid.
H
Omtrek en oppervlak van vlakke figuren aangeven.
H
De eigenschappen van vierhoeken onderzoeken.
H
Vierhoeken met opgegeven eigenschappen tekenen.
H
Vermenigvuldigingen van het type T(E) x HTE maken.
1.24
2.1.36 + 2.1.39 1.22.1
H
Optellen en aftrekken tot 10 000.
1.13
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1 + 1.12.1 B11d + B14d
H
De schatprocedure bij delen toepassen.
1.16
2.1.37
H
Delingen van het type DHTE : E maken.
1.24
2.1.36 + 2.1.39 1.23.1
H
Optellingen en aftrekkingen van alle gekende types maken.
1.13
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1 + 1.12.1 B11d + B14d
H
Bij optellen en aftrekken van verschillende termen een doelmatige oplossingswijze 1.13 + 1.14
kiezen op basis van de aard van de getallen en de eigenschappen van de
bewerkingen.
2.1.39
H
Opgaande delingen maken van het type DHTE : E door het deeltal zinvol te
splitsen.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
H
Veelvouden van 10 of 100 delen door 5 of 50.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B23b
H
Eenvoudige herleidingen uitvoeren.
2.2 + 2.6 + 2.7
3.2.01
2.2.3.21
MR28
H
Het verband tussen maateenheid en maatgetal inzien.
2.1
2.2.13
2.2.7
MR27
1.2.21 + 2.2.26 bij OVSG tot
op 1 minuut
MR69b
2.12
2.2.26
2.4.18
MR68
Het verband tussen maateenheid en maatgetal inzien.
2.1
2.2.05
2.2.7
MR27
Eenvoudige herleidingen uitvoeren.
2.2 + 2.6 + 2.7
3.2.01
2.2.3.21
MR28
3.2.05
2.3.3
MR85
2.2.08
2.2.3.4
MR33
2.9
2.2.17
MR7
2.9
1.2.07 + 2.2.17 2.2.3.4 +
2.2.3.7
MR33 + MR42
3.4
3.3.04
3.2.2
MK19
3.3.04
3.3.7
MK17
1.19.2
B40b
B36
B42a
1.11.2 + 1.12.2 B11 + B14
Blok 3
Blok 3
28
Blok
Les
3
30
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
1.13
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1 + 1.12.1 B11d + B14d
H
Optellingen en aftrekkingen van alle gekende types maken.
H
Bij optellen en aftrekken van verschillende termen een doelmatige oplossingswijze 1.13 + 1.14
kiezen op basis van de aard van de getallen en de eigenschappen van de
bewerkingen.
2.1.39
H
Opgaande delingen maken van het type DHTE : E door het deeltal zinvol te
splitsen.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22a
H
Veelvouden van 10 of 100 delen door 5 of 50.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B23b
H
Vermenigvuldigingen van het type TE x HTE maken.
1.24
2.1.36 + 2.1.39 1.22.1
B40b
H
Optellen en aftrekken tot 10 000.
1.13
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1 + 1.12.1 B11d + B14d
H
De schatprocedure bij delen toepassen.
1.16
2.1.37
H
Delingen van het type DHTE : E maken.
1.24
2.1.36 + 2.1.39 1.23.1
B42a
H
Eenvoudige herleidingen uitvoeren.
2.2 + 2.6 + 2.7
2.2.12 + 3.2.09 2.2.3.21
MR28
H
Het verband tussen maateenheid en maatgetal inzien.
2.1
2.2.13
1.11.2 + 1.12.2 B11 + B14
1.19.2
2.2.7
B36
Blok
Les
4
1
4
4
4
2
3
4
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
29
H
Betekenis geven aan getallen tot 100 000.
1.5
2.1.07
1.2.2
G11
H
Getallen tot 100 000 lezen en noteren.
1.5
2.1.07
1.2.2
G11
H
Getallen tot 100 000 in het positieschema noteren.
1.1.08
1.3.5
G11
H
Tellen met sprongen van 500, 1000 en 10 000.
1.1
2.1.02
1.1.3
G6
H
Getallen tot 100 000 rangschikken.
1.5
2.1.08
1.4.6
G12
H
Getallen tot 100 000 vormen als de waarde van elk cijfer gegeven is.
1.5
2.1.08 + 1.1.08 1.3.4 + 1.3.6
G11
H
Getallen tot 100 000 positioneren op de getallenlijn.
1.5
2.1.08
1.4.6
G12
H
Getallen tot 100 000 afronden naar een vorig en volgend tienduizendtal.
1.15
2.1.04
1.8.3
G10
H
Getallen tot 100 000 rangschikken.
1.5
2.1.08
1.4.6
G12
H
De waarde van elk cijfer bepalen in getallen tot 100 000.
1.5
1.1.08
1.3.4
G10
H
Getallen tot 100 000 vormen als de waarde van elk cijfer gegeven is.
1.5
2.1.08 + 1.1.08 1.3.4 + 1.3.6
G10
H
Een zuiver tienduizendtal splitsen (bijvoorbeeld 60 000 = 20 000 + . en 60 000 =
24 000 + .).
1.13
2.1.05
1.11.1
G13
H
Tellen met sprongen van 1, 10, 100 en 1000.
1.1
2.1.02
1.1.3
G6
H
Getallen tot 100 000 positioneren op de getallenlijn.
1.5
2.1.08
1.4.6
G12
H
Optellingen met ronde getallen tot 100 000 van de volgende types maken:
34 000 + 21 000, 34 000 + 5000, 34 000 + 6000, 34 000 + 7000, 34 000 +
27 000, 34 000 + 8600, 34 000 28 600 en 34 700 + 400.
1.15
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1
B11
H
Aftrekkingen met ronde getallen tot 100 000 van de volgende types maken:
1.15
54 000 - 21 000, 54 000 - 3000, 20 000 - 3000, 54 000 - 8000, 54 000 - 28 000,
54 000 - 600, 54 000 - 60, 54 000 - 8600, 54 000 - 28 600 en 54 100 - 400.
1.1.30 + 2.1.39 1.12.1
B14
H
De lege getallenlijn gebruiken bij het oplossen van bewerkingen.
1.15
1.1.23
1.11.1 + 1.12.1 B2b
N
Optellen en aftrekken tot 100.
1.15
1.1.30
1.11.1 + 1.12.1 B10 + B13
H
Optellingen tot 100 000 met onthouden maken.
1.24
2.1.40
1.20.1
B38
H
Aftrekkingen tot 100 000 met lenen maken.
1.24
2.1.40
1.21.1
B39
Blok 4
Blok 4
30
Blok
Les
4
5
4
4
6
7
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Het lijnstuk dat de overstaande hoeken in een vierhoek verbindt, benoemen als
diagonaal.
3.2a
3.3.05
3.1.7
MK11b
H
De diagonalen in vierhoeken tekenen.
3.2a
3.3.05
3.1.7
MK18
H
De eigenschappen van de diagonalen van vierkanten/rechthoeken ontdekken.
3.3.06
3.2.4
MK18
H
Het symbool voor loodrechte stand  gebruiken.
2.3.22
3.1.7
MK35
H
De diagonalen van andere vierhoeken onderzoeken en hun eigenschappen
verwoorden.
3.3.06
3.2.4
MK18
H
Getallen tot 100 000 rangschikken.
1.5
2.1.08
1.4.6
G10 + G11
H
Getallen tot 100 000 vormen als de waarde van elk cijfer gegeven is.
1.5
2.1.08 + 1.1.08 1.3.4 + 1.3.6
G11
H
De waarde van elk cijfer in getallen tot 100 000 bepalen.
2.1.04
1.3.4
G11
H
Een zuiver tienduizendtal splitsen.
1.13
2.1.05
1.11.1
G13
H
Getallen tot 100 000 afronden naar een vorig en volgend duizendtal.
1.15
2.1.01
1.8.3
G36
H
Optellingen en aftrekkingen met ronde getallen tot 100 000 maken.
1.15
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1 + 1.12.1 B11 + B14
H
Optellingen tot 100 000 met onthouden maken.
1.24
2.1.40
1.20.1
B38
H
Aftrekkingen tot 100 000 met lenen maken.
1.24
2.1.40
1.21.1
B39
H
Vermenigvuldigingen met ronde getallen tot 100 000 waarvan een van de
factoren bestaat uit één cijfer maken.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B18
H
Vaststellen dat als een van de factoren vermenigvuldigd wordt met 10, 100 of
1000, het product ook vermenigvuldigd wordt met 10, 100 of 1000.
1.13
3.1.28
1.14.4
B19
H
Opgaande delingen waarvan het deeltal een 10-, 100- of 1000-voud is van een
tafelproduct maken.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B22
H
Vaststellen dat als het deeltal vermenigvuldigd wordt met 10, 100 of 1000, het
quotiënt ook vermenigvuldigd wordt met 10, 100 of 1000.
1.11
3.1.28
1.15.4
B7d
H
Opgaande delingen waarbij de deler bestaat uit één cijfer berekenen door het
deeltal zinvol te splitsen.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B22
N
De maal- en deeltafels toepassen.
1.13
2.1.36
B17 + B21
3.3
1.15.1
Blok
Les
4
8
4
4
4
9
10
11
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
31
H
Vermenigvuldigingen tot 100 000 cijferend uitvoeren. (De vermenigvuldiger
bestaat uit maximaal 2 cijfers.)
1.24
2.1.41
1.22.1
B40b
H
Delingen waarvan het deeltal maximaal 100 000 is cijferend uitvoeren (deler <
10).
1.24
2.1.42
1.23.1
B42a
N
Rekentaal voor de vermenigvuldiging en de deling gebruiken.
1.3 + 1.9
2.1.27
1.9.4
B3
H
De schatprocedure toepassen bij optellingen en aftrekkingen tot 100 000, waarbij 1.16
het verschil in rang van de termen hoogstens 1 is. (Minstens een van de termen is
> 10 000.)
2.1.37
1.19.2
B36
H
De zakrekenmachine gebruiken om het resultaat van een bewerking te
berekenen.
1.26
3.1.36
1.25.6
B47
N
Optellen en aftrekken tot 100.
1.13
1.1.30
1.11.1 + 1.12.1 B10 + B13
H
De noodzaak van een vaste maat voor het bepalen van oppervlakte inzien.
2.1
2.2.16
2.2.7
MR16
H
De vierkante decimeter benoemen als een maateenheid voor oppervlakte.
2.1 + 2.2
2.2.19
2.2.3.1
MR17 + MR37
H
Het symbool voor vierkante decimeter (dm²) gebruiken.
2.1 + 2.2
3.2.13
2.2.3.1
MR17 + MR37
H
Een vierkant met een oppervlakte van 1 dm² tekenen.
2.1 + 2.2
2.2.3.1
MR17 + MR37
H
De oppervlakte van voorwerpen bepalen door ze te bedekken met vierkante
decimeters.
2.2.3.7
MR41
H
Ervaren dat andere figuren dan een vierkant met zijde 1 dm een oppervlakte van
1 dm² kunnen hebben.
2.1 + 2.2
2.2.19 + 2.2.20 2.2.3.1
MR39
H
Een referentiemaat voor dm² hanteren.
2.3 + 2.8
2.2.20
2.2.3.18
MR18
H
Verschillende breuken nemen van dezelfde grootheid en vaststellen dat het
resultaat hetzelfde kan zijn.
1.4
2.1.18
1.5.6
B24
H
Het begrip gelijkwaardige breuken gebruiken.
1.4
3.1.16
1.4.12
G16d
H
Gelijkwaardige breuken ontdekken met behulp van de breukendoos.
1.22
2.1.18
1.4.13
G16
H
Gelijkwaardige breuken nemen van dezelfde hoeveelheid en vaststellen dat het
resultaat hetzelfde is.
1.4
2.1.18
1.4.12
G16
2.2.20
Blok 4
Blok 4
32
Blok
Les
4
12
4
4
13 en
14a
14b
en 15
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Vermenigvuldigingen met ronde getallen tot 100 000 waarvan een van de
factoren bestaat uit één cijfer maken.
1.13
2.1.36 + 2.1.41 1.14.1
B18
H
Opgaande delingen waarbij de deler bestaat uit één cijfer berekenen door het
deeltal zinvol te splitsen.
1.14
2.1.36 + 2.1.42 1.15.4
B22
H
De schatprocedure toepassen bij optellingen en aftrekkingen tot 100 000, waarbij 1.16
het verschil in rang van de termen hoogstens 1 is. (Minstens een van de termen is
> 10 000.)
2.1.37
1.19.2
H
Vermenigvuldigingen tot 100 000 cijferend uitvoeren.
1.24
2.1.41
1.22.1
B40b
H
Delingen waarvan het deeltal maximaal 100 000 is cijferend uitvoeren (deler <
10).
1.24
2.1.42
1.23.1
B42a
N
Optellen en aftrekken tot 100.
1.15
1.1.30
1.11.1 + 1.12.1 B10 + B13
H
Kommagetallen (met één decimaal) lezen en noteren.
1.5
2.1.21
1.2.2
G21
H
Kommagetallen voorstellen met schijven en t-kaartjes.
2.1.20
1.3.6
G21
H
Kommagetallen situeren tussen twee opeenvolgende gehele getallen.
1.15
2.1.20 + 2.1.22 1.8.4
G22
H
Kommagetallen omzetten in een breuk met noemer 10 en omgekeerd.
1.18
2.1.25 + 2.1.24 1.4.14
G23
H
Kommagetallen op de getallenlijn plaatsen en lezen als … tiende.
1.5
2.1.23 + 2.1.21 1.4.6
G22
H
Het symbool t gebruiken.
2.1.20
1.3.5
G21
H
Kommagetallen (tot twee decimalen) lezen en noteren.
2.1.21
1.2.2
G21
H
Kommagetallen voorstellen met schijven en t- en h-kaartjes.
2.1.20
1.3.6
G21
H
Kommagetallen situeren tussen twee opeenvolgende gehele getallen.
1.15
2.1.20 + 2.1.22 1.8.4
G22
H
Kommagetallen omzetten in een breuk met noemer 10 of 100 en omgekeerd.
1.18
2.1.25 + 2.1.24 1.4.14
G23
H
In een kommagetal de waarde van elk cijfer bepalen.
1.5
2.1.20 + 2.1.21 1.3.4 + 1.3.6
G21
H
Het symbool h gebruiken.
2.1.20
1.3.5
G21
H
Het positiestelsel uitbreiden met tienden en honderdsten.
2.1.20
1.3.5
G20
H
Vaststellen dat 1t = 10h.
2.1.20
1.4.6
G21
1.5
1.5
Blok
Les
4
16
4
4
17
18
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
33
H
Een kommagetal situeren tussen twee opeenvolgende gehele getallen.
1.15
2.1.20 + 2.1.22 1.8.4
H
Een kommagetal met één of twee decimalen aanvullen/verminderen tot het
volgende/vorige gehele getal.
1.14
2.1.20
H
In een kommagetal de waarde van elk cijfer bepalen.
1.5
2.1.20 + 2.1.21 1.3.4 + 1.3.6
G21
H
De gelijkheid 1 = 100h vaststellen.
1.5
2.1.20
1.4.6
G21
H
Kommagetallen rangschikken.
1.5
2.1.22
1.4.6
G22
H
Kommagetallen positioneren op de getallenlijn.
1.5
2.1.23
1.4.6
G22
H
Kommagetallen in het positieschema noteren.
2.1.20
1.3.5
G20
H
De noodzaak ervaren voor het invoeren van een kleinere oppervlaktemaat en die
benoemen als vierkante cm (cm²).
2.1 + 2.2
2.2.17
2.2.3.1
MR16 +
MR37a
H
De noodzaak ervaren voor het invoeren van een grotere oppervlaktemaat en die
benoemen als vierkante m (m²).
2.1 + 2.2
2.2.17
2.2.3.1
MR16 +
MR37a
H
Een vierkant met een oppervlakte van 1 cm² tekenen.
2.1
2.2.3.1
MR37a
H
Een vierkant met een oppervlakte van 1 m² tekenen.
2.1
2.2.3.1
MR37a
H
Oppervlakten schatten en meten door bedekken (cm², dm² en m²).
2.8
2.2.20
2.2.3.7 +
2.2.3.18
MR20 + MR41
H
Ervaren dat andere figuren dan een vierkant met zijde 1 cm/1m een oppervlakte
van 1 cm²/1m² kunnen hebben.
2.1 + 2.2
2.2.19 + 2.2.20 2.2.3.1
MR39
H
Een referentiemaat voor cm²/m² gebruiken.
2.3 + 2.8
2.2.20
2.2.3.18
MR18
H
Kommagetallen (met één en twee decimalen) lezen en noteren.
1.5
2.1.21
1.2.2
G21
H
Kommagetallen situeren tussen twee opeenvolgende gehele getallen.
1.15
2.1.20 + 2.1.22 1.8.4
G22
H
Kommagetallen positioneren op de getallenlijn.
1.5
2.1.23
1.4.6
G22
H
Kommagetallen rangschikken van klein naar groot.
1.5
2.1.22
1.4.6
G22
H
In een kommagetal de waarde van elk cijfer bepalen.
1.5
2.1.20 + 2.1.21 1.3.4 + 1.3.6
G21
H
Kommagetallen noteren in het positieschema.
2.1.20
1.3.5
G20
H
De diagonalen in vierhoeken tekenen.
3.3.05
3.1.7
MK18
H
De diagonalen van vierhoeken onderzoeken en hun eigenschappen vaststellen.
3.3.06
3.2.4
MK18
3.2a
G21
1.11.2 + 1.12.2 G21
Blok 4
Blok 4
34
Blok
Les
4
19
4
4
4
4
20
21
22
23
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Optellen van twee kommagetallen met hoogstens twee decimalen, de som is
kleiner dan 1.
1.23
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1
B30
H
Aftrekken van twee kommagetallen met hoogstens twee decimalen, het aftrektal
is kleiner dan 1.
1.23
1.1.30 + 2.1.39 1.12.1
B31
H
Optellen van een natuurlijk getal en een kommagetal met hoogstens twee
decimalen.
1.23
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1
B30
H
Optellen van twee kommagetallen met hoogstens twee decimalen (zonder
overschrijden van de eenheden).
1.23
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1
B30
H
Een natuurlijk getal aftrekken van een kommagetal met hoogstens twee
decimalen.
1.23
1.1.30 + 2.1.39 1.12.1
B31
H
Aftrekken van twee kommagetallen met hoogstens twee decimalen (zonder
overschrijven van de eenheden).
1.23
1.1.30 + 2.1.39 1.12.1
B31
H
Kommagetallen aanvullen/verminderen tot het volgende/vorige gehele getal.
1.14
2.1.20
1.11.2 + 1.12.2 B30 + B31
H
De verhouding tussen de oppervlaktematen m² en dm² enerzijds en dm² en cm²
anderzijds kennen.
2.2 + 2.6 + 2.7
3.2.14
2.2.3.21
MR37a
H
Oppervlakten meten door ze te bedekken en te noteren in cm², dm² of m².
2.2.20
2.2.3.7
MR41
H
Kommagetallen aanvullen/verminderen tot het volgende/vorige gehele getal.
1.14
2.1.20
1.11.2 + 1.12.2 B30 + B31
H
Optellen en aftrekken van twee kommagetallen met hoogstens twee decimalen
(alle types).
1.23
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1 + 1.12.1 B30 + B31
N
De verbanden 1 = 10t en 1 = 100h vaststellen.
1.5
2.1.20 + 2.1.21 1.4.6
G21
H
Spiegelbeelden ontdekken door gebruik van een spiegel.
3.6
3.3.28
3.4.4 + 3.4.5
MK36b
H
Bij spiegelingen de termen spiegelbeeld, spiegeling en spiegelas gebruiken.
3.6
3.3.27
3.4.4 + 3.4.5
MK36
H
Bij spiegelingen vaststellen dat het voorwerp en het spiegelbeeld dezelfde vorm
hebben; het voorwerp en het spiegelbeeld even groot zijn; het voorwerp en
het spiegelbeeld symmetrisch t.o.v. de spiegelas liggen; het voorwerp en het
spiegelbeeld een andere oriëntatie (wijzerzin/tegenwijzerzin) hebben.
H
De spiegelas tekenen tussen figuur en spiegelbeeld.
3.3.31
3.6
MK36
3.4.4 + 3.4.5
MK36
Blok
Les
4
24
4
25
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Kommagetallen (met één en twee decimalen) lezen en noteren.
1.5
2.1.21
1.2.2
G21
H
Kommagetallen situeren tussen twee opeenvolgende gehele getallen.
1.15
2.1.20 + 2.1.22 1.8.4
G22
H
Kommagetallen positioneren op de getallenlijn.
1.5
2.1.23
1.4.6
G22
H
Kommagetallen rangschikken van klein naar groot.
1.5
2.1.22
1.4.6
G22
H
In een kommagetal de waarde van elk cijfer bepalen.
1.5
2.1.20 + 2.1.21 1.3.4 + 1.3.6
H
Kommagetallen aanvullen/verminderen tot het volgende/vorige gehele getal.
1.14
2.1.20
H
Optellen en aftrekken van twee kommagetallen met hoogstens twee decimalen.
1.14
1.1.30 + 2.1.39 1.11.2 + 1.12.2 B30 + B31
H
Optellen van een natuurlijk getal en een kommagetal met hoogstens twee
decimalen.
1.14
1.1.30 + 2.1.39 1.11.2
B30
H
Een kommagetal aftrekken van een natuurlijk getal.
1.14
1.1.30 + 2.1.39 1.12.1
B30 + B31
H
Een natuurlijk getal aftrekken van een kommagetal.
1.14
1.1.30 + 2.1.39 1.12.1
B30 + B31
H
Optellingen en aftrekkingen tot 100 000 maken.
1.15
2.1.40
H
Vermenigvuldigingen met ronde getallen tot 100 000 waarvan een van de
factoren bestaat uit één cijfer maken.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B18
H
Delingen van het type DHTE : E maken.
1.24
2.1.36 + 2.1.39 1.23.1
B22
H
Optellingen en aftrekkingen tot 100 000 cijferend oplossen.
1.24
2.1.40
1.20.1 + 1.21.1 B38 + B39
H
Vermenigvuldigingen tot 100 000 cijferend oplossen.
1.24
2.1.41
1.22.1
B40b
H
Delingen waarvan het deeltal maximaal 100 000 is cijferend uitvoeren
(deler < 10).
1.24
2.1.42
1.23.1
B42a
G21
1.11.2 + 1.12.2 G10
1.11.1 + 1.12.1 B11 + B14
35
Blok 4
Blok 4
36
Blok
Les
4
26 en
27
4
28
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Getallen tot 100 000 lezen en noteren in het positieschema.
1.5
1.1.08
1.2.2 + 1.3.5
G10
H
Getallen tot 100 000 positioneren op de getallenlijn.
1.5
2.1.08
1.4.6
G12
H
Getallen tot 100 000 rangschikken.
1.5
2.1.08
1.4.6
G12
H
In getallen tot 100 000 de waarde van elk cijfer bepalen.
1.5
1.1.08
1.3.4 + 1.3.6
G11
H
Rekentaal gebruiken.
1.3 + 1.9
1.9.4
G11
H
Kommagetallen voorstellen met schijven en met t- en h-kaartjes.
2.1.20 + 2.1.21 1.3.6
G20
H
In een kommagetal de waarde van elk cijfer bepalen.
2.1.20 + 2.2.21 1.3.4 + 1.3.6
G20
H
Kommagetallen noteren in het positieschema.
2.1.20
1.3.5
G20
H
Kommagetallen situeren tussen twee opeenvolgende gehele getallen.
1.15
2.1.22 + 2.1.20 1.8.4
G22
H
Kommagetallen aanvullen tot het volgende gehele getal.
1.14
2.1.20
H
Optellingen en aftrekkingen met ronde getallen tot 100 000 maken.
1.15
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1 + 1.12.1 B11 + B14
H
Optellen en aftrekken van twee kommagetallen met hoogstens twee decimalen.
1.12
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1 + 1.12.2 B30 + B31
H
Optellingen en aftrekkingen tot 100 000 cijferend oplossen.
1.24
2.1.40
1.20.1 + 1.21.1 B38 + B39
H
Vermenigvuldigingen tot 100 000 cijferend oplossen.
1.24
2.1.41
1.22.1
B40b
H
Delingen waarvan het deeltal maximaal 100 000 is cijferend uitvoeren (deler <
10).
1.24
2.1.42
1.23.1
B42a
H
Een passende maateenheid voor oppervlakte kiezen.
2.2.20
2.2.3.3
MR26
H
Een vierhoek met een gegeven opppervlakte tekenen en de omtrek berekenen.
2.9
2.2.3.9
MK44
H
De diagonalen in een vierhoek herkennen.
3.2a
3.3.05
3.1.7
MK18
H
De diagonalen van vierhoeken onderzoeken en hun eigenschappen verwoorden.
3.3.06
3.2.4
MK18
H
De spiegelas herkennen.
3.3.27
3.2.4
MK36
H
Getallen tot 100 000 lezen en noteren in het positieschema.
1.5
1.1.08
1.2.2 + 1.3.5
G11
H
Getallen tot 100 000 positioneren op de getallenlijn.
1.5
2.1.08
1.4.6
G12
H
Getallen tot 100 000 rangschikken.
1.5
2.1.08
1.4.6
G12
H
In getallen tot 100 000 de waarde van elk cijfer bepalen.
1.5
1.1.08
1.3.4 + 1.3.6
G11
H
Getallen tot 100 000 afronden naar een vorig en volgend tienduizendtal.
1.15
2.1.04
1.8.3
G10
H
Rekentaal gebruiken.
1.3 + 1.9
1.9.4
G11
H
Optellingen en aftrekkingen met ronde getallen tot 100 000 maken.
1.15
1.5
1.11.2 + 1.12.2 G20
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1 + 1.12.1 B11 + B14
Blok
Les
4
29
4
30
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
1.5
2.1.21
1.2.2
G21
H
Kommagetallen lezen en schrijven.
H
Kommagetallen voorstellen met schijven en met t- en h-kaartjes.
2.1.20 + 2.1.21 1.3.6
G21
H
Kommagetallen noteren in het positieschema.
2.1.20
G20
H
In een kommagetal de waarde van elk cijfer bepalen.
1.5
2.1.20 + 2.1.21 1.3.4 + 1.3.6
G21
H
Kommagetallen positioneren op de getallenlijn.
1.5
2.1.23
1.4.6
G22
H
Kommagetallen situeren tussen twee opeenvolgende gehele getallen.
1.15
2.1.20 + 2.1.22 1.8.4
G22
H
Kommagetallen rangschikken.
1.5
2.1.22
1.4.6
G22
H
Kommagetallen aanvullen tot het volgende gehele getal.
1.14
2.1.20
1.11.2 + 1.12.2 G22
H
Optellen en aftrekken van kommagetallen met hoogstens twee decimalen.
1.12
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1 + 1.12.2 B30 + B31
H
Optellen van een natuurlijk getal en een kommagetal met hoogstens twee
decimalen.
1.12
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1
B30 + B31
H
Een natuurlijk getal aftrekken van een kommagetal met hoogstens twee
decimalen.
1.12
1.1.30 + 2.1.39 1.12.1
B31
H
Getallen tot 100 000 lezen en noteren in het positieschema.
1.1.08
1.3.5
G11
H
Getallen tot 100 000 positioneren op de getallenlijn.
1.5
2.1.08
1.4.6
G12
H
Getallen tot 100 000 rangschikken.
1.5
2.1.08
1.4.6
G12
H
In getallen tot 100 000 de waarde van elk cijfer bepalen.
1.5
1.1.08
1.3.4 + 1.3.6
G11
H
Rekentaal gebruiken.
1.3 + 1.9
1.9.4
G10
H
Kommagetallen voorstellen met schijven en met t- en h-kaartjes.
2.1.20 + 2.1.21 1.3.6
G21
H
In een kommagetal de waarde van elk cijfer bepalen.
2.1.20 + 2.1.21 1.3.4 + 1.3.6
G21
H
Kommagetallen noteren in het positieschema.
2.1.20
1.3.5
G20
H
Kommagetallen situeren tussen twee opeenvolgende gehele getallen.
1.15
2.1.20 + 2.1.22 1.8.4
G22
H
Kommagetallen aanvullen tot het volgende gehele getal.
1.14
2.1.20
H
Optellingen en aftrekkingen met ronde getallen tot 100 000 maken.
1.15
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1 + 1.12.1 B11 + B14
H
Optellen en aftrekken van kommagetallen met hoogstens twee decimalen.
1.12
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1 + 1.12.2 B30 + B31
1.5
1.3.5
1.11.2 + 1.12.2 G22
37
Blok 4
Blok 5
38
Blok
Les
5
1
5
5
2
3
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Vermenigvuldigingen met ronde getallen tot 100 000 waarbij een van de factoren 1.13
kleiner is dan 100 maken.
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B18
H
Opgaande delingen waarbij het deeltal een 1000-voud is van een tafelproduct
maken.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B6b + B22
H
Opgaande delingen waarbij de deler bestaat uit één cijfer berekenen door het
deeltal zinvol te splitsen.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B6b + B22
N
Tellen met sprongen (veelvouden van 1000).
1.1
2.1.02
1.1.3
G6
N
Bij vermenigvuldigingen de wisseleigenschap toepassen.
1.13 + 1.14
1.1.27
1.14.1
B4c
H
Kommagetallen tot drie decimalen lezen en noteren.
1.5
2.1.21
1.2.2
G21
H
Kommagetallen voorstellen met t-, h- en d-kaartjes.
2.1.20
1.3.6
G21
H
Het symbool d gebruiken.
2.1.20
1.3.5
G21
H
Het positiestelsel uitbreiden met duizendsten.
2.1.20 + 2.1.21 1.3.5
G20
H
In een kommagetal de waarde van elk cijfer bepalen.
1.5
2.1.20 + 2.1.21 1.3.4 + 1.3.6
G21
H
Kommagetallen situeren tussen twee opeenvolgende gehele getallen.
1.15
2.1.20 + 2.1.21 1.8.4
G22
H
Kommagetallen met hoogstens twee decimalen positioneren tussen twee
opeenvolgende tienden.
1.5
2.1.20 + 2.1.21 1.4.6
G22
H
Vaststellen dat 1h = 10d.
1.5
2.1.20
1.4.6
G21
H
Kommagetallen met drie decimalen situeren tussen twee opeenvolgende
honderdsten.
1.15
2.1.20 + 2.1.21 1.8.4
G22
H
Kommagetallen met hoogstens drie decimalen positioneren op de getallenlijn.
1.5
2.1.23
1.4.6
G22
H
Tellen met sprongen van 0,1; 0,01 en 0,001.
1.5
2.1.20
1.4.6
G21
H
Kommagetallen met hoogstens drie decimalen vergelijken en de symbolen <, > en 1.5 + 1.6
= gebruiken.
2.1.22 + 1.1.07 1.4.6 + 1.4.7
G22
H
Kommagetallen intoetsen op de zakrekenmachine.
3.1.38
B48
1.26
1.25.5
Blok
Les
5
4
5
5
5
6
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
2.4.12 + 2.4.13 MR69b
39
H
De tijd op een analoge en digitale klok tot op 1 minuut nauwkeurig lezen.
2.1 + 2.2
1.2.21
H
Een tijdstip in uren, minuten en seconden noteren.
2.2
2.2.26 + 1.2.21 2.4.16
MR69b
H
De tijdsduur in uren, minuten en seconden berekenen.
2.12
2.2.26
2.4.21
MR70c
H
Als begintijd/eindtijd en tijdsduur gegeven zijn, de eindtijd/begintijd bepalen.
2.3
3.2.29
2.4.17
MR70c
H
Uurtabellen lezen en interpreteren.
2.3
WO
2.4.17
MR82
N
Samenhang tussen maateenheden uur en minuut hanteren.
2.12
2.2.26
2.4.18
MR28
H
Optellingen/vermenigvuldigingen waarbij de som/het product ≤ 100 000 is
cijferend uitvoeren.
1.24
2.1.40 + 2.1.42 1.20.1 + 1.22.1 B39 + B42
H
Aftrekkingen/delingen waarbij het aftrektal/deeltal ≤ 100 000 is cijferend
uitvoeren.
1.24
2.1.40 + 2.1.42 1.21.1 + 1.23.1 B39 + B42
H
De schatprocedure bij vermenigvuldigingen waarbij een factor uit 2 cijfers bestaat
toepassen.
1.16
2.1.37
1.19.2
B36a
H
De gekende schatprocedures bij optellen, aftrekken en delen toepassen.
1.16
2.1.37
1.19.2
B36a
H
Kommagetallen tot drie decimalen lezen.
1.5
2.1.21
1.2.2
G21
H
In een kommagetal de waarde van elk cijfer bepalen.
1.5
2.1.20 + 2.1.21 1.3.4 + 1.3.6
G21
H
Kommagetallen met hoogstens drie decimalen op een getallenlijn positioneren.
1.5
2.1.23
G22
H
Vermenigvuldigingen met ronde getallen tot 100 000 waarbij een van de factoren 1.13 + 1.14
kleiner is dan 100 maken.
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B18
H
Opgaande delingen waarbij de deler bestaat uit één cijfer berekenen door het
deeltal zinvol te splitsen.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B6b + B22
H
Opgaande delingen waarbij de deler bestaat uit één cijfer berekenen door het
deeltal te herleiden tot een tafelproduct.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B6b + B22
H
Optellingen, aftrekkingen, vermenigvuldigingen en delingen tot 100 000 cijferend 1.14
oplossen.
2.1.40 + 2.1.41 1.20.1 + 1.20.2 + B38 + B40
+ 2.1.42
1.20.3 + 1.20.4
H
De tijd op een analoge en digitale klok tot op 1 minuut nauwkeurig lezen.
2.1 + 2.2
1.2.21
H
Een tijdstip in uren, minuten en seconden noteren.
2.2
2.2.26 + 1.2.21 2.4.16
MR69b
H
De tijdsduur in uren, minuten en seconden berekenen.
2.12
2.2.26
2.4.21
MR69b
H
Als begintijd/eindtijd en tijdsduur gegeven zijn, de eindtijd/begintijd bepalen.
2.3
3.2.29
2.4.17
MR70c
H
Uurtabellen lezen en interpreteren.
2.3
WO
2.4.17
MR82
N
Weten dat 1 maand ongeveer 4 weken is.
2.12
WO
2.4.18
MR66e
1.4.6
2.4.12 + 2.4.13 MR69b
Blok 5
Blok 5
40
Blok
Les
5
7
5
5
5
8
9
10
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Kommagetallen (< 1) vermenigvuldigen met een natuurlijk getal kleiner dan 10.
1.13 + 1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B32a
H
Kommagetallen (> 1) vermenigvuldigen met een natuurlijk getal kleiner dan 10.
1.13 + 1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B32a
H
Kommagetallen vermenigvuldigen met 10.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.14.6
B32a
H
Cirkels herkennen en benoemen.
3.3.17
3.2.7
MK23
H
Het middelpunt, de middellijn (diameter) en de straal van een cirkel herkennen en
benoemen.
3.3.17
3.1.7
MK23
H
De eigenschap 'alle punten liggen even ver van het middelpunt' onderzoeken en
verwoorden.
3.2.7
MK23
H
Een cirkel met een gegeven straal tekenen met een passer.
3.5
3.3.18
3.3.8
MK23
H
Optellingen en aftrekkingen met kommagetallen cijferend oplossen.
1.24
2.1.40
1.20.2 + 1.21.2 B38b + B39b
H
De schatprocedure bij optellingen en aftrekkingen toepassen.
1.16
2.1.37
1.19.2
B36a
H
Het resultaat van een bewerking met de schatting vergelijken om de plaats van de 1.16
komma te controleren.
1.1.30 + 2.1.37 1.19.4
B36a
H
Het resultaat van een bewerking controleren met de zakrekenmachine.
3.1.36
1.25.6
B36b
N
Kommagetallen correct schrijven.
1.5
2.1.21
1.2.2
G21
N
Gegevens lezen van een (kruis)tabel.
1.8
2.2.27
1.18.13
G40a
H
De zijden van een rechthoek benoemen als lengte en breedte of als basis en
hoogte.
3.2a
2.2.22
3.1.7
MR42
H
De symbolen l en b gebruiken voor lengte en breedte. (OVSG en GO)
3.2a
2.2.22
3.1.7
H
De symbolen b en h gebruiken voor basis en hoogte. (VVKBaO)
H
De oppervlakte van een rechthoek of een vierkant bepalen door te bedekken.
H
De formule l x b of b x h voor de oppervlakteberekening van een rechthoek en
een vierkant ontdekken.
H
De formule om de oppervlakte van een rechthoek of een vierkant te berekenen
toepassen.
3.2a
MR42
2.2.21
2.2.3.7
MR41
2.9
2.2.23
2.2.3.9
MR42
2.9
2.2.23
2.2.3.9
MR42
Blok
Les
5
11
5
5
5
5
12
13
14
15
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
41
H
Ervaren dat het quotiënt van een deling gelijk blijft als beide factoren met
hetzelfde getal vermenigvuldigd of door hetzelfde getal gedeeld worden.
1.14
2.1.35
1.15.4
B7d
H
Rekentaal voor de deling gebruiken.
1.3 + 1.9
2.1.27
1.9.4
B3
H
Veelvouden van 5 delen door 5.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B23b
H
Veelvouden van 50 delen door 50.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B23b
H
Kommagetallen vermenigvuldigen met een natuurlijk getal kleiner dan 10.
1.13 + 1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B32a
H
Optellingen en aftrekkingen met kommagetallen cijferend oplossen.
1.24
2.1.40
1.20.2 + 1.21.2 B38b + B39b
H
De schatprocedure bij optellen en aftrekken toepassen.
1.16
2.1.37
1.19.2
B36a
H
De oppervlakte van een rechthoek berekenen.
2.9
2.2.23
2.2.3.9
MR42
H
Het begrip straal gebruiken.
3.2a
3.3.17
3.1.7
MK23
H
Een cirkel met een gegeven straal tekenen met een passer.
3.5
3.3.18
3.3.8
MK23
H
Gelijknamige breuken op een getallenlijn plaatsen.
1.5
2.1.19
1.4.10
G16
H
Gelijkwaardige breuken ontdekken.
1.22
2.1.18
1.4.13
G16
H
Gelijkwaardige breuken op een getallenlijn plaatsen.
1.5
2.1.19
1.4.10
G16
H
De gelijkheid tussen breuken en decimale getallen vaststellen.
1.18
2.1.24
1.4.14 + 1.4.15 G23
N
Het begrip gelijkwaardige breuken correct gebruiken.
1.4
3.1.16
1.4.12
H
Kommagetallen vermenigvuldigen met 100.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.14.6
B32a
N
Kommagetallen vermenigvuldigen met een natuurlijk getal ≤ 10.
1.13 + 1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B32a
H
Van een bouwsel een grondplan maken en de hoogtegetallen noteren en
omgekeerd.
1.3.06
3.3.2
MK7 + MK44
H
Tweedimensionale aanzichten met het corresponderende bouwsel verbinden.
2.3.03
3.5.2
MK7 + MK44
H
Van een bouwsel voor- en zijaanzichten tekenen.
2.3.03
3.3.1
MK7 + MK44
3.1
G16
Blok 5
Blok 5
42
Blok
Les
5
16
5
5
17
18
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Een kommagetal met een natuurlijk getal < 100 vermenigvuldigen.
1.24
2.1.36 + 2.1.39 1.22.2
B32a
H
De schatprocedure bij vermenigvuldigen toepassen.
1.16
2.1.37 + 2.1.36 1.19.2
B36a
H
De komma correct plaatsen door het resultaat te vergelijken met de schatting.
1.16
2.1.37
1.19.4
B36a
H
Rekentaal in verband met de vermenigvuldiging gebruiken.
1.3 + 1.9
2.1.27
1.9.4
B3
H
Het resultaat van een bewerking met de schatting vergelijken om de plaats van de 1.16
komma te controleren.
3.1.37 + 2.1.20 1.19.4
H
Het quotiënt en de rest van niet-opgaande delingen buiten het tafelbereik
bepalen (deler ≤ 10).
1.13
2.1.27 + 2.1.42 1.15.1 + 1.23.3 B22c
H
Het quotiënt afhankelijk van de context zinvol afronden.
1.13
2.1.39
1.15.1 + 1.23.3 G36
N
Rekentaal in verband met delen gebruiken.
1.3 + 1.9
2.1.27
1.9.4
N
Vaststellen dat de rest steeds kleiner is dan de deler.
1.13
H
Breuken op een getallenlijn plaatsen.
1.5
2.1.19
1.4.10
G16
H
Breuken vergelijken.
1.5
1.1.21
1.4.10
G16
H
Gelijkwaardige breuken ontdekken.
1.22
2.1.18
1.4.13
G16
H
Kommagetallen vermenigvuldigen met 100.
1.13
2.1.20 + 2.1.39 1.14.6
B32a
H
Kommagetallen vermenigvuldigen met een natuurlijk getal ≤ 10.
1.13 + 1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B32a
H
Het quotiënt en de rest van niet-opgaande delingen buiten het tafelbereik
bepalen (deler ≤ 10).
1.13
2.1.42 + 2.1.39 1.15.1 + 1.23.3 B22c
H
Een kommagetal vermenigvuldigen met een natuurlijk getal < 100.
1.13 + 1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B32a
H
De schatprocedure bij vermenigvuldigingen toepassen.
1.16
2.1.37
1.19.2
B36a
H
Het resultaat van een bewerking met de schatting vergelijken om de plaats van de 1.16
komma te controleren.
2.1.37 + 2.1.20 1.19.4
B36a
H
Rekentaal in verband met vermenigvuldigingen gebruiken.
1.3 + 1.9
2.1.27
1.9.4
B3
H
Tweedimensionale aanzichten met het corresponderende bouwsel verbinden.
3.1
2.3.03
3.5.2
MK7 + MK44
H
Van een bouwsel voor- en zijaanzichten tekenen.
2.3.03
3.3.1
MK37
B36a
B3
1.15.1 + 1.23.3
Blok
Les
5
19
5
5
5
20
21
22
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
1.4.14 + 1.4.15 G23
H
De gelijkheid tussen kommagetallen en decimale breuken ontdekken bij getallen
kleiner dan 1.
1.18
2.1.24
H
Een kommagetal omzetten in een decimale breuk en omgekeerd.
1.18
2.1.24 + 3.1.22 1.4.14 + 1.4.15 G23
H
Eenvoudige breuken omzetten in een decimale breuk/kommagetal.
1.18
3.1.22
1.4.14 + 1.4.15 G23
H
Kommagetallen op een getallenlijn plaatsen.
1.5
2.1.23
1.4.6
G22
H
Tellen met sprongen van tienden/honderdsten vanaf een gegeven getal.
1.5
2.1.20
1.4.6
G21
N
Met de zakrekenmachine ontdekken dat een breuk een deling is.
1.4
3.1.38
1.5.6
B48
H
Vraagstukken oplossen over:
2.4.01
B50c
Kommagetallen cijferend optellen en aftrekken;
1.24
2.1.40
een kommagetal met een natuurlijk getal < 100 vermenigvuldigen.
1.24
2.1.36 + 2.1.39 1.22.2
B32a
H
De schatprocedure bij optellen, aftrekken en vermenigvuldigen toepassen.
1.16
2.1.37
1.19.2
B36a
N
Het algemeen stappenplan bij het oplossen van vraagstukken gebruiken.
1.29
2.4.03
SV 1.1
DO1
H
Betekenis geven aan het begrip ton.
2.1 + 2.3
3.2.10
2.2.3.1 +
2.2.3.18
MR62c
H
De juiste maateenheid kiezen om een gewicht uit te drukken.
3.2.10
2.2.3.3
MR26
H
De relatie 1 ton = 1000 kg en 1/10 ton (0,1 ton) = 100 kg kennen en gebruiken.
3.2.11
2.2.3.21
MR28 + MR27
N
Breuk als operator gebruiken.
1.5.6
B24
N
Het algemeen stappenplan bij het oplossen van vraagstukken gebruiken.
1.29
2.4.03
SV 1.1
DO1
H
Een kommagetal met een natuurlijk getal ≤ 10 vermenigvuldigen.
1.13 + 1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B32a
H
Kommagetallen optellen en aftrekken.
1.23
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1 +
1.12.2
B30 + B31
2.2 + 2.6 + 2.7
1.20.1 + 1.20.2 B38b + B39b
43
Blok 5
Blok 5
44
Blok
Les
5
23
5
5
5
24
25
26 en
27
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Symmetrie ontdekken door een spiegel te gebruiken.
3.6
3.3.28
3.4.4
MK37
H
Symmetrie ontdekken door te vouwen.
3.6
3.3.29
3.4.5
MK37
H
Bij symmetrische figuren de plaats van de spiegel of de vouwlijn benoemen als
symmetrieas. (niet voor OVSG)
H
Een symmetrieas herkennen en tekenen.
3.6
3.3.33
H
Een kommagetal omzetten in een decimale breuk en omgekeerd.
1.18
2.1.25 + 3.1.22 1.4.14 + 1.4.15 G23
H
Kommagetallen optellen en aftrekken.
1.23
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1 + 1.12.2 B30 + B31
H
Een kommagetal met een natuurlijk getal ≤ 10 vermenigvuldigen.
1.13 + 1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
H
Optellingen en aftrekkingen met kommagetallen cijferend oplossen.
1.24
2.1.40
H
Vermenigvuldigingen van een kommagetal met een natuurlijk getal kleiner dan
100 cijferend oplossen.
1.24
2.1.36 + 2.1.39 1.22.2
B41
H
De relatie 1 ton = 1000 kg en 1/10 ton (0,1 ton) = 100 kg kennen en gebruiken.
2.2 + 2.6 + 2.7
3.2.11
2.2.3.21
MR28 + MR27
N
De schatprocedure bij optellen, aftrekken en vermenigvuldigen toepassen.
1.16
2.1.37
1.19.2
B36a
H
In gegeven situaties de bewerking herkennen en bij het berekenen kiezen voor
hoofdrekenen of cijferen.
1.29
2.4.02
SV 1.1
B52
H
Bewerkingen met natuurlijke getallen en kommagetallen maken.
1.13 + 1.23
1.1.30 + 2.1.36 1.11.1 + 1.12.1
+ 2.1.39
+ 1.14.1
H
Het quotiënt afhankelijk van de context zinvol afronden.
1.13
2.1.39
1.15.1 + 1.23.3 G36
H
De oppervlakte van een rechthoek berekenen.
2.9
2.2.23
2.2.3.9
MR42
N
Het algemeen stappenplan bij het oplossen van vraagstukken gebruiken.
1.29
2.4.03
SV 1.1
DO1
H
In een kommagetal de waarde van elk cijfer bepalen en omgekeerd.
1.5
2.1.20 + 2.1.21 1.3.4 + 1.3.6
G21
H
Kommagetallen met hoogstens drie decimalen positioneren op een getallenlijn.
1.5
2.1.23
1.4.6
G22
H
Kommagetallen situeren tussen twee opeenvolgende gehele getallen.
1.15
2.1.20 + 2.1.22 1.8.4
G22
H
Kommagetallen met hoogstens drie decimalen vergelijken en de symbolen <, > en 1.5
= gebruiken.
1.1.07 + 2.1.22 1.4.6 + 1.4.7
G22
3.3.33
MK37
3.4.5
MK23
B32a
1.20.2 + 1.21.2 B38b + B39b
45
Blok
Les
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
5
26 en
H
Decimale breuken positioneren op een getallenlijn.
1.5
2.1.23
1.4.6
G22
27
H
Vermenigvuldigingen met ronde getallen tot 100 000 waarbij een van de factoren 1.13 + 1.14
kleiner is dan 100 maken.
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B18
H
Weten dat het quotiënt van een deling gelijk blijft als beide factoren met
hetzelfde getal vermenigvuldigd of door hetzelfde getal gedeeld worden.
1.14
2.1.35
B7d
H
Opgaande delingen waarbij de deler bestaat uit één cijfer berekenen door het
deeltal zinvol te splitsen.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B6b + B22
H
Veelvouden van 5 delen door 5.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B23b
H
Veelvouden van 50 delen door 50.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B23b
H
In een situatie het quotiënt van niet-opgaande delingen bepalen (deler ≤ 10).
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1 + 1.23.3 B22c
H
Kommagetallen (< 1) vermenigvuldigen met een natuurlijk getal kleiner dan 10.
1.13 + 1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B32a
H
Kommagetallen (> 1) vermenigvuldigen met een natuurlijk getal kleiner dan 10.
1.13 + 1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B32a
H
Kommagetallen vermenigvuldigen met 10 en met 100.
1.13
2.1.20 + 2.1.39 1.14.6
B32a
H
Kommagetallen optellen en aftrekken.
1.23
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1 + 1.12.2 B30 + B31
H
Cijferend optellen/vermenigvuldigen waarbij de som/het product ≤ 100 000 is.
1.24
2.1.40 +
2.1.41
H
Cijferend aftrekken/delen waarbij het aftrektal/deeltal ≤ 100 000 is.
1.24
2.1.40 + 2.1.42 1.21.2 + 1.23.1 B39 + B42
H
De gekende schatprocedures bij optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen
toepassen.
1.16
2.1.37
H
Cijferend optellen, aftrekken en vermenigvuldigen met kommagetallen.
1.24
2.1.40 + 2.1.41 1.20.2 + 1.21.2 B38 + B40
+ 1.22.1
H
De tijd op een analoge en digitale klok tot op 1 minuut nauwkeurig lezen.
2.1 + 2.2
1.2.21
H
Een tijdstip noteren.
2.2
2.2.26 + 1.2.21 2.4.16
MR69b
H
De tijdsduur berekenen.
2.12
2.2.26
2.4.21
MR70c
H
Uurtabellen lezen en interpreteren.
2.3
WO
2.4.17
MR82
H
De relatie 1 ton = 1000 kg en 1/10 ton (0,1 ton) = 100 kg kennen en gebruiken.
2.2 + 2.6 + 2.7
3.2.11
2.2.3.21
MR62c
H
De formule om de oppervlakte van een rechthoek of een vierkant te berekenen
toepassen.
2.9
2.2.23
2.2.3.9
MR42
H
Een cirkel met een gegeven straal tekenen met een passer.
3.5
3.3.18
3.3.8
MK23
H
De middellijn (diameter) en de straal van een cirkel herkennen.
3.2a
3.3.17
3.1.7
MK7 + MK44
H
Van een bouwsel een grondplan maken en de hoogtegetallen noteren.
1.3.06
3.3.2
MK7 + MK44
H
Van een bouwsel voor- en zijaanzichten tekenen.
1.3.06
3.3.1
MK7 + MK44
H
In een figuur de symmetrieassen tekenen.
3.3.33
3.4.5
MK37
3.6
1.15.4
1.20.2 + 1.22.2 B38 + B39 +
B41
1.19.2
B36a
2.4.12 + 2.4.13 MR69b
Blok 5
Blok 5
46
Blok
Les
5
28
5
29
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
1.5
2.1.21
1.2.2
G21
2.1.20
1.3.6
G21
1.3.4 + 1.3.6
G21
H
Kommagetallen (tot drie decimalen) lezen en noteren.
H
Kommagetallen voorstellen met t-, h- en d-kaartjes.
H
In een kommagetal de waarde van elk cijfer bepalen en omgekeerd.
1.5
2.1.20
H
Kommagetallen omzetten in een breuk met noemer 10, 100 of 1000 en
omgekeerd.
1.18
2.1.24 + 3.1.22 1.4.14
G23
H
Kommagetallen situeren tussen twee opeenvolgende gehele getallen.
1.15
2.1.20 + 2.1.22 1.8.4
G22
H
Kommagetallen met hoogstens drie decimalen positioneren op een getallenlijn.
1.5
2.1.23
G22
H
Kommagetallen met hoogstens drie decimalen vergelijken en de symbolen <, > en 1.5
= gebruiken.
1.1.07 + 2.1.22 1.4.6 + 1.4.7
H
Decimale breuken schrijven als een kommagetal of omgekeerd.
1.18
2.1.24 + 3.1.22 1.4.14 + 1.4.15 G23
H
Kommagetallen (< 1) vermenigvuldigen met een natuurlijk getal kleiner dan 10.
1.13 + 1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B32a
H
Kommagetallen (> 1) vermenigvuldigen met een natuurlijk getal kleiner dan 10.
1.13 + 1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B32a
H
Kommagetallen vermenigvuldigen met 10 en met 100.
1.13
2.1.20 + 2.1.39 1.14.6
B32a
H
Kommagetallen optellen en aftrekken.
1.23
1.1.30 + 2.1.39 1.11.1 + 1.12.2 B30 + B31
H
Weten dat het quotiënt van een deling gelijk blijft als beide factoren met
hetzelfde getal vermenigvuldigd of door hetzelfde getal gedeeld worden.
1.14
2.1.35
H
Opgaande delingen waarbij de deler bestaat uit één cijfer berekenen door het
deeltal zinvol te splitsen.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B6b + B22
H
Veelvouden van 5 delen door 5.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B23b
H
Veelvouden van 50 delen door 50.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B23b
H
Het quotiënt en de rest van niet-opgaande delingen buiten het tafelbereik
bepalen (deler ≤ 10).
1.13
2.1.42 + 2.1.39 1.15.1 + 1.23.3 B22c
H
Het quotiënt afhankelijk van de context zinvol afronden.
1.13
2.1.39
1.15.1 + 1.23.3 G36
H
De tijd op een analoge en digitale klok tot op 1 minuut nauwkeurig lezen.
2.1 + 2.2
1.2.21
2.4.12 + 2.4.13 MR69b
H
Uurtabellen lezen en interpreteren.
2.3
WO
2.4.17
MR82
H
De tijdsduur bepalen.
2.12
2.2.26
2.4.21
MR70c
1.4.6
1.15.4
G22
B7d
Blok
Les
5
30
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
In een kommagetal de waarde van elk cijfer bepalen en omgekeerd.
1.5
2.1.20
1.3.4 + 1.3.6
G21
H
Kommagetallen met hoogstens drie decimalen positioneren op een getallenlijn.
1.5
2.1.23
1.4.6
G22
H
Kommagetallen situeren tussen twee opeenvolgende gehele getallen.
1.15
2.1.20 + 2.1.22 1.8.4
G22
H
Kommagetallen met hoogstens drie decimalen vergelijken en de symbolen <, > en 1.5
= gebruiken.
1.1.07 + 2.1.22 1.4.6 + 1.4.7
G22
H
Decimale breuken positioneren op een getallenlijn.
2.1.19
G22
H
Vermenigvuldigingen met ronde getallen tot 100 000 waarbij een van de factoren 1.13 + 1.14
kleiner is dan 100 maken.
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B18
H
Weten dat het quotiënt van een deling gelijk blijft als beide factoren met
hetzelfde getal vermenigvuldigd of door hetzelfde getal gedeeld worden.
1.14
2.1.35
B7d
H
Opgaande delingen waarbij de deler bestaat uit één cijfer berekenen door het
deeltal zinvol te splitsen.
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.15.4
B6b + B22
H
Veelvouden van 5 delen door 5.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B23b
H
Veelvouden van 50 delen door 50.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B23b
H
In een situatie het quotiënt van niet-opgaande delingen bepalen (deler ≤ 10).
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1 + 1.23.3 B22c
H
Kommagetallen (< 1) vermenigvuldigen met een natuurlijk getal kleiner dan 10.
1.13 + 1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B32a
H
Kommagetallen (> 1) vermenigvuldigen met een natuurlijk getal kleiner dan 10.
1.13 + 1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B32a
H
Kommagetallen vermenigvuldigen met 10 en met 100.
1.13
2.1.20 + 2.1.39 1.14.6
B32a
H
Kommagetallen optellen en aftrekken.
1.1.30 + 2.1.39
B30 + B31
1.5
1.4.6
1.15.4
47
Blok 5
Blok 6
48
Blok
Les
6
1
6
6
6
2
3
4
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Natuurlijke getallen tot 100 000 rangschikken.
1.5
2.1.08
1.4.6
G12
H
Natuurlijke getallen tot 100 000 positioneren op een getallenlijn.
1.5
2.1.08
1.4.6
G12
H
Natuurlijke getallen tot 100 000 herstructureren.
1.11
1.1.30 + 2.1.36 1.16.1 + 1.16.2 G13
+ 2.1.39
H
In een rij getallen het patroon zoeken en de getallenrij aanvullen.
1.12
1.1.17
H
Rekentaal gebruiken.
1.3
H
De schaal afleiden door de reële afmetingen te vergelijken met de afmetingen op
een tekening.
2.4
H
De verhouding tussen de lengte van 2 getekende voorwerpen bepalen.
H
De schaal verwoorden en noteren als breuk en als verhouding.
1.7.2
G39
1.9.4
B3
2.2.07
2.3.1
MR85
2.4
2.2.02
2.3.1
MR85
2.4
3.2.04
2.3.2
MR85
H
De werkelijke afmeting van voorwerpen bepalen door de vastgestelde verhouding 2.4
toe te passen.
3.2.05
2.3.3
MR85
H
Vaststellen dat er breuken bestaan waarvan de teller groter dan of gelijk aan de
noemer is.
1.1.22
1.4.11
G18
H
Breuken > 1 herstructureren.
3.1.40
1.4.11
G18
H
Breuken op een getallenlijn plaatsen.
1.5
2.1.19
1.4.10
G16
H
Vaststellen dat breuken waarvan de teller gelijk is aan de noemer gelijk zijn aan 1.
1.5
1.1.19
1.4.10
G18
N
Gelijknamige breuken optellen en aftrekken.
1.23
2.1.44
1.11.1 + 1.12.1 B26a
H
Optellingen, aftrekkingen, vermenigvuldigingen en delingen met ronde getallen
tot 100 000 maken.
1.23
1.1.30 + 2.1.36 1.11.1 + 1.12.1 B11 + B14 +
+ 2.1.39
+ 1.13.1 +
B18 + B22
1.14.1
H
Bij vermenigvuldigingen en delingen een doelmatige oplossingsmethode
gebruiken.
1.11 + 1.13 +
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.14.7 + 1.15.4 B18 + B22
N
Het begrip gemiddelde in eigen woorden uitleggen.
N
De producten van de tafels herkennen in een getal < 100 000.
3.1.02
1.14
1.18.29
2.1.39 + 2.1.36 1.15.4
B57
B18
Blok
Les
6
5
6
6
6
7
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
2.4.13
MR69b
49
H
Een digitale tijdsaanduiding tot op 1 seconde nauwkeurig lezen.
2.2
H
Een tijdsduur in minuten berekenen.
2.12
3.2.29
2.4.21
MR70c
H
Tijdtabellen lezen en interpreteren.
2.3
WO
2.4.17
MR82
H
Een tijdtabel maken.
2.3
2.4.17
MR82
N
Een tijdsduur uitgedrukt in seconden ervaren.
2.2.26
2.4.4
MR70c
N
Weten dat 1 minuut 60 seconden is.
2.12
2.2.26
2.4.18
MR28
H
Natuurlijke getallen tot 100 000 herstructureren.
1.11
1.1.30 + 2.1.36 1.16.1 + 1.16.2 G13
+ 2.1.39
H
In een rij getallen het patroon zoeken en de getallenrij aanvullen.
1.12
1.1.17
H
Rekentaal gebruiken.
1.3
H
Breuken op een getallenlijn plaatsen.
1.5
H
Breuken > 1 herstructureren.
H
Optellingen, aftrekkingen, vermenigvuldigingen en delingen met ronde getallen
tot 100 000 maken.
1.23
1.1.30 + 2.1.36 1.11.1 + 1.12.1 B11 + B14 +
+ 2.1.39
+ 1.13.1 +
B18 + B22
1.14.1
H
Bij vermenigvuldigingen en delingen een doelmatige oplossingsmethode
gebruiken.
1.11 + 1.13 +
1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.14.7 + 1.15.4 B18 + B22
H
Gelijknamige breuken optellen en aftrekken.
1.23
2.1.44
1.11.1 + 1.12.1 B26a
H
Een digitale tijdsaanduiding tot op 1 minuut nauwkeurig lezen.
2.2
1.2.21
2.4.13
MR69b
H
Een tijdsduur in minuten berekenen.
2.12
3.2.29
2.4.21
MR70c
H
Een tijdtabel lezen en interpreteren.
2.3
WO
2.4.17
MR82
H
De werkelijke afmeting van voorwerpen bepalen als de schaal en de tekening
gegeven zijn.
2.4
3.2.05
2.3.3
MR85
H
Ervaren dat het product gelijk blijft als een van de factoren vermenigvuldigd wordt 1.14
met en de andere gedeeld wordt door hetzelfde getal.
2.1.35
1.14.7
B7c
H
Ervaren dat het quotiënt gelijk blijft als deeltal en deler met hetzelfde getal
vermenigvuldigd of door hetzelfde getal gedeeld worden.
1.14
2.1.35
1.15.4
B7d
H
Rekentaal voor de vermenigvuldiging en de deling gebruiken.
1.3
2.1.27
1.9.4
B3c
1.7.2
G39
1.9.4
B3
2.1.19
1.4.10
G16
3.1.40
1.4.11
G18
Blok 6
Blok 6
50
Blok
Les
6
8
H/N Lesdoelen
H
Eindterm
GO
In concrete situaties de relatie (rechtevenredigheid) vaststellen tussen:
6
6
9
10
11
VVKBaO
MR89c
het aantal handelingen en de duur;
6
OVSG
2.5.4
MR89c
de snelheid van handelen en het aantal handelingen.
3.2.35
2.5.4
MR89c
H
In concrete situaties de relatie tussen snelheid en afstand vaststellen.
3.2.35
2.5.4
MR89c
H
In concrete situaties de relatie tussen afstand en tijd vaststellen.
3.2.35
2.5.4
MR89c
N
De tijd lezen en aangeven tot op 1 seconde nauwkeurig.
2.2
2.4.13
MR69b
N
Werken met een chronometer.
2.3
3.2.29
2.4.20
MR23
H
Het verband tussen t, h en d toepassen.
1.5
2.1.20
1.4.6
G21
H
Kommagetallen op verschillende manieren lezen.
1.5
2.1.21
1.2.2
G21
H
Kommagetallen herstructureren.
1.14
3.1.40
1.11.12 +
1.12.2
G24
H
In een rij kommagetallen het patroon zoeken en de getallenrij aanvullen.
1.12
1.1.17
1.7.2
G39
N
Kommagetallen situeren op een getallenlijn.
1.5
2.1.23
1.4.6
G22
H
Ervaren dat de schaduw van een voorwerp verschillende vormen kan hebben naar
gelang van de positie van een voorwerp t.o.v. de lichtbron (zon of lamp).
3.7.1
MK46
H
Het verband leggen tussen de schaduw en de plaats van de lichtbron (zon of
lamp).
3.7.1
MK46
H
Het verband leggen tussen het tijdstip van de dag en de plaats en de vorm van de
schaduw (zon als lichtbron).
3.7.3
MK46
H
Kommagetallen < 1 delen door een natuurlijk getal < 10 (het kommagetal is te
herleiden tot een tafelproduct).
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B33A
H
Kommagetallen > 1 delen door een natuurlijk getal < 10 (het kommagetal is te
herleiden tot een tafelproduct).
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B33A
N
Optellen, aftrekken en vermenigvuldigingen met kommagetallen.
1.13
1.1.30 + 2.1.36 1.11.1 + 1.12.1 B11 + B14 +
+ 2.1.39
+ 1.13.1
B18
WO
Blok
Les
6
12
6
6
13
14
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
51
H
Het verband tussen t, h en d toepassen.
1.5
2.1.20
1.4.6
G21
H
Kommagetallen op verschillende manieren lezen.
1.5
2.1.21
1.2.2
G21
H
Kommagetallen herstructureren.
1.14
3.1.40
1.11.12 +
1.12.2
G24
H
Kommagetallen positioneren op een getallenlijn.
1.5
2.1.23
1.4.6
G22
H
Weten dat het product gelijk blijft als een van de factoren vermenigvuldigd wordt
met en de andere gedeeld wordt door hetzelfde getal.
1.14
2.1.35
1.14.7
B7c
H
Weten dat het quotiënt gelijk blijft als deeltal en deler met hetzelfde getal
vermenigvuldigd of door hetzelfde getal gedeeld worden.
1.14
2.1.35
1.15.4
B7d
H
Kommagetallen delen door een natuurlijk getal < 10 (het kommagetal is te
herleiden tot een tafelproduct).
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B43A
H
Het verband leggen tussen het tijdstip van de dag en de plaats en de vorm van de
schaduw (zon als lichtbron).
WO
3.7.3
MK46
H
De formule voor de oppervlakteberekening van rechthoeken en vierkanten
toepassen.
2.9
2.2.23
2.2.3.8
MR42
H
De oppervlakte van veelhoeken in aantal hokjes bepalen door de figuur te
verdelen in rechthoeken.
2.9
3.2.16
2.2.3.10
MR41
H
Een rechthoekige driehoek aanvullen tot een rechthoek met dezelfde basis en
hoogte.
2.9
3.2.16
2.2.3.10
MR44
H
De oppervlakte van een rechthoekige driehoek in aantal hokjes bepalen door
de helft te nemen van de oppervlakte van de rechthoek met dezelfde basis en
hoogte.
2.9
3.2.16
2.2.3.10
MR44
H
De oppervlakte van veelhoeken in aantal hokjes bepalen door de figuur te
verdelen in rechthoeken en driehoeken.
2.9
3.2.16
2.2.3.10
MR45
N
Ervaren en inzien dat figuren met een verschillende vorm dezelfde oppervlakte
kunnen hebben.
2.9
2.2.16
2.2.3.10
MR39
H
Gelijkwaardige breuken noteren.
1.22
2.1.18
1.4.13
G16
H
Breuken op een getallenlijn plaatsen.
1.5
2.1.19
1.4.10
G16
H
Breuken vereenvoudigen.
1.22
3.1.21
1.4.13
G16
H
Gelijknamige breuken optellen en aftrekken.
1.23
2.1.44
1.11.1 + 1.12.1 B26a
H
Breuken herstructureren.
3.1.40
1.4.11
G18
Blok 6
Blok 6
52
Blok
Les
6
15
6
6
16
17
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Een natuurlijk getal delen door een natuurlijk getal < 10, het quotiënt is een
kommagetal.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B34A
H
Kommagetallen delen door een natuurlijk getal < 10 door het kommagetal te
splitsen in tafelproducten.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B33A
H
Natuurlijke getallen en kommagetallen delen door 10, het quotiënt is een
kommagetal.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B33 + B34
H
De schatprocedure bij optellingen, aftrekkingen, vermenigvuldigingen en delingen 1.23
toepassen.
2.1.37
1.11.1 + 1.12.1 B36
+ 1.13.1 +
1.14.1
H
Cijferend optellen en aftrekken tot 100 000.
1.24
2.1.40
1.20.1 + 1.21.1 B38 + B39
H
Vermenigvuldigingen waarbij het product < 100 000 cijferend uitvoeren
(vermenigvuldiger < 100).
1.24
2.1.41
1.22.1
B40
H
Delingen waarbij het deeltal ≤ 100 000 is cijferend uitvoeren (deler < 10).
1.24
2.1.42
1.23.1
B42
H
Het resultaat van een aftrekking en een deling controleren door de omgekeerde
bewerking te maken.
H
Een tabel lezen en interpreteren.
N
2.1.36 + 1.1.30 1.24.
+ 2.1.37
B8
WO
1.18.11
G40
Het gemiddelde berekenen.
3.1.02
1.18.29
B57
N
Het resultaat van een optelling en een vermenigvuldiging controleren met de
zakrekenmachine.
2.1.37
1.24.2
B47
N
Bij vermenigvuldigingen de wisseleigenschap toepassen.
1.14
1.1.27
1.22.4
B4C
N
Het algemeen stappenplan bij het oplossen van vraagstukken gebruiken.
1.29
2.4.03
SV 1.1
DO1
H
Betekenis geven aan een maat waarvan het maatgetal een kommagetal is.
2.7
2.2.12 + 2.2.04 2.2.3.21
+ 2.2.15
MR19c
H
Een maat, uitgedrukt in verschillende maateenheden, noteren als kommagetal.
2.7
2.2.12 + 2.2.04 2.2.3.21
+ 2.2.15
MR19c
H
De relatie tussen maatgetal en maateenheid verwoorden.
2.1
2.2.12 + 2.2.04 2.2.3.19
+ 2.2.15
MR27
H
Met gekende maateenheden herleidingen maken.
2.7
3.2.01 + 3.2.11 2.2.3.21
+ 3.2.09
MR28
N
Kommagetallen in het positieschema noteren.
2.1.20
MR28
1.8
1.3.5
Blok
Les
6
18
6
6
19
20
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Gelijkwaardige breuken noteren.
1.22
2.1.18
1.4.13
G16
H
Breuken vereenvoudigen.
1.22
3.1.27
1.4.13
G16
H
Gelijknamige breuken optellen en aftrekken.
1.23
2.1.44
1.11.1 + 1.12.1 B26a
H
Een natuurlijk getal delen door een natuurlijk getal < 10, het quotiënt is < 1.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B34A
H
Kommagetallen delen door een natuurlijk getal < 10 door het kommagetal te
splitsen in tafelproducten.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B33A
H
Natuurlijke getallen en kommagetallen delen door 10, het quotiënt is een
kommagetal.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B33 + B34
H
De oppervlakte van veelhoeken in aantal hokjes bepalen door de figuur te
verdelen in rechthoeken en driehoeken.
2.9
3.2.16
2.2.3.10
MR45
H
Betekenis geven aan een maat waarvan het maatgetal een kommagetal is.
2.7
3.1.40
2.2.3.21
MR19c
H
Met gekende maateenheden herleidingen maken.
2.7
3.2.01 + 3.2.11 2.2.3.21
+ 3.2.09
MR28
H
In een context de betekenis van het begrip snelheid verwoorden.
2.1
3.2.35
2.5.6
MR89c
H
Bij een constante snelheid de afstand berekenen die afgelegd wordt in een
bepaalde tijd.
3.2.35
2.5.9
MR89c
H
Bij een constante snelheid de tijd berekenen die nodig is om een bepaalde afstand
af te leggen.
3.2.35
2.5.9
MR89c
H
Kommagetallen handig vermenigvuldigen met 5 en 50.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.14.7
B32a
N
Kommagetallen vermenigvuldigen met een getal < 10.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B32a
N
Kommagetallen vermenigvuldigen met 10 en met 100.
1.23
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B32a
53
Blok 6
Blok 6
54
Blok
Les
6
21
6
6
22
23
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Veelhoeken verdelen in rechthoeken en driehoeken.
2.9
3.2.16
2.2.3.10
MK25
H
De oppervlakte van veelhoeken bepalen door de figuur te verdelen in rechthoeken 2.9
en driehoeken.
3.2.16
2.2.3.10
MR45c
H
De formule voor de oppervlakteberekening van rechthoeken en vierkanten
toepassen.
2.9
2.2.23
2.2.3.8
MR42b
H
Veelhoeken met een gegeven oppervlakte tekenen.
2.9
2.2.3.10
MR45c
N
Veelhoeken benoemen op grond van het aantal hoeken (of zijden).
3.2
1.3.15
3.1.11
MK24
N
Ervaren en inzien dat figuren met een verschillende vorm dezelfde oppervlakte
kunnen hebben.
2.9
2.2.16
2.2.3.10
MR39
H
De schatprocedure bij delen toepassen.
1.16
2.1.37
1.19.2
B36a
H
Kommagetallen cijferend delen door een natuurlijk getal < 10.
1.24
2.1.40
1.23.1
B43a
H
Natuurlijke getallen delen door een natuurlijk getal < 10 tot op 1t of 1h
nauwkeurig.
1.24
2.1.36 + 2.1.39 1.23.1
B42b
H
De waarde van de rest bepalen.
1.13
2.1.18
1.15.1
B44
H
Het resultaat van een deling met de schatting vergelijken om de plaats van de
komma te controleren.
1.16
2.1.37 + 2.1.36 1.19.4
B36
N
Rekentaal in verband met met de deling gebruiken.
1.3
2.1.27
1.9.4
B3c
H
Met vierkanten verschillende figuren vormen.
1.3.15
3.3.4
MK14
H
Een rechthoek bedekken met gegeven pentominovormen.
3.3.4
MK14
H
Oplossingen voor een ruimtelijk probleem (puzzel) bedenken.
3.3.4
MK45
H
Bij figuren gelijkvormigheid ontdekken.
3.4.2
MK41
3.6
2.2.07
Blok
Les
6
24
6
25
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Kommagetallen vermenigvuldigen met een natuurlijk getal < 10.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B32a
H
Kommagetallen vermenigvuldigen met 10 en met 100.
1.23
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B32a
H
Kommagetallen delen door een natuurlijk getal ≤ 10.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B43a
H
De schatprocedure bij delen toepassen.
1.16
2.1.37
1.19.2
B36a
H
Kommagetallen cijferend delen door een natuurlijk getal < 10.
1.24
2.1.42
1.23.1
B43a
H
Natuurlijke getallen delen door een natuurlijk getal < 10 tot op 1h nauwkeurig.
1.24
2.1.36 + 2.1.39 1.23.1
B42b
H
De waarde van de rest bepalen.
1.13
2.1.18
1.15.1
B44
H
Het resultaat van een bewerking met de schatting vergelijken om de plaats van de 1.16
komma te controleren.
2.1.37 + 2.1.36 1.19.4
B36
H
Bij een constante snelheid de tijd berekenen die nodig is om een bepaalde afstand
af te leggen.
3.2.35
2.5.9
MR89c
N
Een positie in een rooster aangeven met coördinaten.
WO
3.5.6
MK7
H
In gegeven situaties de bewerking herkennen en bij het berekenen hoofdrekenen
of cijferen kiezen.
1.29
2.1.38
SV 1.1
B52
H
Bewerkingen met natuurlijke getallen en kommagetallen maken.
1.13 + 1.24
2.1.36 + 1.1.30 1.11.1 + 1.12.2 B49 + B50
+ 2.1.37
+ 1.14.1 +
1.15.1 + 1.20.1
+ 1.21.1 +
1.22.1 + 1.23.1
H
Het gemiddelde in eenvoudige situaties berekenen.
H
Met gekende maateenheden herleidingen maken.
2.7
3.2.01 + 3.2.11 2.2.3.21
+ 3.2.09
MR28
N
Het algemeen stappenplan bij het oplossen van vraagstukken gebruiken.
1.29
2.4.03
SV 1.1
DO1
N
Gegevens van een tabel lezen.
1.8
WO
1.18.11
G40
3.1.02
1.18.29
B57
55
Blok 6
Blok 6
56
Blok
Les
6
26 en
27
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Natuurlijke getallen tot 100 000 herstructureren.
1.11 + 1.14
1.1.30 + 2.1.36 1.11.2 + 1.12.2 G13
+ 2.1.39
+ 1.14.7 +
1.15.4
H
Kommagetallen op verschillende manieren lezen.
1.5
2.1.21
1.2.2
H
Kommagetallen herstructureren.
1.11 + 1.14
3.1.40
1.11.2 + 1.12.2 G24
+ 1.14.7 +
1.15.4
H
Breuken > 1 herstructureren.
3.1.40
1.4.11
G18
H
Breuken op de getallenlijn plaatsen.
1.5
2.1.19
1.4.10
G16
H
Breuken rubriceren volgens minder dan 1, 1 of meer dan 1.
1.5
2.1.19
1.4.10 + 1.4.11 G16
H
Breuken vereenvoudigen.
1.22
H
Gelijkwaardige breuken herkennen.
1.22
H
Gelijknamige breuken optellen en aftrekken.
H
G21
1.4.13
G16
2.1.18
1.4.13
G16
1.23
2.1.44
1.11.1 + 1.12.1 B26a
Optellen, aftrekken en vermenigvuldigingen met natuurlijke getallen tot 100 000.
1.13
1.1.30 + 2.1.36 1.11.1 + 1.12.1 B11 + B14 +
+ 2.1.39
+ 1.13.1
B18
H
Bij vermenigvuldigen en delen een doelmatige oplossingsmethode gebruiken.
1.13 + 1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.14.7 + 1.15.4 B18 + B22
H
Weten dat het product gelijk blijft als een van de factoren vermenigvuldigd wordt
met en de andere gedeeld wordt door hetzelfde getal.
1.14
2.1.35
1.14.7
B7c
H
Weten dat het quotiënt gelijk blijft als deeltal en deler met hetzelfde getal
vermenigvuldigd of door hetzelfde getal gedeeld worden.
1.14
2.1.35
1.15.4
B7d
H
Kommagetallen delen door een natuurlijk getal ≤ 10 door het kommagetal te
splitsen in tafelproducten.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B33a
H
Kommagetallen vermenigvuldigingen met een natuurlijk getal ≤ 10.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B32a
H
Kommagetallen handig vermenigvuldigen met 5 en 50.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.14.7
B32a
H
Optellen en aftrekken met kommagetallen.
1.24
1.1.30 + 2.1.39 1.20.3 + 1.21.3 B11 + B14
H
Cijferend optellen/vermenigvuldigen waarbij de som/het product ≤ 100 000 is.
1.24
2.1.40 + 2.1.41 1.20.3 + 1.22.2 B38 + B40
H
De schatprocedure bij delen toepassen.
1.16
2.1.37
1.19.2
B36a
H
Kommagetallen cijferend delen door een natuurlijk getal < 10.
1.24
2.1.36 + 2.1.39 1.23.1
B43a
H
Natuurlijke getallen delen door een natuurlijk getal < 10 tot op 1h nauwkeurig.
1.24
2.1.36 + 2.1.39 1.23.1
B42b
H
De waarde van de rest bepalen.
1.13
2.1.18
1.15.1
B44
H
Het resultaat van een bewerking met de schatting vergelijken om de plaats van de 1.16
komma te controleren.
2.1.37 + 2.1.36 1.19.4
B36
Blok
Les
6
26 en
27
6
28
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
2.4
3.2.05
2.3.3
MR85
H
De werkelijke afmeting van voorwerpen berekenen als de schaal en de tekening
gegeven zijn.
H
Bij een constante snelheid de afstand berekenen die afgelegd wordt in een
bepaalde tijd.
3.2.35
2.5.9
MR89c
H
Bij een constante snelheid de tijd berekenen die nodig is om een bepaalde afstand
af te leggen.
3.2.35
2.5.9
MR89c
H
Met gekende maateenheden herleidingen maken.
2.7
3.2.01 + 3.2.11 2.2.3.21
+ 3.2.09
MR28
H
Een tabel met openingsuren correct lezen en interpreteren.
2.3
WO
2.4.17
MR82
H
Veelhoeken verdelen in rechthoeken en driehoeken.
2.9
1.3.15
2.2.3.10
MK25
H
De oppervlakte van veelhoeken bepalen door omstructureren.
2.9
3.2.16
2.2.3.10
MR45c
H
De formule voor de oppervlakteberekening van rechthoeken toepassen.
2.9
2.2.23
2.2.3.8
MR42b
H
Veelhoeken met een gegeven oppervlakte tekenen.
2.9
2.2.3.10
MR45c
H
In een kommagetal de waarde van elk cijfer bepalen.
2.1.20
1.3.6
G21
H
Kommagetallen met hoogstens drie decimalen vergelijken en ordenen.
1.5
2.1.22
1.4.6
G21
H
Kommagetallen delen door een natuurlijk getal ≤ 10 door het kommagetal te
splitsen in tafelproducten.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B33a
H
Kommagetallen vermenigvuldigen met een natuurlijk getal ≤ 10.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B32a
H
Optellen en aftrekken met kommagetallen.
1.24
1.1.30 + 2.1.39 1.20.3 + 1.21.3 B11 + B14
H
Rekentaal gebruiken.
1.3
H
Met gekende maateenheden herleidingen maken.
2.7
3.1.40
1.9.4
B3
2.2.3.21
MR28
57
Blok 6
Blok 6
58
Blok
Les
6
29
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
3.1.40
1.4.11
G18
G16
H
Breuken > 1 herstructureren.
H
Breuken op de getallenlijn plaatsen.
1.5
2.1.19
1.4.10
H
Breuken rubriceren volgens minder dan 1, 1 of meer dan 1.
1.5
2.1.19
1.4.10 + 1.4.11 G16
H
Breuken vereenvoudigen.
1.22
H
Gelijkwaardige breuken herkennen.
1.22
H
Gelijknamige breuken optellen en aftrekken.
H
1.4.13
G16
2.1.18
1.4.13
G16
1.23
2.1.44
1.11.1 + 1.12.1 B26a
Optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen met natuurlijke getallen tot
100 000.
1.13
1.1.30 + 2.1.36 1.11.1 + 1.12.1 B11 + B14 +
+ 2.1.39
+ 1.13.1
B18 + B22
H
Bij vermenigvuldigen en delen een doelmatige oplossingsmethode hanteren.
1.13 + 1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.14.7 + 1.15.4 B18 + B22
H
Weten dat het product gelijk blijft als een van de factoren vermenigvuldigd wordt
met en de andere gedeeld wordt door hetzelfde getal.
1.14
2.1.35
1.14.7
B7c
H
Weten dat het quotiënt gelijk blijft als deeltal en deler met hetzelfde getal
vermenigvuldigd of door hetzelfde getal gedeeld worden.
1.14
2.1.35
1.15.4
B7d
Blok
Les
6
30
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Natuurlijke getallen tot 100 000 herstructureren.
1.11 + 1.14
1.1.30 + 2.1.36 1.11.2 + 1.12.2 G13
+ 2.1.39
+ 1.14.7 +
1.15.4
H
Kommagetallen op verschillende manieren lezen.
1.5
2.1.21
1.2.2
H
Kommagetallen herstructureren.
1.11 + 1.14
3.1.40
1.11.2 + 1.12.2 G24
+ 1.14.7 +
1.15.4
H
Breuken > 1 herstructureren.
3.1.40
1.4.11
G18
H
Breuken op de getallenlijn plaatsen.
1.5
2.1.19
1.4.10
G16
H
Breuken rubriceren volgens minder dan 1, 1 of meer dan 1.
1.5
2.1.19
1.4.10 + 1.4.11 G16
H
Breuken vereenvoudigen.
1.22
H
Gelijkwaardige breuken herkennen.
1.22
H
Gelijknamige breuken optellen en aftrekken.
H
G21
1.4.13
G16
2.1.18
1.4.13
G16
1.23
2.1.44
1.11.1 + 1.12.1 B26a
Optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen met natuurlijke getallen tot
100 000.
1.13
1.1.30 + 2.1.36 1.11.1 + 1.12.1 B11 + B14 +
+ 2.1.39
+ 1.13.1
B18 + B22
H
Bij vermenigvuldigen en delen een doelmatige oplossingsmethode hanteren.
1.13 + 1.14
2.1.36 + 2.1.39 1.14.7 + 1.15.4 B18 + B22
H
Weten dat het product gelijk blijft als een van de factoren vermenigvuldigd wordt
met en de andere gedeeld wordt door hetzelfde getal.
1.14
2.1.35
1.14.7
B7c
H
Weten dat het quotiënt gelijk blijft als deeltal en deler met hetzelfde getal
vermenigvuldigd of door hetzelfde getal gedeeld worden.
1.14
2.1.35
1.15.4
B7d
H
Kommagetallen delen door een natuurlijk getal ≤ 10 door het kommagetal te
splitsen in tafelproducten.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.15.1
B33a
H
Kommagetallen vermenigvuldigen met een natuurlijk getal ≤ 10.
1.13
2.1.36 + 2.1.39 1.14.1
B32a
H
Optellen en aftrekken met kommagetallen.
1.24
1.1.30 + 2.1.39 1.20.3 + 1.21.3 B11 + B14
H
Met gekende maateenheden herleidingen maken.
2.7
3.2.01 + 3.2.11 2.2.3.21
+ 3.2.09
MR28
59
Blok 6
Blok 7
60
Blok
Les
7
1
7
7
7
2
3
4
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
De betekenis van de begrippen inkoopprijs, verkoopprijs, winst en verlies in
concrete situaties ervaren.
2.11
2.2.25
2.8.2
MR89b
H
De begrippen inkoopprijs, verkoopprijs, winst en verlies in concrete situaties
gebruiken.
2.11
2.2.25
2.8.2
MR89b
H
Het verschil tussen inkoopprijs en verkoopprijs benoemen als winst of verlies.
2.11
2.2.25
2.8.2
MR89b
H
Ervaren en toepassen dat de som van 2 getallen gelijk blijft als bij één term een
getal opgeteld wordt en van de andere term hetzelfde getal afgetrokken wordt.
1.14
1.1.29
1.11.2
B7a
H
Ervaren en toepassen dat het verschil van 2 getallen gelijk blijft als bij
beide termen hetzelfde getal opgeteld of van beide termen hetzelfde getal
afgetrokken wordt.
1.14
1.1.29
1.12.2
B7b
H
De verhoudingstabel bij het oplossen van vraagstukken gebruiken.
1.21
2.4.03
1.17.3
B54
H
Het algemeen stappenplan bij het oplossen van vraagstukken gebruiken.
1.29
2.4.03
SV 1.1
DO1
H
Rekentaal gebruiken.
1.3
2.1.27
1.9.4
B3
N
De omtrek en de oppervlakte van een rechthoek bepalen.
2.9
2.2.08 +
2.2.23
2.2.3.4 +
2.2.3.9
MR42a +
MR33
H
Door een punt buiten een rechte een evenwijdige rechte aan die rechte
tekenen.
3.4
2.3.08
3.1.8
MK30b
H
Door een punt van een rechte een loodlijn op die rechte tekenen.
3.4
2.3.21
3.1.8
MK34c
H
Door een punt buiten een rechte een loodlijn op die rechte tekenen.
3.4
2.3.21
3.1.8
MK34b
N
De symbolen voor evenwijdigheid en loodrechte stand lezen en noteren.
3.3
2.3.07 +
2.3.22
3.1.10
MK31 + MK35
N
De terminologie i.v.m. evenwijdigheid en loodrechte stand gebruiken.
3.2a
2.3.06
3.1.7
MK31 + MK35
H
Breuken op een getallenlijn plaatsen.
1.5
2.1.19
1.4.10
G16
H
Breuken > 1 herstructureren.
3.1.40
1.4.11
G18
H
Breuken (< en > 1) vergelijken met het geheel.
1.5
2.1.19
1.4.10
G16
N
De betekenis van de begrippen teller en noemer toepassen.
1.4
1.1.22
1.2.7
G15
N
Breuken vergelijken.
1.5
2.1.19
1.4.10
G16
Blok
Les
7
5
7
7
6
7
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
De begrippen inkoopprijs, verkoopprijs, winst en verlies in gegeven situaties
herkennen.
2.11
2.2.25
2.8.2
MR89b
H
In vraagstukken de winst of het verlies berekenen.
2.11
2.4.01 +
2.2.25
2.8.2
MR89b
H
In vraagstukken de verkoopprijs/inkoopprijs berekenen.
2.11
2.4.01 +
2.2.25
2.8.2
MR89b
H
Breuken op een getallenlijn plaatsen.
1.5
2.1.19
1.4.10
G16
H
In vraagstukken de winst of het verlies berekenen.
2.11
2.4.01 +
2.2.25
2.8.2
MR89b
H
In vraagstukken de verkoopprijs/inkoopprijs berekenen.
2.11
2.4.01 +
2.2.25
2.8.2
MR89b
H
De verhoudingstabel bij het oplossen van vraagstukken gebruiken.
1.21
2.4.03
1.17.3
B54
H
Loodlijnen en evenwijdige rechten tekenen met behulp van een geodriehoek.
3.4
2.3.21 +
2.3.08
3.1.8
MK30 + MK34
N
De betekenis van de begrippen teller en noemer toepassen.
1.4
1.1.22
1.2.7
G15
H
Tijdsduur berekenen in dagen en weken.
2.12
WO tijd
2.4.21
MR70
H
De begrippen trimester, kwartaal en semester gebruiken (kwartaal niet voor
OVSG en GO).
2.1
3.2.28
WO T 28
MR66g
H
De begrippen jaar, schrikkeljaar en eeuw kennen.
2.1
WO tijd
WO T 28
MR66f
H
Een datum lezen en op verschillende manieren noteren.
2.2
WO tijd
2.4.11
MR67b
61
Blok 7
Blok 7
62
Blok
Les
7
8
7
7
7
9
10
11
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Cijferend optellen van verschillende termen tot 100 000.
1.24
2.1.40
1.20.1
B38
H
Cijferend aftrekken, vermenigvuldigen en delen tot 100 000.
1.24
2.1.40 +
2.1.41 +
2.1.42
1.21.1 +
1.22.2 +
1.23.1
B39 + B40 +
B42 + B43
H
De schatprocedure bij optellingen toepassen.
1.16
2.1.37
1.19.2 +
1.19.5 +
1.19.6
B46a
N
Het gemiddelde berekenen.
3.1.02
1.18.29
B57
N
De zakrekenmachine gebruiken.
1.26
3.1.36
1.25.6
B47
N
Gegevens van een tabel lezen.
1.8
WO
1.18.11
G40
N
De begrippen kwartaal en semester gebruiken.
2.1
3.2.28
WO T 28
MR66g
H
De oppervlakte van willekeurige veelhoeken bepalen door de figuur te verdelen
in rechthoeken en driehoeken.
2.9
3.2.17
2.2.3.10
MR45
H
De omtrek van veelhoeken bepalen.
2.9
2.2.08
2.2.3.4
MR33
N
Het begrip schaal gebruiken.
2.4
3.2.02
2.3.2
MR85
N
Bij figuren gelijkvormigheid vaststellen.
3.6
2.2.07
3.4.2
MK41
H
Vraagstukken met kommagetallen oplossen (hoofdrekenen of cijferen).
4.2
2.4.01
SV 1.5
B49 + B50
H
Het algemeen stappenplan bij het oplossen van vraagstukken gebruiken.
1.29
2.4.03
SV 1.1
DO1
N
De schatprocedure bij bewerkingen toepassen.
1.16
2.1.37
1.19.2 +
1.19.5 +
1.19.6
B46a
H
Ruimtefiguren onderzoeken.
3.2
1.3.04
3.1.7 + 3.2.8
MK26
H
Aan ruimtefiguren vlakke figuren herkennen en benoemen.
3.2
1.3.10
3.1.7 + 3.2.8
MK26
N
Begrippen als plat, gebogen, rond, recht, … gebruiken.
3.2
1.3.01
3.1.7
MK26
N
Vlakke figuren (vierkant, rechthoek, driehoek en cirkel) correct benoemen.
3.4
1.3.10
3.2.2
MK15
Blok
Les
7
12
7
7
13
14
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Cijferend optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen tot 100 000
(natuurlijke getallen en kommagetallen).
1.24
2.1.40 +
2.1.41 +
2.1.42
1.20.2 +
1.21.3 +
1.22.2 +
1.23.1
B38 + B39 +
B40 + B41 +
B42 + B43 +
B44 + B45
H
De schatprocedure bij optellingen, aftrekkingen, vermenigvuldigingen en
delingen toepassen.
1.16
2.1.37
1.19.2 +
1.19.5 +
1.19.6
B46a
H
Tijdsduur berekenen in dagen.
2.12
3.2.29
2.4.21
MR70
H
De begrippen semester en kwartaal gebruiken.
2.1
3.2.28
WO T 28
MR66g
H
De oppervlakte van willekeurige veelhoeken bepalen door de figuur te verdelen
in rechthoeken en driehoeken.
2.9
3.2.17
2.2.3.10
MR45
H
De omtrek van veelhoeken bepalen.
2.9
2.2.08
2.2.3.4
MR33
H
De betekenis van de begrippen bruto, netto en tarra in concrete situaties
ervaren.
4.2
3.2.12
H
De begrippen bruto, netto en tarra in concrete situaties gebruiken.
4.2
3.2.12
SV 1.5
B59
H
De relatie tussen bruto, netto en tarra ontdekken en toepassen.
4.2
3.2.12
SV 1.5
B59
N
Voorwerpen wegen met een weegschaal.
2.2
1.2.15
2.2.3.1 +
2.2.3.3
MR23
H
Gegevens van een tabel lezen en verwerken in een staafdiagram of een
lijngrafiek.
1.8
1.18.11 +
1.18.16 +
1.18.21
MR83
H
Van een staafdiagram of lijngrafiek gegevens aflezen en hiermee eenvoudige
bewerkingen uitvoeren.
1.8
2.1.45
1.18.17 +
1.18.22
G40
N
Het gemiddelde berekenen.
3.1.02
1.18.29
B57
B59
63
Blok 7
Blok 7
64
Blok
Les
7
15
7
7
16
17
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Kommagetallen optellen en aftrekken.
1.23
1.1.30 +
2.1.39
1.11.1 +
1.12.1
B30 + B31
H
Kommagetallen vermenigvuldigen met een natuurlijk getal < 10.
1.23
2.1.36 +
2.1.39
1.14.1
B32a
H
Kommagetallen delen door een natuurlijk getal < 10.
1.23
2.1.36 +
2.1.39
1.15.1
B33a
H
Met gekende maateenheden herleidingen maken.
2.6 + 2.7
3.2.01 +
3.2.09 +
3.2.11
2.2.3.21
MR28
H
Vraagstukken in verband met lengte, inhoud, gewicht en geld oplossen.
4.2
2.4.02
SV 1.5
MR88
H
Het algemeen stappenplan bij het oplossen van vraagstukken gebruiken.
1.29
2.4.03
SV 1.1
DO1
H
Horizontale en verticale lijnen herkennen en tekenen.
3.2
3.1.7 3.1.8
MK9e
H
De termen horizontaal en verticaal gebruiken.
3.2
3.1.7
MK9e
H
Ontdekken dat alle horizontale/verticale lijnen evenwijdig zijn.
3.2
3.1.7
MK29
H
Ontdekken dat een horizontale en een verticale lijn loodrecht op elkaar staan.
3.2
3.1.7
MK29
H
Constructies maken die aan gegeven voorwaarden voldoen.
3.2
3.1.7 3.1.8
MK29
N
Evenwijdige rechten en loodlijnen herkennen en tekenen.
3.4
2.3.08 +
2.3.21
3.1.8
MK30 + MK34
N
De symbolen // en  gebruiken.
3.3
2.3.22 +
2.3.07
3.1.10
MK31 + MK35
N
De geodriehoek correct hanteren.
3.4
2.3.21
3.1.8
MK48
Blok
Les
7
18
7
19
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
1.18.11 +
1.18.16 +
1.18.21
MR83
H
Gegevens van een tabel lezen en verwerken in een lijngrafiek.
1.8
H
Van een lijngrafiek gegevens aflezen en hiermee eenvoudige bewerkingen
uitvoeren.
1.8
2.1.45
1.18.17 +
1.18.22
G40
H
Kommagetallen optellen en aftrekken.
1.23
1.1.30 +
2.1.39
1.11.1 +
1.12.1
B30 + B31
H
Kommagetallen vermenigvuldigen met een natuurlijk getal < 10.
1.23
2.1.36 +
2.1.39
1.14.1
B32a
H
Kommagetallen delen door een natuurlijk getal < 10.
1.23
2.1.36 +
2.1.39
1.15.1
B33a
H
De begrippen bruto, netto en tarra in concrete situaties gebruiken.
4.2
3.2.12
SV 1.5
B59
H
De relatie tussen bruto, netto en tarra toepassen.
4.2
3.2.12
SV 1.5
B59
H
In betekenisvolle situaties herleidingen uitvoeren.
2.6 + 2.7
3.2.01 +
3.2.09 +
3.2.11
2.2.3.21
MR28
H
Een breuk nemen van een getal.
1.1.19
1.14.3
B25
H
Het geheel bepalen als een deel in breukvorm gegeven is.
2.1.17
1.14.3
B25
H
Bij een verdeling het resterende deel als breuk benoemen.
1.1.19
1.5.6
G14
N
Breuken > 1 herstructureren.
3.1.40
1.4.11
G18
N
Gelijknamige breuken optellen en aftrekken.
1.23
2.1.44
1.11.1 +
1.12.1
B26a + B27a
N
Breuken vereenvoudigen.
1.22
3.1.21
1.4.13
G16
1.4
65
Blok 7
Blok 7
66
Blok
Les
7
20
7
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
In aangeboden situaties de bewerking herkennen.
4.2
2.4.01
SV 1.5
B2
H
Bewerkingen met kommagetallen maken (cijferen, hoofdrekenen en ZRM).
1.10 + 1.24 +
1.26
2.1.40 +
2.1.41 +
2.1.42 +
2.1.36 +
2.1.39
1.11.1 +
1.12.1 +
1.14.1 +
1.15.1 +1.20.3
+ 1.21.3 +
1.24.1 +
1.25.1
B30 + B31 +
B32 + B33 +
B38b + B39 +
B41a + B43 +
B47
N
Op het internet informatie opzoeken.
LL 3
N
De begrippen inkoopprijs, verkoopprijs, winst en verlies herkennen in een
gegeven situatie.
2.11
2.2.25
2.8.2
MR89b
N
Een keuze maken tussen hoofdrekenen en cijferen.
1.28
2.1.38
S.V. 1.1
B52
N
Verkregen resultaten zinvol afronden.
1.15
2.1.45
1.8.4
G36
21&
H
Breuken op een getallenlijn plaatsen.
1.5
2.1.19
1.4.10
G16
22
H
Breuken vereenvoudigen.
1.22
3.1.21
1.4.13
G16
H
Een breuk nemen van een getal.
1.1.19
1.14.3
B25
H
Bij een verdeling het resterende deel als breuk benoemen.
1.4
1.1.19
1.5.6
G14
H
De verhoudingstabel gebruiken bij het oplossen van vraagstukken.
1.21
2.4.03
1.17.3
B54
H
Van een staafdiagram gegevens aflezen en hiermee eenvoudige bewerkingen
uitvoeren.
1.8
2.1.45
1.18.17
MR82
H
Het gemiddelde berekenen.
3.1.02
1.18.29
B57
H
Gelijknamige breuken optellen en aftrekken.
1.23
2.1.44
1.11.1 +
1.12.1
B26a + B27a
H
Optellingen, aftrekkingen, vermenigvuldigingen en delingen met
kommagetallen maken.
1.23
2.1.39 +
2.1.40 +
2.1.41 +
2.1.42
1.11.1 +
1.12.1 +
1.14.1 +
1.15.1
B30 + B31 +
B32a + B33a
H
Toepassen dat de som van 2 getallen gelijk blijft als bij één term een getal
opgeteld en van de andere term hetzelfde getal afgetrokken wordt.
1.14
1.1.29
1.11.2
B7a
H
Toepassen dat het verschil van 2 getallen gelijk blijft als bij beide termen
hetzelfde getal opgeteld of van beide termen hetzelfde getal afgetrokken
wordt.
1.14
1.1.29
1.11.2
B7b
SV 1.3
Blok
Les
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
7
21 &
H
Cijferend optellen van verschillende termen tot 100 000.
1.24
2.1.40
1.20.1
B38
22
H
Cijferend aftrekken, vermenigvuldigen en delen tot 100 000.
1.24
2.1.40 +
2.1.41 +
2.1.42
1.21.1 +
1.22.2 +
1.23.1
B39 + B40 +
B42 + B43
H
De schatprocedure toepassen.
1.16
2.1.37
1.19.2 +
1.19.5 +
1.19.6
B46a
H
De begrippen inkoopprijs, verkoopprijs, winst en verlies in gegeven situaties
herkennen.
2.11
2.2.25
2.8.2
MR89b
H
In vraagstukken de winst of het verlies berekenen.
2.11
2.4.01 +
2.2.25
2.8.2
MR89b
H
De relatie tussen bruto, netto en tarra toepassen.
4.2
3.2.12
SV 1.5
B59
H
Vraagstukken in verband met geld oplossen.
2.11
2.4.02 +
2.4.01
2.8.8
MR88
H
In betekenisvolle situaties herleidingen maken.
2.6 + 2.7
3.2.01 +
3.2.09 +
3.2.11
2.2.3.21
MR28
H
De omtrek en de oppervlakte van een veelhoek berekenen door de figuur te
verdelen in rechthoeken en driehoeken.
2.9
2.2.08 +
3.2.16
2.2.3.4 +
2.2.3.10
MR45
H
Tijdsduur berekenen.
2.12
3.2.29
2.4.21
MR70
H
Het begrip kwartaal gebruiken.
2.1
WO T 28
MR66g
H
Door een punt buiten een rechte een evenwijdige rechte aan die rechte
tekenen.
3.4
2.3.08
3.1.8
MK30b
H
Door een punt buiten een rechte een loodlijn op die rechte tekenen.
3.4
2.3.21
3.1.8
MK34b
H
De symbolen voor evenwijdigheid en loodrechte stand lezen en noteren.
3.3
2.3.07 +
2.3.22
3.1.10
MK31 + MK35
67
Blok 7
Blok 7
68
Blok
Les
7
23
7
24
H/N Lesdoelen
Eindterm
GO
OVSG
VVKBaO
H
Cijferend optellen van verschillende termen tot 100 000.
1.24
2.1.40
1.20.1
B38
H
Cijferend aftrekken, vermenigvuldigen en delen tot 100 000.
1.24
2.1.40 +
2.1.41 +
2.1.42
1.21.1 +
1.22.2 +
1.23.1
B39 + B40 +
B42 + B43
H
De schatprocedure toepassen.
1.16
2.1.37
1.19.2 +
1.19.5 +
1.19.6
B46a
H
Rekentaal hanteren.
1.3
2.1.27
1.9.4
B3
H
De oppervlakte van willekeurige veelhoeken bepalen door de figuur te verdelen
in figuren waarvan de oppervlakte kan berekend worden.
2.9
3.2.16
2.2.3.10
MR45
H
De omtrek van vlakke figuren bepalen.
2.9
2.2.08
2.2.3.4
MR33
H
Evenwijdige rechten en loodlijnen herkennen en tekenen.
3.4
2.3.08
3.1.8
MK30 + MK34
H
De symbolen // en  gebruiken.
3.3
2.3.07 +
2.3.22
3.1.10
MK31 + MK35
H
De geodriehoek correct hanteren.
3.4
2.3.21
3.1.8
MK48
Download